4.1.4. Overige aandachtspunten voor het OM bij de beslissing tot inhouding bij rijden
onder invloed
[Regeling vervallen per 01-06-2015]
De officier van justitie bij de CVOM kan na de beslissing om een rijbewijs al of niet
in te houden en op verzoek van de officier van justitie bij een (regio)parket de strafzaak
overdragen aan het (regio)parket dat andere alcoholgerelateerde misdrijven dan kale
artikel 8 WVW 1994-zaken in behandeling heeft.
Het enkele weigeren van medewerking aan de ademanalyse, de bloedproef of de urineproef
is onvoldoende grond om het rijbewijs in te houden. Het ernstige vermoeden dat het
alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 µg/l (beginnende bestuurder
of deelnemer ASP) of 570 µg/l, kan worden onderbouwd met de uitslag van het bloed-
of urineonderzoek en met de omschrijving van de toestand van de verdachte in het proces-verbaal
van invordering.
Aan het recidivecriterium wordt in elk gevalgeacht te zijn voldaan, indien de bestuurder binnen een periode van vijf jaar, voorafgaande
aan de datum van invordering:
-
a. een OM-transactie ter zake van een alcoholdelict heeft voldaan, of
-
b. een aan hem ter zake van een alcoholdelict uitgevaardigde strafbeschikking onherroepelijk
is geworden, of
-
c. (on)herroepelijk is veroordeeld ter zake van een alcoholdelict, of
-
d. twee of meermalen eerder is geverbaliseerd ter zake van een alcoholdelict, of
-
e. als verdachte bekend staat als frequent gebruiker van alcohol, drugs of andere stoffen
die de rijvaardigheid kunnen verminderen.
Bestuursrechtelijke invordering ex artikel 130 WVW 1994
Het rijbewijs kan door de politie ook worden ingevorderd op grond van het bepaalde
in artikel 130 WVW 1994.
Dit is het geval als de houder van een rijbewijs vermoedelijk onvoldoende rijvaardig
dan wel onvoldoende lichamelijk of geestelijk geschikt is. Dit is onder meer het geval,
wanneer de bestuurder deelnemer is aan het alcoholslotprogramma en hij het misdrijf
van artikel 8, lid 4, aanhef en onder b, WVW 1994 of artikel 9, lid 9 WVW 1994 begaat.
Bij situaties van samenloop van de bestuursrechtelijke invordering en de strafrechtelijke
invordering bij deelname aan het alcoholslotprogramma, bijvoorbeeld als het AAG meer
dan 350 µg/l is, stuurt de politie het rijbewijs altijd aan het OM. Buiten de gevallen
van de strafrechtelijke invordering stuurt de politie het rijbewijs direct naar het
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).
Binnen het OM is het van belang dat de reden en de gronden in het proces-verbaal van
invordering worden vergeleken met de grond van invordering die de politie in het rijbewijzenregister
heeft opgenomen. Het kan namelijk voorkomen dat de politie in het proces-verbaal als
grond voor invordering ten onrechte artikel 164 WVW noemt, doch het rijbewijs op grond van artikel 130 WVW aan het CBR heeft gestuurd.
De keuze voor een invordering dient door de politie echter ondubbelzinnig te worden
gemaakt. Zodra daarvan uit de stukken niet blijkt, dient het (regio)parket hierover
met het CBR (Divisie Vorderingen) af te stemmen.
Wanneer het rijbewijs is ingevorderd op grond van het bepaalde in artikel 130 WVW 1994, kan de officier van justitie niet tot inhouding overgaan en geldt de aftrek van
de periode van invordering respectievelijk inhouding ex artikel 179, lid 6 WVW 1994 niet. Het OM dient daarmee in de vordering ter terechtzitting voor wat betreft de
duur van de OBM rekening te houden.
Op grond van het bepaalde in artikel 164, lid 6 WVW 1994 geldt dat in die gevallen waarin het OM besluit tot teruggave van het rijbewijs,
altijd eerst de status van het rijbewijs aan de hand van informatie uit het rijbewijzenregister
moet worden gecontroleerd. Als daaruit volgt dat voor het rijbewijs maatregelen van
het CBR gelden, volgt altijd doorzending aan het CBR. Zoals eerder is opgemerkt, gaat
de strafrechtelijke invordering van het rijbewijs vóór de bestuursrechtelijke.