Wet inkomstenbelasting BES

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-12-2016.
Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2016

Wet inkomstenbelasting BES

Hoofdstuk I. Belastingplichtigen

Artikel 1

  • 1 Onder de naam van «inkomstenbelasting» wordt een belasting geheven, waaraan onderworpen zijn, zij, die op de BES eilanden wonen (binnenlandse belastingplichtigen).

  • 2 In afwijking in zoverre van artikel 1.5 van de Belastingwet BES geldt dat:

    • a. zij, die de BES eilanden tijdelijk verlaten, geacht worden nog op de BES eilanden te wonen, indien hun afwezigheid korter dan één jaar duurt;

    • b. zij, die de BES eilanden metterwoon verlaten, maar binnen één jaar zich aldaar weder metterwoon vestigen, geacht worden de BES eilanden tijdelijk te hebben verlaten, tenzij blijkt, dat zij tijdens hun afwezigheid op het grondgebied van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Nederland of van een vreemde staat hebben gewoond;

    • c. zij, die tijdelijk op de BES eilanden verblijven en hetzij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Nederland wonen, hetzij aldaar geacht worden te wonen volgens de daar geldende wetgeving inzake de belasting naar het inkomen, als niet op de BES eilanden wonend worden beschouwd indien hun verblijf niet langer dan een jaar duurt.

  • 3 Aan de inkomstenbelasting zijn mede onderworpen de niet op de BES eilanden wonende personen, die binnenlandse bronnen van inkomen hebben als bedoeld in artikel 17 (buitenlandse belastingplichtigen).

Artikel 2

De volgende verrichtingen van niet op de BES eilanden wonende personen worden, ook voor zover zij plaatsvinden op de BES eilanden, niet aangemerkt als uitoefening van een bedrijf of beroep op de BES eilanden:

  • a. het vervoer te water of door de lucht van personen en goederen tussen Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Nederland en het buitenland enerzijds en plaatsen op de BES eilanden anderzijds;

  • b. de werkzaamheden van personeel op vervoermiddelen, die het verkeer met Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Nederland en het buitenland onderhouden.

Hoofdstuk II. Op de BES eilanden wonende belastingplichtigen

Artikel 3

  • 1 De op de BES eilanden wonende personen zijn belastingplichtig naar hun belastbaar inkomen.

  • 2 Belastbaar inkomen is het in een belastingjaar genoten zuiver inkomen verminderd met de op grond van artikel 15 te verrekenen verliezen.

  • 3 Zuiver inkomen is het inkomen verminderd met de persoonlijke lasten en de buitengewone lasten.

  • 4 Onder inkomen wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige zuiver geniet als opbrengst van:

    • a. roerend kapitaal;

    • b. onderneming en arbeid;

    • c. rechten op periodieke uitkeringen.

Artikel 4

Voor de toepassing van deze wet wordt onder eigen woning verstaan een woning:

  • a. waarvan de belastingplichtige eigenaar is;

  • b. waarvan de belastingplichtige de grond in erfpacht of huur heeft;

  • c. die de belastingplichtige in vruchtgebruik heeft, dat verkregen is krachtens het erfrecht.

Artikel 5

  • 1 Als opbrengst van roerend kapitaal worden beschouwd de vruchten van kapitaal, dat niet in onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen of in een eigen bedrijf of beroep is belegd, zoals:

    • a. rente van inschrijvingen op de grootboeken der Nederlandse of andere schuld;

    • b. dividenden en rente van aandeelbewijzen, daaronder begrepen hetgeen wordt uitgedeeld door een stichting of doelvermogen;

    • c. obligatiën of andere effecten;

    • d. uitkeringen op geldschieting en commandite;

    • e. rente van andere schuldvorderingen, uit welken hoofde ook, onverschillig of van de schuld een bewijs is afgegeven en of de betaling door hypotheek of op andere wijze is verzekerd;

    • f. rente, begrepen in de aflossing van schuldvorderingen;

    • g. altijddurende rente;

    • h. liquidatieuitkeringen van vennootschappen, welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, voor zover zij het gestorte kapitaal te boven gaan.

  • 2 Aandeelbewijzen en obligatiën, die aan aandeelhouders anders dan tegen storting van de volle nominale waarde worden uitgereikt, worden als dividenden beschouwd tot het bedrag, ten aanzien waarvan niet blijkt, dat storting heeft plaats gevonden of zal plaats vinden. Bijschrijving op aandeelbewijzen wordt met uitreiking van zodanige bewijzen gelijkgesteld.

  • 3 Gehele of gedeeltelijke teruggave van hetgeen op aandelen is gestort wordt als dividenduitkering aangemerkt, indien en voor zover deze teruggave kan geschieden uit de zuivere winst, tenzij tevoren het maatschappelijk kapitaal van het lichaam dat de teruggave doet, door wijziging in de akte van oprichting, dienovereenkomstig is verminderd.

    [vervallen]

Artikel 6

  • 1 De opbrengst van onderneming en arbeid omvat de niet onder artikel 5 vallende voordelen, die als winst, honorarium, traktement, salaris, loon, vrije woning, vrije kost en inwoning, aandeel in winst of overwinst, tantième, gratificatie, vacatie- of presentiegeld of onder welke naam of vorm ook worden verkregen uit bedrijf of beroep (ambt, waardigheid, bediening en bestaande of vroegere dienstbetrekking door belastingplichtige zelf of door een ander vervuld daaronder begrepen) en uit handelingen, werkzaamheden en diensten van elke aard.

  • 2 Onder die voordelen worden mede begrepen:

    • a. het eigen gebruik van in het bedrijf voortgebrachte of verkregen vruchten in de ruimste zin of van waren die in het bedrijf worden vervaardigd, bewerkt of ten verkoop ingeslagen;

    • b. voordelen die verkregen worden uit vervreemding van in eigen bedrijf of beroep gebezigde goederen, die niet voor vervreemding bestemd waren, en in het algemeen elk met zodanige zaken verkregen voordeel;

    • c. verschillen tussen de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde en de fiscale boekwaarde van uit een bedrijfs- of beroepsvermogen naar het privé-vermogen van de belastingplichtige overgaande vermogens- bestanddelen;

    • d. voordelen, behaald met of bij het overdragen of liquideren van een bedrijf of beroep, of een gedeelte daarvan;

    • e. verschillen tussen de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde en de fiscale boekwaarde van tot het bedrijfs- of beroepsvermogen behorende goederen welke blijken bij overlijden van een belastingplichtige, met dien verstande dat deze geacht worden te behoren tot het inkomen van het laatste in artikel 12 bedoelde jaar of tijdvak;

    • f. stortingen van de werkgever ten name van de werknemer in een spaar- of voorzieningsfonds benevens de op het tegoed bijgeschreven rente;

    • g. de uitkeringen ontvangen bij uittreding uit een pensioenfonds of bij afkoop of beëindiging van pensioenaanspraken, voor zover de aanspraken worden ontleend aan onder het zesde lid van artikel 9 of onder het eerste lid van artikel 16, letter e, vallende bijdragen of premiën;

    • h. de uitkeringen van ongevallengelden en ziekengelden ingevolge de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering BES.

  • 3 De in het vorige lid onder b, c, d en e bedoelde voordelen worden gesteld op het verschil tussen de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde van de overgaande bestanddelen en de laatste fiscale boekwaarde daarvan.

  • 5 Bij het bepalen van de winst uit onderneming worden de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van ten minste 15% van de nieuwwaarde, met inbegrip van de algemene bestedingsbelasting en de invoerrechten, van die auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming, tenzij de ondernemer aantoont dat die auto niet voor privé doeleinden, waaronder woon-werkverkeer, wordt gebruikt.

  • 6 Ingeval aan een belastingplichtige in verband met het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking is gesteld, wordt tot de inkomsten uit arbeid gerekend ten minste het bedrag waarmee 15% van de nieuwwaarde, met inbegrip van de algemene bestedingsbelasting en de invoerrechten, van die auto de vergoeding welke de belastingplichtige ter zake van het gebruik, anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid, verschuldigd is, te boven gaat, tenzij de belastingplichtige aantoont dat die auto niet voor privé doeleinden, waaronder woon-werkverkeer, wordt gebruikt.

  • 7 Als personenauto in de zin van dit artikel wordt mede beschouwd een automobiel bestemd voor zowel personen- als goederenvervoer.

  • 8 Voor de toepassing van dit artikel wordt met betrekking tot personenauto’s die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet in het kentekenregister zijn geregistreerd onder algemene bestedingsbelasting mede verstaan: omzetbelasting en invoerheffingen.

Artikel 7

  • 1 De opbrengst van rechten op periodieke uitkeringen omvat onderstanden, lijfrenten, alsmede de verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, huisvesting of andere zaken, in het algemeen, alle verschuldigde uitkeringen en verstrekkingen, niet aan een ambt of dienstbetrekking verbonden, die bij overlijden van de gerechtigde of van een derde eindigen.

  • 2 Periodieke uitkeringen en verstrekkingen die de tegenwaarde van een prestatie vormen, worden slechts belast voor zover zij, tezamen met op grond van het betreffende recht van de verzekeraar reeds ontvangen uitkeringen en verstrekkingen, de waarde van de prestatie te boven gaan. Tot de waarde van de prestatie worden niet gerekend de bedragen welke niet tot het inkomen zijn gerekend dan wel op het inkomen in mindering konden worden gebracht.

Artikel 8

Als inkomen of deel van het inkomen wordt niet beschouwd:

  • a. periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7, gedaan aan bloed- en aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie, tenzij zij de tegenwaarde van een prestatie vormen;

  • b. het aandeel in de winst van coöperatieve verenigingen, dat door de leden naar de maatstaf van de door hen bestede som wordt genoten, mits het doel der vereniging niet met het bedrijf of beroep harer leden in verband staat;

  • c. winst ontstaan door speculatie in fondsen en goederen, anders dan in de uitoefening van een bedrijf;

  • d. winsten ontstaan door vervreemding van goederen anders dan in de uitoefening van een bedrijf of beroep;

  • e. hetgeen verkregen wordt uit erfenis of legaat, schenkingen en uitkeringen terzake van loterijen, voor zover niet vallende onder artikel 7;

  • f. hetgeen bij inbreng van de activa en passiva van een bedrijf in een naamloze vennootschap, firma, commanditaire vennootschap of maatschap voor de waarde waarvoor deze activa en passiva zijn opgenomen in de laatste fiscale winstbepalende balans van de inbrenger, de geldswaarde der verkregen aandelen of deelgerechtigdheid méér bedraagt dan het kapitaalsaldo volgens evengenoemde balans van de inbrenger, mits de naamloze vennootschap, firma, commanditaire vennootschap of maatschap zich verplicht de overgenomen activa en passiva met inbegrip van de goodwill der onderneming in haar openingsbalans te boek te stellen voor dezelfde waarden als waarvoor deze zijn opgenomen in de laatste fiscale winstbepalende balans van de inbrenger en de naamloze vennootschap, firma, commanditaire vennootschap of maatschap zich tevens tegenover de Inspecteur verplicht van het stelsel van waarderen, dat door de inbrenger werd toegepast, alleen af te wijken in de gevallen waarin goed koopmansgebruik ook aan de inbrenger zou toestaan van stelsel te veranderen;

  • g. het voordeel bedoeld in artikel 6 tweede lid onder e, mits de nieuwe verkrijger zich verplicht de verkregen activa en passiva met inbegrip van de goodwill in de openingsbalans te boek te stellen voor dezelfde waarden als waarvoor deze zijn opgenomen in de laatste fiscale winstbepalende balans van de overledene en de nieuwe verkrijger zich tevens tegenover de Inspecteur verplicht van het stelsel van waarderen, dat door de overledene werd toegepast, alleen af te wijken in de gevallen waarin goed koopmansgebruik ook aan de overledene zulks zou toestaan;

  • h. de premies door de werkgever betaald ingevolge de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering BES;

  • i. de toeslagen van de werkgever op het loon van de werknemer, ter compensering van de door de werknemer verschuldigde premies ingevolge de Wet algemene ouderdomsverzekering BES en de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES;

  • j. de verplichte bijdragen van de werkgever voor pensioenen en pensioenfondsen;

  • k. de door de werkgever ten behoeve van de werknemer gemaakte kosten in verband met geneeskundige behandeling en verpleging, alsmede de aanspraken van de werknemer op vrije geneeskundige behandeling en verpleging en op tegemoetkoming in ziektekosten;

  • l. uitkeringen op grond van de Wet kinderbijslagvoorziening BES;

  • m. rente van spaartegoeden tot ten hoogste USD 5.000 per jaar;

  • n. dividenden tot ten hoogste USD 5.000 per jaar

  • o. [vervallen]

  • q. [vervallen].

Artikel 9

  • 1 De opbrengst in de vorige artikelen omschreven wordt ter berekening van het zuiver bedrag verminderd met de kosten tot verwerving, inning, en behoud der opbrengst en met de op de opbrengst rustende lasten, zoals:

    de bedrijfs- en beroepskosten, waaronder worden verstaan de kosten nodig voor de uitoefening van een bedrijf of beroep of rechtstreeks daartoe betrekking hebbende, met inbegrip van kosten van onderhoud, verschuldigde renten en belastingen, die op de opbrengst van het bedrijf of beroep drukken;

    de volgende kosten, voor zover zij niet reeds als bedrijfs- of beroepskosten in aanmerking komen:

    renten van schulden alsmede kosten van geldlening, kosten vallende op de verzilvering van coupons en kosten van beheer.

  • 2 Uitgaven tot het voeren van een zekere staat worden niet als bedrijfs- en beroepskosten doch als particuliere uitgaven aangemerkt, ook dan wanneer zij tevens worden gedaan in het belang van het bedrijf, dan wel ter bevordering van de beroepsuitoefening of van enig andere werkzaamheid van de belastingplichtige.

  • 3 Het bedrag van de op de gezamenlijke opbrengst van dienstbetrekking en andere opbrengst uit arbeid buiten bedrijf betrekking hebbende aftrekbare kosten wordt gesteld op USD 280. In plaats daarvan kan de belastingplichtige de werkelijke kosten in mindering brengen voor zover deze meer bedragen dan USD 560. De aftrek bedraagt in beide gevallen echter niet meer dan de opbrengst.

  • 4 Van de onzuivere opbrengst van een bedrijf of beroep wordt bovendien afgetrokken hetgeen wegens vermindering van de gebruikswaarde moet worden afgeschreven op de aanschaffingskosten van zaken, die voor de uitoefening van het bedrijf of beroep worden gebezigd, op hetgeen bij overname van een bedrijf of beroep voor goodwill werd betaald, zomede hetgeen wegens onverhaalbaarheid moet worden afgeschreven op schuldvorderingen, die tot het bedrijf of beroep betrekking hebben, een en ander volgens goed koopmansgebruik.

  • 5

    • 1e. In afwijking van het bepaalde in het vierde lid kan een belastingplichtige, die opbrengst uit onderneming geniet, een derde van de aanschaffingskosten of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen, die voor de uitoefening van een onderneming worden gebezigd, willekeurig, mits vervroegd, afschrijven.

    • 2e. Met betrekking tot gebouwen, is deze afschrijving reeds mogelijk, zodra ter zake van de verwerving of de verbetering verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt, met dien verstande dat voor ingebruikneming ter zake van aangegane verplichtingen niet meer vervroegd kan worden afgeschreven dan het bedrag dat ter zake van die verplichtingen is betaald.

    • 3e. Onze Minister kan in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, de hiervoren genoemde afschrijving in het algemeen of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen beperken of buiten toepassing stellen.

  • 6 Bovendien komt voor aftrek in aanmerking de afschrijving welke nodig mocht zijn wegens het aflopen van een de belastingplichtige toekomend recht dat aan een termijn is gebonden.

  • 7 Onverminderd het bepaalde in het derde lid van dit artikel worden traktementen en andere beloningen alsmede verlofsbezoldigingen, nonactiviteitstraktementen, wachtgelden, onderstanden, pensioenen en gagementen verminderd met de daaraan verbonden verplichte bijdragen voor pensioen en pensioenfondsen, zomede voor spaar- en voorzieningsfondsen, met dien verstande, dat in het laatste geval niet meer in aftrek mag worden gebracht dan vijf ten honderd van de opbrengst der betrekking waaraan de bijdrage is verbonden, tot een maximum van USD 470. In het eerste geval mogen slechts de werknemersbijdragen in aftrek worden gebracht.

  • 8 Behoudens ten aanzien van de opbrengst van bedrijf of beroep worden de kosten tot verwerving, inning en behoud van de opbrengst in aanmerking genomen tot en voor zover in een jaar tegenover die kosten positieve opbrengsten staan. De kosten tot verwerving, inning en behoud van de opbrengst die op grond van het bepaalde in de vorige volzin buiten aanmerking zijn gebleven, kunnen slechts met de positieve opbrengsten van de vijf volgende kalenderjaren worden verrekend en wel in de volgorde waarin ze zijn ontstaan.

Artikel 9a

  • 1 In geval in een kalenderjaar een bedrag van meer dan USD 2.794 wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, wordt acht percent van het investeringsbedrag ten laste gebracht zowel van de winst van dat jaar als van de winst van het daaropvolgende jaar. Onder investeren wordt verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing of de verbetering van de bedrijfsmiddelen, die voor de uitoefening van een onderneming op de BES eilanden worden gebezigd, zomede het maken van voortbrengingskosten daarvoor. Indien niet alle verplichtingen ter zake op de belastingplichtige drukken, wordt slechts het bedrag dat wel op de belastingplichtige drukt in aanmerking genomen.

    Voor zover in een kalenderjaar in nieuwe gebouwen – de verbetering van bestaande gebouwen daaronder begrepen – wordt geïnvesteerd wordt het percentage genoemd in de eerste zin van dit lid verhoogd tot twaalf percent van het investeringsbedrag.

  • 2 Ingeval in een kalenderjaar goederen, waarop het vorige lid toepassing heeft gevonden, worden vervreemd, wordt van de overdrachtsprijzen een gelijk percentage als ter zake van de investering in die goederen op de voet van het eerste lid ten laste van de winst over de aldaar genoemde jaren kon worden gebracht, ten bate van zowel de winst van dat jaar als van de winst van het daarop volgende boekjaar gebracht. Bijtelling heeft slechts plaats voor zover de vervreemding plaats vindt binnen zes jaar – voor zover betreft gebouwen binnen 15 jaar – na de aanvang van het jaar waarin de investering heeft plaatsgevonden.

    Bijtelling heeft plaats tot ten hoogste het bedrag waarvoor destijds aftrek is verleend.

  • 3 Tot de bedrijfsmiddelen worden niet gerekend:

    • a. gronden, daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen;

    • b. woonhuizen daaronder begrepen tot bewoning dienende gedeelten van bedrijfspanden, tenzij verhuur van deze woonhuizen ligt in de lijn van de normale bedrijfsuitoefening;

    • c. personenautomobielen, tenzij deze personenautomobielen bestemd zijn voor het bedrijfsmatig personenvervoer;

    • d. pleziervaartuigen;

    • e. effecten, vorderingen en goodwill;

    • f. flessen, kisten en andere verpakkingsmiddelen;

    • g. voorwerpen van geringe waarde, omschreven in artikel 10, tweede lid onder b.;

    • h. door de belastingplichtige aan te wijzen andere bedrijfsmiddelen.

  • 4 Buiten aanmerking blijven, tenzij Onze Minister voor bepaalde gevallen het tegendeel bepaalt:

    • a. verplichtingen aangegaan tussen bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie;

    • b. verplichtingen aangegaan tussen gerechtigden tot een nalatenschap of huwelijksgemeenschap waartoe het bedrijfsmiddel behoort;

    • c. verplichtingen aangegaan tussen degene die voor meer dan een vierde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal middellijk of onmiddellijk aandeelhouder is in een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en deze vennootschap.

  • 5 Het onttrekken van een zaak aan de onderneming wordt met vervreemding gelijkgesteld, met dien verstande dat alsdan de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde, als overdrachtsprijs in aanmerking wordt genomen.

  • 6 Ingeval een investering ongedaan wordt gemaakt dan wel met betrekking tot een investering een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt genoten, geldt zulks als vervreemding van een zaak en het bedrag van die investering, vermindering, teruggaaf of vergoeding als overdrachtprijs. Ingeval een vervreemding ongedaan wordt gemaakt, dan wel met betrekking tot een vervreemding, een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt verleend, geldt zulks als een investering en het bedrag van die vervreemding, vermindering, teruggaaf of vergoeding als investeringsbedrag.

  • 7 Onze Minister kan in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken:

    • a. de verminderingen in het algemeen of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen beperken;

    • b. de verminderingen in het algemeen of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen buiten toepassing stellen.

Artikel 9b

Het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, artikel 9A, eerste lid en artikel 10 vierde lid vindt slechts toepassing, indien door de belastingplichtige een regelmatige boekhouding wordt gevoerd, met geregelde jaarlijkse afsluitingen. Houdt de belastingplichtige op aldus boek te houden dan wordt de reserve volgens artikel 10 lid 4 opgenomen in de winst van het laatste kalenderjaar met regelmatige boekhouding.

Artikel 9c

  • 1 Op de opbrengst uit arbeid, bedrijf en beroep, komen niet in mindering de in artikel 9, eerste lid, bedoelde kosten welke verband houden met de volgende posten:

    • a. de werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning van de belastingplichtige als:

      • 1°. ingeval hij tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn opbrengst uit arbeid, bedrijf en beroep voor minder dan tweederde in de werkruimte in die woning verwerft dan wel,

      • 2°. ingeval hij niet tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn opbrengst uit arbeid, bedrijf en beroep voor minder dan tweederde in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft;

    • b. woon-werkverkeer;

    • c. vaartuigen die worden gebruikt voor representatieve doeleinden;

    • d. kleding, met uitzondering van werkkleding;

    • e. literatuur, met uitzondering van vakliteratuur;

    • f. telefoonabonnementen en internetaansluitingen op naam van de belastingplichtige in privé;

    • g. persoonlijke verzorging;

    • h. voedsel, drank en genotmiddelen, representatie – daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak alsmede excursies, studiereizen en dergelijke; een en ander met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf;

    • i. giften en relatiegeschenken;

    • j. geldboeten opgelegd door een strafrechter die bevoegd is op de BES eilanden en geldsommen betaald aan het het Rijk, Bonaire, Sint Eustatius en Saba ter voorkoming van strafvervolging op de BES eilanden of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening alsmede door een overheidsinstelling krachtens een wet of daarop gebaseerde bepalingen opgelegde boeten en verhogingen;

    • k. misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door een strafrechter die bevoegd is op de BES eilanden bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld, daaronder begrepen de misdrijven die zijn betrokken bij de bepaling van de hoogte van de opgelegde straf en ter zake waarvan het Openbaar Ministerie heeft verklaard te zullen afzien van strafvervolging;

    • l. misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige ter voorkoming van strafvervolging op de BES eilanden aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan;

    • m. de kosten en lasten van een tot het ondernemingsvermogen behorende woning, met uitzondering van afschrijving, voor zover deze kosten en lasten meer bedragen dan het bedrag dat ter zake van het gebruik ervan voor de berekening van de loon- of inkomstenbelasting bij de gebruiker als loon of winst in aanmerking wordt genomen, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, onder 2°;

    • n. steekpenningen.

  • 2 Het gezamenlijk bedrag van kosten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, voor zover die verband houden met een hierna te noemen post, wordt, behalve voor zover de kosten ten laste komen van de winst uit bedrijf van de belastingplichtige, in aanmerking genomen met inachtneming van de daarbij gegeven normering:

    • a. muziekinstrumenten, geluidsapparatuur, gereedschap, tekstverwerkers, schrijf- en rekenmachines, computers, faxmachines, apparatuur voor telefoongesprekken, andere dergelijke apparatuur, alsmede beeldapparatuur: voor zover het gezamenlijk bedrag per jaar, op basis van afschrijving in drie jaar, uitgaat boven USD 419;

    • b. cursussen, congressen, seminars, symposia en dergelijke met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf: voor 75%, tot ten hoogste USD 1.397.

  • 3 Autokosten worden als volgt in aanmerking genomen:

    • a. ingeval het een auto betreft die niet behoort tot het bedrijfsvermogen van een ondernemer: tot een bedrag van USD 0,20 per kilometer;

    • b. ingeval het een aan belastingplichtige ter beschikking gestelde auto betreft: het bedrag van de door hem betaalde brandstofkosten.

  • 4 Het bepaalde in het eerste lid, onderdelen h en i, en het tweede lid, onderdeel b, is , voor zover de aldaar bedoelde kosten ten laste komen van de winst uit bedrijf van de belastingplichtige, slechts van toepassing op 20% van die kosten. Het voorgaande is niet van toepassing met betrekking tot die kosten en lasten voor zover de onderneming direct is gericht op het vervaardigen of het verhandelen van de aldaar bedoelde goederen dan wel op het verrichten van daarmee verband houdende diensten, en deze deel uitmaken van de omzet.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, wordt kleding als werkkleding aangemerkt ingeval het:

    • a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om bij het verwerven van de inkomsten te dragen;

    • b. is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het verwerven van de inkomsten te dragen. Onze Minister kan nadere regels geven om te bepalen wanneer dit het geval is.

  • 6 Voor zover kosten en lasten die verband houden met een misdrijf bij het bepalen van de winst in aanmerking zijn genomen in een of meer van de vijf jaren voorafgaande aan het jaar waarin de veroordeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k, onherroepelijk is geworden, dan wel waarin aan de gestelde voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l, is voldaan, wordt het bedrag ter grootte van de som van deze kosten en lasten gerekend tot de positieve voordelen van de winst uit bedrijf van het laatstbedoelde jaar.

  • 7 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen k en l, wordt met de belastingplichtige gelijk gesteld degene die ten behoeve van de belastingplichtige opdracht heeft gegeven tot het misdrijf dan wel aan het misdrijf feitelijk leiding heeft gegeven.

Artikel 10

  • 1 Uitgaven voor aankoop, stichting, verbetering of verandering van gronden, gebouwen, werktuigen, gereedschappen en andere goederen, die voor de uitoefening van het bedrijf of beroep worden gebruikt, uitgaven voor overneming, uitbreiding, verbetering of verandering van het bedrijf of beroep en andere uitgaven van die aard, worden niet als bedrijfs- of beroepskosten beschouwd.

  • 2 Uitgezonderd zijn:

    • a. de uitgaven nodig ter vervanging van goederen, waarop niet wordt afgeschreven, gebouwen niet daaronder begrepen;

    • b. de uitgaven tot aanschaffing van voorwerpen van geringe waarde, voor zover die uitgaven gewoonlijk tot de dagelijkse onkosten van het bedrijf of beroep worden gerekend.

  • 3 Voorts is geen aftrek toegelaten ter zake van:

    • a. het vormen of vergroten van een reservefonds; en

    • b. interest van eigen kapitaal.

    • c. [vervallen].

  • 4 In afwijking van het bepaalde in de derde lid kan, ingeval vergoedingen wegens verlies of beschadiging van een niet in het tweede lid, letter b bedoeld bedrijfsmiddel of de opbrengst bij vervreemding van zodanig bedrijfsmiddel de boekwaarde van dat bedrijfsmiddel dan wel van het beschadigde gedeelte overtreffen, bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst in elk geval, indien en zolang het voornemen tot vervanging of herstel van het bedrijfsmiddel bestaat, het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen kosten van vervanging of herstel. Het bepaalde in de vorige volzin vindt overeenkomstige toepassing ingeval aan het voornemen tot vervanging van het bedrijfsmiddel reeds vóór de vervreemding gevolg is gegeven. De reserve wordt, voor zover zij het verschil tussen de kosten van vervanging of herstel en de boekwaarde van het verlorengegane of vervreemde bedrijfsmiddel dan wel het beschadigde gedeelte daarvan overtreft, in de winst opgenomen.

  • 5 De op de voet van het vierde lid gevormde reserve wordt uiterlijk in het vierde kalenderjaar volgende op dat waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen, tenzij voor de vervanging of het herstel een langer tijdvak vereist is dan wel de vervanging of het herstel, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd.

  • 6 Voor de toepassing van artikel 9 vijfde lid, blijft de vermindering van de kosten van vervanging of herstel ingevolge het vierde lid buiten aanmerking; het bedrag van die vermindering wordt geacht naar gelang van de op de voet van artikel 9, vijfde lid, mogelijke afschrijvingen te zijn afgeschreven.

  • 7 Bij het staken van een bedrijf of beroep dan wel bij overdracht of liquidatie van het gedeelte waartoe de in het vierde lid bedoelde reserve behoort, wordt deze reserve aangemerkt als een voordeel in de zin van artikel 6, letter d.

Artikel 11

  • 1 Tot de bestanddelen van het in het vierde lid van artikel 3 omschreven inkomen behoren mede:

    • 1°. Afkoopsommen, schadeloosstellingen en tegemoetkomingen welke toegekend zijn:

      • a. ter vervanging van gederfde of te derven beloningen, al dan niet ingegane periodieke uitkeringen en andere opbrengsten of inkomsten dan wel

      • b. ter zake van het staken of niet verrichten van werkzaamheden in de ruimste zin, dan wel wegens het prijsgeven van een uitzicht op deelgerechtigdheid in een bedrijf of een zelfstandig uitgeoefend beroep;

    • 2°. hetgeen bij vervreemding van aandelen in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en welke in liquidatie is getreden of waarschijnlijk binnenkort in liquidatie zal treden, ontvangen wordt boven het op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal; behoudens het bepaalde in het sub 3° van dit lid geldt deze bepaling niet, indien de nieuwe verkrijger een op de BES eilanden wonende belastingplichtige is, die bij de verkrijging niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep heeft gehandeld;

    • 3°. De winst uit aanmerkelijk belang, zijnde het gezamenlijke bedrag van:

      • a. voordelen welke worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen verminderd met de aftrekbare kosten (reguliere voordelen);

      • b. voordelen welke worden behaald bij de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen, alsmede bij de vervreemding van een gedeelte van de daarin besloten liggende rechten (vervreemdingsvoordelen).

  • 2 Bestaat de afkoopsom, schadeloosstelling, tegemoetkoming dan wel het in het eerste lid onder 2° bedoelde bedrag in de toekenning van een recht, dat periodieke opbrengsten oplevert (zoals het recht op een lijfrente of op een winstaandeel) dan worden slechts deze periodieke opbrengsten, doch niet het eraan ten grondslag liggende recht (stamrecht), tot het inkomen gerekend.

  • 3 De belastingplichtige heeft een aanmerkelijk belang indien hij al dan niet tezamen met zijn echtgenoot:

    • a. voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is geweest in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • b. rechten heeft om direct of indirect aandelen te verwerven tot ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal;

    • c. winstbewijzen heeft die betrekking hebben op ten minste 5% van de jaarwinst van een vennootschap dan wel op ten minste 5% van wat bij liquidatie wordt uitgekeerd.

  • 4 Voor de belastingplichtige behoren mede tot een aanmerkelijk belang;

    • a. indien hij een aanmerkelijk belang heeft: zijn overige winstbewijzen van en schuldvorderingen op die vennootschap;

    • b. indien hij geen aanmerkelijk belang heeft: de tot zijn vermogen behorende aandelen in, winstbewijzen van en schuldvorderingen, alsmede daarop betrekking hebbende koopopties, op een vennootschap waarin hij geen, maar zijn echtgenoot of een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn wel een aanmerkelijk belang heeft.

  • 5 Onder vervreemding van aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen wordt mede begrepen:

    • a. het inkopen van aandelen;

    • b. het afkopen en inkopen van winstbewijzen;

    • c. het betaalbaar stellen van liquidatie-uitkeringen;

    • d. het aflossen van schuldvorderingen;

    • e. het brengen in het vermogen van een onderneming;

    • f. het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang;

    • g. het anders dan door overlijden ophouden op de BES eilanden te wonen, hieronder begrepen de situatie waarin de belastingplichtige ingevolge het bepaalde in de Belastingregeling voor het Koninkrijk dan wel een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting voor de toepassing van die regeling, onderscheidenlijk dat verdrag, geacht wordt geen inwoner van de BES eilanden meer te zijn.

  • 6 De vervreemdingsvoordelen worden gesteld op de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs. Ingeval een overdrachtsprijs of verkrijgingsprijs ontbreekt of is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst wordt als overdrachtsprijs, onderscheidenlijk verkrijgingsprijs, aangemerkt de waarde welke ten tijde van de vervreemding, onderscheidenlijk de verkrijging, in het economische verkeer aan de aandelen of winstbewijzen kan worden toegekend. Ten aanzien van aan het vermogen van een onderneming onttrokken aandelen of winstbewijzen geldt als verkrijgingsprijs de waarde welke daaraan ten tijde van de onttrekking in het economische verkeer kan worden toegekend. Ten aanzien van krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht opgekomen aandelen of winstbewijzen geldt als verkrijgingsprijs die welke geldt voor de erflater, onderscheidenlijk degene van wiens zijde de aandelen in de gemeenschap zijn gevallen.

  • 7 Ingeval de belastingplichtige zich metterwoon op de BES eilanden vestigt en op dat tijdstip aandelen in of winstbewijzen van een vennootschap heeft, wordt de verkrijgingsprijs van die aandelen of winstbewijzen gesteld op de waarde welke op dat tijdstip in het economische verkeer aan die aandelen of winstbewijzen kan worden toegekend. De vorige volzin vindt geen toepassing ingeval de belastingplichtige zich metterwoon op de BES eilanden vestigt binnen tien jaren na deze metterwoon te hebben verlaten. Indien reeds een belastingaanslag is opgelegd bij vertrek van de belastingplichtige uit de BES eilanden, dan wordt deze belastingaanslag kwijtgescholden en wordt de verkrijgingsprijs gesteld op het bedrag van de verkrijgingsprijs voorafgaande aan zijn vertrek. De eerste volzin vindt voorts geen toepassing ingeval het aandelen of winstbewijzen van een op de BES eilanden gevestigde vennootschap betreft behoudens voor zover blijkt dat de belastingplichtige in verband met het metterwoon verlaten van een ander land belasting verschuldigd is over de waarde-aangroei van die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen.

  • 8 Het vijfde lid, onderdeel g, vindt met betrekking tot een aanmerkelijk belang in een niet op de BES eilanden gevestigde vennootschap geen toepassing indien het in dat lid bedoelde ophouden op de BES eilanden te wonen plaatsvindt binnen acht jaren nadat de belastingplichtige zich metterwoon op de BES eilanden heeft gevestigd en hij sedert de laatste vijfentwintig jaren in totaal niet langer dan tien jaren op de BES eilanden heeft gewoond.

  • 9 Winst uit aanmerkelijk belang wordt beschouwd te zijn genoten ten aanzien van:

    • a. reguliere voordelen: op het tijdstip bepaald overeenkomstig artikel 16B;

    • b. vervreemdingsvoordelen: op het tijdstip van de vervreemding, met dien verstande dat in geval van het ophouden van de binnenlandse belastingplicht als tijdstip van genieten wordt aangemerkt het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het ophouden van de binnenlandse belastingplicht.

  • 11 Het tweede lid is voorts niet van toepassing op afkoop van een recht op lijfrente als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel e, behoudens voor zover het recht wordt omgezet in een ander recht op een soortgelijke lijfrente.

Artikel 12

  • 1 De belasting wordt geheven over de in enig kalenderjaar genoten belastbare som. Heeft de belastingplicht slechts gedurende een gedeelte van het kalenderjaar bestaan, dan treedt dit gedeelte (belastingtijdvak) daarvoor in de plaats. Ter berekening van de dan verschuldigde belasting wordt het in het belastingtijdvak genoten zuiver inkomen, met uitzondering van het inkomen, bedoeld in artikel 11, tiende en elfde lid, herleid tot een voljaarsinkomen. Van de hierover volgens artikel 24A verschuldigde belasting, na vermindering van de in artikel 24, tweede en derde lid, bedoelde bedragen, is zoveel driehonderdzestigsten verschuldigd als het aantal dagen bedraagt waarover in het kalenderjaar belastingplicht heeft bestaan.

    Bij de toepassing van het bovenstaande wordt iedere volle maand op dertig dagen en het jaar op 360 gesteld, terwijl de dag waarop een belastingtijdvak begint voor een volle dag wordt gerekend en de dag waarop een belastingtijdvak eindigt wordt verwaarloosd.

  • 2 Indien het in het vorige lid bedoelde herleide voljaarinkomen hoger is dan het inkomen dat, had de belastingplicht het gehele kalenderjaar bestaan, naar schatting in dat jaar zou zijn genoten, dan kan belastingplichtige verzoeken dat de verschuldigde belasting wordt bepaald aan de hand van de formule:

    verschuldigde bedrag =

    belastbare som genoten in het belastingtijdvak

    x

    de belasting van het geschatte jaarinkomen

     

    geschat jaarinkomen

     

    volgens het tarief als bedoeld in artikel 24A.

Artikel 13

  • 1 Aandelen in de opbrengst van een bedrijf of beroep, dat niet door de belastingplichtige zelve wordt uitgeoefend, worden beschouwd als baten van het kalenderjaar waarin hun bedrag wordt vastgesteld.

  • 2 Heeft die vaststelling plaats nadat de belastingplichtige de BES eilanden metterwoon heeft verlaten dan wel na diens overlijden, dan wordt deze geacht plaats te hebben gehad in het jaar waarin de belastingplichtige de BES eilanden verliet dan wel overleed, doch in ieder geval vóór dit vertrek of overlijden.

Artikel 15

  • 1 Indien de berekening van het zuiver inkomen leidt tot een negatief bedrag wordt dit aangemerkt als een verlies. Een verlies wordt verrekend met de zuivere inkomens van de volgende vijf belastingjaren, te beginnen bij het eerste van die jaren.

  • 2 Ingeval het huwelijk door overlijden van de belastingplichtige wordt ontbonden wordt diens verlies voor zover dat is voortgevloeid uit andere bestanddelen van het zuiver inkomen dan zijn bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, verrekend met zuivere inkomens van de echtgenoot. De vorige volzin is slechts van toepassing indien zowel de belastingplichtige als zijn echtgenoot op het tijdstip van ontbinding van het huwelijk binnenlands belastingplichtig was.

  • 3 Ingeval het huwelijk wordt ontbonden anders dan door overlijden wordt het verlies van een belastingplichtige voor zover dit is voortgevloeid uit bestanddelen van zijn zuiver inkomen welke van de zijde van zijn echtgenoot zijn opgekomen en niet kan worden verrekend met zuiver inkomen van de jaren waarin het huwelijk heeft bestaan, uitsluitend verrekend met zuivere inkomens van de gewezen echtgenoot. Met ontbinding van een huwelijk wordt gelijkgesteld het duurzaam gescheiden gaan leven.

Artikel 16

  • 1 Persoonlijke lasten zijn:

    • a. lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7, met dien verstande dat:

      • 1°. indien zij de tegenwaarde van een prestatie vormen zij slechts aftrekbaar zijn voor zover zij, tezamen met de ter zake van de desbetreffende verplichting reeds betaalde uitkeringen, de waarde van de prestatie te boven gaan;

      • 2°. in de niet onder 1° bedoelde gevallen geen aftrek is toegestaan ter zake van uitgaven gedaan aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;

    • b. pensioenen;

    • c. de niet als kosten tot verwerving, inning, en behoud der opbrengst en op de opbrengst rustende lasten aan te merken renten van schulden en kosten van geldleningen tot een bedrag van USD 1.397;

    • d. [vervallen]

    • e. premies van levensverzekeringen, lijfrente of pensioenverzekering, met uitzondering van de premies als bedoeld onder d;

    • f. giften aan op de BES eilanden gevestigde kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke en het algemeen nut beogende instellingen, mits deze giften met schriftelijke bewijsstukken worden aangetoond, indien en voor zover zij in totaal een ten honderd van het inkomen en tevens USD 56 te boven gaan, met dien verstande dat het in mindering te brengen bedrag ten hoogste drie ten honderd van het inkomen beloopt;

    • g. [Red: vervallen;]

    • h. de volgende kosten welke verband houden met de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat:

      • 1°. rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning, alsmede de premies voor een aan die lening verbonden met de looptijd dalende overlijdens-risicoverzekering, tot ten hoogste een bedrag van USD 15.364 alsmede het onbenut gebleven deel van het bedrag, genoemd in onderdeel c;

      • 2°. kosten van onderhoud van de eigen woning tot een bedrag van 2% van de waarde van de woning voor de toepassing van de grondbelasting met een maximum van USD 1.676;

      • 3°. kosten van onderhoud van de eigen woning die volgens een eilandelijke monumentenverordening is aangewezen tot beschermd monument;

      • 4°. premies voor brand- en natuurrampenverzekeringen. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder eigen woning, die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat, mede begrepen andere eigen woningen, die de belastingplichtige ter beschikking staan.

  • 2 Voor de premiën, bedoeld onder letter e van het vorige lid, kan niet meer dan vijf ten honderd van het inkomen en niet meer dan USD 559 worden afgetrokken. Voor hen op wie het bepaalde in artikel 9, zevende lid, van toepassing is, kunnen die premiën slechts voor aftrek in aanmerking komen, indien en voor zover de volgens dat voorschrift toegelaten aftrek beneden evengenoemde grens blijft. Als giften worden voor de toepassing van het vorige lid onder f uitsluitend aangemerkt bevoordelingen uit vrijgevigheid en niet verplichte bijdragen, indien en voor zover aan deze bevoordelingen en bijdragen geen op geld waardeerbare aanspraak wordt ontleend, alsmede kerkelijke belastingen.

  • 3 Het maximum bedoeld in het eerste lid onder c en tweede lid van dit artikel en in het 3e en 6e lid van artikel 9 gelden voor een aanslag over een vol jaar; indien er sprake is van een belastingtijdvak, worden deze maxima naar evenredigheid verminderd naar gelang het aantal dagen van het belastingtijdvak.

  • 4 In geval een woning aan twee of meer belastingplichtigen tegelijkertijd als hoofdverblijf ter beschikking staat, worden in afwijking van het eerste lid, onderdeel h, de aldaar genoemde maximale bedragen voor elk van hen naar evenredigheid toegepast.

  • 5 Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend:

    • 1°. wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, verhoogd tot USD 2.794;

    • 2°. geldt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, en het tweede lid, in plaats van het inkomen van de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van het inkomen van de belastingplichtige en dat van zijn echtgenoot.

Artikel 16a

  • 1 Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven:

    • a. ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling en overlijden van de belastingplichtige, diens echtgenoot, diens eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van diens bloed- of aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie;

    • b. ter zake van opleiding of studie voor een beroep van hemzelf of zijn echtgenoot;

    • c. tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen die 27 jaar of ouder zijn en van andere bloed- of aanverwanten in de rechte linie of in de tweede graad van de zijlinie, voor zover die personen niet bij machte zijn zelf inkomsten ter voorziening in hun levensonderhoud te verwerven;

    • d. tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van kinderen tot 27 jaar die tengevolge van ziekte of gebreken buiten staat zijn om de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, voor zover die kinderen niet bij machte zijn zelf inkomsten ter voorziening in hun levensonderhoud te verwerven;

    • e. ter zake van de kosten van studie van een middelbaar beroeps-, hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding voor eigen kinderen, kinderen van de echtgenoot en pleegkinderen tot 27 jaar tot een bedrag van ten hoogste USD 5.587 per kind.

  • 2 De gezamenlijke uitgaven voor zover verband houdend met een hierna te noemen post wordt in aanmerking genomen met inachtneming van de daarbij gegeven normering:

    • a. de met de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde uitgaven verband houdende kosten van vervoer per auto tot een bedrag van USD 0,20 per kilometer, of, indien het betreft een ter beschikking gestelde auto, de brandstofkosten;

    • b. de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde uitgaven: 75% van de kosten van verblijf buiten het eiland waar de belastingplichtige woont;

    • c. de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde uitgaven: ten hoogste USD 1.397 per ondersteunde met dien verstande dat het totaal in aanmerking te nemen bedrag niet meer beloopt dan 10% van het inkomen van de belastingplichtige.

  • 3 Tot de buitengewone lasten worden niet gerekend:

    • a. ter zake van studiekosten: andere kosten dan school- of collegegeld, kosten van boeken en ander verplicht lesmateriaal niet zijnde voorwerpen als omschreven in artikel 9C, tweede lid, onderdeel a, alsmede kosten van interinsulair of internationaal vervoer, met dien verstande dat in geval van het eerste lid, onderdeel e, ten hoogste aftrekbaar is de met één reis per jaar per kind gemoeide kosten van vervoer;

    • b. de premie die verschuldigd is ingevolge de Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES.

  • 4 De in het eerste lid, onderdelen a, c en d, bedoelde uitgaven worden in aanmerking genomen voor zover zij gezamenlijk meer bedragen dan 5% van het inkomen, doch ten minste USD 838.

  • 5 Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend:

    • a. wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel e, verhoogd tot USD 11.174;

    • b. geldt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, en het vierde lid in plaats van het inkomen van de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van het inkomen van de belastingplichtige en dat van zijn echtgenoot.

  • 6 Onze Minister kan nadere regels stellen op grond waarvan ingeval van twee ongehuwde ouders het recht op aftrek, bedoeld in het derde lid, kan worden overgeheveld naar de andere ouder dan wel in geval van één-ouderschap de aftrek kan worden verdubbeld.

Artikel 16b

  • 1 Opbrengsten, andere dan winst uit bedrijf of beroep, worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij:

    • a. ontvangen of verrekend zijn, ter beschikking van de belastingplichtige zijn gesteld of rentedragend zijn geworden; dan wel

    • b. vorderbaar en tevens inbaar zijn geworden.

  • 2 Op die opbrengsten in mindering te brengen kosten en lasten, zomede de persoonlijke lasten en de buitengewone lasten, worden in aanmerking genomen op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend zijn, door de belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden.

Hoofdstuk III. Niet op de BES eilanden wonende belastingplichtigen

Artikel 17

  • 1 De niet op de BES eilanden wonende personen bedoeld in artikel 1, lid 3, zijn belastingplichtig naar hun gehele belastbaar inkomen genoten in het kalenderjaar of belastingtijdvak, voor zover dit werd verkregen uit de opbrengst van:

    • a. [vervallen];

    • b. schuldvorderingen, welke, wat de hoofdsom betreft, verzekerd zijn door hypotheek, gevestigd op op de BES eilanden gelegen onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen;

    • c. andere bestanddelen van het roerend kapitaal, geen effecten zijnde, welker opbrengst afhankelijk is hetzij van de opbrengst van een bedrijf of beroep, dat en voor zover het op de BES eilanden wordt uitgeoefend; hetzij van de hoeveelheid of de opbrengst van enig produkt, op de BES eilanden gewonnen, bewerkt of verwerkt;

    • d. bedrijven en beroepen (ambt, waardigheid, bediening en bestaande of vroegere dienstbetrekking door henzelf of door een ander vervuld daaronder begrepen), die en voor zover zij persoonlijk of door vaste vertegenwoordigers of gemachtigden op de BES eilanden worden uitgeoefend. Indien die uitoefening slechts tijdelijk geschiedt en korter dan drie maanden achtereen duurt, kan bij ministeriële regeling gehele of gedeeltelijke ontheffing van belasting worden verleend;

    • e. aandelen in, of winstbewijzen, obligaties of schuldvorderingen ten laste van een op de BES eilanden gevestigde vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • f. vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen in of winstbewijzen van een vennootschap waarbij het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • g. een bestaande of vroegere dienstbetrekking door henzelf of door een ander vervuld als bestuurder of commissaris van een op de BES eilanden gevestigd lichaam, ook in het geval van beperking van de bevoegdheid tot buiten de BES eilanden gelegen gedeelten van de onderneming van dat lichaam;

    • h. uit de lands- of eilandskas bezoldigde ambten, terwijl de aan deze ambten verbonden werkzaamheden buiten de BES eilanden werden verricht.

  • 2 Het eerste lid, onderdelen e en f, is slechts van toepassing op niet op de BES eilanden wonende natuurlijke personen die in de loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan het verkrijgen van de opbrengst uit de aandelen, winstbewijzen, obligaties en schuldvorderingen, bedoeld in onderdeel e van genoemd lid dan wel de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen, bedoeld in onderdeel f van genoemd lid inwoner van de BES eilanden zijn geweest.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt de verkrijgingsprijs van aandelen en winstbewijzen welke tot een aanmerkelijk belang behoren en ter zake waarvan bij het door de belastingplichtige metterwoon verlaten van de BES eilanden vervreemdingsvoordelen in aanmerking zijn genomen, gesteld op de waarde in het economische verkeer waarvan is uitgegaan voor de berekening van die voordelen.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt een lichaam waarvan de oprichting heeft plaatsgevonden naar het op de BES eilanden geldende recht steeds geacht op de BES eilanden te zijn gevestigd.

Artikel 18

  • 1 De zuivere opbrengst van de in artikel 17 genoemde bronnen van inkomen wordt bepaald met inachtneming van de beginselen van de artikelen 4, 5, 6, 7, 9, 9B en 10.

  • 3 [vervallen].

  • 4 Artikel 16 is zijn niet op de in dit hoofdstuk bedoelde belastingplichtigen van toepassing.

Hoofdstuk IV. Gehuwde belastingplichtigen

Vrijstellingen

Artikel 20

  • 1 Dit artikel is van toepassing op een belastingplichtige die het gehele kalenderjaar gehuwd is geweest zonder duurzaam gescheiden te hebben geleefd, mits zowel de belastingplichtige als zijn echtgenoot op de BES eilanden woonde. Indien de belastingplichtige en zijn echtgenoot duurzaam gescheiden gaan leven en binnen zes maanden nadien de samenleving hervatten, worden zij voor de toepassing van dit artikel geacht niet duurzaam gescheiden te hebben geleefd.

  • 2 De bestanddelen van het zuiver inkomen van een belastingplichtige, anders dan het persoonlijk inkomen en de persoonlijke verminderingen, worden aangemerkt als zuiver inkomen van zijn echtgenoot indien:

    • a. zijn persoonlijk inkomen lager is dan dat van zijn echtgenoot;

    • b. de belastingplichtige niet, maar zijn echtgenoot wel persoonlijk inkomen geniet;

    • c. beider persoonlijk inkomen gelijk is of beiden geen persoonlijk inkomen genieten, en belastingplichtige jonger is dan zijn echtgenoot.

  • 3 Het persoonlijk inkomen bestaat uit het gezamenlijk bedrag van:

    • a. zuivere opbrengst van een voor eigen rekening gedreven onderneming;

    • b. zuivere opbrengst van arbeid;

    • c. zuivere opbrengst van rechten op periodieke uitkeringen:

  • 5 Bij de scheiding van goederen blijft op verzoek van een dan wel van beide echtgenoten het tweede lid buiten toepassing. In dat geval wordt de belasting berekend als ware het tweede lid wel van toepassing. Vervolgens wordt de door beide echtgenoten tezamen verschuldigde belasting omgeslagen in verhouding van ieders zuiver inkomen.

Artikel 20a

  • 1 Het persoonlijk inkomen van een minderjarig kind, alsmede de persoonlijke verminderingen van zijn inkomen, wordt aangemerkt als inkomen van dat kind.

  • 2 Het zuiver inkomen van een minderjarig kind, anders dan dat bedoeld in het eerste lid, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 20, tweede lid, aangemerkt als zuiver inkomen van de belastingplichtige die het gezag over dat kind uitoefent.

Artikel 21

Indien ingevolge de artikelen 20 en 20A inkomensbestanddelen van een derde zijn toegerekend aan de belastingplichtige is die derde, onverminderd zijn aansprakelijkheid uit andere hoofde, aansprakelijk voor een evenredig deel van de verschuldigde belasting, bepaald naar verhouding van de zonder toepassing van dat artikel berekende belastbare inkomens.

Hoofdstuk V. Bedrag der belasting

Artikel 24

  • 2 De belastingvrije som bedraagt USD 11.908.

  • 3 De ouderentoeslag bedraagt USD 1.347.

  • 4 De belastingplichtige die niet op de BES eilanden woont, komt in een kalenderjaar waarin hij tevens als op de BES eilanden wonende persoon belastingplichtig is, voor zijn periode van buitenlandse belastingplicht, in afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel b, in aanmerking voor de belastingvrije som voor zover deze in de periode van binnenlandse belastingplicht onbenut is gebleven.

  • 5 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, komt een niet op de BES eilanden woonachtige belastingplichtige die een uit de BES eilanden afkomstige pensioenuitkering geniet die op grond van de voor de BES eilanden geldende fiscale regels wordt belast, in aanmerking voor de in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, genoemde belastingvrije som, met dien verstande dat de belastingvrije som die deze belastingplichtige in aanmerking mag nemen maximaal wordt gesteld op het bedrag van de pensioenuitkering dat volgens de fiscale regels van de BES eilanden mag worden belast.

Artikel 24a

  • 1 Het bedrag van de over de belastbare som, bedoeld in artikel 24, verschuldigde belasting wordt bepaald aan de hand van de navolgende tabel (tarieftabel):

    Bij een belastbare som van meer dan

    doch niet meer dan

    bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de belastbare som dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

    I

    II

    III

    IV

    275.246

    30,4%

    275.246

    83.674

    35,4%

  • 3 De heffingskorting bestaat uit de ouderdomsverzekeringskorting, de weduwen- en wezenverzekeringskorting en de zorgverzekeringskorting.

  • 4 De ouderdomsverzekeringskorting geldt voor de belastingplichtige die premieplichtig is in de zin van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES en bedraagt het door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister, op basis van artikel 27 van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES bij ministeriële regeling vastgestelde percentage vermenigvuldigd met de premiegrondslag waarover de belastingplichtige op grond van die wet premie verschuldigd is.

  • 6 De zorgverzekeringskorting geldt voor de belastingplichtige die premieplichtig is ingevolge de bij of krachtens de in artikel 18.4.1 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bedoelde algemene maatregel van bestuur inzake de Zorgverzekering BES gestelde regels en bedraagt het door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met Onze Minister, op basis van die algemene maatregel van bestuur bij ministeriële regeling vastgestelde percentage vermenigvuldigd met de premiegrondslag waarover de belastingplichtige op grond van die algemene maatregel van bestuur premie verschuldigd is.

  • 7 Voor de toepassing van het vierde, vijfde en zesde lid wordt als premiegrondslag ten hoogste een bedrag van USD 30.774 in aanmerking genomen.

  • 8 Indien in het belastbare inkomen persoonlijke lasten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, onder 1°, zijn begrepen en de belastbare som:

    • a. meer bedraagt dan het in de eerste kolom van de tabel in het eerste lid, vermelde bedrag, of

    • b. niet meer bedraagt dan het in de eerste kolom van de tabel in het eerste lid vermelde bedrag maar meer zou bedragen dan dat bedrag indien daarin de persoonlijke lasten met betrekking tot een eigen woning, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, onder 1°, niet zouden zijn begrepen;

    wordt in afwijking van het eerste lid de belasting op het belastbare inkomen bepaald met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

  • 9 In gevallen als bedoeld in het achtste lid, onderdeel a, bedraagt de belasting op het belastbare inkomen het met toepassing van het eerste lid bepaalde bedrag vermeerderd met 5% van de persoonlijke lasten met betrekking tot een eigen woning, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, onder 1°.

  • 10 In gevallen als bedoeld in het achtste lid, onderdeel b, bedraagt de belasting op het belastbare inkomen het met toepassing van het eerste lid bepaalde bedrag vermeerderd met 5% van het bedrag waarmee de belastbare som het in de eerste kolom van de tabel in het eerste lid vermelde bedrag te boven zou gaan indien daarin de persoonlijke lasten met betrekking tot een eigen woning, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, onder 1°, niet zouden zijn begrepen.

Artikel 24b

Het zuivere bedrag van de voordelen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder 3°, alsmede de opbrengst, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdelen e en f, wordt belast naar een tarief van 5%.

Artikel 24c

Indien de belastingplichtige ook premieplichtig is voor de algemene ouderdomsverzekering BES of de algemene weduwen- en wezenverzekering BES of inkomensafhankelijke premie verschuldigd is ingevolge artikel 11 van het Besluit zorgverzekering BES, geschiedt de heffing van de belasting en premie door middel van één belastingaanslag en voor zover de heffing plaatsvindt bij wege van conserverende aanslag, door middel van één conserverende belastingaanslag. Hierbij zijn de regels die gelden voor de heffing en de invordering van de inkomstenbelasting van overeenkomstige toepassing. In dat geval wordt, indien artikel 8.22 van de Belastingwet BES toepassing vindt, die bepaling eenmaal toegepast.

Artikel 25

  • 1 Bij het begin van het kalenderjaar vervangt Onze Minister de in de artikelen 24 en 24A vermelde bedragen door andere. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor en vervolgens de nodige geachte afrondingen aan te brengen.

  • 2 De tabelcorrectiefactor is één gedeeld door prijsindexverhouding. De prijsindexverhouding is de verhouding van het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie, zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek, betrekking hebbende op de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand en het gemiddelde van die prijsindexcijfers, betrekking hebbende op de dertigste tot en met de negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand. Voor de toepassing van de tweede volzin wordt onder prijsindexcijfers verstaan het aan de hand van het aantal inwoners gewogen gemiddelde van de prijsindexcijfers voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor de toepassing van de derde volzin wordt het aantal inwoners van Bonaire gesteld op 15 700, het aantal inwoners van Sint Eustatius op 2 886 en het aantal inwoners van Saba op 1 737.

  • 3 Ingeval de basis voor vorenbedoelde prijsindexcijfers wordt verlegd, geeft Onze Minister regels hoe bij toepassing van de vorige volzin wordt overgegaan van de oude op de nieuwe reeks prijsindexcijfers.

  • 4 Onze minister kan bij algemene maatregel van bestuur bepalen dat, in afwijking in zoverre van het eerste lid, bij het begin van de in die algemene maatregel van bestuur aangewezen kalenderjaren, de in de artikelen 24 en 24A vermelde bedragen worden vervangen door bedragen die worden berekend met een in die algemene maatregel van bestuur aangewezen factor. Deze factor bedraagt tenminste de helft van de tabelcorrectiefactor. De in de eerste volzin bedoelde algemene maatregel van bestuur dient tenminste twee maanden voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop deze algemene maatregel van bestuur betrekking heeft tot stand te komen.

Hoofdstuk VII. Aangifte

Hoofdstuk IX. Aanslagen

Artikel 41a

Als voorheffing op de inkomstenbelasting wordt aangemerkt de geheven belasting, daaronder niet begrepen de bij naheffing toegepaste verhoging, ingevolge de:

  • a. Wet loonbelasting BES;

  • b. Opbrengstbelasting als bedoeld in de Belastingwet BES;

  • c. bronheffing die ten aanzien van op de BES eilanden wonende belastingplichtigen wordt ingehouden door een land waarmee het Koninkrijk der Nederlanden ten behoeve van het voormalige land de Nederlandse Antillen een overeenkomst heeft gesloten betreffende automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling.

Artikel 41b

  • 1 Een aanslag wordt niet vastgesteld en verrekening van voorheffingen blijft achterwege tenzij:

    • a. de verschuldigde belasting de totale voorheffingen met meer dan USD 168 te boven gaat;

    • b. op grond van artikel 8, vierde lid, van de Wet loonbelasting BES vermindering van loonbelasting is verleend;

    • c. de belastingplichtige binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan.

  • 2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de aanslag vastgesteld op nihil en blijft verrekening van voorheffingen achterwege indien het totaal van die voorheffingen de verschuldigde belasting met niet meer dan USD 84 te boven gaat.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid vindt restitutie op of invordering van een belastingaanslag slechts plaats indien het te restitueren of te vorderen bedrag meer bedraagt dan USD 28

    [zie voor een overgangsbepaling artikel VIII, eerste lid, onder a, van P.B. 2001, no. 94]

Hoofdstuk XIV. Bijzondere bepalingen

Artikel 58

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ter uitvoering van deze wet worden vastgesteld.

Hoofdstuk XVI. Slot- en overgangsbepalingen