1. Inleiding en doelstelling
Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van
technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart
(PbEG L 373) geeft in bijlage III de gemeenschappelijke voorschriften en procedures
die van toepassing zijn op commercieel vervoer door de lucht met vleugelvliegtuigen.
Deze voorschriften en procedures staan bekend als EU-OPS (verder: EU-OPS).
Onderdeel OPS 1.030 van EU-OPS hanteert de begrippen Master Minimum Equipment List
(verder: MMEL) en Minimum Equipment List (verder: MEL). Exploitanten dienen er op
grond van OPS 1.030 voor zorg te dragen dat zij voor elk luchtvaartuig dat op hun
vergunning tot vluchtuitvoering (verder: AOC) vermeld staat een MEL vaststellen. In
deze MEL staat aangegeven of, en zo ja, onder welke voorwaarden, een luchtvaartuig
mag worden gebruikt als bepaalde instrumenten, onderdelen of functies bij aanvang
van de vlucht buiten werking zijn.
Voor helikopters gelden vergelijkbare eisen. Deze zijn opgenomen in de Joint Aviation
Requirements voor Commercial Air Transportation (Helicopters) (verder: JAR-OPS 3).
In EU-OPS en JAR-OPS 3 is voorgeschreven dat de bevoegde nationale autoriteit de door
de exploitant opgestelde MEL dient goed te keuren.
Om exploitanten in staat te stellen een MEL op te stellen is, of wordt, voor de meeste
typen luchtvaartuigen een MMEL opgesteld. Voordat een exploitant een MMEL mag gebruiken
bij het opstellen van een MEL, dient de MMEL door de bevoegde nationale autoriteit
aanvaard te zijn.
Uit de genoemde voorschriften volgt dat de bevoegde nationale autoriteit (in Nederland
de Inspectie Verkeer en Waterstaat (verder: IVW)) een bepaalde discretionaire ruimte
toekomt bij de goedkeuring van een MEL, respectievelijk de aanvaarding van een MMEL.
In de onderhavige beleidsregel wordt aangegeven hoe de IVW deze discretionaire ruimte
invult.
Daarnaast wordt het beleid neergelegd ten aanzien van een tweetal hiermee samenhangende
onderwerpen. Dit betreft ten eerste de mogelijkheden voor exploitanten om af te wijken
van de MEL. Ten tweede betreft het de MEL voor niet AOC-houders. Dit laatste punt
vindt zijn basis in onderdeel M.A.403 (b), onder 2, van Bijlage I van Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 november 2003 betreffende
de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen
en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken
organisaties en personen (PbEU L 315).