Besluit brandstoffen luchtverontreiniging

[Regeling treedt (deels) in werking per 28-04-2011.]
Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-1973.
Geldend van 02-02-2017 t/m heden

Besluit van 8 april 2011, houdende eisen met betrekking tot brandstoffen ter implementatie van richtlijn nr. 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG (PbEU L 140) (Besluit brandstoffen luchtverontreiniging)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 september 2010, nr. BJZ2010024773, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PbEG L 350), richtlijn nr. 1999/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PbEG L 121), richtlijn nr. 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG (PbEU L 140), het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147) en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188), de artikelen 13, en 14a van de Wet inzake de luchtverontreiniging en de artikelen 2.2, derde en vierde lid, 9.2.2.1, 9.2.2.6a en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 27 oktober 2010, nr. W08.10.0445/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 5 april 2011, nr. HBJZ2011041732, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • benzine: benzine als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van richtlijn 98/70/EG;

  • biobrandstoffen: biobrandstoffen als bedoeld in artikel 2, onderdeel i, van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging van en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (Pb EU L 140);

  • brandstofleveringsnota: document als bedoeld in artikel 4 bis, zesde lid, onderdeel b, van richtlijn 1999/32/EG in samenhang met voorschrift 18, derde lid, van Bijlage VI van het Verdrag;

  • broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus: broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van richtlijn 98/70/EG;

  • broeikasgasemissies per eenheid energie: broeikasgasemissies per eenheid energie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 7, van richtlijn 98/70/EG;

  • diesel: dieselbrandstof als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van richtlijn 98/70/EG;

  • dieselolie voor de scheepvaart: dieselolie voor de scheepvaart als bedoeld in artikel 2, onderdeel 3a, van richtlijn 1999/32/EG;

  • gasolie voor mobiele machines: gasolie voor niet voor de weg bestemde mobiele machines (met inbegrip van binnenschepen), landbouwtrekkers en bosbouwmachines, en pleziervaartuigen, als bedoeld in artikel 2, onderdeel 3, van richtlijn 98/70/EG;

  • gasolie voor de scheepvaart: gasolie voor de scheepvaart als bedoeld in artikel 2, onderdeel 3b, van richtlijn 1999/32/EG;

  • rapportageplichtige: houder van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns, of geregistreerde geadresseerde als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel l, van die wet, die brandstoffen uitslaat tot verbruik, of degene die brandstoffen invoert onder betaling van accijns;

  • richtlijn 98/70/EG: richtlijn nr. 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PbEG L 350);

  • richtlijn 1999/32/EG: richtlijn nr. 1999/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PbEG L 121);

  • scheepsbrandstof: scheepsbrandstof als bedoeld in artikel 2, onderdeel 3, van richtlijn 1999/32/EG;

  • Verdrag: op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147), en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188);

  • zware stookolie: zware stookolie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van richtlijn 1999/32/EG.

Hoofdstuk 2. Uitvoering van richtlijn 98/70/EG betreffende brandstoffen

Artikel 2.1

Dit hoofdstuk is van toepassing op brandstoffen en energie voor:

  • a. wegvoertuigen;

  • b. niet voor de weg bestemde mobiele machines, met inbegrip van binnenschepen wanneer die niet op zee varen;

  • c. landbouwtrekkers;

  • d. bosbouwmachines, en

  • e. pleziervaartuigen, niet zijnde zeeschepen, wanneer die niet op zee varen.

Artikel 2.2

  • 1 Het is verboden brandstof ten verkoop aan te bieden, te verkopen of af te leveren, die meer dan 6 mg mangaan van het metaalhoudende additief methylcyclopentadieen-mangaan-tricarbonyl (MMT) per liter bevat.

  • 2 Met ingang van 1 januari 2014 is het verboden brandstof ten verkoop aan te bieden, te verkopen of af te leveren, die meer dan 2 mg mangaan van het metaalhoudende additief methylcyclopentadieen-mangaan-tricarbonyl (MMT) per liter bevat.

  • 3 Of brandstof voldoet aan het bepaalde in het eerste of tweede lid wordt vastgesteld overeenkomstig een bij ministeriële regeling voorgeschreven testmethode.

Artikel 2.3

  • 1 Benzine die ten behoeve van het wegverkeer ten verkoop aangeboden, verkocht of afgeleverd wordt, voldoet aan de milieutechnische specificaties van bijlage I bij richtlijn 98/70/EG.

  • 2 Of benzine voldoet aan het bepaalde in het eerste lid wordt vastgesteld overeenkomstig een bij ministeriële regeling voorgeschreven testmethode.

Artikel 2.4

  • 1 De zomerperiode, bedoeld in bijlage I bij richtlijn 98/70/EG, loopt elk jaar vanaf 1 mei en duurt tot en met 30 september van dat jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan bij ministeriële regeling met betrekking tot bepaalde categorieën van tankstations een tijdstip, gelegen na 1 mei in een jaar, worden vastgesteld, vanaf welk tijdstip de ten verkoop aangeboden benzine aan de specificaties van zomerbenzine voldoet. Dat tijdstip kan afhankelijk worden gesteld van het aantal malen dat een bepaalde categorie van tankstations op of na 15 april in dat jaar met zomerbenzine wordt bevoorraad.

Artikel 2.5

  • 1 Diesel die ten behoeve van het wegverkeer ten verkoop aangeboden, verkocht of afgeleverd wordt, voldoet aan de milieutechnische specificaties van bijlage II bij richtlijn 98/70/EG, met dien verstande dat diesel in afwijking van die specificaties meer dan 7% methylvetzuurgehalte mag bevatten.

  • 2 Of diesel voldoet aan het bepaalde in het eerste lid wordt vastgesteld overeenkomstig een bij ministeriële regeling voorgeschreven testmethode.

Artikel 2.6

  • 1 Het is verboden gasolie voor mobiele machines met een zwavelgehalte van meer dan 10 mg/kg ten verkoop aan te bieden, te verkopen of af te leveren.

  • 2 Het is verboden andere vloeibare brandstoffen met een zwavelgehalte van meer dan 10 mg/kg te gebruiken op binnenschepen en pleziervaartuigen.

  • 3 Het zwavelgehalte van gasolie voor mobiele machines wordt vastgesteld overeenkomstig een bij ministeriële regeling voorgeschreven testmethode.

Artikel 2.7

  • 1 Indien zich als gevolg van een uitzonderlijke gebeurtenis als bedoeld in artikel 7 van richtlijn 98/70/EG een plotselinge verandering in het aanbod van ruwe olie of olieproducten voordoet waardoor de naleving van de in de artikelen 2.3, eerste lid, 2.5, eerste lid, en 2.6, eerste en tweede lid, bedoelde milieutechnische specificaties redelijkerwijs niet kan worden gevergd, kan Onze Minister op aanvraag van een raffinaderij na toestemming van de Europese Commissie voor ten hoogste zes maanden ontheffing verlenen van het bepaalde in die artikelen.

  • 2 De aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. een beschrijving van de desbetreffende uitzonderlijke gebeurtenis en van de plotselinge verandering in het aanbod van ruwe olie of olieproducten;

    • b. de technische gegevens betreffende de kwaliteit van de aangeboden ruwe olie of olieproducten;

    • c. de reden waarom naleving redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

  • 3 Indien de aanvraag naar het oordeel van Onze Minister voldoende met redenen omkleed is, verzoekt hij de Europese Commissie hogere grenswaarden toe te staan dan die volgens de bijlagen bij richtlijn 98/70/EG in acht moeten worden genomen.

  • 4 Nadat het besluit van de Europese Commissie is bekendgemaakt, beslist Onze Minister onverwijld overeenkomstig dat besluit. Indien de Raad van de Europese Unie in het kader van artikel 7 van richtlijn 98/70/EG een andersluidend besluit neemt, beslist Onze Minister nadat het besluit van de Raad van de Europese Unie is bekendgemaakt onverwijld overeenkomstig dat besluit, onder gelijktijdige intrekking van het besluit dat hij in eerste instantie heeft genomen.

  • 5 De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 6 De artikelen 2.3, 2.5 en 2.6 zijn niet van toepassing op brandstof, waarvoor:

    • a. een ontheffing als bedoeld in dit artikel is verleend, of

    • b. door de bevoegde instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie de procedure van artikel 7 van richtlijn 98/70/EG is toegepast en door de Europese Commissie hogere grenswaarden zijn toegestaan.

Artikel 2.8

De artikelen 2.2, 2.3, 2.5 en 2.6 zijn niet van toepassing op benzine, diesel en gasolie waarvan wordt aangetoond dat deze wordt uitgevoerd naar buiten het grondgebied van de Europese Unie en de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 2.9

  • 1 De rapportageplichtige vermindert de broeikasgasemissies per eenheid energie uit geleverde brandstof gedurende de levenscyclus op de in artikel 7 bis, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en derde lid, van richtlijn 98/70/EG beschreven wijze uiterlijk op 31 december 2020 met zes procent ten opzichte van de in artikel 7 bis, vijfde lid, onderdeel b, van die richtlijn bedoelde uitgangsnorm voor brandstoffen.

  • 3 De rapportageplichtige rapporteert, de eerste keer in 2012, jaarlijks voor 1 maart ten minste de in artikel 7 bis, eerste lid, derde volzin, van richtlijn 98/70/EG bedoelde gegevens ten aanzien van het voorafgaande kalenderjaar aan de emissieautoriteit. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de rapportageplichtige jaarlijks ook over andere bij die regeling aangewezen gegevens rapporteert.

  • 4 Aan de in het eerste en derde lid bedoelde verplichting kan tevens worden voldaan door een groep van rapportageplichtigen.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het in het eerste tot en met vierde lid bepaalde.

Artikel 2.9a

Op de rapportageplichtige die in enig kalenderjaar minder dan een bij ministeriële regeling vastgestelde hoeveelheid van bij die regeling aangewezen brandstoffen uitslaat tot verbruik als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de accijns is in dat kalenderjaar het bepaalde bij of krachtens artikel 2.9 niet van toepassing.

Hoofdstuk 3. Uitvoering van richtlijn 1999/32/EG betreffende het zwavelgehalte van brandstoffen

Artikel 3.0

  • 1 Paragraaf 3.1 is van toepassing op het zwavelgehalte van dieselolie voor de scheepvaart, gasolie voor de scheepvaart en scheepsbrandstof.

  • 2 Paragraaf 3.2 is van toepassing op het zwavelgehalte van zware stookolie en gasolie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van richtlijn 1999/32/EG.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid zijn met uitzondering van artikel 3.3 de paragrafen 3.1 en 3.2 niet van toepassing op brandstoffen die:

    • a. bestemd zijn voor onderzoek en testen;

    • b. voor hun definitieve verbranding nog een processtap ondergaan;

    • c. in de raffinage-industrie worden verwerkt;

    • d. bestemd zijn voor het gebruik door oorlogsschepen en andere vaartuigen die in militair verband worden gebruikt, of

    • e. vervaardigd zijn in een andere lidstaat van de Europese Unie, en waarvoor door de bevoegde instantie van die lidstaat de procedure van artikel 5 van richtlijn 1999/32/EG is toegepast en door de Europese Commissie hogere grenswaarden zijn toegestaan.

Artikel 3.1

Het zwavelgehalte van de in dit hoofdstuk bedoelde brandstoffen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 1999/32/EG.

Paragraaf 3.1. Uitvoering van richtlijn 1999/32/EG betreffende het zwavelgehalte van brandstoffen bestemd voor de zeescheepvaart

Artikel 3.2

  • 1 Het is verboden in te voeren, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of af te leveren:

    • a. gasolie voor de scheepvaart met een zwavelgehalte van meer dan 0,1%, of

    • b. dieselolie voor de scheepvaart met een zwavelgehalte van meer dan 1,5%.

  • 2 Het is voor binnenschepen die zich op zee bevinden verboden om scheepsbrandstoffen te gebruiken met een zwavelgehalte:

    • a. tot 31 december 2014 van meer dan 1 massaprocent;

    • b. vanaf 1 januari 2015 van meer dan 0,1 massaprocent.

Artikel 3.3

  • 1 Overeenkomstig voorschrift 18, zesde lid, van Bijlage VI bij het Verdrag wordt door de leverancier van alle scheepsbrandstoffen, bestemd voor het gebruik door schepen als bedoeld in voorschrift 5, eerste lid, aanhef, van Bijlage VI bij het Verdrag:

    • a. op de brandstofleveringsnota ten minste de informatie vermeld die is opgenomen in Aanhangsel V van Bijlage VI bij het Verdrag;

    • b. een door de vertegenwoordiger van de leverancier ondertekend, verzegeld representatief monster van de scheepsbrandstof, dat is genomen volgens de richtsnoeren van de Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties, bijgeleverd;

    • c. een afschrift van de brandstofleveringsnota gedurende ten minste drie jaar bewaard.

  • 2 Het is verboden andere scheepsbrandstoffen te leveren dan vermeld op de brandstofleveringsnota.

Paragraaf 3.2. Uitvoering van richtlijn 1999/32/EG betreffende het zwavelgehalte van zware stookolie en gasolie

Artikel 3.4

Het is verboden als brandstof te gebruiken:

  • 1. zware stookolie met een zwavelgehalte van meer dan 1 massaprocent, tenzij

    • a. het gebruik voor 31 december 2015 in een installatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van richtlijn 1999/32/EG plaatsvindt, of

    • b. het gebruik vanaf 1 januari 2016 plaatsvindt in een installatie als bedoeld in artikel 3, derde lid, van richtlijn 1999/32/EG.

  • 2. gasolie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van richtlijn 1999/32/EG, met een zwavelgehalte van meer dan 0,1 massaprocent.

Artikel 3.5

  • 1 Indien zich als gevolg van een uitzonderlijke gebeurtenis als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 1999/32/EG een plotselinge verandering in het aanbod van ruwe olie of olieproducten voordoet waardoor de naleving van de in de artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a of b, genoemde ten hoogste toegestane zwavelgehalten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, kan Onze Minister op aanvraag van een raffinaderij na toestemming van de Europese Commissie voor ten hoogste zes maanden ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a of b.

  • 2 De aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. een beschrijving van de desbetreffende uitzonderlijke gebeurtenis en van de plotselinge verandering in het aanbod van ruwe olie of olieproducten;

    • b. de technische gegevens betreffende de kwaliteit van de aangeboden ruwe olie of olieproducten;

    • c. de reden waarom naleving redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

  • 3 Indien de aanvraag naar het oordeel van Onze Minister voldoende met redenen omkleed is, verzoekt hij de Europese Commissie hogere grenswaarden toe te staan dan die volgens de bijlagen bij richtlijn 1999/32/EG in acht moeten worden genomen.

  • 4 Nadat het besluit van de Europese Commissie is bekendgemaakt, beslist Onze Minister onverwijld overeenkomstig dat besluit. Indien de Raad van de Europese Unie in het kader van artikel 5 van richtlijn 1999/32/EG een andersluidend besluit neemt, beslist Onze Minister nadat het besluit van de Raad van de Europese Unie is bekendgemaakt onverwijld overeenkomstig dat besluit, onder gelijktijdige intrekking van het besluit dat hij in eerste instantie heeft genomen.

  • 5 De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 4. Regels betreffende het zwavelgehalte van overige brandstoffen

Artikel 4.1

  • 1 Het is verboden andere vaste, vloeibare of gasvormige brandstoffen dan genoemd in dit besluit, met een zwavelgehalte van meer dan 1,2 massaprocent als brandstof te gebruiken.

  • 2 Het is tevens verboden om brandstoffen als bedoeld in het eerste lid in te voeren, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of af te leveren, tenzij die brandstoffen bestemd zijn voor een gebruiker die die brandstoffen naar redelijkerwijs moet worden aangenomen anders dan als brandstof gebruikt.

Artikel 4.2

Het zwavelgehalte van brandstoffen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, wordt vastgesteld overeenkomstig een bij ministeriële regeling voorgeschreven testmethode.

Artikel 4.3

Het bevoegd gezag kan bij het nemen van een beslissing met betrekking tot een vergunning voor een inrichting een lagere waarde voor het zwavelgehalte voorschrijven dan de in artikel 4.1, eerste lid, opgenomen waarden, doch geen lagere waarde dan 0,3%.

Hoofdstuk 5. Overige en slotbepalingen

Artikel 5.1

  • 1 Het bestuur van de emissieautoriteit controleert de gerapporteerde gegevens, bedoeld in artikel 2.9, derde lid.

  • 2 Het bestuur van de emissieautoriteit verstrekt de gecontroleerde gegevens elektronisch aan Onze Minister.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het in het eerste en tweede lid bepaalde.

Artikel 5.2

  • 1 Een wijziging van richtlijn 98/70/EG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 2 Een wijziging van richtlijn 1999/32/EG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 3 Een wijziging van het Verdrag gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop de wijziging internationaal in werking treedt, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 5.3

[Red: Wijzigt het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.]

Artikel 5.5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 5.6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit brandstoffen luchtverontreiniging.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 april 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Uitgegeven de zevenentwintigste april 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten