Algemeen
Doel van deze beleidsregel is het uniformeren en transparant maken van de systematiek
van de vergoedingsregelingen voor bestuurders en voorzitters binnen de PBO. De beleidsregel
laat de bedrijfslichamen de vrijheid zelf de passend geachte vergoeding vast te stellen,
maar limiteren enerzijds de af te spreken beloningselementen en anderzijds de hoogte
van ieder van die elementen.
Voor de bestuursleden c.s. (artikel 77 Wbo) zijn deze maxima ontleend aan de SER-Verordening vergoedingen aan leden van de raad,
het dagelijks bestuur en de commissies. Voor de voorzitters (artikel 83 Wbo) zijn deze maxima gebaseerd op de SER-Verordening vergoeding voorzitter 2010. Zowel
voor bestuurders als voor voorzitters van bedrijfslichamen geldt derhalve dat de grenzen
van hun vergoeding zijn ontleend aan datgene wat de SER voor zijn bestuurders en zijn
voorzitter heeft geregeld. Verder bepaalt de beleidsregel dat bedrijfslichamen bepaalde
informatie expliciet in hun vergoedingsregeling moeten opnemen.
Overigens geldt dat de Toezichtkamer op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in het geval van bijzondere omstandigheden kan afwijken van het bepaalde in deze beleidsregel
bij het goedkeuren van een vergoedingenverordening. Een voorwaarde daarbij is wel
dat de (toelichting op de) verordening een motivering van de bijzondere omstandigheden
bevat.
In het bijzonder ten aanzien van de vergoeding van voorzitters geldt dat de laatste
jaren zowel maatschappelijk als politiek veel aandacht bestaat voor topinkomens die
worden gefinancierd uit publieke middelen. De Wopt heeft tot doel openheid te geven
over de beloningspositie van topfunctionarissen in met publieke middelen gefinancierde
sectoren, gezien het feit dat de salarissen uit belastinggeld worden betaald. De Wopt geldt ook voor bestuurders in de PBO. De Wopt zal mogelijk worden vervangen door
een Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. Deze wet strekt, blijkens het wetsvoorstel, ertoe de beloning van bestuurders en
hoogste leidinggevenden in de publieke en semipublieke sector aan een wettelijke norm
te binden. De norm voor de publieke sector, waar ook de voorzitters van bedrijfslichamen
onder zullen vallen, zal dan worden gemaximeerd op 130 procent van de bruto beloning
van een minister. Vooralsnog acht de Toezichtkamer het wenselijk een beleidsregel
aangaande de vergoeding van voorzitters van bedrijfslichamen te hanteren en daarbij
de Verordening vergoeding voorzitter 2010 van de SER als grens te stellen.
Gezien bovenstaande ontwikkelingen en overwegingen is de beleidsregel ten aanzien
van de vergoeding voorzitters geformuleerd op basis van de volgende uitgangspunten:
- -
Doel is het uniformeren en transparanter maken van het systeem van voorzittersvergoedingen.
Ten tijde van het opstellen van deze beleidsregel bestaan twee (ingewikkelde) regelingen
voor het vaststellen van voorzittersvergoedingen naast elkaar, hetgeen onwenselijk
wordt geacht.
- -
Er wordt één regime gehanteerd voor vergoedingen van voorzitters ongeacht of zij voorzitter
zijn van een productschap of een bedrijfschap.
- -
De SER-Verordening vergoeding voorzitter 2010 is het kader.
- -
De aanpassing van het systeem van vergoedingen van voorzitters is gericht op uniformering
van de systematiek, niet op wijziging in de hoogte van de vergoedingen van de voorzitters
van bedrijfslichamen zoals deze golden ten tijde van het opstellen van deze beleidsregel.
Met deze beleidsregel wordt beoogd een uniforme regeling tot stand te brengen voor
vergoedingen van voorzitters zonder onderscheid te maken tussen enerzijds productschappen
en anderzijds bedrijfschappen zoals in het verleden gebeurde. Inherent aan het uniformeren
van twee verschillende regelingen tot één, is dat de nieuwe regeling niet op ieder
onderdeel naadloos aan zal sluiten op ieder van de oude regelingen. Met de aanpassing
van de systematiek is uitdrukkelijk niet beoogd grote wijziging aan te brengen in
de hoogte of omvang van de vergoedingen van de voorzitters van bedrijfslichamen zoals
deze golden ten tijde van het opstellen van deze beleidsregel. Voor zover bedrijfslichamen
met inachtneming van deze beleidsregel meer beloningselementen of tot een hoger bedrag
een vergoeding kunnen afspreken met hun voorzitter dan in het verleden, dient het
bestuur van een bedrijfslichaam ervoor zorg te dragen dat dit zeer terughoudend en
gemotiveerd gebeurt. Een race to the top dient te allen tijde voorkomen te worden.
Bij het besluiten over goedkeuring van een verordening van een bedrijfslichaam inzake
de vergoeding voorzitter zal de Toezichtkamer naast bovenstaande beleidsregel, ook
meewegen of de nieuwe vergoeding niet teveel afwijkt van hetgeen eerder bij het betreffende
bedrijfslichaam gebruikelijk was als vergoeding voorzitter.
Toelichting op Vergoeding van bestuurders
Het „Besluit tot vaststelling van de hoogte van vergoedingen aan leden van de raad,
het dagelijks bestuur en de commissies” van het dagelijks bestuur van de SER is gebaseerd
op de „Verordening vergoedingen aan leden van de raad, het dagelijks bestuur en de
commissies” van de SER en bepaalt de hoogte van de standaardvacatievergoeding. Een
bedrijfslichaam mag in zijn verordening de vacatievergoeding ten hoogste op dit bedrag
bepalen, waarbij het vrij is in de keuze of de vacatievergoeding per vergadering of
per dagdeel wordt toegekend. Het bedrijfslichaam bepaalt in zijn verordening tevens
de omvang van een dagdeel (vier uur). Wanneer de vergoeding op een bedrag per vergadering
wordt vastgesteld, zal het bedrijfslichaam in zijn verordening daarnaast de voorwaarde
moeten opnemen dat voor twee of meer vergaderingen die binnen één dagdeel aanvangen
en eindigen, slechts eenmaal een vacatievergoeding wordt toegekend.
In genoemde SER-verordening is geregeld dat de vacatievergoeding voor een voorzitter
van een commissie of werkgroep 125 procent is van de in aanmerking te nemen vergoeding
voor gewone leden. In het verlengde hiervan is in deze beleidsregel bepaald dat een
bedrijfslichaam de mogelijkheid heeft in de verordening te regelen dat de vergoeding
voor een voorzitter van een commissie, 125 procent is van de vergoeding voor gewone
leden van die commissie.
Toelichting op Vergoeding van de voorzitter
De beleidsregel bevat een „cafetariamodel” ten aanzien van de beloningselementen die
de verordening vergoeding voorzitter ten hoogste mag bevatten. De voorzittersvergoeding,
waaronder ook toeslagen worden begrepen, mag uitsluitend bestaan uit beloningselementen
waarnaar deze beleidsregel in onderdeel 2 verwijst. Per beloningselement is bovendien
aangegeven welk maximum wordt gehanteerd op voltijdbasis. Wanneer een beloningselement
met een voorzitter wordt overeengekomen kan dat op voltijdbasis ten hoogste tot dat
maximum en op deeltijdbasis ten hoogste naar evenredigheid van dat maximum. Op de
website van de SER staat een overzicht van de beloningselementen en bijbehorende maximumbedragen
in tabelvorm.
Aangezien de tijdsomvang van de functie „voorzitter van een bedrijfslichaam” verschilt
per bedrijfslichaam, wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie waarin voorzitter
en bedrijfslichaam overeengekomen zijn dat de voorzitter minder dan zestig procent
van een voltijdsfunctie actief is ten behoeve van het bedrijfslichaam (beleidsregel
6, onderdeel 2, onder b) en de situatie waarin voorzitter en bedrijfslichaam overeengekomen
zijn dat de voorzitter ten minste zestig procent van een voltijdsfunctie actief is
ten behoeve van het bedrijfslichaam (beleidsregel 6, onderdeel 2, onder a). In laatstgenoemde
situatie zal de functie „voorzitter van een bedrijfslichaam” doorgaans een hoofdfunctie
voor de betreffende persoon zijn.
In de eerstgenoemde situatie kunnen met de voorzitter naast het beloningselement „vergoeding”
geen andere beloningselementen afgesproken worden dan één of meer van de volgende:
„vakantie-uitkering”, „eindejaarsuitkering” en „reis- en verblijfkosten op declaratiebasis”.
In de als tweede genoemde situatie kunnen met de voorzitter naast het beloningselement
„vergoeding” nog één of meer van de andere in deze beleidsregel genoemde beloningselementen
overeengekomen worden. Het betreft de volgende beloningselementen: „vakantie-uitkering”,
„eindejaarsuitkering”, „reis- en verblijfkosten op declaratiebasis”, „representatiekostenvergoeding”,
„bedrag ten behoeve van pensioenpremie”, „regeling doorbetaling bij ziekte”, „regeling
uitkering bij langdurige arbeidsongeschiktheid”, „regeling uitkering bij overlijden
tijdens benoemingsperiode”, „regeling werkloosheidsuitkering”. Dit kan gewenst en
gerechtvaardigd zijn, omdat in deze situatie het voorzitterschap doorgaans een hoofdfunctie
voor de voorzitter zal zijn. De voorzitter van een bedrijfslichaam is benoemd door
de Kroon en geen werknemer van het bedrijfslichaam, hij heeft derhalve geen aanspraken
op voorzieningen uit werknemersverzekeringen. De keuze voor het toepassen van een
of meerdere van de genoemde beloningselementen dient in de toelichting op de vergoedingsverordening
nader te zijn gemotiveerd.
Uitgangspunt bij de toekenning van beloningselementen is dat uitruil niet mogelijk
is tussen de verschillende beloningselementen; de maxima per element mogen niet worden
overschreden, ook niet als er voor wordt gekozen slechts één of een beperkt aantal
elementen toe te kennen. De maxima per element gelden voorts naar evenredigheid van
het percentage van een voltijdsfunctie waarin de voorzitter de functie vervult. Uitgangspunt
is dat het voorzitterschap van de SER een voltijdsfunctie is. De vergoeding van de
SER-voorzitter is gelijk gesteld aan die van de vice-president van de Raad van State
die weer gelijk gesteld is aan het ministersalaris.
Het spreekt vanzelf dat een voorzitter van een bedrijfslichaam, naast de met hem overeengekomen
vergoedingsregeling, niet eveneens recht kan doen gelden op een vacatievergoeding.
Het bedrijfslichaam is vrij om met zijn voorzitter de gewenste betalingstermijn van
de vergoeding af te spreken, bijvoorbeeld per jaar of per maand.