Kerndoelen onderbouw voortgezet onderwijs BES
Onderdeel A: Nederlands
De eerste tien kerndoelen zijn vooral gericht op de communicatieve functie van de
Nederlandse taal en kennen een belangrijke plaats toe aan strategische vaardigheden.
Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan culturele en literaire aspecten (kerndoelen
2 en 8).
-
1. De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
-
2. De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen,
woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien.
-
3. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat.
-
4. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken
en geschreven teksten.
-
5. De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen
en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen.
-
6. De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in een groep.
-
7. De leerling leert een mondelinge presentatie te geven.
-
8. De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn
belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden.
-
9. De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig
voor te bereiden en uit te voeren.
-
10. De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert
en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor
het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.
Onderdeel B: Engels
Ook de acht kerndoelen voor het onderdeel Engelse taal zijn vooral gericht op de communicatieve
functie. De nadruk ligt op Engels als wereldtaal. Vooral met de kerndoelen 11, 14,
15, 16 en 17 kan de relatie worden gelegd met het Europees Referentiekader. Afhankelijk
van de leerlingenpopulatie kan de school zich oriënteren op de resultaatbeschrijvingen
van de cellen in A1, A2 en B1 in het Referentiekader.
Er zijn geen kerndoelen geformuleerd voor andere moderne vreemde talen – in het bijzonder
Spaanse taal, Papiaments en Franse taal – die voor de leerroutes op grond van de nieuwe
artikelen 21 en 22 van het Inrichtingsbesluit W.V.O. BES naast de Engelse taal verplicht worden gesteld. Wel kunnen scholen de kerndoelen
voor Engels gebruiken als leidraad voor het onderwijs in andere moderne vreemde talen
door overal waar «Engels» staat de benaming van de desbetreffende andere moderne vreemde
taal te lezen.
-
11. De leerling leert verder vertrouwd te raken met de klank van het Engels door veel
te luisteren naar gesproken en gezongen teksten.
-
12. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Engelse woordenschat.
-
13. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken
en geschreven Engelstalige teksten.
-
14. De leerling leert in Engelstalige schriftelijke en digitale bronnen informatie te
zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen.
-
15. De leerling leert in spreektaal anderen een beeld te geven van zijn dagelijks leven.
-
16. De leerling leert standaardgesprekken te voeren om iets te kopen, inlichtingen te
vragen en om hulp te vragen.
-
17. De leerling leert informeel contact in het Engels te onderhouden via e-mail, brief
en chatten.
-
18. De leerling leert welke rol het Engels speelt in verschillende soorten internationale
contacten.
Onderdeel C: rekenen en wiskunde
Er zijn negen kerndoelen die betrekking hebben op rekenen en wiskunde. Er wordt ruimte
gelaten deze uit te werken op basis van verschillende opvattingen en leerstijlen.
Uiteindelijk gaat het bij deze kerndoelen in de eerste plaats om de gebruiksmogelijkheden
van (elementaire) rekenvaardigheden en van wiskunde buiten en binnen het onderwijsprogramma,
zowel in de onderbouw als in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (inclusief
het derde leerjaar havo/vwo). Systematische aandacht in het onderwijsprogramma voor
(elementaire) rekenvaardigheden is van belang om doorlopende leerlijnen te realiseren
van primair onderwijs, via het voortgezet onderwijs, naar mbo en hoger onderwijs.
-
19. De leerling leert passende wiskundetaal te gebruiken voor het ordenen van het eigen
denken en voor uitleg aan anderen, en leert de wiskundetaal van anderen te begrijpen.
-
20. De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in praktische situaties wiskunde
te herkennen en te gebruiken om problemen op te lossen.
-
21. De leerling leert een wiskundige argumentatie op te zetten en te onderscheiden van
meningen en beweringen, en leert daarbij met respect voor ieders denkwijze wiskundige
kritiek te geven en te krijgen.
-
22. De leerling leert de structuur en de samenhang te doorzien van positieve en negatieve
getallen, decimale getallen, breuken, procenten en verhoudingen, en leert ermee te
werken in zinvolle en praktische situaties.
-
23. De leerling leert exact en schattend rekenen en redeneren op basis van inzicht in
nauwkeurigheid, orde van grootte en marges die in een gegeven situatie passend zijn.
-
24. De leerling leert meten, leert structuur en samenhang doorzien van het metrieke stelsel,
en leert rekenen met maten voor grootheden die gangbaar zijn in relevante toepassingen.
-
25. De leerling leert informele notaties, schematische voorstellingen, tabellen, grafieken
en formules te gebruiken om greep te krijgen op verbanden tussen grootheden en variabelen.
-
26. De leerling leert te werken met platte en ruimtelijke vormen en structuren, leert
daarvan afbeeldingen te maken en deze te interpreteren, en leert met hun eigenschappen
en afmetingen te rekenen en te redeneren.
-
27. De leerling leert gegevens systematisch te beschrijven, ordenen en visualiseren, en
leert gegevens, representaties en conclusies kritisch te beoordelen.
Onderdeel D: mens en natuur
De volgende acht kerndoelen bestrijken een groot inhoudelijk terrein, gericht op natuurwetenschappelijke,
technologische en zorggerelateerde onderwerpen. Deze kerndoelen geven in globale termen
aan waar het daarbij om gaat: een onderzoekende houding ten opzichte van de natuur,
herkennen van samenhangen en wisselwerkingen, verbinden van theorieën en modellen
met praktisch werk en waarneming, bevorderen van duurzaamheid. Het begint bij vragen
stellen (28, 31) en gaat via de benadering van sleutelbegrippen (29, 30) naar kerndoelen
waarin meer specifieke onderwerpen en vaardigheden worden genoemd (32 t/m 35).
-
28. De leerling leert vragen over natuurwetenschappelijke, technologische en zorggerelateerde
onderwerpen om te zetten in onderzoeksvragen, een degelijk onderzoek over een natuurwetenschappelijk
onderwerp uit te voeren en de uitkomsten daarvan te presenteren.
-
29. De leerling leert kennis te verwerven over en inzicht te verkrijgen in sleutelbegrippen
uit het gebied van de levende en niet-levende natuur, en leert deze sleutelbegrippen
te verbinden met situaties in het dagelijks leven.
-
30. De leerling leert dat mensen, dieren en planten in wisselwerking staan met elkaar
en hun omgeving (milieu), en dat technologische en natuurwetenschappelijke toepassingen
de duurzame kwaliteit daarvan zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden.
-
31. De leerling leert, onder andere door praktisch werk, kennis te verwerven over en inzicht
te verkrijgen in processen uit de levende en niet-levende natuur en hun relatie met
omgeving en milieu.
-
32. De leerling leert te werken met theorieën en modellen door onderzoek te doen naar
natuurkundige en scheikundige verschijnselen als elektriciteit, geluid, licht, beweging,
energie en materie.
-
33. De leerling leert door onderzoek kennis te verwerven over voor hem relevante technische
producten en systemen, leert deze kennis naar waarde te schatten en op planmatige
wijze een technisch product te ontwerpen en te maken.
-
34. De leerling leert hoofdzaken te begrijpen van bouw en functie van het menselijk lichaam,
verbanden te leggen met het bevorderen van lichamelijke en psychische gezondheid,
en daarin een eigen verantwoordelijkheid te nemen.
-
35. De leerling leert over zorg en leert zorgen voor zichzelf, anderen en zijn omgeving,
en hoe hij de veiligheid van zichzelf en anderen in verschillende leefsituaties (wonen,
leren, werken, uitgaan, verkeer) positief kan beïnvloeden.
Onderdeel E: mens en maatschappij
In de twaalf kerndoelen van het onderdeel mens en maatschappij is een enigszins vergelijkbare
structuur te herkennen als bij de kerndoelen van het onderdeel mens en natuur: vragen
stellen en onderzoek doen (36, 39), verschijnselen in tijd en ruimte plaatsen (37,
38), gebruik van bronnen (40, 41, 42) en de inhoudelijke thema’s (42 tot 47) geordend
van dichtbij en kleinschalig naar verder weg of grootschalig. Verschillende kerndoelen
concretiseren de opdracht aan elke school om aandacht te besteden aan burgerschap.
Het gaat vooral om de kerndoelen 43 en 44, maar ook met andere kerndoelen wordt invulling
gegeven aan deze opdracht: te denken valt aan de kerndoelen 6, 35, 36 en 56.
-
36. De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties
en verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen,
en daarbij respectvol met kritiek om te gaan.
-
37. De leerling leert over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: Precolumbiaanse
culturen, kolonisatie en verdeling van de Cariben, Nederlandse koloniën en Afrikaanse
slavernij, opkomst olie-industrie en de toename van migratie binnen de Antillen en
de leerling leert elementen van de Nederlandse geschiedenis waarbij de canon als leidraad
kan worden gebruikt
-
38. De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Europees Nederland,
Europa en de rest van de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in
hun omgeving te plaatsen.
-
39. De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk
verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren.
-
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak
te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische
omgeving te betrekken.
-
41. De leerling leert de atlas als informatiebron te gebruiken en kaarten te lezen en
te analyseren om zich te oriënteren, zich een beeld van een gebied te vormen of antwoorden
op vragen te vinden.
-
42. De leerling leert in eigen ervaringen en in de eigen omgeving effecten te herkennen
van keuzes op het gebied van werk en zorg, wonen en recreëren, consumeren en budgetteren,
verkeer en milieu.
-
43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en
levensbeschouwing, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen,
leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen
en leefwijzen, en leert respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit
binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.
-
44. De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politieke bestel als democratie
functioneert en leert zien hoe mensen op verschillende manieren bij politieke processen
betrokken kunnen zijn.
-
45. De leerling leert op hoofdlijnen de betekenis te begrijpen voor Nederland en de wereld,
van Europese samenwerking en de Europese Unie.
-
46. De leerling leert over de verdeling van welvaart en armoede over de wereld, hij leert
de betekenis daarvan te zien voor de bevolking en het milieu, en relaties te leggen
met het eigen leven.
-
47. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen
hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan te zien op individuen en samenleving
(nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de
wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking.
Onderdeel F: kunst en cultuur
Met de vijf kerndoelen voor het onderdeel kunst en cultuur wordt het gemeenschappelijke
en het gelijkwaardige van de verschillende kunstzinnige disciplines benadrukt. Doel
is een brede oriëntatie op kunst en cultuur. Deze kerndoelen geven ook variatie in
activiteiten aan: eigen werk maken en presenteren, andermans werk ervaren en plaatsen,
verslag doen van activiteiten, en reflecteren op eigen en andermans werk.
-
48. De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht
van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om eigen
gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en
communicatie te bewerkstelligen.
-
49. De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep, aan
derden te presenteren.
-
50. De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken naar beeldende kunst,
te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- of filmvoorstellingen.
-
51. De leerling leert met behulp van visuele of auditieve middelen verslag te doen van
deelname aan kunstzinnige activiteiten, als toeschouwer en als deelnemer.
-
52. De leerling leert mondeling of schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van
anderen, waaronder dat van kunstenaars.
Onderdeel G: bewegen en sport
In de zes kerndoelen voor het onderdeel bewegen en sport gaat het om een brede oriëntatie
op verschillende soorten bewegingsactiviteiten en daarin het verkennen en uitbreiden
van de eigen mogelijkheden (53 t/m 55). Omdat sport en bewegen bij uitstek samenwerking
vereisen, zijn daarvoor afzonderlijke kerndoelen opgenomen (56 en 57). Het laatste
kerndoel (58) expliciteert de relatie met gezondheid en welzijn. Onderwijs in lichamelijke
opvoeding, voornamelijk bestaande uit praktische bewegingsactiviteiten, vindt plaats
gespreid over het gehele schooljaar, en in zodanige omvang dat wordt voldaan aan de
inhoudelijke eisen op het gebied van kwaliteit en variëteit zoals neergelegd in deze
kerndoelen.
-
53. De leerling leert zich mede met het oog op buitenschoolse beoefening op praktische
wijze te oriënteren op veel verschillende bewegingsactiviteiten uit gevarieerde gebieden
als spel, turnen, atletiek, bewegen op muziek, zelfverdediging en actuele ontwikkelingen
in de bewegingscultuur, en daarin de eigen mogelijkheden te verkennen.
-
54. De leerling leert door middel van uitdagende bewegingssituaties zijn bewegingsrepertoire
uit te breiden.
-
55. De leerling leert de hoofdbeginselen van de bewegingsactiviteiten op eigen niveau
toe te passen.
-
56. De leerling leert tijdens bewegingsactiviteiten sportief te zijn, rekening te houden
met de mogelijkheden en voorkeuren van anderen, en respect en zorg te hebben voor
elkaar.
-
57. De leerling leert eenvoudige regelende taken te vervullen die het mogelijk maken,
zelfstandig en samen met andere leerlingen bewegingsactiviteiten te beoefenen.
-
58. De leerling leert door deel te nemen aan praktische bewegingsactiviteiten de waarde
van het bewegen voor gezondheid en welzijn kennen en ervaren.