Openstellingsbesluit groen onderwijs 2011

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2017 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 08-06-2011 t/m heden

Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 20 december 2010, nr. 154058, houdende openstelling van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs en gedeeltelijke openstelling van de Regeling praktijkleren en Groene plus (Openstellingsbesluit groen onderwijs 2011)

Paragraaf 1. Openstelling Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

Artikel 1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 2

De instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b, van de regeling, kunnen met ingang van 3 tot en met 17 januari 2011 een aanvraag als bedoeld in artikel 7 of 8 van de regeling indienen.

Artikel 3

  • 1 Subsidie kan worden verleend voor programma’s en programmaonderdelen, ingediend in de periode, bedoeld in artikel 2, voor de categorieën en de thema’s, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit.

  • 2 Onverminderd artikel 9 en 10 van de regeling beoordeelt de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een aanvraag als bedoeld in artikel 7 en 8 van de regeling in voorkomend geval op de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het oplossen van actuele, praktische kennisvragen van doelgroepen, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit, behorende bij het thema, waarop de aanvraag is gericht.

  • 3 De thema’s, bedoeld in het eerste lid, zijn gerangschikt binnen de hoofdthema’s, genoemd in de bijlage bij dit openstellingsbesluit.

Artikel 4

De aanvraag tot subsidieverlening voor een programma omvat in ieder geval:

  • a. een beschrijving van de aanleiding, van het doel en van de doelgroep of doelgroepen van het programma in relatie tot het doel van de regeling, en in relatie tot één of meer van de thema’s, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • b. een beschrijving van de doelstellingen van het programma voor een periode van 4 jaar, gedetailleerd voor de komende één of twee jaren en op hoofdlijnen voor de lange termijn;

  • c. een beschrijving van de binnen het aangevraagde programma te bundelen of te ondernemen activiteiten gedetailleerd voor de komende één of twee jaren en op hoofdlijnen voor de lange termijn gedurende de looptijd van dat programma en van de relatie van die activiteiten met activiteiten bij doelgroepen en binnen het landbouwonderwijs en het landbouwkundige onderzoek;

  • d. een activiteitenplan, gedetailleerd voor het komende jaar en opgesteld op hoofdlijnen voor de overige jaren, inclusief samenvattingen van uitvoeringsplannen van lopende en voorgenomen programmaonderdelen;

  • e. een beschrijving van de programmaorganisatie, waarbij in ieder geval de personele inzet van de penvoerder, deelnemende instellingen, ondersteunende organisaties en onderzoeksinstellingen worden vermeld;

  • f. een sluitende en onderbouwde begroting, in voorkomend geval gespecificeerd naar de verschillende samenwerkende instellingen en gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5 van de regeling;

  • g. een beschrijving van de wijze waarop de resultaten van het programma gedurende en na afloop van de looptijd daarvan beschikbaar worden gesteld en de wijze waarop die resultaten worden verspreid;

  • h. een beschrijving van de wijze waarop relevantie en succes van het programma worden gemeten;

  • i. de looptijd van het programma, inclusief de start- en einddatum;

  • j. een beschrijving van de wijze waarop de kwaliteit van de activiteiten binnen het programma wordt geborgd, en

  • k. in voorkomend geval, een beschrijving van het samenwerkingsverband, dat aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten en financiering van het programma en vastgelegd is in één door alle partners getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin de personele en financiële bijdragen van de partners zijn vermeld.

Artikel 5

  • 1 De aanvraag tot subsidieverlening voor een programmaonderdeel omvat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van het doel en van de doelgroepen van het project in relatie tot de doelstelling van de regeling;

    • b. een beschrijving van de beoogde resultaten van het programmaonderdeel, waaruit in ieder geval blijkt op welke wijze het programmaonderdeel bijdraagt aan de doelen van het programma en de speerpunten van de betrokken instellingen in relatie tot de ontwikkeling van landelijke activiteiten op het gebied van landbouwonderwijs en landbouwkundig onderzoek;

    • c. een beschrijving van de aard van het programmaonderdeel en de positionering van dat programmaonderdeel ten opzichte van activiteiten bij doelgroepen en binnen het onderwijs, die op het moment van indienen van de aanvraag worden uitgevoerd;

    • d. een beschrijving van de redenen voor het uitvoeren van het programmaonderdeel, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de problematiek die het programmaonderdeel aanspreekt en de relatie van die problematiek tot het thema of de thema’s, waarbinnen het beoogde programmaonderdeel valt;

    • e. een beschrijving van de begrenzing van de reikwijdte van het programmaonderdeel en een beschrijving van de randvoorwaarden van het programmaonderdeel;

    • f. een uitgewerkt activiteitenplan waarin in ieder geval de producten waartoe het programmaonderdeel leidt worden beschreven;

    • g. de looptijd van het programmaonderdeel, inclusief de start- en einddatum;

    • h. een beschrijving van de projectorganisatie, waarbij in ieder geval de instellingen die deel uitmaken van een eventueel samenwerkingsverband, de projectleider en de contactpersoon worden vermeld;

    • i. een sluitende en onderbouwde begroting, in voorkomend geval gespecificeerd naar de verschillende samenwerkende instellingen en gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5 van de regeling;

    • j. in voorkomend geval, een beschrijving van het samenwerkingsverband, dat aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten en financiering van het programmaonderdeel en vastgelegd is in één door alle partners getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin de personele en financiële bijdrage van de partners zijn vermeld;

    • k. een beschrijving van de beoogde wijze van beschikbaar stellen en verspreiden van de resultaten van het programmaonderdeel tijdens en na afloop van dat programmaonderdeel, en

    • l. een beschrijving van de wijze waarop relevantie en succes van het programmaonderdeel worden gemeten.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt een aanvraag tot subsidieverlening voor een programmaonderdeel alleen in behandeling genomen indien de relatie met het programma als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, waarbinnen het beoogde programmaonderdeel valt, duidelijk is beschreven.

Artikel 6

  • 1 Het subsidieplafond, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de regeling voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 2, is € 8.000.000, waarvan

    • € 2.000.000,– beschikbaar is voor programma’s en

    • € 6.000.000,– beschikbaar is voor programmaonderdelen.

  • 2

    • De beschikbare subsidie voor programma’s en programmaonderdelen wordt als volgt verdeeld:

    • € 4.000.000,– voor hoofdthema’s Agrarische Keten & Visserij en Voeding, Dier en Consument, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    • € 1.000.000,– voor het hoofdthema Natuur, Landschap en Platteland, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    • € 1.000.000,– voor het hoofdthema Groene Educatie, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    • € 1.000.000,– voor het hoofdthema Regionale Transitie, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

    • € 1.000.000,– voor hoofdthema’s LevenLangLeren, Kennis & Innovatie en Internationalisering, genoemd in de bijlage bij deze regeling.

  • 3 Bij onderuitputting van het budget voor programma’s, kan de Minister besluiten het resterende budget beschikbaar te stellen voor de programmaonderdelen.

  • 4 Bij onderuitputting van het budget dat beschikbaar is voor programmaonderdelen binnen een hoofdthema kan de Minister besluiten het resterende budget beschikbaar te stellen voor één van de andere hoofdthema’s.

Artikel 7

  • 1 De hoogte van het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de regeling, is:

    • a. voor het totaal van programma’s maximaal € 2.000.000,– ;

    • b. voor programmaonderdelen minimaal € 100.000,– en maximaal € 500.000,–.

Artikel 8

  • 1 De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor programma’s is maximaal 100% voor kosten, genoemd in artikel 5 van de regeling.

  • 2 De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten voor programmaonderdelen is maximaal 50% voor kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling, met uitzondering van de kosten voor de leiding van een programmaonderdeel waarvoor overeenkomstig het eerste lid deze tot maximaal 100% worden gesubsidieerd.

  • 4 De vergoeding van de kosten bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de regeling voor programmaonderdelen of programma’s is maximaal 20% van de totale opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.

  • 5 De vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de regeling is voor programmaonderdelen of programma’s maximaal 5% van de totale opgevoerde kosten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van de regeling.

Artikel 10

De hoogte van de voorschotten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de regeling, bedraagt:

  • a. bij subsidieverlening voor een programma maximaal 60% van het toegekende subsidiebedrag, gedeeld door de beoogde looptijd van dat programma in jaren, en

  • b. bij subsidieverlening voor een programmaonderdeel maximaal 60% van het toegekende subsidiebedrag.

Artikel 11

De overheidsbijdragen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de regeling, zijn:

Artikel 12

[Red: Wijzigt Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs.]

Paragraaf 2. Regeling praktijkleren en Groene plus

Artikel 13

In deze paragraaf wordt verstaan onder

Artikel 14

  • 1 De subsidiabele kosten, bedoeld in 28, eerste lid, van de regeling zijn, tenzij anders bepaald:

    • a. de kosten van het in te zetten personeel van de aanvrager en, indien de aanvraag in samenwerking wordt gedaan, van de instellingen die een samenwerking zijn aangegaan met de aanvrager. Indien de aanvrager een organisatie is, zijn alleen de kosten van personeel dat specifiek ten dienste van de uitvoering van de aangevraagde activiteit wordt ingezet subsidiabel;

    • b. kosten voor de inhuur van ondersteuningsinstellingen, bedrijven en onderzoeksinstellingen die noodzakelijk zijn voor het doel en de aard van de aangevraagde activiteit;

    • c. de kosten van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de regeling, tot een maximum van € 2.500,–, en

    • d. materiële kosten die noodzakelijk zijn gezien het doel en de aard van de aangevraagde activiteit.

  • 2 De kosten voor het inzetten van personeel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden voor het jaar 2011 bepaald op basis van de uurtarieven behorend bij de schalen in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke Rijksambtenaren 1984, als volgt:

    • a. voor medewerkers waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 1 tot en met 9: € 58,–;

    • b. voor medewerkers waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 10 tot en met 12: € 73,–;

    • c. voor medewerkers waarvan de hoogte van het salaris valt binnen één van de schalen 13 tot en met 18: € 96,–.

Artikel 15

  • 1 De Minister verstrekt subsidie voor het plan tot verbetering van de kwaliteit van de examens van het VBO in de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving, verbonden aan de Agrarische opleidingscentra en aan scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. Doel van dit plan is verbetering van de kwaliteit op een aantal onderdelen, waaronder in ieder geval die in samenhang met door de Inspectie van het Onderwijs gesignaleerde tekortkomingen.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt voor de periode 1 juli 2010 tot 1 oktober 2013 € 3.519.000,–. Deze subsidie wordt verleend aan de AOC-raad als penvoerder voor de agrarische opleidingscentra en de afdelingen.

  • 3 De subsidie wordt verstrekt onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. de subsidie wordt betaalbaar gesteld onder voorwaarde van goedkeuring door de Minister van een jaarlijks projectplan van de AOC-raad, in te dienen vóór 1 januari 2011 voor het schooljaar 2010–2011, en daarna vóór 1 april 2011 voor het schooljaar 2011–2012 en vóór 1 april 2012 voor het schooljaar 2012–2013; het projectplan voor het schooljaar 2010–2011 gaat vergezeld van een begroting voor de periode 1 juli 2010 tot 1 oktober 2013 en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte voor het schooljaar 2010–2011; de projectplannen voor de schooljaren 2011–2012 en 2012-2013 gaan vergezeld van een korte voortgangsrapportage en financieel verslag betreffende het voorgaande jaar en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte;

    • b. na goedkeuring van de projectplannen wordt ten hoogste betaalbaar gesteld: voor het jaar 2010 € 879.000,–, te besteden in het schooljaar 2010–2011, voor het jaar 2011 € 1.279.000,–, te besteden in het schooljaar 2011–2012, en voor het jaar 2012 € 1.361.000,–, te besteden in het schooljaar 2012–2013;

    • c. de AOC-raad dient binnen 13 weken na voltooiing van de activiteiten, doch uiterlijk op 31 december 2013, zijn verzoek in tot vaststelling van de subsidie, vergezeld van een financieel verslag en van een verslag van de uitvoering van de activiteiten en van de behaalde resultaten in relatie tot de doelen in het projectplan.

Artikel 16

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor ondersteuning van activiteiten en onderzoek op het vlak van professionalisering in het kader van het plan, bedoeld in artikel 15. De aanvraag kan worden gedaan door de AOC-raad als penvoerder voor de agrarische opleidingscentra en de afdelingen.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt € 250.000,– voor het jaar 2011.

Artikel 17

  • 1 De Minister verstrekt subsidie voor het project Groen proeven. Doel van dit project is de ontwikkeling van een gezamenlijk aanbod van examentoetsen ten dienste van de schoolexamens in de beroepsgerichte vakken van het VBO in de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving, verbonden aan de Agrarische opleidingscentra en aan scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. De subsidie wordt verstrekt aan de AOC-raad als penvoerder voor de agrarische opleidingscentra en de afdelingen.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt € 1.550.000,–.

  • 3 De subsidie wordt verstrekt onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. de uitvoering van dit project geschiedt op basis van het door de Minister goedgekeurde Meerjarenplan Groen proeven 2010–2013, dat de AOC-raad heeft aangeboden bij zijn aanvraag van 17 maart 2010;

    • b. de beschikbaarstelling voor 2011 en 2012 geschiedt onder voorwaarde van goedkeuring door de Minister van een jaarlijks projectplan van de AOC-raad, in te dienen vóór 1 april 2011 en 1 april 2012; het projectplan gaat vergezeld van een korte voortgangsrapportage betreffende het voorgaande jaar en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte;

    • c. na goedkeuring van de projectplannen wordt voor het jaar 2011 € 521.000,– en voor het jaar 2012 € 440.000,– beschikbaar gesteld;

    • d. de AOC-raad dient binnen 13 weken na voltooiing van de activiteiten, doch uiterlijk op 1 juli 2013, zijn verzoek in tot vaststelling van de subsidie, vergezeld van een financieel verslag en van een verslag van de uitvoering van de activiteiten en van de behaalde resultaten in relatie tot de doelen in het Meerjarenplan.

Artikel 18

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor de inzet van een docentenplatform groen onderwijs voor het bevorderen van de bekendheid van groen onderwijs door voorlichting en loopbaanoriëntatie en -begeleiding en voor bevordering van de aansluiting groen VMBO op MBO. Doel van deze activiteiten is kwaliteitsverbetering van het VBO in de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving, verbonden aan de Agrarische opleidingscentra en aan scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. De aanvraag kan worden ingediend door de Stichting Platforms VMBO.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt € 111.000,–.

  • 3 Nadere voorwaarde voor de aanvraag is een activiteitenplan waaruit de aansluiting blijkt op de activiteiten waarvoor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap subsidie heeft verleend aan de Stichting Platforms VMBO.

Artikel 19

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van de landelijke activiteiten in het kader van het plan Kies Kleur in Groen. Doel van deze activiteiten is het bevorderen van diversiteit in het groen onderwijs. De subsidie kan worden aangevraagd door de AOC-raad, als penvoerder voor de bij het plan betrokken instellingen.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt voor ieder van de jaren 2011, 2012 en 2013 € 900.000,–.

  • 3 De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. de doelstelling en de mogelijke inzet van de middelen worden bepaald door het door de Minister goedgekeurde Uitvoeringsplan Culturele diversiteit in een internationale groene context 2010–2013; wijziging van de doelstelling en mogelijke inzet behoeft toestemming van de Minister op basis van de aanvraag voor ieder jaar;

    • b. de aanvraag gaat vergezeld van een jaarlijks projectplan, een begroting en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte voor dat jaar en een korte voortgangsrapportage betreffende het voorgaande jaar.

Artikel 20

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van de activiteiten in het kader van het Uitvoeringsplan Culturele diversiteit in een internationale groene context 2010–2013 door de afdelingen, de vestigingen van de agrarische opleidingscentra en hogescholen, Wageningen Universiteit en Kenniscentrum Onderwijs – Bedrijfsleven Aequor. Doel van deze activiteiten is het bevorderen van diversiteit in het groen onderwijs binnen de locaties waar dit onderwijs wordt verzorgd. Aanvragen kunnen jaarlijks worden gedaan door de vereniging Buitengewoon groen, als penvoerder voor de afdelingen, de instellingen per vestiging, Wageningen Universiteit en KBB Aequor.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt voor ieder van de jaren 2011, 2012 en 2013 € 1.500.000,–.

  • 3 De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. de middelen worden ingezet voor het verankeren van de doelstellingen van het Uitvoeringsplan, bedoeld in artikel 19, derde lid, onderdeel a, in het strategisch plan van de instellingen en voor de feitelijke uitvoering van activiteiten met het oog op deze doelstellingen door de afdelingen, vestigingen, Wageningen Universiteit en KBB Aequor en voor de duurzame borging van de resultaten hiervan;

    • b. de subsidie bedraagt voor de afdelingen, per vestiging, voor Wageningen Universiteit en voor KBB Aequor voor 2011, voor besteding in het schooljaar 2011–2012, ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 20.000,–, voor 2012, voor besteding in het schooljaar 2012–2013, ten hoogste 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 15.000,–, en voor 2013, voor besteding in het schooljaar 2013–2014, ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 10.000,–; geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 20.000,–;

    • c. de aanvraag gaat vergezeld van een projectplan voor het eerstvolgend schooljaar, een begroting waaruit blijkt welk deel van de kosten door de instelling wordt bekostigd en een korte voortgangsrapportage betreffende het voorgaande jaar;

    • d. de instellingen verantwoorden bestemming en besteding van de middelen in de jaarrekening en het jaarverslag; voor 1 december 2014 zenden de subsidieontvangers, bedoeld in onderdeel b, een eindverslag aan de Minister waaruit de borging van de resultaten van de activiteiten blijkt.

Artikel 21

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten met het oog op verbetering van de aansluiting tussen het door de Minister bekostigd onderwijs en het bedrijfsleven. Doel van deze activiteiten is bevordering van de instroom vanuit groen beroepsonderwijs naar de arbeidmarkt in branches binnen het beleidsterrein van de Minister, de versterking van Leven Lang Leren, het ontwikkelen van ECC-procedures en, onderscheidenlijk of, professionalisering van leerkrachten in relatie tot deze doelen. Aanvragen kunnen worden gedaan door de agrarische opleidingscentra en de hogescholen.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt € 500.000,–.

  • 3 De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. het agrarisch onderwijscentrum of de hogeschool is met het oog op de aanvraag een samenwerking aangegaan met ten minste één bedrijf; bij de aanvraag wordt de getekende samenwerkingsovereenkomst gevoegd, welke tenminste het doel van de samenwerking, de verdeling van taken en verantwoordelijkheden, de organisatie van de gezamenlijke activiteiten en een begroting van kosten en baten omvat;

    • b. voor zover activiteiten betrekking hebben op professionalisering worden de middelen ingezet in relatie tot de op basis van artikel 3 van de regeling verstrekte aanvullende middelen;

    • c. de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de begrote kosten.

Artikel 22

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten in het kader van het door de Minister goedgekeurde Sectorplan groen hoger onderwijs. Doel van dit plan is het bevorderen van de kwaliteit van het onderwijs verbonden aan de hogescholen en Wageningen Universiteit. Aanvragen kunnen worden gedaan door de hogescholen en door Wageningen Universiteit.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2011 € 2.000.000,–, voor het jaar 2012 € 2.000.000,–, voor het jaar 2013 € 3.000.000,– en voor het jaar 2014 € 3.000.000,–.

  • 3 De aanvragen kunnen worden gedaan onder de volgende nadere voorwaarden:

    • a. jaarlijks vóór 1 juli, voor het eerst in 2011, legt het Platform groen hoger onderwijs een activiteitenplan ter goedkeuring aan de Minister voor; dit activiteitenplan bevat een voorstel voor de activiteiten waarvoor in het volgend jaar subsidie kan worden aangevraagd; voor 2011 geldt het door de Minister goedgekeurde Sectorplan als activiteitenplan;

    • b. aanvragen gaan vergezeld van de verklaring dat de aanvraag is afgestemd binnen het Platform groen hoger onderwijs.

Artikel 23

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor onderzoek naar de loopbaan van gediplomeerden van het groen middelbaar en hoger beroepsonderwijs en van Wageningen Universiteit en voor de verdere ontwikkeling van het stelsel voor ontsluiting en beschikbaarstelling van arbeidsmarktgegevens. Doel van dit onderzoek en dit stelsel is bevordering van de aansluiting tussen groen onderwijs en de arbeidsmarkt, waaronder beschikbaarstelling van informatie ten behoeve van studie- en beroepskeuze. Aanvragen gaan vergezeld van een onderzoeksvoorstel waaruit ten minste de inzet van een wetenschappelijke instelling blijkt en kunnen worden gedaan:

    • a. door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt te Nijmegen voor het loopbaanonderzoek;

    • b. door de hogescholen en Wageningen Universiteit voor een onderzoeksvoorstel waaruit ten minste de inzet van een wetenschappelijke instelling blijkt;

    • c. door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven Aequor voor verdere ontwikkeling van het arbeidsmarktinformatiesysteem naar het hoger onderwijs.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt € 550.000,–.

  • 3 De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, kunnen worden gedaan onder de nadere voorwaarde dat de uitkomsten van het onderzoek beschikbaar worden gesteld voor de ontwikkeling van het arbeidsmarktinformatiesysteem, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen

Bijlage bij openstellingsbesluit KIGO 2011

Categorieën, bedoeld in artikel 3 en hoofdthema’s, bedoeld in artikel 6 van het openstellingsbesluit

Thema’s, bedoeld in artikel 3 van het openstellingsbesluit

Doelgroepen, bedoeld in artikel 9 van de Regeling

1. Categorie Kenniscirculatie

1.1 Hoofdthema Agrarische Ketens & Visserij

Duurzaam ondernemen:

∙ Biologische Landbouw

∙ Multifunctionele landbouw

∙ Mest en mineralen

∙ Gewasbescherming

∙ Dierenwelzijn

Duurzame visserij en aquacultuur

Agrologistiek

Biobased economie

Tuinbouw

Veredeling

Open teelten

Intensieve veehouderij

Melkveehouderij

Loonwerk

Paard

Huisdierverzorgers

Hoveniers en groenvoorziening

Tuincentra

Ondernemers

1.2 Hoofdthema Natuur, Landschap en Platteland

EHS en Natura 2000

Biodiversiteit

Gebiedsontwikkeling

Landschap en platteland

Omgeving (klimaat, bodem, water)

Recreatie en Ruimte

Ontwerp en beleving

Decentrale overheden

Beheerders van bos, landschap en landgoederen

1.3 Hoofdthema Voeding, Dier en Consument

Diergezondheid

Dierenwelzijn

Voedselkwaliteit

MKB, Multinationals

Burgers

1.4 Hoofdthema

Regionale Transitie

Alle thema’s genoemd onder de hoofdthema’s 1.1, 1.2, 1.3 en 1.5

Decentrale overheden

Beheerders van bos, landschap en landgoederen

Ondernemers

1.5 Hoofdthema Groene Educatie

Groene maatschappelijke stages Maatschappelijke rol groen onderwijs

Ondersteuning burgerinitiatieven

Boerderijeducatie

Smaaklessen

Natuurmilieu educatie

Burgers, in het bijzonder jongeren, ouderen en allochtonen

2. Categorie onderwijs- en Systeemontwikkeling

2.1 Hoofdthema

LevenLangLeren

Competentiegericht toetsen en beoordelen

Leren in/uit de praktijk

Doorlopende leerlijnen en- arrangementen

Implementatiestrategie

Maatschappelijke rol groen onderwijs

Professionalisering

Post initiële scholing (Leren en werken)

Instrumentatie onderwijs (leermiddelen, ICT)

Implementatiestrategie en borging

2.2 Hoofdthema Kennis & Innovatie

Maatschappelijke rol groen onderwijs

Leren in/uit de praktijk

Regioleren

Ontsluiten publieke kennis

Onderzoek

Kenniskringen

Werkplaatsen

2.3 Hoofdthema Internationalisering

Ontwikkelingslanden

Internationale handel