Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden 2010

Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024.
Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden 2010

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op de artikelen 3.42, 3.42a, 3.52 en 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

Hoofdstuk 2. Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

Artikel 2

  • 1 Investeringen in bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden komen slechts in aanmerking voor kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als bedoeld in artikel 3.41, eerste lid, van de wet indien de belastingplichtige met betrekking tot die vaste inrichting in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden zonder keuzemogelijkheid, zonder ervan te zijn vrijgesteld en zonder toepassing van een bijzonder regime, is onderworpen aan een aldaar geheven belasting naar de winst.

  • 2 Bij de in artikel 3.41, eerste lid, van de wet bedoelde keuze wordt aangegeven tot welke bedragen de investeringen betrekking hebben op bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden.

Hoofdstuk 3. Energie-investeringsaftrek

Artikel 3

  • 2 De in het eerste lid bedoelde investeringen in bedrijfsmiddelen komen slechts in aanmerking voor de energie-investeringsaftrek indien de belastingplichtige met betrekking tot de vaste inrichting waaraan deze bedrijfsmiddelen worden toegerekend, in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden zonder keuzemogelijkheid, zonder ervan te zijn vrijgesteld en zonder toepassing van een bijzonder regime, is onderworpen aan een aldaar geheven belasting naar de winst.

Artikel 4

  • 1 De aanmelding, bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet, van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van investeringen in bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3 vindt plaats binnen een termijn van drie maanden. Deze termijn vangt aan:

    • a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichtingen;

    • b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, indien het bedrijfsmiddel of het onderdeel ter zake waarvan de kosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel respectievelijk het onderdeel.

  • 2 Indien artikel 3.52, eerste lid, onderdeel b, van de wet toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.

Artikel 5

De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten vindt uitsluitend plaats langs de daartoe door de Minister van Economische Zaken geopende elektronische weg.

Artikel 6

  • 2 De verklaring van de Minister van Economische Zaken, bedoeld in het eerste lid, vermeldt in welke aangewezen bedrijfsmiddelen of onderdelen is geïnvesteerd alsmede het bedrag van de uitgaven terzake.

  • 3 De belastingplichtige legt ten behoeve van het verstrekken van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken daarom verzoekt, een berekening van de energiebesparing over.

  • 4 De belastingplichtige legt ten behoeve van het in behandeling nemen van een verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken daarom verzoekt, een kopie van de afgegeven bouwvergunning of omgevingsvergunning over indien artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is.

  • 5 De belastingplichtige legt ten behoeve van het in behandeling nemen van een verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken daarom verzoekt, een kopie van de afgegeven milieuvergunning, omgevingsvergunning of vergelijkbare vergunning over indien artikel 3, onderdeel c, van toepassing is.

  • 6 De Minister van Economische Zaken neemt een verzoek om een verklaring niet in behandeling indien niet is voldaan aan artikel 3, onderdelen b en c.

Artikel 7

  • 1 De Minister van Economische Zaken kan de in artikel 6 bedoelde verklaring wijzigen of intrekken indien de door of namens belastingplichtige verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die de Minister van Economische Zaken bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring.

  • 2 De bevoegdheid tot het intrekken of wijzigen van een verklaring op grond van het eerste lid vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.

Hoofdstuk 4. Milieu-investeringsaftrek

Artikel 8

  • 3 De in het eerste lid bedoelde investeringen in bedrijfsmiddelen komen slechts in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek indien de belastingplichtige met betrekking tot de vaste inrichting waaraan deze bedrijfsmiddelen worden toegerekend, in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden zonder keuzemogelijkheid, zonder ervan te zijn vrijgesteld en zonder toepassing van een bijzonder regime, is onderworpen aan een aldaar geheven belasting naar de winst.

Artikel 9

  • 1 De aanmelding, bedoeld in artikel 3.42a, zevende lid, van de wet, van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van investeringen in bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 12 vindt plaats binnen een termijn van drie maanden. Deze termijn vangt aan:

    • a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichtingen;

    • b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, indien het bedrijfsmiddel of het onderdeel ter zake waarvan de kosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel respectievelijk het onderdeel.

  • 2 Indien artikel 3.52, eerste lid, onderdeel b, van de wet toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.

Artikel 10

De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten vindt uitsluitend plaats langs de daartoe door de Minister van Economische Zaken geopende elektronische weg.

Hoofdstuk 5. Controle op naleving voorschriften

Artikel 11

De artikelen 3.40 tot en met 3.44 van de wet in verbinding met artikel 10.10, eerste en tweede lid, van de wet zijn slechts van toepassing indien de belastingplichtige uiterlijk bij het doen van de aangifte over het jaar waarin de investering is gedaan doch desgevraagd eerder, er schriftelijk mee instemt dat de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ook gelden ten behoeve van de controle op de naleving van de voorschriften in deze regeling op het grondgebied van Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden en wel jegens de inspecteur en iedere op de voet van artikel 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 december 2010

De

Staatssecretaris

van Financiën,

F.H.H. Weekers