Beleidsregels reclame publieke media-instellingen 2011

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013.
Geldend van 07-04-2011 t/m heden

Regeling van het Commissariaat voor de Media houdende beleidsregels omtrent de toelaatbaarheid, herkenbaarheid en afbakening van reclame- en telewinkelboodschappen in het media-aanbod van publieke media-instellingen (Beleidsregels reclame publieke media-instellingen 2011)

Het Commissariaat voor de Media,

Gelet op de artikelen 7.11, 7.12 en 7.20 van de Mediawet 2008,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit:

Artikel 1. Strekking van de regeling

De beleidsregels vastgesteld in deze regeling hebben betrekking op de wettelijke voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 2. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. wet: Mediawet 2008;

  • b. besluit: Mediabesluit 2008;

  • c. Commissariaat: Commissariaat voor de Media;

  • d. publiek media-aanbod: media-aanbod in de zin van artikel 1 Mediawet 2008 dat wordt aangeboden door een publieke media-instelling;

  • e. pagina: alle media-aanbod dat bij internet op één browserscherm wordt getoond, bij teletekst onder één paginanummer en bij andere typen elektronische distributievormen op één beeldscherm wordt vertoond;

  • f. video: een elektronisch product met bewegende beeldinhoud dat een geheel vormt en als zodanig herkenbaar onder een afzonderlijke titel wordt verspreid;

  • g. audio: een elektronisch product met geluidinhoud dat een geheel vormt en als zodanig herkenbaar onder een afzonderlijke titel wordt verspreid;

  • h. omlijsting: kader waarbinnen reclame- en telewinkelboodschappen worden geplaatst, bij reclame- of telewinkelboodschappen in het video en/of audio gedeelte van het media-aanbod door middel van een aankondiging en afkondiging, bij reclame- of telewinkelboodschappen in het tekst en/of grafische gedeelte van het media-aanbod in de vorm van een zichtbare afbakening van het overige media-aanbod;

  • i. als zodanig herkenbaar: de herkenbaarheid als bedoeld in artikel 2.88a, eerste lid, van de wet;

  • j. duidelijk onderscheiden: de onderscheiding als bedoeld in artikel 2.94, eerste lid, van de wet;

  • k. aandeel: het aandeel als bedoeld in artikel 2.95, eerste lid, van de wet.

Artikel 3. Herkenbaar en duidelijk onderscheiden

Reclame- en telewinkelboodschappen binnen het video- en/of audiogedeelte van het media-aanbod

  • 1. Reclame- en telewinkelboodschappen zijn «als zodanig herkenbaar» indien deze voor de gemiddelde oplettende consument door de vorm en inhoud duidelijk herkenbaar zijn als reclame- dan wel telewinkelboodschap.

  • 2. Reclame- en telewinkelboodschappen zijn «duidelijk onderscheiden» van het overige media-aanbod indien deze worden voorafgegaan door en afgesloten met een zichtbare en/of hoorbare omlijsting onder vermelding van «reclame», «advertentie»,«telewinkelboodschap», «Ster»,dan wel woorden van gelijke strekking.

  • 3. Alleen binnen een mediadienst op aanvraag mogen reclame- en telewinkelboodschappen voorafgaand aan of na afloop van de opgevraagde video of audio worden geplaatst, onverminderd het bepaalde in artikel 2.97 van de wet.

  • 4. Reclame- en telewinkelboodschappen die aan het begin of het einde van de video of audio in een mediadienst op aanvraag worden aangeboden behoeven niet te worden opgenomen in blokken als bedoeld in artikel 2.96, eerste lid, onder a, van de wet.

Reclame- en telewinkelboodschappen binnen het tekst- en/of grafische gedeelte van het media-aanbod

  • 5. Reclame- en telewinkelboodschappen zijn «als zodanig herkenbaar» indien deze voor de gemiddelde oplettende consument door de vorm en inhoud duidelijk herkenbaar zijn als reclame- dan wel telewinkelboodschap.

  • 6. Reclame- en telewinkelboodschappen zijn «duidelijk onderscheiden» van het media-aanbod indien deze worden geplaatst in een apart kader dat geen onderdeel uitmaakt van het overige media-aanbod en onder vermelding van «reclame», «advertentie»,«telewinkelboodschap», «Ster»,dan wel woorden van gelijke strekking.

Artikel 4. Reclame voor medische behandelingen

Onder reclame voor medische behandelingen, als bedoeld in artikel 2.94, tweede lid, onder a, van de wet wordt verstaan reclame voor behandelingen die worden verricht op grond van een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling in artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 5. Aandeel

Reclame- en telewinkelboodschappen binnen het video- en/of audiogedeelte van het media-aanbod

  • 1. Het aandeel reclame- en telewinkelboodschappen is beperkt in hoeveelheid en duur, niet overheersend en in elk geval niet hoger dan de maxima genoemd in wet en besluit.

Reclame- en telewinkelboodschappen binnen het tekst- en/of grafische gedeelte van het media-aanbod

  • 2. Het aandeel reclame- en telewinkelboodschappen is beperkt in hoeveelheid en duur, niet overheersend en bedraagt in elk geval niet meer dan tien procent van de ruimte van een pagina.

Artikel 6. Inkomsten

  • 2 Op het resultaat van de inkomsten worden de kosten die door de Ster, dan wel de regionale of lokale media-instelling, zijn gemaakt voor de verzorging van reclame- en telewinkelboodschappen in mindering gebracht

Artikel 7. Dienstbaarheidsverbod

Er is in ieder geval sprake van overtreding van het dienstbaarheidsverbod, bedoeld in artikel 2.141, eerste lid, van de wet, indien:

  • a. er in het kader van samenwerking met een private derde partij sprake is van een gezamenlijke website of dienst van een publieke media-instelling en een derde, waarbij reclame- en telewinkelboodschappen worden verzorgd door de Ster, dan wel de regionale of lokale media-instelling, en er op basis van inbreng en eigendom van die publieke media-instelling geen marktconforme afspraken over de verdeling van de opbrengsten van de reclame-inkomsten zijn gemaakt;

  • b. de Ster, dan wel de regionale of lokale media-instelling afhankelijk is van een derde om reclame- en telewinkelboodschappen te kunnen en/of mogen plaatsen en hiervoor meer dan de marktconforme vergoeding betaalt;

  • c. de Ster, dan wel de regionale of lokale media-instelling derde partijen inhuurt en hiervoor meer dan de marktconforme vergoeding betaalt.

Artikel 8

Er kan sprake zijn van overtreding van het dienstbaarheidsverbod, bedoeld in artikel 2.141, eerste lid, van de wet, indien in reclame- of telewinkelboodschappen inhoudelijk wordt aangesloten bij programma’s of ander media-aanbod van de publieke media-instellingen.

Artikel 9. Slotbepaling

  • 1 Deze regeling wordt bekendgemaakt door kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de internetsite van het Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl).

  • 2 Deze regeling treedt in werking twee dagen na kennisgeving daarvan in de Staatscourant.

  • 3 Deze regeling zal worden geëvalueerd.

  • 4 Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregels reclame publieke media-instellingen 2011.

Commissariaat voor de Media,

Tineke Bahlmann,

Voorzitter.

Madeleine de Cock Buning,

Commissaris.

Bijlage Beleidsregels reclame publieke media-instellingen

Artikel 2.88a Mediawet 2008

  • 1. Reclame- en telewinkelboodschappen en gesponsord media-aanbod zijn als zodanig herkenbaar.

Artikel 2.91 Mediawet 2008

  • 1. In het media-aanbod van de publieke mediadiensten mogen reclame- en telewinkelboodschappen die zijn aangeboden door derden worden opgenomen.

  • 2. Reclame- en telewinkelboodschappen, inclusief omlijsting daarvan, in het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst en de Wereldomroep worden uitsluitend verzorgd door de Ster.

  • 3. De Ster kan op verzoek van regionale en lokale publieke media-instellingen reclame- en telewinkelboodschappen, inclusief omlijsting daarvan, verzorgen die worden opgenomen in het media-aanbod van die instellingen.

Artikel 2.94 Mediawet 2008

  • 1. Reclame- en telewinkelboodschappen zijn door akoestische of visuele middelen duidelijk onderscheiden van de overige inhoud van het programma-aanbod.

  • 2. Het programma-aanbod bevat geen reclame- en telewinkelboodschappen voor:

    • a. medische behandelingen; en

    • b. alcoholhoudende dranken tussen 06.00 uur en 21.00 uur.

Artikel 2.95 Mediawet 2008

  • 1. Het aandeel reclame- en telewinkelboodschappen, inclusief omlijsting, in het programma-aanbod bedraagt:

    • a. per programmakanaal niet meer dan een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage van de totale duur van het programma-aanbod op het programmakanaal per jaar, welk percentage niet meer bedraagt dan tien en voor radio- en televisieprogramma-aanbod kan verschillen;

    • b. per programmakanaal niet meer dan vijftien procent van de totale duur van het programma-aanbod op het programmakanaal per dag; en

    • c. per uur niet meer dan twaalf minuten.

  • 2. Ten hoogste een derde van de tijd die wordt gebruikt voor reclame- of telewinkelboodschappen in het programma-aanbod wordt gebruikt voor omlijsting.

Artikel 2.96 Mediawet 2008

  • 1. Reclame- en telewinkelboodschappen in het programma-aanbod worden zodanig geplaatst dat zij:

    • a. zijn opgenomen in blokken, welke blokken voor televisieprogramma-aanbod inclusief omlijsting ten minste één minuut duren;

    • b. op zondagen niet direct voorafgaan aan of direct aansluiten op programma’s van kerkelijke of geestelijke aard, tenzij de instelling die voor de inhoud van zodanig programma verantwoordelijk is daartegen geen bezwaar heeft gemaakt; en

    • c. niet in programma’s worden opgenomen, behoudens het bepaalde in artikel 2.97.

  • 2. Telewinkelboodschappen in het programma-aanbod duren elk ten hoogste één minuut en een blok als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bestaat voor ten hoogste tweederde van de duur uit telewinkelboodschappen.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden over de plaatsing van reclame- en telewinkelboodschappen in en rond programma-aanbod dat in het bijzonder bestemd is voor kinderen jonger dan twaalf jaar.

Artikel 2.97 Mediawet 2008

  • 1. In programma’s worden alleen reclame- of telewinkelboodschappen opgenomen als:

    • a. het desbetreffende programma langer duurt dan anderhalf uur voor televisie, dan wel drie kwartier voor radio;

    • b. het desbetreffende programma bestaat uit het volledige verslag of de volledige weergave van een evenement;

    • c. zij worden opgenomen tijdens de in het evenement voorkomende gebruikelijke pauzes of tussen de in het evenement voorkomende zelfstandige onderdelen in blokken die ten minste een minuut duren;

    • d. de instelling die verantwoordelijk is voor de inhoud van het desbetreffende evenement daartegen geen bezwaar heeft gemaakt op grond van afbreuk aan de integriteit, het karakter of de samenhang van het programma; en

    • e. dit geen afbreuk doet aan de rechten van rechthebbenden.

  • 2. In programma’s van kerkelijke of geestelijke aard en in programma’s die in het bijzonder bestemd zijn voor kinderen jonger dan twaalf jaar worden geen reclame- of telewinkelboodschappen opgenomen.

Artikel 2.98 Mediawet 2008

De artikelen 2.94 tot en met 2.97 zijn zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing op het overige media-aanbod van de publieke mediadiensten. Voor artikel 2.96, eerste lid, onderdeel a, geldt de vorige volzin uitsluitend voor het overige media-aanbod met beeldinhoud, al dan niet mede met geluidsinhoud.

Artikel 2.105 Mediawet 2008

  • 1. De Ster doet jaarlijks vóór 1 augustus aan Onze Minister opgave van de verwachte inkomsten uit de reclame- en telewinkelboodschappen van de landelijke publieke mediadienst en de Wereldomroep in het lopende en in het volgende kalenderjaar.

  • 2. De Ster zendt een afschrift van deze opgaven ter kennisneming aan het Commissariaat, de Stichting en de Wereldomroep.

  • 3. De inkomsten die de Ster verwerft uit de verzorging van reclame- en telewinkelboodschappen voor de landelijke publieke mediadienst stelt zij na aftrek van de door Onze Minister goedgekeurde uitgaven ter beschikking van Onze Minister.

Artikel 2.141 Mediawet 2008

  • 1. De publieke media-instellingen zijn met al hun activiteiten niet dienstbaar aan het maken van winst door derden en tonen dat desgevraagd naar genoegen van het Commissariaat aan.

  • 2. Voor kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag is het eerste lid alleen van toepassing op de activiteiten ter verzorging van hun media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst.

Artikel 5 Mediabesluit 2008

Het aandeel reclame- en telewinkelboodschappen, inclusief omlijsting, in het programma-aanbod van de publieke mediadiensten bedraagt per programmakanaal niet meer dan tien procent van de totale duur van het programma-aanbod op het programmakanaal per jaar.

Overwegingen Wijzigingsrichtlijn Televisie zonder Grenzen (Richtlijn 97/36/EG)

  • (34) Overwegende dat de dagelijkse zendtijd besteed aan aankondigingen door de omroeporganisatie in verband met haar eigen programma’s en met rechtstreeks daarvan afgeleide ondersteunende producten of aan mededelingen van de overheid en liefdadigheidsgroepen die gratis worden uitgezonden, niet tot de maximale zendtijd per dag of per uur voor reclame en telewinkelen mag worden gerekend;

  • (35) Overwegende dat, teneinde concurrentievervalsing te vermijden, deze afwijking alleen geldt voor mededelingen over producten die tegelijk ondersteunend en rechtstreeks van de betrokken programma’s afgeleid zijn; dat de term "ondersteunend" betrekking heeft op producten die specifiek bedoeld zijn om het kijkerspubliek volop van die programma’s te laten profiteren of interactief erbij te betrekken;

  • (39) Overwegende dat het nodig is te verduidelijken dat zelfpromotieactiviteiten een bijzondere vorm van reclame zijn, waarbij de omroeporganisatie haar eigen producten, diensten, programma’s of netten aanprijst; dat vooral trailers die bestaan in programma-uittreksels als programma’s moeten worden beschouwd; dat zelfpromotie een nieuw en relatief onbekend verschijnsel is en dat speciaal de desbetreffende bepalingen daarom bij een latere toetsing van deze richtlijn herzien kunnen worden.

Artikel 23 Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn (Richtlijn 2010/13/EU)

  • 1. Het aandeel van televisiereclame- en telewinkelspots, mag per klokuur niet meer dan 20% bedragen.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing op boodschappen van de omroeporganisatie in verband met haar eigen programma’s en rechtstreeks daarvan afgeleide ondersteunende producten, sponsorboodschappen en productplaatsing.

Artikel 7.446 Burgerlijk Wetboek

  • 1. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling – in deze afdeling verder aangeduid als de behandelingsovereenkomst – is de overeenkomst waarbij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, de hulpverlener, zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde. Degene op wiens persoon de handelingen rechtstreeks betrekking hebben wordt verder aangeduid als de patiënt.

  • 2. Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:

    • a. alle verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen – rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;

    • b. andere dan de onder a bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid.