Algemeen
[Regeling vervallen per 01-09-2014]
Indien in het belang van het opsporingsonderzoek vastgelegde gegevens moeten worden
verkregen die aanwezig zijn bij een derde, dan geldt als uitgangspunt dat de wettelijke
regeling van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens wordt toegepast (artt. 126nc/126uc-126nh/126uh Sv). De wettelijke regeling van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens kent namelijk
waarborgen met het oog op de bescherming van de gegevens van de persoon of de personen
op wie de gegevens betrekking hebben en ziet toe op behartiging van de belangen van
anderen, zoals die van derden.
Kortom de hoofdregel luidt dat opgeslagen/vastgelegde gegevens moeten worden gevorderd.
Uitzonderingen hierop zijn:
-
– Zonder vordering kan een burger gegevens verstrekken op basis van vrijwillige medewerking
(hieronder wordt verstaan op eigen initiatief of desverzocht door de opsporingsambtenaar).
-
– Een bedrijf of instelling kan zonder vordering gegevens verstrekken, indien die verstrekking
gepaard gaat met aangifte. Dan is sprake van gegevens die op eigen initiatief zijn
verstrekt.
-
– Geen vordering is nodig voor gegevens die vrij opvraagbaar zijn (bijvoorbeeld het
openbaar deel van het register van het Kadaster/de Kamer van Koophandel of het internet).
-
– Evenmin is een vordering nodig indien de gegevens op grond van bijzondere wetgeving
kunnen worden verkregen. Wel geldt dat de regeling omtrent inbeslagneming in dit geval
niet kan worden toegepast als het doel uitsluitend is de verkrijging van gegevens
die staan op de gegevensdrager en niet om de gegevensdrager zelf.
Uiteraard kan een bedrijf/instelling buiten de regeling van de bevoegdheden tot het
vorderen van gegevens om, vrijwillig uit eigen beweging gegevens verstrekken die niet
onder de bescherming van de Wet bescherming persoonsgegevens vallen.
Op grond van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (artt. 126nc/126uc-126nh/126uh Sv) kunnen in beginsel bij derden gegevens worden opgevraagd over elke persoon van wie
de gegevens van belang kunnen zijn voor het onderzoek, zoals een slachtoffer of een
bekende van de verdachte. Het beginsel van proportionaliteit brengt met zich mee dat
de eventuele beperking van de persoonlijke levenssfeer van de perso(o)n(en) over wie
gegevens worden gevorderd in verhouding moet staan tot het belang van het opsporingsonderzoek.
In het geval gegevens worden opgevraagd over niet-verdachte personen zal het beginsel
van proportionaliteit hogere eisen stellen aan de motivering ten aanzien van het toepassen
van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens dan in het geval er gegevens worden
gevorderd over een verdachte.
Onder het begrip gegevens wordt iedere weergave van feiten, begrippen of instructies
verstaan, die geschikt is voor overdracht of verwerking door personen of systemen.
Gegevens moeten zijn weergegeven, opgeslagen of vastgelegd op een permanente of semi-permanente
gegevensdrager (bijvoorbeeld op schrift, microfiche, tape, diskette, cd-rom of werkgeheugen).
De gegevens die worden gevorderd van een derde dienen in beginsel binnen het bereik
te liggen van de normale activiteiten van deze derde en mogen geen onevenredige inspanning
van de derde vergen. De bevoegdheden tot het vorderen van gegevens geven geen bevoegdheid
om een derde te bevelen om gegevens te analyseren, vergelijken of combineren teneinde
nieuwe gegevens te verkrijgen. De derde tot wie de vordering tot het verstrekken van
gegevens is gericht, is verplicht zijn medewerking te verlenen. Indien de derde weigert
te voldoen aan een vordering, dan kan dit een overtreding van art. 184 Sr opleveren.
Een vordering verstrekking van gegevens mag niet ongericht jegens derden worden toegepast.
Een vordering verstrekking van identificerende gegevens (artt. 126nc/126uc Sv) kan slechts worden gericht aan een derde indien er aanwijzingen zijn dat deze derde
gegevens kan hebben over een persoon die van belang kunnen zijn voor het opsporingsonderzoek.
Een vordering verstrekking van andere dan identificerende gegevens (artt. 126nd/126ud en 126ne/126ue Sv) kan slechts worden gericht aan een derde indien op basis van feiten of omstandigheden
redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze derde de beschikking heeft of krijgt over
de te vorderen gegevens.
In art. 126nc/126uc Sv wordt onder een derde verstaan degene die anders dan ten behoeve van persoonlijk
gebruik gegevens verwerkt. Hiermee wordt een persoon, instantie of bedrijf bedoeld
die vanwege een bepaalde functie of beroepsuitoefening gegevens verwerkt.
Op grond van de bevoegdheid tot het vorderen van identificerende gegevens (artt. 126nc/126uc Sv) kunnen slechts identificerende gegevens worden gevorderd over een bepaalde persoon.
De identificerende gegevens van een groep personen kunnen worden verkregen op grond
van de bevoegdheid tot het vorderen van andere dan identificerende gegevens (artt. 126nd/126ud en 126ne/126ue Sv).
In het geval toekomstige gegevens worden gevorderd op grond van de artt. 126ne/126ue Sv, kan de situatie zich voordoen dat de officier van justitie in het belang van het
onderzoek aan een derde verzoekt om de dienstverlening met een klant voort te zetten,
zodat de derde de gegevens blijft ontvangen en desgevorderd ter beschikking van justitie
kan stellen. De vordering toekomstige gegevens is in zo’n geval reeds op schrift gesteld.
De officier van justitie behoeft een dergelijk verzoek om de dienstverlening voort
te zetten niet, afzonderlijk en expliciet, op schrift te stellen. Mocht het zo zijn
dat -achteraf gezien- de voortgezette relatie tot gevolg heeft gehad dat de derde
hierdoor mogelijk strafbare feiten heeft gepleegd, dan zal de derde er in zo’n geval
op mogen vertrouwen dat er geen sprake van kan zijn dat hij vervolgd wordt in verband
met bijvoorbeeld medeplichtigheid aan het plegen van een strafbaar feit. De derde
heeft immers voldaan aan een vordering van de officier van justitie. Indien de derde
echter vooraf uitdrukkelijk om een schriftelijke vrijwaring verzoekt, dan kan deze
door de officier van justitie worden gegeven indien er daadwerkelijk een kans bestaat
dat de derde door aan de vordering te voldoen handelingen verricht die als een strafbaar
feit zouden kunnen worden aangemerkt.
Indien de officier van justitie in het kader van het vorderen van toekomstige gegevens
aan de derde vraagt om actief medewerking te verlenen aan het uitvoeren van bepaalde
handelingen die meer omvatten dan het voortzetten van de normale dienstverlening,
dan zullen deze handelingen komen te vallen onder het bereik van de bevoegdheden burgerpseudokoop
of -dienstverlening, en zal er in zo’n geval een overeenkomst met de derde opgesteld
moeten worden.
De bevoegdheid tot het vorderen van de bevriezing van gegevens geeft geen bevoegdheid
om van een derde te vorderen om heel in het algemeen gegevens voor een bepaalde termijn
vast te leggen. Een vordering kan namelijk slechts in een bepaald geval (indien het
onderzoek dit dringend vordert) en ten aanzien van gespecificeerde gegevens worden
gedaan.