Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel BES

Geraadpleegd op 20-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2014.
Geldend van 01-08-2012 t/m 31-07-2016

Besluit van 3 februari 2011, houdende vaststelling van voorschriften inzake de bekwaamheidseisen voor het onderwijspersoneel BES (Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 september 2010, nr. WJZ/236442 (4874), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 35, eerste en vierde lid, van de Wet primair onderwijs BES, de artikelen 85 en 86 van de Wet voortgezet onderwijs BES en artikel 4.2.3, eerste en derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 oktober 2010, no. W05.10.0461/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 31 januari 2011, nr. WJZ 260337 (4874), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 1.2. Reikwijdte

Dit besluit heeft geen betrekking op leraren of docenten godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

Hoofdstuk 2. Bekwaamheidseisen leraren en docenten

Titel 1. Zeven competenties

Artikel 2.1. Zeven competenties

De bekwaamheid tot het geven van onderwijs omvat de volgende competenties:

  • a. interpersoonlijke competentie;

  • b. pedagogische competentie;

  • c. vakinhoudelijke en didactische competentie;

  • d. organisatorische competentie;

  • e. competentie in het samenwerken met collega’s;

  • f. competentie in het samenwerken met de omgeving;

  • g. competentie in reflectie en ontwikkeling.

Titel 2. Bekwaamheidseisen primair onderwijs

Artikel 2.2. Reikwijdte titel 2

  • 1 Deze titel heeft, onverminderd het tweede lid, betrekking op het basisonderwijs, bedoeld in de Wet primair onderwijs BES.

  • 2 Deze titel omvat zintuiglijke en lichamelijke oefening in het primair onderwijs uitsluitend voor het onderwijs in de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs.

Artikel 2.3. Begripsbepaling titel 2

In deze titel wordt verstaan onder:

Artikel 2.4. Interpersoonlijke competentie leraar PO

  • 1 De leraar onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag en van de invloed daarvan op de kinderen. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de kinderen tot stand te brengen.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij maakt contact met de kinderen en zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen,

      • 2°. hij geeft de kinderen leiding maar laat hun ook verantwoordelijkheid en geeft hun een eigen inbreng, en

      • 3°. hij schept een goed klimaat voor samenwerking met de kinderen en tussen de kinderen onderling;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij is goed op de hoogte van communicatie- en omgangsvormen in de leefwereld van de kinderen, en

      • 2°. hij is op een praktisch niveau op de hoogte van communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie en kent in het bijzonder de implicaties daarvan voor zijn eigen doen en laten.

Artikel 2.5. Pedagogische competentie leraar PO

  • 1 De leraar onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om op professionele en planmatige wijze voor het individuele kind en de klas of groep een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij vormt zich een goed beeld van het sociale klimaat in een groep, van het individuele welbevinden van de kinderen en van de vorderingen die zij maken op het gebied van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid,

      • 2°. hij ontwerpt op basis daarvan een plan van aanpak of een benadering om de kinderen te begeleiden naar een veilig en harmonisch leef- en werkklimaat en om hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling te bevorderen,

      • 3°. hij voert dat plan van aanpak of die benadering uit,

      • 4°. hij evalueert dat plan van aanpak of die benadering en stelt het zonodig bij, voor de hele groep en ook voor individuele kinderen, en

      • 5°. hij signaleert problemen en belemmeringen in de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van kinderen en stelt, eventueel samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij is vertrouwd met de leefwereld van basisschoolkinderen, hun basisbehoeften, hun verwachtingen, met de culturele bepaaldheid daarvan, en weet hoe hij daarmee om kan gaan,

      • 2°. hij is bekend met het globale verloop van de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van basisschoolkinderen, met de problemen die zich daarbij kunnen voordoen en weet hoe hij daarmee om kan gaan,

      • 3°. hij is bekend met ontwikkelings- en opvoedingstheorieën van het jonge en oudere kind, is vertrouwd met verschillende opvoedingspraktijken en met de culturele bepaaldheid daarvan en is zich bewust van de consequenties van die theorieën en praktijken voor het onderwijs en voor zijn doen en laten als leraar, en

      • 4°. hij heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij het jonge en oudere kind én van de culturele bepaaldheid daarvan en weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen.

Artikel 2.6. Vakinhoudelijke en didactische competentie leraar PO

  • 1 De leraar onderschrijft zijn vakinhoudelijke en didactische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van de onderwijsinhouden en de didactiek om op eigentijdse, professionele en planmatige wijze een krachtige leeromgeving tot stand te brengen waarin de kinderen zich de culturele bagage eigen kunnen maken die de maatschappij vereist.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij vormt zich een goed beeld van de mate waarin de kinderen de leerinhoud beheersen en van de manier waarop ze hun werk aanpakken,

      • 2°. hij ontwerpt op basis daarvan leeractiviteiten of speel- en leeractiviteiten die voor de kinderen uitvoerbaar zijn en die hen aanzetten tot zelfwerkzaamheid,

      • 3°. hij voert die activiteiten samen met de kinderen uit,

      • 4°. hij evalueert die activiteiten en de effecten ervan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele kinderen, en

      • 5°. hij signaleert leerproblemen en -belemmeringen en stelt, zo nodig samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij beheerst de leerinhouden van de vak- en vormingsgebieden, zoals beschreven in de kerndoelen voor het primair onderwijs,

      • 2°. hij kent het belang van die leerinhouden voor het dagelijks leven van basisschoolkinderen en weet hoe zij die leerinhouden gebruiken,

      • 3°. hij is vertrouwd met de opbouw van de leerinhouden in leerlijnen en met de samenhang daartussen,

      • 4°. hij heeft kennis van, al dan niet onderzoeksmatig, ontwerpen van onderwijs, didactieken en didactische leermiddelen, waaronder informatie- en communicatietechnologie,

      • 5°. hij is bekend met verschillende leer- en onderwijstheorieën en onderwijsarrangementen voor het jonge en oudere kind en weet hoe hij die in praktijk kan brengen,

      • 6°. hij is vertrouwd met de wijze waarop kinderen leren, wat hun leerbehoeften zijn, hoe hun ontwikkeling verloopt en welke problemen zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij daar mee om kan gaan,

      • 7°. hij heeft kennis van de invloed van taalbeheersing en taalverwerving op het leren en weet hoe hij daar in zijn praktijk rekening mee moet houden,

      • 8°. hij heeft een praktische kennis van veel voorkomende leerstoornissen en onderwijsbelemmeringen, en

      • 9°. hij heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij het jonge en oudere kind, en van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen.

Artikel 2.7. Organisatorische competentie leraar PO

  • 1 De leraar onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende organisatorische kennis en vaardigheid om in zijn klas en zijn lessen op professionele en planmatige wijze een goed leef- en werkklimaat tot stand te brengen dat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht is en in alle opzichten helder voor hemzelf, zijn collega’s en in het bijzonder de kinderen.

  • 2 Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij hanteert op een consequente manier concrete, functionele en door de kinderen gedragen procedures en afspraken,

      • 2°. hij gebruikt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen, en

      • 3°. hij houdt een planning aan die bij de kinderen bekend is en gaat adequaat om met tijd;

    • b. is hij bekend met die aspecten van klassenmanagement die voor zijn onderwijs relevant zijn.

Artikel 2.8. Competentie leraar PO in het samenwerken met collega’s

  • 1 De leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega’s. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om een professionele bijdrage te leveren aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie.

  • 2 Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis:

    • a. beschikt de leraar over de volgende vaardigheden:

      • 1°. hij deelt informatie die voor de voortgang van het werk van belang is, met collega’s en maakt gebruik van de informatie die hij van collega’s krijgt,

      • 2°. hij levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerken op school,

      • 3°. hij geeft en ontvangt collegiale consultatie en intervisie, en

      • 4°. hij levert een bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij is op praktisch niveau bekend met methodieken voor samenwerking en intervisie,

      • 2°. hij is op een praktisch niveau op de hoogte van leerlingvolgsystemen en manieren om zijn eigen werk toegankelijk te administreren,

      • 3°. hij heeft enige kennis van organisatie- en bestuursvormen voor scholen in het primair onderwijs, en

      • 4°. hij is op de hoogte van modellen voor kwaliteitszorg en methodieken voor onderwijsverbetering en schoolontwikkeling.

Artikel 2.9. Competentie leraar PO in het samenwerken met de omgeving

  • 1 De leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de kinderen en bij zijn school.

  • 2 Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij geeft op professionele manier aan ouders en andere belanghebbenden informatie over de kinderen en gebruikt de informatie die hij van hen krijgt,

      • 2°. hij neemt op een constructieve manier deel aan verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school, en

      • 3°. hij verantwoordt zijn professionele opvattingen en werkwijze met betrekking tot een kind aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk met dat kind aan;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij is bekend met de leefwereld van ouders of verzorgers en met de culturele achtergronden van de kinderen en weet hoe hij daar rekening mee moet houden in zijn doen en laten als leraar, en

      • 2°. hij is op de hoogte van de professionele infrastructuur waar zijn school onderdeel van is.

Artikel 2.10. Competentie leraar PO in reflectie en ontwikkeling

  • 1 De leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar.

  • 2 Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn bekwaamheid, op basis van een goede analyse van zijn competenties,

      • 2°. hij stemt de ontwikkeling van zijn bekwaamheid af op het beleid van de school, en

      • 3°. hij maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van kinderen en collega’s en ook van collegiale hulp in de vorm van bijvoorbeeld intervisie en supervisie;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij heeft voldoende gedragspsychologische kennis om zijn eigen gedrag en dat van anderen te begrijpen en te analyseren,

      • 2°. hij is op de hoogte van de onderwijspraktijk in andere scholen voor primair onderwijs en vervolgscholen en ook van actuele ontwikkelingen op het gebied van pedagogiek, didactiek, inhouden, werkwijzen en organisatievormen in het primair onderwijs, en

      • 3°. hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van pedagogiek en didactiek die relevant zijn voor zijn onderwijs.

Titel 3. Bekwaamheidseisen vmbo, onderbouw havo en vwo, praktijkonderwijs, en bve

Artikel 2.11. Reikwijdte titel 3

Deze titel heeft betrekking op:

  • a. het voorbereidend beroepsonderwijs, het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, de eerste drie leerjaren van het hoger algemeen voortgezet onderwijs en van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, en het praktijkonderwijs, bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs BES;

  • b. de educatie en het beroepsonderwijs, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES.

Artikel 2.12. Begripsbepaling titel 3

In deze titel wordt verstaan onder:

Artikel 2.13. Interpersoonlijke competentie leraar VO en docent BVE

  • 1 De leraar vo evenals de docent bve onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag en van de invloed daarvan op de leerlingen of deelnemers. Hij heeft ook voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de leerlingen of deelnemers tot stand te brengen.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar vo evenals de docent bve de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij maakt contact met de leerlingen of deelnemers en zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen,

      • 2°. hij biedt een kader waarbinnen de leerlingen of deelnemers hun eigen leerproces kunnen vormgeven en helpt de leerlingen of deelnemers daarbij, en

      • 3°. hij schept een goed klimaat voor samenwerking met de leerlingen of deelnemers en tussen de leerlingen of deelnemers onderling;

    • b. beschikt de leraar vo evenals de docent bve over de volgende kennis:

      • 1°. hij is goed op de hoogte van communicatie- en omgangsvormen in de leefwereld van zijn leerlingen of deelnemers en in de praktijk of beroepspraktijk waar zij zich op voorbereiden, en

      • 2°. hij is op een praktisch niveau op de hoogte van communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie en kent in het bijzonder de implicaties daarvan voor zijn eigen doen en laten.

Artikel 2.14. Pedagogische competentie leraar VO en docent BVE

  • 1 De leraar vo evenals de docent bve onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om op professionele en planmatige wijze voor individuele leerlingen of deelnemers en voor de groepen waarmee hij werkt, een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerling of deelnemers zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar vo evenals de docent bve de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij vormt zich een goed beeld van het sociale klimaat in een groep, van het individuele welbevinden van de leerlingen of deelnemers en van de vorderingen die zij maken op het gebied van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid,

      • 2°. hij ontwerpt op basis daarvan een plan van aanpak of een benadering om de leerlingen of deelnemers te begeleiden naar een veilig en harmonisch leef- en werkklimaat en om hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling te bevorderen in de richting van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid,

      • 3°. hij voert dat plan van aanpak of die benadering uit,

      • 4°. hij evalueert dat plan van aanpak of die benadering en stelt het zonodig bij, voor de hele groep en ook voor individuele leerlingen of deelnemers, en

      • 5°. hij signaleert problemen en belemmeringen in de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van leerlingen of deelnemers en stelt, zo nodig samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op;

    • b. beschikt de leraar vo evenals de docent bve over de volgende kennis:

      • 1°. hij is vertrouwd met de leefwereld van zijn leerlingen of deelnemers, hun basisbehoeften, hun verwachtingen, met de culturele bepaaldheid daarvan, en weet hoe hij daarmee om kan gaan,

      • 2°. hij is bekend met bedrijfsculturen waar de leerlingen of deelnemers in of na hun opleiding mee te maken krijgen,

      • 3°. hij is bekend met de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van tieners, jongvolwassenen en volwassenen, met de problemen en belemmeringen die zich daarbij kunnen voordoen en weet hoe hij die problemen in de praktijk kan signaleren en hoe hij daarmee om kan gaan,

      • 4°. hij is bekend met ontwikkelings- en opvoedingstheorieën, is vertrouwd met verschillende opvoedingspraktijken en met de culturele bepaaldheid daarvan en is zich bewust van de consequenties van die theorieën en praktijken voor het onderwijs en voor zijn doen en laten als leraar vo of als docent bve, en

      • 5°. hij heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij tieners, adolescenten en volwassenen en van de culturele bepaaldheid daarvan en weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen.

Artikel 2.15. Vakinhoudelijke en didactische competentie leraar VO en docent BVE

  • 1 De leraar vo evenals de docent bve onderschrijft zijn vakinhoudelijke en didactische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende inhoudelijke en didactische kennis en vaardigheid om op professionele en planmatige wijze voor de individuele leerlingen of deelnemers en voor de groepen waarmee hij werkt, een krachtige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerlingen of deelnemers zich op een goede manier de leerinhouden van een bepaald vak op beroep eigen kunnen maken.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar vo evenals de docent bve de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij vormt zich een goed beeld van de mate waarin de leerlingen of deelnemers de leerinhoud beheersen en van de manier waarop ze hun werk aanpakken,

      • 2°. hij ontwerpt op basis daarvan gevarieerde leeractiviteiten die voor de leerlingen of deelnemers uitvoerbaar zijn, waaruit zij eventueel kunnen kiezen en die hen aanzetten tot zelfwerkzaamheid,

      • 3°. hij voert die leeractiviteiten samen met zijn leerlingen of deelnemers uit,

      • 4°. hij evalueert die leeractiviteiten en de effecten ervan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele leerlingen of deelnemers, en

      • 5°. hij signaleert leerproblemen en -belemmeringen en stelt, zo nodig samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op;

    • b. beschikt de leraar vo evenals de docent bve over de volgende kennis:

      • 1°. hij heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en is op grond van eigen studie en eventueel werkervaring vertrouwd met de theoretische en praktische of beroepspraktische achtergronden daarvan,

      • 2°. hij kent het belang van die leerinhoud voor het toekomstige beroep en het dagelijks leven van de leerlingen of deelnemers,

      • 3°. hij kent op hoofdlijnen de leerinhoud van andere vakken of beroepen waarmee hij binnen zijn school of opleiding samenwerkt,

      • 4°. hij weet op hoofdlijnen wat en hoe zijn leerlingen of deelnemers geleerd hebben in het voorgaande onderwijs en hoe hij daarop kan aansluiten,

      • 5°. hij heeft kennis van, al dan niet onderzoeksmatig, ontwerpen van onderwijs, didactieken en didactische leermiddelen, waaronder informatie- en communicatietechnologie,

      • 6°. hij is bekend met verschillende onderwijs- en leertheorieën, met verschillende onderwijsarrangementen voor het voortgezet onderwijs en bve, waaronder actuele vormen van beroepsgerichte didactiek, en weet hoe hij die in praktijk kan brengen;

      • 7°. hij is vertrouwd met de wijze waarop leerlingen of deelnemers leren, wat hun leerbehoeften zijn, hoe zij zich ontwikkelen, welke problemen zich daarbij kunnen voordoen en weet hoe hij daarmee om kan gaan,

      • 8°. hij heeft kennis van de invloed van taalbeheersing en taalverwerving op het leren en weet hoe hij daar in zijn praktijk rekening mee moet houden,

      • 9°. hij heeft praktische kennis van veel voorkomende leerstoornissen en onderwijsbelemmeringen en weet hoe hij daar mee om kan gaan, en

      • 10°. hij heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij tieners, adolescenten en volwassenen, en van de culturele bepaaldheid daarvan en weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen.

Artikel 2.16. Organisatorische competentie leraar VO en docent BVE

  • 1 De leraar vo evenals de docent bve onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende organisatorische kennis en vaardigheid om in zijn groepen en zijn andere contacten met leerlingen of deelnemers op professionele en planmatige wijze een goed leef- en werkklimaat tot stand te brengen dat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht is en in alle opzichten helder voor hemzelf, zijn collega’s en in het bijzonder de leerlingen of deelnemers.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar vo evenals de docent bve de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij hanteert op een consequente manier concrete, functionele en door de leerlingen of deelnemers gedragen procedures en afspraken,

      • 2°. hij biedt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen aan die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen, en

      • 3°. hij houdt voor zijn onderwijs een planning aan die bij de leerlingen of deelnemers bekend is en waar zij hun eigen planning op kunnen afstemmen, en hij gaat adequaat om met tijd;

    • b. beschikt de leraar vo evenals de docent bve over de volgende kennis:

      • 1°. hij is bekend met die aspecten van groeps- of klassenmanagement die voor zijn vorm van onderwijs relevant zijn, en

      • 2°. hij is bekend met de organisatorische aspecten van verschillende soorten leeromgevingen in de school en in het leerbedrijf, zoals open leercentrum, werkplekkenstructuur, beroepspraktijkvorming en praktijklessen.

Artikel 2.17. Competentie leraar VO en docent BVE in het samenwerken met collega’s

  • 1 De leraar vo evenals de docent bve onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega’s. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om een professionele bijdrage te leveren aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat van zijn school, aan goede werkverhoudingen en aan een goede schoolorganisatie.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar vo evenals de docent bve de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij deelt informatie die voor de voortgang van het werk van belang is met collega’s en maakt gebruik van de informatie die hij van collega’s krijgt,

      • 2°. hij levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerken op school,

      • 3°. hij geeft en ontvangt collegiale consultatie en intervisie,

      • 4°. hij werkt met collega’s, al dan niet onderzoeksmatig, samen aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school;

    • b. beschikt de leraar vo evenals de docent bve over de volgende kennis:

      • 1°. hij is op praktisch niveau bekend met methodieken voor samenwerking en intervisie,

      • 2°. hij is op een praktisch niveau op de hoogte van leerlingvolgsystemen en manieren om zijn eigen werk toegankelijk te administreren,

      • 3°. hij heeft enige kennis van organisatie- en bestuursvormen voor scholen in het voortgezet onderwijs en bve, en

      • 4°. hij is op de hoogte van modellen voor kwaliteitszorg en methodieken voor onderwijsverbetering en schoolontwikkeling.

Artikel 2.18. Competentie leraar VO en docent BVE in het samenwerken met de omgeving

  • 1 De leraar vo evenals de docent bve onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met bedrijven of instellingen om hun gezamenlijke verantwoordelijkheid vorm te geven in het opleiden van de leerling of deelnemer. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de leerlingen of deelnemers en bij zijn school.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar vo evenals de docent bve de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij geeft op professionele manier informatie over de leerlingen of deelnemers aan ouders en andere belanghebbenden en maakt gebruik van de informatie die hij van hen krijgt,

      • 2°. hij zorgt in overleg met de leerling en andere betrokkenen voor afstemming tussen het leren in en buiten de school en voor duidelijkheid over ieders verantwoordelijkheid en bijdrage hierin,

      • 3°. hij neemt op een constructieve manier deel aan verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school, en

      • 4°. hij verantwoordt zijn professionele opvattingen en werkwijze met betrekking tot een leerling aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk met die leerling of deelnemer aan;

    • b. beschikt de leraar vo evenals de docent bve over de volgende kennis:

      • 1°. hij is bekend met de leefwereld van ouders of verzorgers en met de culturele achtergronden van de leerlingen of deelnemers en weet hoe hij daar rekening mee moet houden in zijn doen en laten als leraar vo of als docent bve,

      • 2°. hij is op de hoogte van de professionele infrastructuur waar zijn school onderdeel van is,

      • 3°. hij is bekend met de cultuur en de actuele gang van zaken in het bedrijfsleven waarin zijn leerlingen of deelnemers participeren en weet hoe hij daar als leraar vo of als docent bve mee om kan gaan,

      • 4°. hij is bekend met de regelgeving en samenwerkingsprocedures tussen zijn school en bedrijven en instellingen waarmee wordt samengewerkt, en

      • 5°. hij weet hoe hij ervoor kan zorgen dat het binnen- en buitenschoolse leren en de interne en externe begeleiding van zijn leerlingen of deelnemers goed op elkaar zijn afgestemd.

Artikel 2.19. Competentie leraar VO en docent BVE in reflectie en ontwikkeling

  • 1 De leraar vo evenals de docent bve onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar vo of als docent bve.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar vo evenals de docent bve de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn bekwaamheid, op basis van een goede analyse van zijn competenties,

      • 2°. hij stemt de ontwikkeling van zijn bekwaamheid af op het beleid van de school en de ontwikkeling en afspraken binnen het team, en

      • 3°. hij maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van leerlingen of deelnemers en collega’s, in school en bedrijf, en ook van collegiale hulp in de vorm van bijvoorbeeld intervisie en supervisie;

    • b. beschikt de leraar vo evenals de docent bve over de volgende kennis:

      • 1°. hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen in het bedrijfsleven en de maatschappij die relevant zijn voor zijn onderwijs,

      • 2°. hij is op de hoogte van de onderwijspraktijk in andere scholen voor voortgezet onderwijs en bve en van actuele ontwikkelingen op het gebied van inhouden, werkwijzen en organisatievormen in het voortgezet onderwijs en bve,

      • 3°. hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van de pedagogiek en de didactiek die relevant zijn voor zijn onderwijs, en

      • 4°. hij heeft voldoende gedragspsychologische kennis om zijn eigen gedrag en dat van anderen te begrijpen en te analyseren.

Titel 4. Bekwaamheidseisen bovenbouw havo en vwo (voorbereidend hoger onderwijs)

Artikel 2.21. Begripsbepaling titel 4

In deze titel wordt verstaan onder:

Artikel 2.22. Interpersoonlijke competentie leraar VHO

  • 1 De leraar onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag en van de invloed daarvan op de leerlingen. Hij heeft ook voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de leerlingen tot stand te brengen.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij maakt contact met de leerlingen en zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen,

      • 2°. hij biedt een kader waarbinnen de leerlingen hun eigen leerproces kunnen vormgeven en helpt de leerlingen daarbij, en

      • 3°. hij schept een goed klimaat voor samenwerking met de leerlingen en tussen de leerlingen onderling;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij is goed op de hoogte van communicatie- en omgangsvormen in de leefwereld van zijn leerlingen, en

      • 2°. hij is op een praktisch niveau op de hoogte van communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie en kent vooral ook de implicaties daarvan voor zijn eigen doen en laten.

Artikel 2.23. Pedagogische competentie leraar VHO

  • 1 De leraar onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om op professionele en planmatige voor de individuele leerling en voor de groepen waarmee hij werkt, een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerlingen zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij vormt zich een goed beeld van het sociale klimaat in een groep, van het individuele welbevinden van de leerlingen en van de vorderingen die zij maken op het gebied van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid,

      • 2°. hij ontwerpt op basis daarvan een plan van aanpak of een benadering om de leerlingen te begeleiden naar een veilig en harmonisch leef- en werkklimaat en om hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling te bevorderen in de richting van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid,

      • 3°. hij voert dat plan van aanpak of die benadering uit,

      • 4°. hij evalueert dat plan van aanpak of die benadering en stelt het zonodig bij, voor de hele groep en ook voor individuele leerlingen, en

      • 5°. hij signaleert problemen en belemmeringen in de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van leerlingen en stelt, zo nodig samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij is vertrouwd met de leefwereld van zijn leerlingen, hun basisbehoeften, hun verwachtingen, met de culturele bepaaldheid daarvan, en weet hoe hij daarmee om kan gaan,

      • 2°. hij is bekend met de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van tieners, jongvolwassenen en volwassenen, met de problemen en belemmeringen die zich daarbij kunnen voordoen en weet hoe hij die problemen in de praktijk kan signaleren en hoe hij daarmee om kan gaan,

      • 3°. hij is bekend met ontwikkelings- en opvoedingstheorieën, is vertrouwd met verschillende opvoedingspraktijken en met de culturele bepaaldheid daarvan en is zich bewust van de consequenties van deze theorieën en praktijken voor het onderwijs en voor zijn doen en laten als leraar, en

      • 4°. hij heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij tieners, adolescenten en volwassenen, en van de culturele bepaaldheid daarvan en weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen.

Artikel 2.24. Vakinhoudelijke en didactische competentie leraar VHO

  • 1 De leraar onderschrijft zijn vakinhoudelijke en didactische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende vakinhoudelijke en didactische kennis en vaardigheid om op professionele en planmatige wijze voor individuele leerlingen en voor de groepen waarmee hij werkt een krachtige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerlingen zich op een goede manier de leerinhouden van een bepaald vak of vakgebied eigen kunnen maken.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij vormt zich een goed beeld van de mate waarin de leerlingen de leerinhoud beheersen en van de manier waarop ze hun werk aanpakken,

      • 2°. hij ontwerpt op basis daarvan gevarieerde leeractiviteiten die voor de leerlingen uitvoerbaar zijn, waaruit zij eventueel kunnen kiezen en die hen aanzetten tot zelfwerkzaamheid,

      • 3°. hij voert die leeractiviteiten samen met zijn leerlingen uit,

      • 4°. hij evalueert die leeractiviteiten en de effecten ervan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele leerlingen, en

      • 5°. hij signaleert leerproblemen en -belemmeringen en stelt, eventueel samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij heeft zelf een grondige praktische en theoretische kennis en beheersing van de leerinhouden van zijn vak of vakgebied,

      • 2°. hij kent het belang van die leerinhoud voor het toekomstige beroep of studie en het dagelijks leven van de leerlingen,

      • 3°. hij heeft een grondige kennis van de wetenschappelijke achtergronden van de leerinhoud van zijn schoolvak, is vertrouwd met de betreffende wetenschappelijke disciplines en de methoden van kennisontwikkeling en kennistoepassing daarbinnen,

      • 4°. hij heeft kennis van, al dan niet onderzoeksmatig, ontwerpen van onderwijs, didactieken en didactische leermiddelen, waaronder informatie- en communicatietechnologie,

      • 5°. hij is bekend met verschillende onderwijs- en leertheorieën en met verschillende onderwijsarrangementen voor het voorbereidend hoger onderwijs en weet hoe hij die in praktijk kan brengen,

      • 6°. hij is bekend met onderwijsarrangementen voor zelfstandig leren, teamleren en onderzoeken in de tweede fase van het voortgezet onderwijs,

      • 7°. hij is vertrouwd met de wijze waarop leerlingen leren, wat hun leerbehoeften zijn, hoe zij zich ontwikkelen, welke problemen zich daarbij kunnen voordoen en weet hoe hij daarmee om kan gaan,

      • 8°. hij heeft kennis van de invloed van taalbeheersing en taalverwerving op het leren en weet hoe hij daar in zijn praktijk rekening mee moet houden,

      • 9°. hij heeft een praktische kennis van veel voorkomende leerstoornissen en onderwijsbelemmeringen en weet hoe hij daar mee om kan gaan, en

      • 10°. hij heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij tieners, adolescenten en volwassenen, en van de culturele bepaaldheid daarvan en weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen.

Artikel 2.25. Organisatorische competentie leraar VHO

  • 1 De leraar onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende organisatorische kennis en vaardigheid om op professionele en planmatige wijze in zijn groepen en zijn andere contacten met leerlingen een goed leef- en werkklimaat tot stand te brengen dat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht is en in alle opzichten helder voor hemzelf, zijn collega’s en in het bijzonder de leerlingen.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij hanteert op een consequente manier concrete, functionele en door de leerlingen gedragen procedures en afspraken,

      • 2°. hij biedt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen aan die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen,

      • 3°. hij houdt voor zijn onderwijs een planning aan die bij de leerlingen bekend is en waar zij hun eigen planning op kunnen afstemmen, en hij gaat adequaat om met tijd;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij is bekend met die aspecten van groeps- of klassenmanagement die voor zijn vorm van onderwijs relevant zijn, en

      • 2°. hij is bekend met de organisatorische aspecten van verschillende soorten leeromgevingen in de school.

Artikel 2.26. Competentie leraar VHO in het samenwerken met collega’s

  • 1 De leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega’s. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om een professionele bijdrage te leveren aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat van zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij deelt informatie die voor de voortgang van het werk van belang is met collega’s en maakt gebruik van de informatie die hij van collega’s krijgt,

      • 2°. hij levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerken op school,

      • 3°. hij geeft en ontvangt collegiale consultatie en intervisie, en

      • 4°. hij werkt met collega’s samen aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij is op praktisch niveau bekend met methodieken voor samenwerking en intervisie,

      • 2°. hij is op praktisch niveau op de hoogte van leerlingvolgsystemen en manieren om zijn eigen werk toegankelijk te administreren,

      • 3°. hij heeft enige kennis van organisatie- en bestuursvormen voor scholen in het voorbereidend hoger onderwijs, en

      • 4°. hij is op de hoogte van modellen voor kwaliteitszorg en methodieken voor onderwijsverbetering en schoolontwikkeling.

Artikel 2.27. Competentie leraar VHO in het samenwerken met de omgeving

  • 1 De leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met bedrijven of instellingen om hun gezamenlijke verantwoordelijkheid vorm te geven in het opleiden van de leerling. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de leerlingen en bij zijn school.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij geeft op professionele manier informatie over de leerlingen aan ouders en andere belanghebbenden en maakt gebruik van de informatie die hij van hen krijgt,

      • 2°. hij zorgt in overleg met de leerling en andere betrokkenen voor afstemming tussen het leren in en buiten de school en voor duidelijkheid over ieders verantwoordelijkheid en bijdrage hierin,

      • 3°. hij neemt op een constructieve manier deel aan verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school, en

      • 4°. hij verantwoordt zijn professionele opvattingen en werkwijze met betrekking tot een leerling aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk met die leerling aan;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij is bekend met de leefwereld van ouders of verzorgers en weet hoe hij daar rekening mee moet houden in zijn doen en laten als leraar,

      • 2°. hij is op de hoogte van de professionele infrastructuur waar zijn school onderdeel van is,

      • 3°. hij is bekend met de cultuur en de actuele gang van zaken in het bedrijfsleven waarin zijn leerlingen participeren en weet hoe hij daar als leraar mee om kan gaan,

      • 4°. hij is bekend met de regelgeving en samenwerkingsprocedures tussen zijn school en bedrijven en instellingen waarmee wordt samengewerkt, en

      • 5°. hij weet hoe hij ervoor kan zorgen dat het binnen- en buitenschoolse leren en de interne en externe begeleiding van zijn leerlingen goed op elkaar zijn afgestemd.

Artikel 2.28. Competentie leraar VHO in reflectie en ontwikkeling

  • 1 De leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar.

  • 2 Om te voldoen aan het eerste lid:

    • a. kan de leraar de volgende handelingen verrichten:

      • 1°. hij werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn bekwaamheid, op basis van een goede analyse van zijn competenties,

      • 2°. hij stemt de ontwikkeling van zijn bekwaamheid af op het beleid van de school en de ontwikkeling en afspraken binnen het team, en

      • 3°. hij maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van leerlingen en collega’s, in school en bedrijf, en ook van collegiale hulp in de vorm van bijvoorbeeld intervisie en supervisie;

    • b. beschikt de leraar over de volgende kennis:

      • 1°. hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen in het bedrijfsleven en de maatschappij die relevant zijn voor zijn onderwijs,

      • 2°. hij is op de hoogte van de onderwijspraktijk in andere scholen voor voorbereidend hoger onderwijs en van actuele ontwikkelingen op het gebied van inhouden, werkwijzen en organisatievormen in het voorbereidend hoger onderwijs,

      • 3°. hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van de pedagogiek en de didactiek die relevant zijn voor zijn onderwijs, en

      • 4°. hij heeft voldoende gedragspsychologische kennis om zijn eigen gedrag en dat van anderen te begrijpen en te analyseren.

Hoofdstuk 3. Tijdelijke afwijking bekwaamheidseisen voortgezet onderwijs

Artikel 3.1. Tijdelijke afwijking bekwaamheidseisen voortgezet onderwijs

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs kan toestaan dat de leraar die ten aanzien van een vak of combinatie van vakken in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of het hoger algemeen voortgezet onderwijs wel voor de eerste drie leerjaren maar niet voor het voorbereidend hoger onderwijs voldoet aan de bekwaamheidseisen van artikel 84, eerste en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs BES, dat onderwijs gedurende ten hoogste één schooljaar ook geeft in die hogere leerjaren.

  • 2 Voorwaarde voor toepassing van het eerste lid is dat:

    • a. de werkzaamheden waarmee de leraar is belast binnen zijn betrekkingsomvang voor het grootste gedeelte zijn gelegen buiten het voorbereidend hoger onderwijs, en

    • b. aan een school het totale aantal lessen waarvoor toestemming wordt gegeven op grond van het eerste lid, in het betrokken schooljaar niet groter is dan 5% van het totale aantal lessen dat wordt gegeven in die hogere leerjaren.

Hoofdstuk 4. Aanwijzing onderwijsactiviteiten vakleerkrachten in het primair onderwijs en leerkrachten basisonderwijs in het praktijkonderwijs

Artikel 4.1. Aanwijzing onderwijsactiviteiten vakleerkrachten basisonderwijs

De op grond van artikel 3, eerste lid onder b.1°, van de Wet primair onderwijs BES aan te wijzen onderwijsactiviteiten, bedoeld in de artikelen 11 of 12 van die wet, zijn:

  • a. tekenen;

  • b. muziek;

  • c. handvaardigheid;

  • d. spel en beweging;

  • e. bevordering van het taalgebruik;

  • f. Engelse taal;

  • g. Papiaments;

  • h. zintuiglijke en lichamelijke oefening;

  • i. Duitse taal;

  • j. Franse taal;

  • k. Spaanse taal.

Artikel 4.2. Aanwijzing onderwijsactiviteiten leerkrachten praktijkonderwijs

De op grond van artikel 80, derde lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES aan te wijzen vakken zijn:

  • a. tekenen;

  • b. muziek;

  • c. handvaardigheid;

  • d. Nederlands;

  • e. Engels;

  • f. rekenen/wiskunde;

  • g. geschiedenis;

  • h. aardrijkskunde;

  • i. biologie;

  • j. verzorging; en

  • k. praktijkoriënterende vakken.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5.1. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2011 in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 5.2. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel BES.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 februari 2011

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zestiende februari 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten