2.1. Wijzigen boekjaar Vpb tot en met 2009
[Regeling vervallen per 25-12-2013]
In artikel 30f, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt de periode waarover de heffingsrente wordt berekend met betrekking
tot de vennootschapsbelasting gesteld op het tijdvak dat aanvangt op de dag na het
midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van
de dagtekening van het aanslagbiljet. De uitbreiding (sinds belastingjaar 2005) van
het tijdvak waarover heffingsrente wordt berekend, heeft bij de wijziging van een
boekjaar tot gevolg dat de belastingplichtige heffingsrente verschuldigd kan worden
over een periode gedurende welke de fiscus geen rentenadeel heeft geleden. Ik keur
vooruitlopend op nadere wetgeving goed dat het in rekening brengen van heffingsrente
op verzoek wordt beperkt tot het daadwerkelijk door de fiscus geleden liquiditeitsnadeel.
Voorbeeld 1.
Aan een belastingplichtige is over het kalenderjaar 2005 vóór 1 juli 2005 een voorlopige
aanslag vennootschapsbelasting opgelegd van € 1.500.000. In de loop van het jaar wordt,
bijvoorbeeld in verband met de vorming van een fiscale eenheid, het boekjaar gewijzigd.
Dit resulteert in een kort boekjaar van 1 januari 2005 tot en met 30 september 2005.
Het volgende boekjaar loopt van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006. De eerder
opgelegde voorlopige aanslag wordt in 2005 vernietigd. Met dagtekening 30 november
2005 wordt een nieuwe voorlopige aanslag van € 1.125.000 (9/12 x € 1.500.000) opgelegd
over het nieuwe boekjaar lopende van 1 januari 2005 tot en met 30 september 2005.
De vernietiging van de eerder opgelegde voorlopige aanslag resulteert niet in een
vergoeding van heffingsrente over de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 november
2005. Het opleggen van de nieuwe voorlopige aanslag leidt tot het in rekening brengen
van heffingsrente over de periode 15 mei 2005 tot en met 30 november 2005 over een
bedrag van € 1.125.000. Het heffingsrentenadeel wordt veroorzaakt door het wel berekenen
van heffingsrente over de periode 15 mei 2005 tot en met 30 november 2005 en het niet
vergoeden van heffingsrente over deze periode. Op verzoek van de belastingplichtige
kan de heffingsrente die in rekening wordt gebracht bij de nieuwe voorlopige aanslag
worden verminderd voor de periode van 15 mei tot en met 30 november. De vermindering
van de heffingsrente wordt berekend over het bedrag van de nieuwe voorlopige aanslag,
met dien verstande dat het bij de berekening in aanmerking te nemen bedrag van de
nieuwe voorlopige aanslag wordt gemaximeerd op het bedrag dat op de oorspronkelijke
aanslag werd betaald.
Voorbeeld 2.
Aan een belastingplichtige is over het kalenderjaar 2005 vóór 1 juli 2005 een voorlopige
aanslag vennootschapsbelasting opgelegd van € 1.500.000. In de loop van het jaar wordt,
bijvoorbeeld in verband met de vorming van een fiscale eenheid, het boekjaar gewijzigd.
Dit resulteert in een kort boekjaar van 1 januari 2005 tot en met 30 september 2005.
Het volgende boekjaar (voor de fiscale eenheid) loopt van 1 oktober 2005 tot en met
30 september 2006. De eerder opgelegde voorlopige aanslag wordt met dagtekening 31 maart
2006 vernietigd. Met dagtekening 31 maart 2006 wordt een nieuwe voorlopige aanslag
van € 1.125.000 (9/12 x € 1.500.000) opgelegd over het nieuwe boekjaar lopende van
1 januari 2005 tot en met 30 september 2005.
De vernietiging van de eerder opgelegde voorlopige aanslag resulteert niet in een
vergoeding van heffingsrente. Wel wordt over de periode van 1 januari tot en met 31 maart
2006 invorderingsrente vergoed over € 1.500.000. Het opleggen van de nieuwe voorlopige
aanslag leidt tot het in rekening brengen van heffingsrente over de periode van 15 mei
2005 tot en met 31 maart 2006 over een bedrag van € 1.125.000. Het heffingsrentenadeel
wordt veroorzaakt door het wel berekenen van heffingsrente over de periode van 15 mei
2005 tot en met 31 maart 2006 en het niet vergoeden van heffingsrente over deze periode.
Dit wordt evenwel deels gecompenseerd door de vergoeding van invorderingsrente over
€ 1.500.000. Op verzoek van de belastingplichtige kan de heffingsrente die in rekening
wordt gebracht bij de nieuwe voorlopige aanslag worden verminderd voor de periode
van 15 mei 2005 tot en met 31 december 2005. De beperking tot 31 december 2005 vindt
zijn oorzaak in het feit dat over € 1.500.000 van 1 januari 2006 tot en met 31 maart
2006 invorderingsrente is teruggegeven. De vermindering van de heffingsrente wordt
berekend over het bedrag van de nieuwe voorlopige aanslag, met dien verstande dat
het bij de berekening in aanmerking te nemen bedrag van de nieuwe voorlopige aanslag
wordt gemaximeerd op het bedrag dat op de verminderde aanslag is betaald.