Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP)

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-12-2014.
Geldend van 01-12-2013 t/m 31-07-2015

Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP)

Deel I. Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen voor de delen I, II en III

Artikel 1.01. Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

Typen schepen

  • 1. schip: een binnenschip, een veerpont, een zeeschip of een drijvend werktuig;

  • 2. binnenschip: een schip dat uitsluitend of overwegend voor de vaart opbinnenwateren bestemd is;

  • 3. zeeschip: een schip dat voor de zee- of kustvaart is toegelaten en overwegend daartoe bestemd is;

  • 4. motorschip: een schip dat voor het vervoer van goederen bestemd is en door middel van zijn eigen mechanische middelen tot voortbeweging zelfstandig kan varen;

  • 5. veerpont: een schip dat een veerdienst onderhoudt waarbij de vaarweg wordt overgestoken en door de bevoegde autoriteit als veerpont wordt aangemerkt;

  • 6. overheidsvaartuig: een schip waarvan de lengte niet meer dan 25 m bedraagt en ter uitvoering van overheidstaken wordt ingezet;

  • 7. brandweerboot: een schip waarvan de lengte 15 m of meer bedraagt en ter uitvoering van hulpverlening wordt ingezet;

  • 8. sleepboot: een schip dat speciaal gebouwd is om te slepen;

  • 9. duwboot: een schip dat speciaal gebouwd is voor het voortbewegen van een duwstel;

  • 10. sleepschip: een schip dat bestemd is voor het vervoer van goederen en is gebouwd om te worden gesleept, met of zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging waardoor slechts verplaatsingen over kleine afstanden mogelijk zijn;

  • 11. duwbak: een schip dat gebouwd of specifiek uitgerust is om te worden geduwd;

  • 12. passagiersschip: een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;

  • 13. schip voor dagtochten: een passagiersschip zonder hutten voor overnachting van passagiers en met een overeenkomstige aantekening in het certificaat van onderzoek;

  • 14. hotelschip: een passagiersschip met hutten voor overnachting van passagiers en met een overeenkomstige aantekening in het certificaat van onderzoek;

  • 15. drijvend werktuig: een drijvend bouwsel waarop zich werkinstallaties bevinden zoals kranen, baggermolens, hei-installaties, elevatoren;

  • 16. pleziervaartuig: een schip dat bestemd is voor sportieve of recreatieve doeleinden en geen passagiersschip is.

Samenstellen van vaartuigen

  • 17. samenstel: een hecht samenstel of een sleep;

  • 18. formatie: vorm van de samenstelling van een samenstel;

  • 19. hecht samenstel: een duwstel of een gekoppeld samenstel;

  • 20. duwstel: een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één geplaatst is vóór het schip of de twee schepen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en worden aangeduid als ‘duwboot’ of ‘duwboten’. Hieronder wordt ook een duwstel verstaan dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;

  • 21. gekoppeld samenstel: een hecht samenstel van langszijde aan elkaar vastgemaakte schepen, die geen van beide vóór het motorschip geplaatst zijn dat voor het voortbewegen van het samenstel dient;

  • 22. sleep: een samenstel van één of meer vaartuigen, drijvende inrichtingen of drijvend materieel, dat wordt gesleept door één of meer tot het samenstel behorende vaartuigen met motoraandrijving;

  • 23. lengte of L: de grootste lengte van de scheepsromp in m, gemetenzonder roer en boegspriet;

  • 24. breedte of B: de grootste breedte van de scheepsromp in m, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (zonder schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke).

Personeel

  • 25. bemanning: de dekbemanning en de machinisten;

  • 26. minimumbemanning: de voorgeschreven minimumbemanning overeenkomstig in de artikelen 3.14 tot 3.21 van dit reglement;

  • 27. dekbemanning: de bemanning met uitzondering van machinisten;

  • 28. boordpersoneel: alle werkzame personen aan boord van een passagiersschip die niet tot de bemanning behoren;

  • 29. veiligheidspersoneel: de deskundige voor de passagiersscheepvaart, de eerste-hulpverlener en de persoon die is opgeleid voor het dragen van ademhalingsapparatuur, alsmede de deskundige voor het transport van gevaarlijke stoffen;

  • 30. passagier: iedere persoon aan boord die niet tot de bemanning of tot het boordpersoneel behoort;

  • 31. vaartijd: de tijd aan boord van een schip dat een reis maakt;

  • 32. radarvaart: de vaart bij slecht zicht, waarbij de radar voor het voeren van het schip wordt gebruikt;

  • 33. marifoonbedieningscertificaat: een op basis van bijlage 5 van de Regionale Regeling betreffende de Marifoondienst in de Binnenvaart afgegeven certificaat marifoonbediening;

  • 34. schipperspatent: een Rijnpatent of een ander bevoegdheidsbewijsvoor het voeren van een binnenvaartschip;

  • 35. Rijnpatent: een bevoegdheidsbewijs voor het voeren van een schip op de Rijn overeenkomstig artikel 6.04, eerste lid van dit reglement;

Overige begrippen

  • 36. ADN-Reglement: het bij het Europees Verdrag over het internationale Vervoer van gevaarlijke Stoffen over Binnenwateren (ADN) gevoegde Reglement.

  • 37. binnenvaartcertificaat: een certificaat van onderzoek of een communautair certificaat;

  • 38. Commissie van Deskundigen: de nationale autoriteit die bevoegd is voor de afgifte van het certificaat van onderzoek en waarvan de samenstelling is vastgesteld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn.

Artikel 1.02. Wijzigingen door voorschriften van tijdelijke aard

De Centrale Commissie voor de Rijnvaart kan voorschriften van tijdelijke aard aannemen, wanneer het voor een aanpassing aan de technische ontwikkeling van de binnenscheepvaart noodzakelijk wordt geacht om in dringende gevallen afwijkingen van dit reglement toe te laten dan wel proefnemingen mogelijk te maken, waardoor de veiligheid en de vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer niet worden aangetast. Deze voorschriften van tijdelijke aard worden door de bevoegde autoriteit gepubliceerd en hebben een geldigheidsduur van ten hoogste drie jaren. Zij worden in alle Rijnoeverstaten en België op hetzelfde tijdstip in werking gesteld en worden onder dezelfde voorwaarden buiten werking gesteld.

Artikel 1.03. Dienstinstructies

In het belang van een eenvoudige en uniforme toepassing van het onderhavige reglement kan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart dienstinstructies vaststellen. De bevoegde autoriteiten dienen zich aan deze dienstinstructies te houden.

Deel II. Bemanningsvoorschriften

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen voor deel II

Artikel 2.01. Toepassingsgebied

  • 1. Dit deel is van toepassing op

    • a) schepen met een lengte van 20 m of meer;

    • b) schepen waarvan het product van L . B . T gelijk is aan een inhoud van 100 m3 of meer.

  • 2. Bovendien is dit deel van toepassing op alle

    • a) sleep- en duwboten die ervoor zijn ingericht, schepen als bedoeld in het eerste lid of drijvende inrichtingen te slepen, te duwen of langszijde vastgemaakt mee te voeren;

    • b) schepen die een toelatingscertificaat als bedoeld in het ADN- bezitten;

    • c) passagiersschepen;

    • d) drijvende werktuigen.

  • 3. Dit deel is niet van toepassing op veerponten.

Artikel 2.02. Algemeen

  • 1. De bemanning en het veiligheidspersoneel die zich overeenkomstig het Rijnvaartpolitiereglement aan boord moeten bevinden van schepen die de Rijn bevaren, dienen in overeenstemming te zijn met de voorschriften van dit reglement.

    De voor de desbetreffende exploitatiewijze en vaartijd voorgeschreven bemanning en veiligheidspersoneel moeten zich tijdens de vaart voortdurend aan boord bevinden. Het is niet toegestaan zonder de voorgeschreven bemanning of zonder het veiligheidspersoneel te vertrekken.

    Schepen waarvan door onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld ziekte, ongeval, bevel van een bevoegde autoriteit) tijdens de vaart ten hoogste één lid van de voorgeschreven bemanning uitvalt, mogen niettemin hun reis voortzetten tot de eerstvolgende geschikte aanlegplaats in de richting waarin gevaren wordt – passagiersschepen tot het eindpunt van de reis van die dag – indien zich aan boord naast een persoon die houder is van een patent voor het desbetreffende riviergedeelte, nog een lid van de voorgeschreven bemanning bevindt.

    De persoon die belast is met het toezicht op en de verzorging van zich aan boord bevindende kinderen onder de zes jaar, mag geen lid van de minimumbemanning zijn, tenzij er maatregelen zijn getroffen om de veiligheid van de kinderen ook zonder voortdurend toezicht te waarborgen.

  • 2. Elke Rijnoeverstaat of België kan bepalen dat de nationale voorschriften betreffende de arbeidsbescherming van toepassing zijn op de Rijnschepen die in die staat zijn ingeschreven. Niet in een register ingeschreven schepen vallen onder de wettelijke voorschriften van die Rijnoeverstaat of België waarin het bedrijf zijn hoofdzetel of de eigenaar zijn wettelijke domicilie heeft.

    In afwijking hiervan kunnen de bevoegde autoriteiten van de Rijnoeverstaten of België bilateraal overeenkomen dat bepaalde schepen die in de ene staat zijn ingeschreven, onder de voorschriften van de andere staat vallen.

    Zwangere vrouwen en kraamvrouwen mogen gedurende ten minste 14 weken, waarvan ten minste zes weken voor en zeven weken na de bevalling geen deel uitmaken van de bemanning.

  • 3. Voor de toepassing van de artikelen 3.10, 3.11 en 3.13 dient tevens rekening te worden gehouden met vaar- en rusttijden diebuiten het toepassingsgebied van dit reglement vervuld zijn.

Hoofdstuk 3. Voorschriften voor alle typen schepen

Paragraaf 1. : Bepalingen betreffende de bekwaamheden van de bemanningsleden

Artikel 3.01. Beschrijving van de bekwaamheden

Tot de leden van de bemanning behoren de dekbemanning en het machinekamerpersoneel. Leden van de dekbemanning zijn de deksman, de lichtmatroos (scheepsjongen), de matroos, de matroos-motordrijver, de volmatroos, de stuurman en de schipper. Het machinekamerpersoneel bestaat uit de machinist.

Subparagraaf 1. : Voorwaarden voor het verkrijgen van de bekwaamheid

Artikel 3.02. Voorwaarden voor de bekwaamheid

De leden van de bemanning moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • 1. voor de deksman: een minimumleeftijd van16 jaar;

  • 2. voor de lichtmatroos (scheepsjongen): een minimumleeftijd van 15 jaar en het bezit van een schriftelijk bewijs van inschrijving bij een opleiding die bestaat uit het bezoekenvan een vakschool voor schippers of het volgenvan een door de bevoegde autoriteit erkende, schriftelijke cursus die voor een gelijkwaardig diploma opleidt;

  • 3. voor de matroos:

    • a) een minimumleeftijd van 17 jaar en

      • een met goed gevolg afgeronde opleiding zoals genoemd in het tweede lid, of

      • een met goed gevolg afgelegd eindexamen aan een vakschool voor schippers, of

      • een met goed gevolg afgelegd, door een bevoegde autoriteit erkend examen voor matroos;

      of

    • b) een minimumleeftijd van 19 jaar en

      een vaartijd als lid van een dekbemanning van ten minste drie jaar hebben, waarvan ten minste één jaar in de binnenvaart en twee jaar hetzij in de binnenvaart, hetzij in de zee- of kustvaart dan wel de visserij vervuld moeten zijn;

  • 4. voor de matroos-motordrijver:

    • a) de bekwaamheid als matroos hebben en

      een met goed gevolg afgelegd, door de bevoegde autoriteit erkend examen voor matroos-motordrijver;

      of

    • b) een vaartijd van ten minste 1 jaar als matroos op een gemotoriseerd binnenschip hebben, en beschikken over elementaire kennis op het gebied van motoren;

  • 5. voor de volmatroos:

    • a) een vaartijd van ten minste één jaar als matroos in de binnenvaart en

      • een met goed gevolg afgeronde opleiding, zoals genoemd in het tweede lid, of

      • een met goed gevolg afgelegd eindexamen aan een vakschool voor schippers, of

      • een met goed gevolg afgelegd, door een bevoegde autoriteit erkend examen voor matroos,

      of

    • b) een met goed gevolg afgesloten driejarige opleiding als bedoeld in het tweede lid of een met goed gevolg afgelegd eindexamen na een opleiding van ten minste 3 jaar aan een vakschool voor schippers, indien deze opleiding ten minste één jaar vaartijd in de binnenvaart omvat;

      of

    • c) een vaartijd in de binnenvaart van ten minste één jaar als matroos, zoals bedoeld in het derde lid, onderdeel b, en een met goed gevolg afgelegd praktijkexamen als bedoeld in bijlage D7, onderdeel 3.1, van dit reglement;

      of

    • d) een vaartijd in de binnenvaart van ten minste twee jaar als matroos, zoals bedoeld in het derde lid, onderdeel b;

  • 6. voor de stuurman:

    • a) een vaartijd in de binnenvaart van ten minste één jaar als volmatroos of van ten minste drie jaar als matroos, zoals bedoeld in het derde lid, onder b;

      of

    • b) het bezit van een vaarbewijs, afgegeven overeenkomstig Richtlijn 96/50/EG, of van een vaarbewijs zo als bedoeld in bijlage I van Richtlijn 91/672/EEG;

      of

    • c) een vaartijd in de binnenvaart van ten minste vier jaar en het bezit van een aan het grote patent gelijkwaardig vaarbevoegdheidsbewijs;

  • 7. voor de schipper:

    hetzij een overeenkomstig dit reglement afgegeven Rijnpatent, hetzij een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs voor het desbetreffende scheepstype en de desbetreffende scheepsgrootte, alsmede het bewijs voor het te bevaren riviergedeelte overeenkomstig artikel 6.02 van dit reglement;

  • 8. voor de machinist:

    • a) een minimumleeftijd van 18 jaar en een met goed gevolg afgelegd eindexamen van eenvakopleiding op het gebied van motoren of werktuigbouwkunde;

      of

    • b) een minimumleeftijd van 19 jaar en een vaartijd van ten minste 2 jaar als matroos-motordrijver op een gemotoriseerd binnenschip.

Houders van een groot patent, een overeenkomstig Richtlijn 96/50/EG afgegeven vaarbewijs, een vaarbewijs als bedoeld in bijlage I van Richtlijn 91/672/EEG of een aan het grote patent als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijs mogen naast de functie van stuurman ook de functies van lichtmatroos, matroos, volmatroos en matroos-motordrijver uitoefenen.

Artikel 3.03. Lichamelijke en geestelijke geschiktheid van debemanningsleden

  • 1. Alle leden van de bemanning moeten voldoen aan de voorwaarden voor de lichamelijke en geestelijke geschiktheid zoals bedoeld in bijlage B1. De lichamelijke en geestelijke geschiktheid moet voor de eerste afgifte van het dienstboekje of een Rijnpatent worden aangetoond door

    • a) een medische verklaring, overeenkomstig bijlage B2, die niet ouder dan drie maanden mag zijn. Zijn er dan nog twijfels over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid, dankan de bevoegde autoriteit het recht, aanvullende medische verklaringen of verklaringen van medische specialisten eisen;

      of

    • b) een door de CCR als gelijkwaardig erkende medische verklaring, die niet ouder dan drie maanden mag zijn en op zijn minst overeenkomstig de vereisten van bijlage B1 is afgegeven;

      of

    • c) een als gelijkwaardig erkend, geldig vaarbevoegdheidsbewijs, waarvoor op zijn minst dezelfde vereisten gelden, als die in bijlage B1 zijn vastgesteld.

  • 2. Voor de functie van machinist hoeft niet aan de vereisten voor ogen en oren, zoals bedoeld in bijlage B1 van het Patentreglement Rijn, te worden voldaan.

Artikel 3.04. Regelmatige controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid

Het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid moet vernieuwd worden door het overleggen van een medische verklaring overeenkomstig bijlage B2 of een door de CCR als gelijkwaardig erkende medische verklaring, die niet ouder dan drie maanden mag zijn:

  • a) voor de houder van een schipperspatent, iedere vijf jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar tot de leeftijd van 65 jaar, daarna ieder jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar;

  • b) voor de leden van de bemanning, met uitzondering van de houder van een schipperspatent, vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en daarna ieder jaar.

Subparagraaf 2. : Wijze van aantonen van bekwaamheid

Artikel 3.05. Bewijs van bekwaamheid

  • 1. De bekwaamheid voor een functie aan boord moet te allen tijde aangetoond kunnen worden

    • a) door de schipper aan de hand van een Rijnpatent of een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs voor het desbetreffende scheepstype en de desbetreffende scheepsafmetingen, alsmede het bewijs voor het te bevaren riviergedeelte overeenkomstig artikel 6.02 van dit reglement,

    • b) door de overige leden van de bemanning aan de hand van een op hun naam afgegeven geldig dienstboekje, overeenkomstig het model van bijlage A2, of een ander door de CCR als gelijkwaardig erkend, geldig dienstboekje; de lijst van de als gelijkwaardig erkende dienstboekjes is in bijlage A6 van dit reglement opgenomen.

  • 2. De leden van de bemanning kunnen, met uitzondering van de machinist, hun bekwaamheid ook aantonen door een groot patent of een daarmee overeenstemmend en door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs overeenkomstig deel III van dit reglement.

Artikel 3.06. Dienstboekje

  • 1. De persoon op wiens naam het dienstboekje is afgegeven, wordt als houder van het dienstboekje aangemerkt. Een bemanningslid mag slechts in het bezit van één dienstboekje zijn. Het dienstboekje moet door de bevoegde autoriteit worden afgegeven en moet op zijn minst in één van de officiële talen van de CCR zijn gesteld.

  • 2. Het dienstboekje bevat enerzijds algemene gegevens, zoals de medische verklaringen en de bekwaamheid van de houder, zoals bedoeld in artikel 3.02, en anderzijds specifieke gegevens betreffende de afgelegde reizen.

  • 3. De bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor het invullen van de algemene gegevens en de afstempeling ter controle. Zij heeft het recht het overleggen van vaartijdenboeken dan wel uittreksels daarvan of andere relevante bewijsstukken te verlangen. Zij mag alleen ingeschreven reizen van een stempel voorzien die niet langer dan 15 maanden geleden zijn afgelegd. Voor de aantekening van specifieke gegevens met betrekking tot de afgelegde reizen is de schipper verantwoordelijk.

  • 4. De houder moet het dienstboekje

    • a) bij de eerste indiensttreding aan boord aan de schipper overhandigen, en

    • b) ten minste één keer per jaar, te rekenen vanaf de datum van afgifte overleggen en overeenkomstig het bepaalde in het derde lid door een bevoegde autoriteit laten afstempelen.

  • 5. Een stuurman die geen groot patent, als bedoeld in deel III van dit reglement, verkrijgen wil, is van de verplichting tot het overleggen, als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, vrijgesteld. Indien de stuurman later alsnog een patent wil verkrijgen, wordt slechts met die riviergedeelten rekening gehouden die in het dienstboekje zijn ingevuld en overeenkomstig het derde lid zijn afgestempeld.

  • 6. De schipper moet

    • a) overeenkomstig de aanwijzingen en instructies voor het bijhouden van een dienstboekje regelmatig alle gegevens in het dienstboekje invullen, , behalve indien de houder van een dienstboekje stuurman is en op pagina 10 van zijn dienstboekje de navolgende, zoals voorgeschreven ondertekende, aantekening is aangebracht: ‘is niet voornemens een schipperspatent te verkrijgen’;

    • b) het dienstboekje tot aan het einde van het dienstverband, arbeidscontract dan wel andere regeling op een veilige plaats in het stuurhuis bewaren;

    • c) het dienstboekje te allen tijdemeteen aan de houder teruggeven, als deze daarom verzoekt.

Artikel 3.07. Verlies van de geldigheid van het dienstboekje

  • 1. De geldigheid van een dienstboekje wordt ook zonder ambtelijke beschikking tot aan de verlenging van het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid ambtshalve opgeschort, , als de lichamelijke en geestelijke geschiktheid niet binnen drie maanden na de verlengingstermijn zoals vastgesteld in artikel 3.04, onderdeel b, opnieuw is aangetoond.

  • 2. Heeft de bevoegde autoriteit twijfel aan de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de houder van een dienstboekje zoals bedoeld in artikel 3.05, eerste lid, onderdeel b,

    • a) informeert ze de autoriteit die het dienstboekje heeft afgegeven. Deze kan verlangen dat een medische verklaring die is afgegeven overeenkomstig bijlage B2 of een door de CCR als gelijkwaardig erkend medische verklaring betreffende de huidige staat van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt overgelegd. De kosten hiervoor worden alleen dan door de houder van het dienstboekje gedragen, indien de twijfels gegrond blijken te zijn;

    • b) kan ze de geldigheid van het dienstboekje voor een bepaalde tijd opschorten, maar niet langer dan de datum die door de autoriteit die het dienstboekje heeft afgegeven, voor het overleggen van een nieuwe medische verklaringis vastgesteld . De CCR en de autoriteit die het dienstboekje heeft afgeven, dienen in dit geval van haar beslissing op de hoogte te worden gesteld.

  • 3. Als gebleken is dat de houder ongeschikt is, als bedoeld in het eerste en tweede lid, vermeldt de afgevende autoriteit op pagina 2 en 7 van het dienstboekje de goed leesbare aantekening ‘ONGESCHIKT’ en waarmerkt hij die.

Subparagraaf 3. : Vaartijd

Artikel 3.08. Berekening van de vaartijd

Als één jaar vaartijd gelden 180 effectieve vaardagen in de binnenvaart. Binnen een periode van 365 opeenvolgende dagen kunnen maximaal 180 dagen als daadwerkelijke vaartijd worden meegerekend. 250 vaardagen in de zee- en kustvaart alsmede de visserij gelden als één jaar vaartijd.

Artikel 3.09. Bewijs van vaartijd en reizen op bepaalde riviergedeelten

  • 1. De vereiste vaartijd en de reizen op bepaalde riviergedeelten van de Rijn moeten worden aangetoond aan de hand van een naar behoren ingevuld en gewaarmerkt dienstboekje, overeenkomstig het model van bijlage A2 van dit reglement, of aan de hand van een door de CCR voor de Rijn als gelijkwaardig erkend dienstboekje. De lijst van de als gelijkwaardig erkende dienstboekjes staat in bijlage A5 van dit reglement vermeld.

  • 2. Als volgens de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten of van België voor de vaarwegen buiten de Rijn geen dienstboekje aanwezig hoeft te zijn, kan de vaartijd ook door een geldig, officieel document worden aangetoond dat ten minste de volgende gegevens dient te bevatten:

    • a) type, afmetingen, aantal passagiers en naam van de schepen waarop de aanvrager heeft gevaren;

    • b) naam van de schippers;

    • c) tijdstip van het begin en het einde van de reizen;

    • d) de uitgeoefende functies;

    • e) de bevaren riviergedeelten (precieze aanduiding met plaatsen van vertrek en aankomst).

    Voor het overheidspatent worden de voorgeschreven reizen en vaartijden aan de hand van een certificaat aangetoond dat door de instantie waar de aanvrager bij in dienst is, wordt opgesteld.

  • 3. De vaartijd kan eveneens aan de hand van een bewijs van vaarbekwaamheid zoals bedoeld in artikel 7.13, derde lid, worden aangetoond en wel voor de duur van de vaartijd die voor het verkrijgen van dit bewijs vereist was.

  • 4. De vaartijd op zee moet door middel van een monsterboekje worden aangetoond. De vaartijd in de kustvaart en de visserij moet worden aangetoond door een geldig ambtelijk document.

  • 5. De tijd die is doorgebracht voor het bezoeken van een vakschool voor schippers moet door het getuigschrift van de school worden aangetoond.

  • 6. Indien nodig, moeten de officiële documenten, zoals bedoeld in het tweede tot en met het vijfde lid, samen met een beëdigde vertaling in de Duitse, Franse of Nederlandse taal worden overgelegd.

Paragraaf 2. : Verplichte rusttijd

Artikel 3.10. Exploitatiewijzen

  • 1. Men onderscheidt de volgende exploitatiewijzen:

    A1 vaart van ten hoogste 14 uur,

    A2 vaart van ten hoogste 18 uur,

    B vaart van ten hoogste 24 uur,

    telkens binnen een periode van 24 uur.

  • 2. Bij exploitatiewijze A1 mag de vaart eenmaal per week tot maximaal 16 uur worden verlengd, indien de vaartijd kan worden aangetoond met de registraties van een goed functionerende tachograaf van een type dat overeenkomstig bijlage A3 van dit reglement door de bevoegde autoriteit van een Rijnoeverstaat of van België is goedgekeurd en wanneer er behalve de schipper nog een bemanningslid met de kwalificatie van stuurman aan boord is.

  • 3. Een schip dat in exploitatiewijze A1, respectievelijk A2 wordt geëxploiteerd, moet de vaart gedurende acht, respectievelijk zes aaneengesloten uren onderbreken, te weten:

    • a) in de exploitatiewijze A1 tussen 22.00 en 06.00 uur, en

    • b) in de exploitatiewijze A2 tussen 23.00 en 05.00 uur.

    Er mag van deze tijden worden afgeweken, indien de vaartijd wordt geregistreerd door middel van een tachograaf van een type dat door de bevoegde autoriteit van een Rijnoeverstaat of België is goedgekeurd en toegelaten, aan de vereisten van bijlage A3 van dit reglement voldoet en naar behoren functioneert. De tachograaf moet ten minste vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van acht, respectievelijk zes uur zijn ingeschakeld en voor de controlerende diensten te allen tijde bereikbaar zijn.

Artikel 3.11. Verplichte rusttijd

  • 1. Bij exploitatiewijze A1 heeft elk bemanningslid recht op een ononderbroken rusttijd van acht uur buiten de vaartijd per periode van 24 uur, gerekend vanaf het einde van elke rusttijd van acht uur.

  • 2. Bij exploitatiewijze A2 heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van acht uur, waarvan zes uur ononderbroken buiten de vaartijd per periode van 24 uur, gerekend vanaf het einde van elke rusttijd van zes uur. Voor bemanningsleden onder de 18 jaar moet een ononderbroken rusttijd van acht uur in acht worden genomen waarvan zes uur buiten de vaartijd.

  • 3. Bij exploitatiewijze B heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 24 uur per periode van 48 uur, waarvan ten minste twee maal zes uur ononderbroken moeten zijn.

  • 4. Gedurende zijn verplichte rusttijd mag een bemanningslid niet voor enigerlei taak wordeningezet, ook niet om toezicht te houden of stand-by te zijn. De in de politievoorschriften bedoelde wacht- en toezichtstaken voor stilliggende vaartuigen worden niet als taak in de zin van dit lid beschouwd.

  • 5. Bepalingen in de arbeidsvoorschriften of collectieve arbeidsovereenkomsten die langere rusttijden voorschrijven, blijven onverlet.

Artikel 3.12. Wisseling of herhaling van exploitatiewijze

  • 1. In afwijking van artikel 3.10, eerste en derde lid, is een wisseling of herhaling van de exploitatiewijze slechts mogelijk met inachtneming van de bepalingen van het tweede tot met zesde lid.

  • 2. Van exploitatiewijze A1 mag slechts dan naar exploitatiewijze A2 worden gewisseld, indien:

    • a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of

    • b) de voor exploitatiewijze A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een rusttijd van acht uur, waarvan zes uur buiten de vaartijd, in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze A2 voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt.

  • 3. Van exploitatiewijze A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 worden gewisseld, indien:

    • a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of

    • b) de voor exploitatiewijze A1 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rust van acht uur buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben.

  • 4. Van exploitatiewijze B mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 of A2 worden gewisseld, indien:

    • a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of

    • b) de voor exploitatiewijze A1, respectievelijk A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van acht, respectievelijk zes uur in acht genomen en aangetoond hebben.

  • 5. Van exploitatiewijze A1 of A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze B worden gewisseld, indien:

    • a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of

    • b) de voor exploitatiewijze B bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van acht, respectievelijk zes uur buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze B voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt.

  • 6. Een schip kan onmiddellijk in aansluiting op een reis in exploitatiewijze A1 of A2 voor een volgende reis in exploitatiewijze A1 of A2 worden ingezet, indien een voltallige uitwisseling van de bemanning heeft plaatsgevonden en de nieuwe bemanningsleden onmiddellijk voorafgaand aan de verdere exploitatiewijze A1 en A2 een ononderbroken rusttijd van acht, respectievelijk zes uur buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben.

  • 7. Het bewijs van een rusttijd van acht, respectievelijk zes uur wordt aangetoond met een verklaring als bedoeld in bijlage A4 van dit reglement of door een kopie van de pagina van het vaartijdenboek van het schip waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden en de vaar-, respectievelijk rusttijden, vermeld staan.

Artikel 3.13. Vaartijdenboek – Tachograaf

  • 1. Aan boord van elk schip, met uitzondering van sleep- en duwboten die slechts in havens verkeren, onbemande duwbakken, overheidsschepen en pleziervaartuigen, moet zich in de stuurhut een vaartijdenboek bevinden overeenkomstig het model van bijlage A1. Dit boek dient te worden bijgehouden overeenkomstig de daarin vervatte aanwijzingen. De schipper is verantwoordelijk voor de aanwezigheid van het vaartijdenboek en de aantekeningen die daarin moeten worden gemaakt. Het eerste vaartijdenboek, waarop het nummer 1, de naam van het schip en het uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI) of het officiële scheepsnummer dienen te staan, moet worden afgegeven door een bevoegde autoriteit van een Rijnoeverstaat of België op vertoon van een geldigbinnenvaartcertificaat.

  • 2. Alle daarop volgende vaartijdenboeken mogen worden afgegeven door elke bevoegde autoriteit van een Rijnoeverstaat of België, die het van een volgnummer voorziet; zij kunnen evenwel slechts worden afgegeven tegen overlegging van het voorgaande vaartijdenboek. Het voorgaande vaartijdenboek moet worden voorzien van de onuitwisbare aantekening ‘ ongeldig’ en dient aan de schipper te worden teruggegeven.

    De afgifte van een nieuw vaartijdenboek kan geschieden op vertoon van het in het vierde lid bedoelde document. De eigenaar van het schip moet ervoor zorgen, dat het voorafgaande vaartijdenboek binnen 30 dagen na de afgiftedatum van het nieuwe vaartijdenboek wordt voorgelegd aan dezelfde bevoegde autoriteit die voor het nieuwe vaartijdenboek de in het vierde lid bedoelde verklaring heeft opgesteld, zodat deze autoriteit het bovengenoemde vooafgaande vaartijdenboek kan voorzien van de vermelding ‘ongeldig’. De eigenaar van het schip moet er bovendien voor zorgen, dat het vaartijdenboek daarna weer aan boord wordt gebracht.

  • 3. Het ongeldig gemaakte vaartijdenboek moet gedurende zes maanden na de laatste aantekening aan boord worden bewaard.

  • 4. Bij de afgifte van het eerste vaartijdenboek overeenkomstig het eerste lid bevestigt de autoriteit die het eerste vaartijdenboek afgeeft, deze afgifte door middel van een verklaring waarop de naam van het schip, het uniek Europees identificatienummer (ENI) van het schip, of het officiële scheepsnummer, het nummer van het vaartijdenboek en de datum van afgifte zijn vermeld. Deze verklaring dient aan boord te worden bewaard en op verzoek te worden getoond. De afgifte van latere vaartijdenboeken overeenkomstig het tweede lid moet door de bevoegde autoriteit op de verklaring worden aangetekend.

  • 5. De naleving van de rusttijden kan bovendien door een tachograaf worden aangetoond, die voldoet aan de technische vereisten van bijlage A3 van dit reglement. De registraties van de tachografen moeten gedurende zes maanden na de laatste registratie aan boord worden bewaard.

  • 6. Bij aflossing of versterking van de bemanning zoals bedoeld in artikel 3.12 moet voor ieder nieuw bemanningslid een verklaring overeenkomstig bijlage A4 of een kopie van de pagina met de aantekeningen van de vaar-, respectievelijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, voorhanden zijn.

  • 7.

    • a) Punt 2 van de instructies betreffende het bijhouden van het vaartijdenboek, volgens welke één enkel schema per reis voor de aantekeningen van de rusttijden voldoende is, geldt uitsluitend voor de bemanningsleden in de exploitatiewijze B. In de exploitatiewijzen A1 en A2 moeten voor elk bemanningslid het begin en het einde van de rusttijden van elke dag gedurende de reis worden genoteerd.

    • b) De na de wisseling van de exploitatiewijze vereiste aantekeningen moeten op een nieuwe bladzijde van het vaartijdenboek worden genoteerd.

    • c) Worden per dag twee of meer reizen met ongewijzigde bemanning afgelegd, kan worden volstaan met het invullen van het tijdstip van het begin van de eerste dagvaart en van het einde van de laatste dagvaart.

Paragraaf 3. : Minimumbemanning aan boord

Artikel 3.14. Uitrusting van schepen

  • 1. Onverminderd de bepalingen van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) moeten motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiersschepen, om met een minimumbemanning overeenkomstig deze paragraaf te worden geëxploiteerd, aan een van de volgende uitrustingsstandaarden voldoen:

    • 1.1 Standaard S1

      • a) De voortstuwingsinstallaties moeten zo zijn ingericht dat de verandering van de vaarsnelheid en de omkering van de richting van de stuwkracht van de schroef vanaf de stuurstelling kunnen geschieden. De hulpmotoren die nodig zijn bij het varen met het schip moeten vanaf de stuurstelling kunnen worden aan- en afgezet, tenzij dit automatisch geschiedt, dan wel deze motoren gedurende elke reis ononderbroken in bedrijf zijn.

      • b) Het kritieke peil

        van de temperatuur van het koelwater van de hoofdmotoren,

        van de druk van de smeerolie van de hoofdmotoren en de transmissie,

        van de oliedruk en de luchtdruk van de omkeerinrichting van de hoofdmotoren, de keerkoppeling of de schroeven en van het bilgewater in de hoofdmachinekamer moet worden aangegeven door installaties die in het stuurhuis akoestische en optische alarmsignalen in werking stellen. De akoestische alarmsignalen mogen in één akoestisch apparaat verenigd zijn. Zij mogen worden uitgeschakeld zodra de storing is vastgesteld.

        De optische alarmsignalen mogen pas worden uitgeschakeld, nadat de desbetreffende storingen zijn verholpen;

      • c) De brandstoftoevoer en de koeling van de hoofdmotoren dienen automatisch te geschieden;

      • d) De bediening van de stuurinrichting moet zelfs bij de grootste toegelaten inzinking door één persoon zonder bijzondere krachtsinspanning kunnen worden verricht;

      • e) De bij het Rijnvaartpolitiereglement voorgeschreven optische tekens en geluidsseinen van varende schepen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden gegeven;

      • f) Indien geen rechtstreeks contact mogelijk is tussen de stuurstelling en het voorschip, het achterschip, de verblijven en de machinekamer, dient een spreekverbinding te zijn aangebracht. Voor contact met de machinekamer mogen in plaats van een spreekverbinding optische en akoestische signalen worden gebruikt;

      • g) (Vervallen);

      • h) (Vervallen);

      • i) De kracht die nodig is om zwengels en soortgelijke draaibare voorzieningen van hefwerktuigen te bedienen, mag niet meer dan 160 N bedragen;

      • j) De in het certificaat van onderzoek vermelde sleeplieren dienen door een motor te worden aangedreven;

      • k) De lenspompen en de dekwaspompen dienen door een motor te worden aangedreven;

      • l) De voornaamste bedieningsinrichtingen en controle-instrumenten dienen ergonomisch te zijn aangebracht.

      • m) De krachtens artikel 6.01, eerste lid, vereiste inrichtingen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden bediend.

    • 1.2 Standaard S2

      • a) voor alleen varende motorschepen:

        Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;

      • b) voor motorschepen, die gekoppelde vaartuigen voortbewegen:

        Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;

      • c) voor motorschepen die een duwstel, bestaande uit het motorschip en een vaartuig ervoor, voortbewegen:

        Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, wanneer het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust die vanuit de stuurhut van het duwende motorschip te bedienen is;

      • d) voor duwboten die een duwstel voortbewegen:

        Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, wanneer het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust die vanuit de stuurhut van het duwende duwboot te bedienen is;

      • e) voor passagiersschepen:

        Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie. Deze uitrusting is echter niet vereist, indien de voortstuwingsinstallatie en de stuurinrichting van het passagiersschip gelijkwaardige manoeuvreereigenschappen waarborgen.

  • 2. Het voldoen of niet voldoen aan de voorschriften van 1.1 of 1.2 wordt door de Commissie van Deskundigen in het certificaat van onderzoek onder nummer 47 gewaarmerkt.

Artikel 3.15. Minimumbemanning van motorschepen en duwboten

  • 1. De minimumbemanning van motorschepen en duwboten bestaat uit:

    Groep

    Bemanningsleden

    Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze

    A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2

    A1

    A2

    B

    S1

    S2

    S1

    S2

    S1

    S2

    1

    L ≤ 70 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    1

    1

       

    2

     

    2

    1

    11)

     

    2

    21)3)

    2

    70 m < L ≤ 86 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    1 of

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    11)

     

    2

    2

     

    2

    1

    1

    3

    L > 86 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    1 of

    1

    1

    1

    1

    2

    1

    1

    1

    2

    1

    11)

    2

    21)

    2 of

    1

    2

    2

    12)

    1

    2

    1

    1

    1

    1) De lichtmatroos of één van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.

    2) De stuurman moet in het bezit zijn van het overeenkomstig dit reglement vereiste schipperspatent.

    3) Eén van de lichtmatrozen moet ouder zijn dan 18 jaar.

  • 2. De voorgeschreven matrozen overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel mogen door lichtmatrozen worden vervangen die de minimumleeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.

  • 3. De voorgeschreven minimumbemanning overeenkomstig de onder 1 genoemde tabel, kan

    • a) in groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2, en

    • b) in groep 3, exploitatiewijze A1, Standaard S1,

    voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar met een lichtmatroos worden verminderd, als deze lichtmatroos gedurende deze tijd een schippersschool bezoekt. Opeenvolgende periodes met een gereduceerde bemanning moeten door een periode van minimaal één maand worden onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool, die zich aan boord moet bevinden en waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatrozen, zoals bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3.16

Minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen

  • 1. De minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen bestaat uit:

    Groep

    Bemanningsleden

    Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze

    A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2

    A1

    A2

    B

    S1

    S2

    S1

    S2

    S1

    S2

    1

    afmeting van het samenstel

    L ≤ 37 m

    B ≤ 15 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1

    1

       

    2

     

    2

    1

    11)

     

    2

    21)3)

     

    2

    afmeting van het samenstel

    37 m < L ≤ 86m B ≤ 15 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1 of

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    11)

     

    2

    2

     

    2

    1

    1

     

    3

    duwboot + 1 duwbak met L > 86 m of afmeting van het samenstel 86 m < L ≤ 116,5 m B ≤ 15 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1 of

    1

    1

    1

    1

    2

    1

    1

    1

    2

    1

    11)

    2

    21)

    2 of

    1

    2

    2

    12)

    1

    2

    1

    1

    1

     

    4

    duwboot + 2 duwbakken*)

    motorschip + 1 duwbak*)

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1

    1

    1

    11)

     

    1

    1

    21)

    2

    2

    11)

    2

    1

    21)

    2 of

    1

    2

    1

    2

    12)

    2

    2 of

    1

    1

    1

    1

    2

    12)

    1

    1

    5

    duwboot + 3 of 4 duwbakken*)

    motorschip + 2 of 3 duwbakken*)

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1 of

    1

    2

    1

    1

    1

    1

    2

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    2

    11)

    1

    2

    1

    21)

    1

    2 of

    1

    2

    1

    2

    12)

    2

    11)

    1

    2 of

    1

    1

    2

    1

    2

    12)

    1

    1

    1

    6

    duwboot + meer dan 4 duwbakken*)

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1 of

    1

    3

    1

    1

    1

    2

    2

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    3

    11)

    1

    2

    1

    1

    21)

    1

    2 of

    1

    3

    1

    2

    12)

    3

    11)

    1

    2 of

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    12)

    1

    1

    21)

    1

    1) De lichtmatroos of één van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.

    2)De stuurman moet in het bezit zijn van het overeenkomstig dit reglement vereisteschipperspatent.

    3) Eén van de lichtmatrozen moet ouder zijn dan 18 jaar.

    *) In dit artikel omvat het begrip ‘duwbak’ ook motorschepen zonder eigen in werking gestelde voortstuwingswerktuigen en sleepschepen. Bovendien is de volgende gelijkwaardigheid van toepassing: 1 duwbak = meerdere bakken met een totale lengte van niet meer dan 76,50 m en een totale breedte van niet meer dan 15 m.

  • 2. De voorgeschreven matrozen overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel mogen door lichtmatrozen worden vervangen die de minimumleeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.

  • 3. De voorgeschreven minimumbemanning overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel, kan

    • a) in de groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2, en

    • b) in de groepen 3, 5 en 6 exploitatiewijze A1, Standaard S1,

    voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar met een lichtmatroos worden verminderd, als deze lichtmatroos gedurende deze tijd een schippersschool bezoekt. Opeenvolgende periodes met een gereduceerde bemanning moeten door een periode van minimaal één maand worden onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool, die zich aan boord moet bevinden en waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatrozen, zoals bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3.17. Minimumbemanning van passagiersschepen

  • 1. De minimumbemanning van schepen voor dagtochten bestaat uit:

    Groep

    Bemanningsleden

    Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze

    A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2

    A1

    A2

    B

    S1

     

    S2

    S1

    S2

    S1

    S2

    1

    Toegestaan aantal passagiers tot en met 75

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1

    1

       

    2

    1

     

    2

    2

    2

    1

    1

    2

    Toegestaan aantal passagiers van 76 tot en met 250

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1 of

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    11)

    1

     

    2

    1

    11)

    1

     

    3

    Toegestaan aantal passagiers van 251tot en met 600

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1 of

    1

    1

    1

    1

    2

    1

    1

    1

    2

    1

    1

    2

    1

    1

    3

    1

    1

    3

    1

    1

    4

    Toegestaan aantal passagiers van 601 tot en met 1000

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1

    1

    1

    11)

    1

     

    1

    1

    21)

    1

    2

    2

    1

    2

    1

    1

    1

    3

    2

    1

    3

    1

    1

    1

    5

    Toegestaan aantal passagiers van 1001 tot en met 2000

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    2 of

    3

    1

    2

    2

    2

    1

    2

    1

    1

    1

    1

    2

    3

    11)

    1

    2

    1

    1

    21)

    1

    3

    3

    11)

    1

    3

    1

    1

    21)

    1

    6

    Toegestaan aantal passagiers meer dan 2000

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    2

    3

    11)

    1

     

    2

    1

    1

    21)

    1

    2

    4

    1

    2

    1

    2

    1

    1

    3

    4

    11)

    1

    3

    1

    2

    21)

    1

    1) De lichtmatroos of één van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.

  • 2. De minimumbemanning van stoomschepen voor dagtochten bestaat uit:

    Groep

    Bemanningsleden

    Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze

    A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2

    A1

    A2

    B

    S1

    S2

    S1

    S2

    S1

    S2

    1

    Toegestaan aantal passagiers van 501 tot en met 1000

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver2)

    1

    1

    1

    1

    -

    2

     

    1

    1

    1

    1

    2

    2

    1

    1

    2

    2

    1

    1

    2

    3

    1

    1

    3

    3

    1

    1

    3

    2

    Toegestaan aantal passagiers van 1001 tot en met 2000

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver2)

    2 of

    3

    3

    2

    2

    2

    3

    2

    1

    1

    1

    3

    2

    3

    11)

    3

    2

    1

    1

    21)

    3

    3

    3

    11)

    3

    3

    1

    1

    21)

    3

    1) De lichtmatroos of één van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.

    2) De Commissie van Deskundigen bepaalt of machinisten en/of matrozen-motordrijvers vereist zijn en vult dit onder nummer 52 van binnenvaartcertificaat in.

  • 3. De minimumbemanning van hotelschepen bestaat uit:

    Groep

    Bemanningsleden

    Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze

    A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2

    A1

    A2

    B

    S1

    S2

    S1

    S2

    S1

    S2

    1

    Toegestaan aantal bedden: tot en met 50

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1

    1

    1

     

    1

    2

    1

    2

    1

    1

    2

    1

    1

    3

    1

    1

    3

    1

    1

    2

    Toegestaan aantal bedden: van 51 tot en met 100

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1

    1

    1

    1

     

    1

    1

    1

    1

    2

    1

    1

    2

    1

    1

    3

    1

    1

    3

    1

    1

    3

    Toegestaan aantal bedden meer dan 100

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist of

    matroos-motordrijver

    1 of

    1

    2

    1

    1

    1

    1

    2

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    1

    1

    1

    3

    3

    1

    3

    1

    1

    1

    1

  • 4. Voor passagiersschepen, zoals bedoeld in het eerste en het derde lid, die zonder passagiers aan boord varen, wordt de minimumbemanning bepaald overeenkomstig artikel 3.15.

  • 5. De voorgeschreven matrozen overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel mogen door lichtmatrozen worden vervangen die de minimumleeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.

  • 6. De voorgeschreven minimumbemanning (schepen voor dagtochten) overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel, kan

    • a) in de groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2, en

    • b) in de groepen 3 en 5, exploitatiewijze A1, Standaard S1,

    voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar met een lichtmatroos worden verminderd, als deze lichtmatroos gedurende deze tijd een schippersschool bezoekt. Opeenvolgende periodes met een gereduceerde bemanning moeten door een periode van minimaal één maand worden onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool, die zich aan boord moet bevinden en waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatrozen, zoals bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. De voorgeschreven minimumbemanning overeenkomstig de in het tweede lid genoemde tabel (stoomschepen voor dagtochten), kan voor groep 2, exploitatiewijze A1, standaard S1, voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar met een lichtmatroos worden verminderd, als deze lichtmatroos gedurende deze tijd een schippersschool bezoekt. Opeenvolgende periodes met een gereduceerde bemanning moeten door een periode van minimaal één maand worden onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool, die zich aan boord moet bevinden en waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatrozen, zoals bedoeld in het vijfde lid.

  • 8. De in het eerste lid voorgeschreven minimumbemanning (hotelschepen) kan voor groep 3, exploitatiewijze A1, standaard S1, voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar met een lichtmatroos worden verminderd, als deze lichtmatroos gedurende deze tijd een schippersschool bezoekt. Opeenvolgende periodes met een gereduceerde bemanning moeten door een periode van minimaal één maand worden onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool, die zich aan boord moet bevinden en waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.

Artikel 3.18. Afwijking van de in artikel 3.14 voorgeschreven uitrusting

  • 1. Wanneer de uitrusting van een motorschip, een duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip niet voldoet aan de standaard S1, zoals bepaald in artikel 3.14 van het onderhavige reglement, dient de minimumbemanning, zoals bedoeld in de artikelen 3.15, 3.16 of  3.17, te worden verhoogd

    • a) in de exploitatiewijze A1 en A2 telkens met één matroos, en

    • b) in de exploitatiewijze B met twee matrozen. Wordt alleen niet voldaan aan de gestelde eisen in de onderdelen i) en l), respectievelijk de onderdelen i) of l) van de standaard S1, zoals bedoeld in artikel 3.14, lid 1.1, dan wordt de bemanning bij exploitatiewijze B met één matroos in plaats van twee verhoogd.

  • 2. Voldoet de uitrusting van het schip slechtsgedeeltelijkaan de Standaard S1 zoals deze is bepaald in artikel 3.14 van dit reglement, en niet aan één of meer van de in artikel 3.14, lid 1.1, onderdelen a) tot en met c), van dit reglement gestelde eisen wordt voldaan, dan

    • a) moet in de exploitatiewijzen A1 en A2 de matroos, zoals voorgeschreven in het eerste lid, onderdeel a), door een matroos-motordrijver, en

    • b) moeten de twee matrozen in de exploitatiewijze B, zoals voorgeschreven in het eerste lid, onderdeel b), door twee matrozen-motordrijver.

    worden vervangen.

  • 3. De verhoging van de vereiste bemanning wordt door de Commissie van Deskundigen onder nummer 47 van het certificaat van onderzoek ingeschreven.

Artikel 3.19. Minimumbemanning van overige vaartuigen

  • 1. De Commissie van Deskundigen bepaalt voor de vaartuigen waarop de artikelen 3.15 tot en met 3.17 niet van toepassing zijn(zoals sleepboten, sleepschepen en drijvende werktuigen) naar gelang hun afmetingen, bouwwijze, inrichting en benutting, welke bemanning zich tijdens de vaart aan boord moet bevinden.

  • 2. Ten aanzien van bunkerschepen, die slechts op korte riviergedeelten ingezet mogen worden, kan de Commissie van Deskundigen een minimumbemanning voorschrijven die afwijkt van artikel 3.15.

  • 3. De Commissie van Deskundigen schrijft deze aantekeningen in onder nummer 48 van het certificaat van onderzoek.

Artikel 3.20. Minimumbemanning voor zeeschepen

  • 1. Voor de bepaling van de minimumbemanning van zeeschepen is deel II van dit reglement van toepassing.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen zeeschepen blijven varen onder de bemanningsregeling die voorzien is in de bepalingen vanResolutie A. 481 (XII) van de IMO en van het Internationaal Verdrag van 1978 over de normen voor zeevarenden betreffende opleiding, diplomering en wachtdienst, onder de voorwaarde dat het aantal bemanningsleden ten minste overeenkomt met de minimumbemanning zoals voorgeschreven in deel II voor exploitatiewijze B, waarbij met name rekening dient te worden gehouden met artikel 3.14 en 3.18 van dit reglement

    In dit geval moeten de dienovereenkomstige documenten waaruit de bekwaamheid van de bemanningsleden en hun aantal blijkt, aan boord aanwezig zijn. Bovendien moet zich een persoon aan boord bevinden die houder is van het grote patent overeenkomstig dit reglement, dat geldig is voor het te bevaren riviergedeelte. Na een vaartijd van ten hoogste 14 uur per periode van 24 uur moet deze patenthouder door een andere patenthouder worden vervangen.

    In het vaartijdenboek moeten de volgende aantekeningen worden gemaakt:

    • a) de naam van de patenthouders die zich aan boord bevinden, alsmede het begin en einde van hun diensttijd;

    • b) begin, onderbreking, voortzetting en einde van de vaart met vermelding van de volgende gegevens: datum, tijdstip en plaats met aanduiding van de kilometerraai.

Artikel 3.21. Minimumbemanning voor kanaalspitsen

De bepalingen van hoofdstuk 3 zijn niet van toepassing op kanaalspitsen. Desalniettemin moet de bemanning ten minste bestaan uit:

  • een schipper die houder is van een patent als bedoeld in dit reglement;

  • een persoon die ten minste 16 jaar oud is en die in staat is te helpen bij het manoeuvreren met het schip.

Artikel 3.22. Minimumbemanning voor pleziervaartuigen

De bepalingen van hoofdstuk 3 zijn niet van toepassing op pleziervaartuigen.

Desalniettemin moet de bemanning ten minste bestaan uit:

  • een schipper die houder is van een patent als bedoeld in dit reglement;

  • een persoon die in staat is te helpen bij het manoeuvreren met het schip.

Artikel 3.23. Uitzondering

Voor de vaart beneden het Spijksche Veer (km 857,40) kan, voor zover de Duits-Nederlandse grens tijdens de vaart noch in de ene, noch in de andere richting wordt overschreden, worden volstaan met de toepassing van de voorschriften van de Nederlandse ‘Binnenvaartwet’ (Staatsblad 2007, Nummer 498).

Hoofdstuk 4. Aanvullende voorschriften voor het voorgeschreven veiligheidspersoneel aan boord van schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren

Artikel 4.01. Verwijzing naar de bepalingen van het ADN

Aan boord van schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren, moet een persoon houder zijn van een verklaring van deskundigen volgens het model van randnummer 8.6.2. van het ADN, overeenkomstig de randnummers 7.1.3.15 en 7.2.3.15 van het ADN.

Hoofdstuk 5. Aanvullende voorschriften voor het aan boord van passagiersschepen voorgeschreven veiligheidspersoneel

Artikel 5.01. Veiligheidspersoneel aan boord van passagiersschepen

  • 1. Aan boord van elk passagiersschip moet veiligheidspersoneel in voldoende aantal aanwezig zijn zolang er passagiers aan boord zijn.

  • 2. De leden van het veiligheidspersoneel kunnen deel uitmaken van de bemanning of het boordpersoneel.

Paragraaf 1. : Eisen voor het verkrijgen van, en het bewijs van bekwaamheid

Artikel 5.02. Deskundige voor de passagiersvaart

De deskundige voor de passagiervaart moet ten minste 18 jaar zijn en de vereiste bekwaamheid bezitten. Deze wordt geacht aanwezig te zijn, indien de betreffende persoon:

  • a) aan een door de bevoegde autoriteit erkende basisopleiding heeft deelgenomen, die ten minste aan de in artikel 5.03 gestelde eisen voldoet, en het examen met goed gevolg heeft afgelegd, en

  • b) regelmatig overeenkomstig artikel 5.04, tweede lid, wordt bijgeschoold.

Artikel 5.03. Basisopleiding voor deskundigen

Personen die de taak als deskundige in de zin van artikel 5.02 moeten waarnemen, moeten voor het verkrijgen van de vakkennis aan een basisopleiding deelnemen. De basisopleiding moet in het kader van een door de bevoegde autoriteit georganiseerde of door haar erkende opleiding worden gevolgd en moet ten minste bestaan uit:

  • a) theoretische scholing over:

    • voorgeschreven inrichting en uitrusting van passagiersschepen;

    • veiligheidsvoorschriften en inleiding over de vereiste hulpmaatregelen;

    • taken van de bemanning en van het boordpersoneel overeenkomstig het veiligheidsdossier;

    • grondbeginselen betreffende de stabiliteit van passagiersschepen bij averij;

    • voorkoming van brand, brandbestrijding, gebruik van brandblusinrichtingen (werking van automatische sprinklerinstallaties, brandmeldsystemen en vast geïnstalleerde brandblusinstallaties);

    • keuringsbewijs van de veiligheidsinrichtingen en -uitrustingen;

    • principes van conflictbeheersing;

    • grondbeginselen ter voorkoming van paniekreacties;

  • b) praktische scholing over:

    • kennis betreffende de bediening en het gebruik van de veiligheidsuitrusting van passagiersschepen (bijvoorbeeld het gebruik van reddingsvesten, het gebruik van drijflichamen, de omgang met de bijboot en met de overige reddingsmiddelen, de bediening van draagbare brandblusapparaten);

    • kennis betreffende de praktische omzetting van veiligheidsvoorschriften en het treffen van de noodzakelijke reddingsmaatregelen (bijvoorbeeld de evacuatie van passagiers uit een ruimte vol rook naar een veilige omgeving, de bestrijding van een beginnende brand, het gebruik van de waterdichte en brandwerende deuren);

  • c) een afsluitend examen.

Artikel 5.04. Opfriscursus voor deskundigen

  • 1. De deskundige voor de passagiersvaart moet voor het einde van een termijn van 5 jaar na een succesvolle deelname aan de basisopleiding, aan een door de bevoegde autoriteit erkende opfriscursus deelnemen.

  • 2. De opfriscursus moet met name betrekking hebben op typische gevaarsituaties (zoals bijvoorbeeld het voorkomen van paniek, brandbestrijding) en – voor zover mogelijk – informeren over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van passagiersveiligheid. Tijdens de herhalingscursus moet door middel van oefeningen en tests worden vastgesteld dat de deelnemer actief aan de cursus heeft deelgenomen.

  • 3. De deskundige voor de passagiersvaart moet telkens voor het einde van een termijn van 5 jaar na deelname aan de vorige herhalingscursus opnieuw aan een herhalingscursus deelnemen.

Artikel 5.05. Eerste hulpverlener

De eerste hulpverlener moet ten minste 17 jaar zijn en de vereiste bekwaamheid bezitten. Deze wordt geacht aanwezig te zijn, indien de desbetreffende persoon

  • a) aan een cursus voor eerste hulpverlener heeft deelgenomen, en

  • b) regelmatig overeenkomstig artikel 5.07 wordt bijgeschoold.

Artikel 5.06. Persluchtmaskerdrager

De persluchtmaskerdrager moet ten minste 18 jaar zijn en de vereiste bekwaamheid bezitten, om de ademhalingsapparatuur zoals bedoeld in artikel 15.12, tiende lid, onderdeel a, van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn, voor de redding van personen te kunnen gebruiken. Deze wordt geacht aanwezig te zijn, indien de betreffende persoon de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en de bekwaamheid overeenkomstig de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten of België aantoont en regelmatig overeenkomstig artikel 5.07 is bijgeschoold.

Artikel 5.07. Cursussen en bijscholing voor eerste hulpverleners en persluchtmaskerdragers

De opleiding en bijscholing voor eerste hulpverleners en persluchtmaskerdragers moeten gevolgd worden overeenkomstig de voorschriften van één van de Rijnoeverstaten of België.

Artikel 5.08. Wijze van aantonen van bekwaamheid

  • 1. De bekwaamheid van deskundige voor de passagiersvaart wordt bevestigd door een verklaring van deskundige voor de passagiersvaart volgens het model van bijlage C1, die wordt afgegeven door de bevoegde autoriteit of het opleidingsinstituut.

    Na deelname aan een herhalingscursus verlengt de bevoegde autoriteit of het opleidingsinstituut de verklaring van de deelnemer als deskundige voor de passagiersvaart met 5 jaar, of wordt hem een nieuwe verklaring verstrekt.

  • 2. Op vertoon van het cursusbewijs geeft de bevoegde autoriteit een verklaring af betreffende de bevoegdheidals eerste hulpverlener volgens het model van bijlage C2 of verlengt deze. Als verklaringen gelden ook de documenten van de nationale of regionale organisaties van het Rode Kruis of vergelijkbare nationale of regionale reddingsorganisaties die door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart gepubliceerd worden.

  • 3. Op vertoon van het cursusbewijs geeft de bevoegde autoriteit een verklaring af betreffende de bevoegdheid als persluchtmaskerdrager volgens het model van bijlage C3 of verlengt deze.

    Deze cursusbewijzen gelden als verklaring, als deze zijn afgegeven door een volgens het nationale recht van de Rijnoeverstaten of België erkend opleidingsinstituut en door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart gepubliceerd zijn.

  • 4. De verklaring van deskundige voor de passagiersvaart overeenkomstig bijlage C1, de verklaring van eerste hulpverlener overeenkomstig bijlage C2 en de verklaring van persluchtmaskerdrager overeenkomstige bijlage C3 kunnen in één enkel document overeenkomstig bijlage C4 worden samengevat.

Paragraaf 2. : Verplichtingen bij de exploitatie van passagiersschepen

Artikel 5.09. Aantal leden veiligheidspersoneel

  • 1. Deskundigen voor de passagiersvaart, eerste hulpverleners en persluchtmaskerdragers moeten ten minste in de navolgende aantallen aanwezig zijn:

    • a) gedurende de vaart aan boord:

      • aa) schepen voor dagtochten

        groep

        Aantal personenaan boord

        Deskundige voor de passagiersvaart

        Eerste hulpverleners

        1

        tot 250

        1

        1

        2

        meer dan 250

        1

        2

      • bb) hotelschepen

        groep

        Aantal bezette bedden

        Deskundigen voor de passagiersvaart

        Eerste hulpverleners

        Persluchtmaskerdragers

        1

        tot 100

        1

        1

        2

        2

        meer dan 100

        1

        2

        2

    • b) permanent beschikbaar tijdens het stilliggen:

      het in bovenstaande tabel voorgeschreven veiligheidspersoneel in onderdeel a)voor groep 1 .

    Voor hotelschepen met een lengte van 45 m of minder, waarvan de kabines voorzien zijn van een aantal vluchtmaskers dat overeenkomt met het aantal bedden en die voor het grijpen liggen, zijn persluchtmaskerdragers niet vereist.

  • 2. Op schepen voor dagtochten met een toegelaten aantal personen van niet meer dan 75 en op stilliggende passagiersschepen mogen de functies van deskundigen voor de passagiersvaart en eerste hulpverlener door één en dezelfde persoon worden waargenomen. In alle andere gevallen mag de taak van deskundige voor de passagiersvaart, eerste hulpverlener en persluchtmaskerdrager niet door één en dezelfde persoon worden waargenomen.

Artikel 5.10. Plichten van de schipper en de deskundige

  • 1. Onverminderd de voorschriften van het Rijnvaartpolitiereglement moet de schipper:

    • a) de deskundige voor de passagiersvaart met het veiligheidsdossier en het veiligheidsplan, zoals bedoeld in artikel 15.13 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn vertrouwd maken,

    • b) het veiligheidspersoneel instruëren en bekend maken met het passagiersschip,

    • c) de vereiste bevoegdheid van het veiligheidspersoneel aan boord, zoals bedoeld in de artikelen 5.02 tot en met 5.07, op ieder momentaan de hand van de verklaringen zoals bedoeld in artikel 5.08 kunnen aantonen,

    • d) ervoor zorgen dat gecontroleerd kan worden dat er regelmatig veiligheidsrondes plaatsvinden.

  • 2. De deskundige voor de passagiersvaart moet zorgdragen voor de surveillance van de veiligheidsinrichtingen en -uitrustingen overeenkomstig het veiligheiddossier en voor de veiligheid van de passagiersschepen in geval van gevaar en in noodsituaties aan boord. Hij moet het veiligheiddossier en het veiligheidsplan in detail kennen en overeenkomstig de door de schipper verstrekte instructies:

    • a) de leden van de bemanning en het boordpersoneel die op grond van het veiligheidsdossier in noodsituaties bepaalde taken te vervullen hebben, deze taken toekennen;

    • b) de leden van de bemanning en het boordpersoneel regelmatig over de hun toebedeelde taken informeren;

    • c) de passagiers aan boord van hotelschepen bij het begin van de reis over de gedragsregels en de inhoud van het veiligheidsplan informeren.

Artikel 5.11. Toezicht

Zolang zich passagiers aan boord bevinden, moet er ’s nachts ieder uur een controleronde gemaakt worden. Er moet op een adequate wijze kunnen worden gecontroleerd of deze rondes plaatsvinden.

Deel III. Voorschriften betreffende de vaarbevoegdheidsbewijzen

Hoofdstuk 6. Op deel III van toepassing zijnde algemene bepalingen

Artikel 6.01. Toepasselijkheid

Dit deel regelt de verplichting tot het hebben van een patent voor de scheepvaart op de Rijn voor de verschillende scheepstypes en -afmetingen en voor de te bevaren riviergedeelten, alsmede de voorwaarden voor het verkrijgen van een patent.

Artikel 6.02. Verplichting tot het hebben van een schipperspatent

  • 1. Degene die op de Rijn een schip wil voeren, moet houder zijn van een overeenkomstig het onderhavige reglement afgegeven Rijnpatent of een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs voor het type en de afmetingen van het betreffende schip, alsmede voor het te bevaren riviergedeelte; de lijst van de als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijzen alsmede de eventuele aanvullende voorwaarden voor deze erkenning zijn in bijlage D5 opgenomen.

  • 2. Het Rijnpatent wordt verleend voor de gehele Rijn of voor een bepaald gedeelte daarvan; wordt het voor een bepaald riviergedeelte afgegeven, dan geldt het ook voor de vaart benedenstrooms van het Spijksche Veer (km 857,40) en op het gedeelte tussen Bazel (Mittlere Rheinbrücke km 166,64) en de sluizen van Iffezheim (km 335,92). De als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijzen gelden slechts op de in artikel 7.05 beschreven riviergedeelten, als de bezitter een bewijs voor riviergedeelten conform het model van bijlage D3 bezit.

  • 3. Voor de vaart benedenstrooms van het Spijksche Veer (km 857,40) en op het riviergedeelte tussen Bazel (Mittlere Rheinbrücke – km 166,64) en de sluizen van Iffezheim (km 335,92), kan worden volstaan met:

  • 4. Voor schepen met een lengte van minder dan 15 m, met uitzondering van passagiersschepen, duw- en sleepboten, kan worden volstaan met een bewijs van vaarbekwaamheid voor de binnenwateren dat in overeenstemming is met de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten en België.

  • 5. De verplichting tot het hebben van een patent wordt uitsluitend geregeld door de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten

    • a) voor veerponten;

    • b) voor schepen die slechts door spierkracht worden voortbewogen;

    • c) voor schepen met een lengte van minder dan 15 m die slechts door middel van zeilen worden voortbewogen of voorzien zijn van een aandrijvingsmotor met een vermogen van niet meer dan 3,68 kW.

Artikel 6.03. Verplichting tot het hebben van een radarpatent

  • 1. Degene die op de Rijn op radar wil varen moet, naast het voor het te bevaren riviergedeelte benodigde schipperspatent, houder zijn van een radarpatent dat in overeenstemming met dit reglement is afgegeven of van een ander door de CCR als gelijkwaardig erkendbewijs van bekwaamheid voor de radarvaart. De lijst van de als gelijkwaardig erkende ’bewijzen van bekwaamheid voor de radarvaart, alsmede de eventuele aanvullende voorwaarden voor deze erkenning zijn in bijlage D6 opgenomen.

  • 2. De bevoegde autoriteit kan binnen het gebied waar hij bevoegd is, in afwijking van artikel 8.05, voor het voeren van een veerpont een een radarpatent afgeven, waarinrekening wordt gehouden met de bijzonderheden van het traject waarvoor het radarpatent moet gelden.

Artikel 6.04. Soorten patent

In de zin van dit reglement onderscheidt men

  • 1. vier soorten Rijnpatenten:

    • a) het grote patent voor het voeren van alle schepen;

    • b) het kleine patent voor het voeren van een schip met een lengte van minder dan 35 m, mits het geen sleep- of duwboot is, of dat het niet voor het voortbewegen van een gekoppeld samenstel dient of voor het voeren van een schip dat is bestemd voor het vervoer van niet meer dan 12 passagiers;

    • c) het sportpatent voor het voeren van een pleziervaartuig met een lengte van minder dan 25 m;

    • d) het overheidspatent voor het voeren van overheidsschepen en van brandweerboten.

    Met de bovengenoemde patenten is het eveneens geoorloofd een schip te voeren als bedoeld in artikel 6.02, vierde lid.

  • 2. Een radarpatent voor de radarvaart.

Hoofdstuk 7. Bepalingen betreffende de Rijnpatenten

Paragraaf 1. : Voorwaarden voor het verkrijgen van een Rijnpatent

Subparagraaf 1. : Algemene eisen

Artikel 7.01. Groot patent

  • 1. Degene die het grote patent wil verkrijgen, moet ten minste 21 jaar oud zijn.

  • 2. De kandidaat moet houder zijn van een marifoonbedieningscertificaat.

  • 3. De kandidaat moet de nodige bekwaamheid bezitten; bekwaam is degene die:

    • a) lichamelijk en geestelijk geschikt is om een schip te voeren.

      De lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring overeenkomstig de bijlagen B1 en B2, die is afgegeven door een arts die door de bevoegde autoriteit erkend is;

    • b) geen strafbare feiten in de scheepvaart heeft begaan, zodat op grond van zijn vroeger gedrag verwacht mag worden dat hij een schip veilig zal voeren en geschikt is het commando over een bemanning te voeren;

    • c) capabel is, dat wil zeggen, beschikt over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en de vaarweg. Aan de voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer de kandidaat het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd.

  • 4. De kandidaat moet een vaartijd aantonen van ten minste vier jaar als lid van een dekbemanning, waarvan ten minste twee jaar in de binnenvaart als matroos of matroos-motordrijver dan wel ten minste één jaar als volmatroos. De vaartijd moet op motorschepen zijn volbracht waarvoor het grote patent of het kleine patent vereist is.

  • 5. De vaartijd wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.08. Tot de vaartijd wordt eveneens gerekend:

    • a) de tijd van de opleiding, met een maximum van drie jaar, indien de gegadigde in het bezit is van een door de bevoegde autoriteit erkende verklaring betreffende een met goed gevolg afgesloten beroepsopleiding met praktijkgedeelten op het gebied van de binnenvaart,

    • b) de vaartijd, met een maximum van twee jaar, die op zee als lid van een dekbemanning is doorgebracht, waarbij 250 zeedagen als één jaar vaartijd gelden.

Artikel 7.02. Klein patent

  • 1. Degene die het kleine patent wil verkrijgen, moet ten minste 21 jaar oud zijn.

  • 2. De kandidaat moet houder zijn van een marifoonbedieningscertificaat.

  • 3. De kandidaat moet de nodige bekwaamheid bezitten; bekwaam is degene die:

    • a) lichamelijk en geestelijk geschikt is om een schip te voeren.

      De lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring overeenkomstig de bijlagen B1 en B2, die is afgegeven door een arts die door de bevoegde autoriteit erkend is;

    • b) geen strafbare feiten in de scheepvaart heeft begaan, zodat op grond van zijn vroeger gedrag verwacht mag worden dat hij een schip veilig zal voeren en geschikt is het commando over een bemanning te voeren;

    • c) capabel is, dat wil zeggen, beschikt over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en de vaarweg. Aan de voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer de gegadigde het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd.

  • 4. De kandidaat moet een vaartijd aantonen van drie jaar in de binnenvaart als lid van dekpersoneel waarvan ten minste één jaar in de binnenvaart als matroos of matroos-motordrijver. De vaartijd moet op motorschepen zijn volbracht waarvoor het grote patent of het kleine patent vereist is.

  • 5. De vaartijd wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.08. Tot de vaartijd wordt eveneens gerekend:

    • a) de tijd van de opleiding, met een maximum van drie jaar, indien de kandidaat in het bezit is van een door de bevoegde autoriteit erkende verklaring betreffende een met goed gevolg afgesloten beroepsopleiding met praktijkgedeelten op het gebied van de binnenvaart,

    • b) de aangetoonde vaartijd, met een maximum van twee jaar, die op zee als lid van een dekbemanning is doorgebracht, waarbij 250 zeedagen als één jaar vaartijd gelden.

Artikel 7.03. Sportpatent

  • 1. Degene die het sportpatent wil verkrijgen, moet ten minste 18 jaar oud zijn.

  • 2. De kandidaat moet de nodige bekwaamheid bezitten; bekwaam is degene die:

    • a) lichamelijk en geestelijk geschikt is om een schip te voeren.

      De lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring overeenkomstig de bijlagen B1 en B2, die is afgegeven door een arts die door de bevoegde autoriteit erkend is;

    • b) geen strafbare feiten in de scheepvaart heeft begaan,en op grond van zijn vroeger gedrag verwacht mag worden dat hij een schip veilig zal voeren;

    • c) bekwaam is, dat wil zeggen, beschikt over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en de vaarweg. Aan de voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer de kandidaat het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd.

Artikel 7.04. Overheidspatent

  • 1. Degene die het overheidspatent wil verkrijgen, moet:

    • a) ten minste 21 jaar oud zijn;

    • b) deel uit maken van een politie- of douanedienst, een andere autoriteit dan wel van een erkende brandweerdienst;

    • c) lichamelijk en geestelijk geschikt zijn om een schip te voeren. De lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt aangetoond door het overleggen van een medische verklaring overeenkomstig de bijlagen B1 en B2, die is afgegeven door een arts die door de bevoegde autoriteit erkend is;;

    • d) bekwaam zijn, dat wil zeggen, beschikken over de noodzakelijke beroepsmatige vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en de vaarweg. Aan de voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer de kandidaat het daartoe ingestelde examen met goed gevolg heeft afgelegd.

    • e) ten minste drie jaar praktische ervaring in de binnenvaart hebben opgedaan, waarvan ten minste drie maanden gedurende het laatste jaar.

  • 2. De autoriteit waaronder de kandidaat ressorteert, moet een verklaring hebben afgegeven waarin wordt bevestigd dat de kandidaat voldoet aan de in het eerste lid, onderdelen b) en e) en inde artikelen 7.05 en 7.06 genoemde vereisten..

Subparagraaf 2. : Kennis vanriviergedeelten

Artikel 7.05. Bedoeld riviergedeelte

Ongeacht het soort patent is specifieke kennis van riviergedeelten bovendien verplicht tussen de sluizen te Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40).

Artikel 7.06. Verkrijging van de kennis van een riviergedeelte

  • 1. Degene die een Rijnpatent of een bewijs voor een riviergedeelte wil verkrijgen, moet het aangevraagde gedeelte, dat zich tussen de sluizen te Iffezheim en het Spijksche Veer bevindt, in de laatste tien jaren ten minste zestien maal hebben bevaren, waarvan binnen de laatste drie jaren ten minste drie maal in elke richting.

    • a) Degene die een grote patent, een kleine patent of een bewijs voor een riviergedeeltewil verkrijgen, moet zijn reizen als matroos, matroosmotordrijver, volmatroos of stuurman aan boord van een motorschip hebben gemaakt, voor het voeren waarvan het aangevraagde patent of een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs is voorgeschreven.

    • b) Degene die een sportpatent wil verkrijgen, moet zijn reizen aan boord van een schip met een lengte van 15 m of meer hebben gemaakt; de reizen komen slechts in aanmerking, als de persoon ten minste 15 jaar oud is. Het aantal voorgeschreven reizen kan verminderd worden tot vier reizen in elke richting binnen het laatste jaar voorafgaand aan de aanvraag, als de reizen in het kader van een vakopleiding zijn afgelegd.

    • c) Degene die een overheidspatent wil verkrijgen, moet zijn reizen aan boord van een schip met een lengte van 15 m of meer hebben gemaakt; de reizen komen slechts in aanmerking, als de persoon ten minste 15 jaar oud is.

  • 2. De kandidaat moet bovendien met goed gevolg een examen hebben afgelegd, dat een beschrijving van de vaarweg in de op- en de afvaart, een beschrijving van de afmetingen van de vaarweg en vragen moet omvatten, waarmee kan worden vastgesteld dat hij in staat is de specifieke voorschriften van het Politiereglement voor het riviergedeelte dat ligt tussen de sluizen van Iffezheim en het Spijksche Veer kan toepassen (bijlage D7).

Artikel 7.07. Bewijs van kennis voor een riviergedeelte

  • 1. De kandidaat voor een patent voor een riviergedeelte dat het in artikel 7.05 gedefinieerde riviergedeelte geheel of gedeeltelijk omvat, en de houder van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs, die het in artikel 7.05 gedefinieerde riviergedeelte geheel of gedeeltelijk willen bevaren, moeten de vereiste kennis van het riviergedeelte kunnen aantonen.

  • 2. Als bewijs van de kennis van riviergedeelten wordt op de patentkaart het riviergedeelte aangegeven waarvoor deze patentkaart geldig is. Voor vaarbevoegdheidsbewijzen die erkend zijn als gelijkwaardig aan het grote patent, wordt de kennis van het riviergedeelte door middel van een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig bijlage D3 aangetoond.

Paragraaf 2. : Toelatings- en examenprocedure

Artikel 7.08. Examencommissie

  • 1. De bevoegde autoriteit benoemt één of meer examencommissies voor het afnemen van de examens. Iedere examencommissie bestaat uit een voorzitter die vertegenwoordiger is van de overheid van één van de Rijnoeverstaten of België, en ten minste twee examinatoren die voldoende ter zake kundig zijn.

  • 2. De examencommissie voor het Rijnpatent moet zo zijn samengesteld, dat ten minste één examinator houder is van het patent van het type dat wordt aangevraagd dan wel van het grote patent en deze, of een ander lid van de examencommissie, houder is van het patent voor het aangevraagde riviergedeelte.

Artikel 7.09. Aanvraag voor de verkrijging of uitbreiding van een Rijnpatent

  • 1. Degene die een Rijnpatent wil verkrijgen of uitbreiden, moet aan de bevoegde autoriteit een aanvraag voor toelating tot het examen en afgifte van het patent richten, onder opgave van het volgende:

    • a) voor- en achternaam, geboortedatum, geboorteplaats en adres;

    • b) soort patent dat men wil verkrijgen;

    • c) gedeelte van de Rijn waarvoor het patent wordt aangevraagd.

  • 2. Bij de aanvraag van een Rijnpatent moeten de volgende stukken worden overgelegd:

    • a) een recente pasfoto;

    • b) een kopie van de identiteitskaart of het paspoort;

    • c) een medische verklaring overeenkomstig bijlage B2, die niet ouder dan drie maanden mag zijn. In geval van twijfel aan de lichamelijke en geestelijke geschiktheid kan de bevoegde autoriteit verlangen dat aanvullende verklaringen van een specialist worden overgelegd.

    • d) een bewijs van de vaartijd en van de afgelegde reizen;

    • e) bij aanvraag van een groot of een klein patent een kopie van het marifoonbedieningscertificaat;

    • f) een uittreksel uit het strafregister.

  • 3. In plaats van een medische verklaring zoals bedoeld in bijlage B2, kan de lichamelijke en geestelijke geschiktheid eveneens worden aangetoond door één van de volgende, door de CCR erkende documenten:

    • a) een geldig vaarbevoegdheidsbewijs, waarvoor dezelfde minimumeisen gelden als vastgesteld in de bijlagen B1 en B2 en dat conform artikel 3.04, onderdeel a) is vernieuwd, of

    • b) een medische verklaring, die niet ouder dan drie maanden is en op zijn minst moet voldoen aan de eisen zoals vastgesteld in de bijlagen B1 en B2.

  • 4. In plaats van het uittreksel uit het strafregister kan de geschiktheid voor het voeren van het commando over een bemanning worden aangetoond met een gelijkwaardig document overeenkomstig het geldende recht van de woonplaats. Dit document moet nog geldig zijn en mag niet ouder zijn dan 6 maanden.

  • 5. Bij de aanvraag voor de uitbreiding van een Rijnpatent moeten de volgende stukken worden overgelegd:

    • a) een recente pasfoto;

    • b) een kopie van de identiteitskaart of het paspoort;

    • c) een kopie van het geldige Rijnpatent;

    • d) het bewijs van de afgelegde reizen.

  • 6. Bij de aanvraag voor een ander type Rijnpatent door een houder van een Rijnpatent moeten de volgende stukken worden gevoegd:

    • a) een recente pasfoto;

    • b) een kopie van de identiteitskaart of het paspoort;

    • c) een kopie van het geldige Rijnpatent.

Artikel 7.10. Aanvraag voor de verkrijging of uitbreiding van een bewijs voor kennis van een riviergedeelte

  • 1. Degene die een bewijs voor kennis van een riviergedeelte wil verkrijgen of uitbreiden, moet een aanvraag tot de bevoegde autoriteit richten voor toelating tot het examen en afgifte van een bewijs voor een riviergedeelte, onder vermelding van de volgende gegevens:

    • a) voor- en achternaam, geboortedatum, geboorteplaats en adres;

    • b) gedeelte van de Rijn waarvoor het bewijs van kennis voor een riviergedeelte wordt aangevraagd.

  • 2. Bij de aanvraag voor het verkrijgen of uitbreiden van een bewijs van kennis voor een riviergedeelte moeten de volgende stukken worden gevoegd:

    • a) een recente pasfoto;

    • b) een kopie van de identiteitskaart of het paspoort;

    • c) een kopie van het door de CCR, overeenkomstig artikel 6.02, eerste lid, als gelijkwaardig erkend geldig vaarbevoegdheidsbewijs

    • d) het bewijs van de afgelegde reizen.

Artikel 7.11. Toelating tot het examen

  • 1. Een kandidaat voor een Rijnpatent wordt toegelaten tot het examen wanneer alle vereisten zoals bedoeld in de artikelen 7.01, 7.02, met uitzondering van het derde lid, onderdeel c), of 7.03, met uitzondering van het tweede lid, onderdeel c) worden nagekomen en het aanvraagdossier volledig is overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.09, eerste tot en met vierde lid. Indien uit de medische verklaring slechts een beperkte geschiktheid blijkt, wordt de kandidaat toch tot het examen toegelaten. De bevoegde autoriteit kan in dit geval aan het patent voorwaarden verbinden, die bij afgifte in het patent worden aangetekend. Een afwijzing van de aanvraag moet met redenen worden omkleed.

    De bevoegde autoriteit kan voor een kandidaat, wiens uittreksel uit het strafregister of een ander gelijkwaardig document niet aan de eisen voldoet, beslissen dat hij vóór afloop van een bepaalde termijn niet tot een examen kan worden toegelaten (uitsluitingstermijn).

  • 2. Degene die een Rijnpatent met een ander riviergedeelte wil uitbreiden, wordt tot het examen toegelaten, als het aanvraagdossier volledig is overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.09, eerste en vijfde lid.

  • 3. De houder van een Rijnpatent die een ander type Rijnpatent wil verkrijgen, wordt tot het examen toegelaten, als het aanvraagdossier volledig is overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.09, eerste en zesde lid.

  • 4. Degene die een bewijs voor kennis van een riviergedeelte wil verkrijgen of uitbreiden, wordt tot het examen toegelaten, als het aanvraagdossier volledig is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.10.

Artikel 7.12. Examen

  • 1. De kandidaat moet tijdens het examen voor de examencommissie aantonen dat hij:

    • a) beschikt over voldoende kennis van de voorschriften met betrekking tot het voeren van schepen en de voor het veilig voeren van schepen vereiste nautische en technische kennis, beroepsvaardigheden en kennis van de grondbeginselen van de ongevallenpreventie; deze kennis wordt door een examen overeenkomstig het examenprogramma van bijlage D7 getoetst;

    • b) beschikt over de vereiste kennis van het riviergedeelte, indien krachtens artikel 7.05 voor het desbetreffende riviergedeelte een dergelijk examen vereist is.

  • 2. Voor het verkrijgen van het grote patent of het kleine patent is een theoretisch examen, en voor het verkrijgen van het sportpatent of het overheidspatent een theoretisch en een praktisch examen vereist.

  • 3. Indien het examen niet wordt gehaald, wordende redenenaan de kandidaat meegedeeld. De examencommissie kan aan het opnieuw deelnemen aan een examen vereisten of voorwaarden verbinden dan wel bepaalde vrijstellingen verlenen.

Artikel 7.13. Vrijstellingen en verlaging van de eisen voor het examen

  • 1. Degene die het eindexamen van een beroepsopleiding met goed gevolg heeft afgelegd, kan worden vrijgesteld van dat gedeelte van het examen dat betrekking heeft op kennis en vaardigheden die reeds onderwerp waren van een door de CCR als gelijkwaardig erkend examen.

  • 2. De houder van een bewijs van vaarbekwaamheid zoals bedoeld in artikel 6.02, vierde lid, kan worden vrijgesteld bij het verwerven van het sportpatent van dat gedeelte van het examen dat betrekking heeft op nautische kennis.

  • 3. De houder van een vaarbewijs van één der Rijnoeverstaten of België dan wel een ander geldig en door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart als gelijkwaardig erkend bewijs van vaarbekwaamheid moet voor het verkrijgen van een Rijnpatent voldoen aan de toelatingseisen als bedoeld in artikel 7.11, doch tijdens het examen slechts de kennis van de op de Rijn van toepassing zijnde reglementen en bepalingen en de kennis van het betreffende riviergedeelte conform artikel 7.05 aantonen.

  • 4. De houder van een overheidspatent verkrijgt op aanvraag een sportpatent voor hetzelfde riviergedeelte zonder daarvoor examen te doen.

  • 5. Voor het verkrijgen van een ander patent als bedoeld in artikel 6.04 of van een uitbreiding tot een ander riviergedeelte kan de houder van een Rijnpatent van dat deel van het examen worden vrijgesteld dat betrekking heeft op de kennis of de vaardigheden, die reeds voor het verkrijgen van zijn huidige patent moesten worden aangetoond.

Artikel 7.14. Afgifte en uitbreiding van Rijnpatenten

  • 1. De bevoegde autoriteit geeft aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd het betreffende Rijnpatent af volgens het model van de bijlage D1.

    De patentkaart heeft één der navolgende opdrukken:

    ‘Groot Patent’, ‘Klein Patent’, ‘Sportpatent’ of ‘Overheidspatent’.

  • 2. De voorwaarden bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, derde volzin, moeten op de patentkaart zijn aangetekend.

  • 3. Voor de tijd gelegen tussen het slagen voor het examen en de afgifte van het patent volgens het model van de bijlage D1, verstrekt de autoriteit die het patent afgeeft een voorlopig Rijnpatent volgens het model van de bijlage D2; ook kan de bevoegde autoriteit een voorlopig Rijnpatent verstrekken voor de tijd tussen de vervaldatum voor de vernieuwing van het patent en de afgifte van het nieuwe Rijnpatent.

  • 4. In geval van een uitbreiding kan een bevoegde autoriteit het in het derde lid bedoelde voorlopige Rijnpatent ook afgeven ter overbrugging van de tijd gelegen tussen het slagen voor het examen en de afgifte van het nieuwe Rijnpatent. In verband met de afgifte van een nieuw Rijnpatent volgens het model van de bijlage D1 wordt de autoriteit die het patent heeft afgegeven, hiervan in kennis gesteld.

  • 5. De autoriteit die het patent heeft afgegeven, geeft op verzoek een vervangend patent af indien het Rijnpatent onbruikbaar is geworden of verloren is gegaan. Dit patent wordt als zodanig gewaarmerkt. De houder moet bij de bevoegde autoriteit melding maken van het verlies. Een onbruikbaar geworden of een teruggevonden patent moet bij de autoriteit die het heeft afgegeven worden ingeleverd of worden overgelegd om ongeldig te worden gemaakt.

Artikel 7.15. Afgifte van een bewijs voor kennis van riviergedeelten

De bevoegde autoriteit geeft aan degene die het examen voor de kennis van riviergedeelten zoals voorzien in artikel 7.06, tweede lid, met goed gevolg heeft afgelegd een bewijs voor kennis van riviergedeelten af volgens het model van de bijlage D3.

Artikel 7.16. Kosten

Het examen, de afgifte, de uitbreiding, de verlenging en het verstrekken van het Rijnpatent of een bewijs voor kennis van riviergedeelten, evenals de afgifte van een duplicaat en het omruilen worden gedaan tegen een redelijke vergoeding van de kosten door de aanvrager. De hoogte van de kosten wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld. Deze kan vanaf het tijdstip van de aanvaarding van de aanvraag gehele of gedeeltelijke betaling eisen.

Paragraaf 3. : Controle van de lichamelijke en geestelije geschiktheid

Artikel 7.17. Regelmatige controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid

  • 1. De houder van het grote patent, het kleine patent, het sportpatent of een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs moet zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid opnieuw aantonen door het overleggen van een medische verklaring, overeenkomstig artikel 3.04, onderdeel a) van dit reglement.

  • 2. Hij moet zijn bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid voorleggen aan de autoriteit die het patent heeft afgegeven. Hij kan het bewijs ook aan een andere bevoegde autoriteit voorleggen. Deze autoriteit geeft de overgelegde stukken door aande autoriteit die het patent heeft afgegeven en kan in de plaats van deze autoriteit een tijdelijke Rijnpatent afgeven.

  • 3. Voor de houders van een als gelijkwaardig erkende verklaring, moet de medische verklaring worden overgelegd aan een autoriteit die voor de afgifte van een Rijnpatent gerechtigd is of aan de autoriteit die de als gelijkwaardig erkende verklaring heeft afgegeven.

Artikel 7.18. Bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid door houders van een Rijnpatent vanaf de leeftijd van 50 jaar

  • 1. De autoriteit die het patent heeft afgegeven, verstrekt de houder van een patent op vertoon van een medische verklaring, op basis van deze verklaring:

    • a) een nieuwe patentkaart bij het bereiken van de leeftijd van 50 en 65 jaar;

    • b) een nieuwe patentkaart of een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid als bedoeld in bijlage B3, bij het bereiken van de leeftijd van 55 en 60 jaar;

    • c) een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid als bedoeld in bijlage B3, voor de controles die na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar plaatsvinden.

    Op het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid als bedoeld in bijlage B3 moet een vervaldatum vermeld staan die de vervaldatum van de patentkaart vervangt.

  • 2. Het bewijs overeenkomstig bijlage B3, zoals bedoeld in het eerste lid, onderdelen b) en c), kan worden vervangen door een aantekening door de bevoegde autoriteit die het patent heeft afgegeven, op de overeenkomstig bijlage B2 afgegeven medische verklaring . De aantekening op de medische verklaring moet in dit geval ook de geldigheidsdatum vermelden, die de geldigheidsdatum van de patentkaart in dat geval vervangt.

  • 3. Blijkt uit de medische verklaring slechts een beperkte lichamelijke en geestelijke geschiktheid, dantekent de bevoegde autoriteit de aanvullende voorwaarden voor de geldigheid van het patent aan op de vernieuwde patentkaart, op het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid of op de medische verklaring die is afgegeven overeenkomstig bijlage B2.

  • 4. Wordt geen nieuwe patentkaart afgegeven, dan is het Rijnpatent slechts geldig, als de houder van het patent in het bezit is van een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid bedoeld in bijlage B3 of van een door de bevoegde autoriteit gewaarmerkte medische verklaring overeenkomstig bijlage B2.

Artikel 7.19. Bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor houders van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs vanaf de leeftijd van 50 jaar

  • 1. De bevoegde autoriteit, zoals deze in artikel 7.17, derde lid, wordt gedefinieerd, geeft op vertoon van de medische verklaring en op basis daarvan, de houder van een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs vanaf de leeftijd van 50 jaar een verklaring van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform het model van bijlage B3.

    Gelden volgens de nationale regelgeving voor de vernieuwing van de verklaring van lichamelijke en geestelijke geschiktheid dezelfde eisen als volgens dit reglement en de met de aanvraag belaste autoriteit tevens de autoriteit is die het als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijs afgeeft, dan kan deze ook in plaats van een verklaring voor de lichamelijke en geestelijke geschiktheid volgens het model van bijlage B3, bij elke vernieuwing van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid een nieuw vaarbevoegdheidsbewijs afgeven waarop de geldigheidsdatum vermeld staat.

  • 2. Blijkt uit de medische verklaring slechts een beperkte lichamelijke en geestelijke geschiktheid, dan vult de bevoegde autoriteit op het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid of op het vernieuwde vaarbevoegdheidsbewijs de aanvullende voorwaarden voor de geldigheid van het als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijs op de Rijn in.

  • 3. Als er geen nieuw vaarbevoegdheidsbewijs wordt afgegeven, dan is het als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijs alleengeldig, als dit vergezeld gaat van een verklaring van lichamelijke en geestelijke geschiktheid overeenkomstig het model van bijlage B3.

Paragraaf 4. : Opschorting en intrekking

Artikel 7.20. Verlies van de geldigheid van het Rijnpatent

  • 1. De geldigheid van een Rijnpatent wordt opgeschort

    • a) door een beslissing van de bevoegde autoriteit die daarbij de duur van de opschorting vaststelt. De bevoegde autoriteit kan een dergelijke beslissing tot opschorting nemen wanneer niet aan alle voorwaarden voor intrekking is voldaan, maar er twijfel bestaat over de geschiktheid van de patenthouder. Indien deze twijfel vóór het einde van de opschortingstermijn wordt weggenomen, dient de beslissing te worden ingetrokken;

    • b) van ambtswege, zelfs zonder een dergelijke beslissing, tot aan de vernieuwing van het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid, indien de lichamelijke en geestelijke geschiktheid niet binnen drie maanden na de verlengingstermijn, zoals vastgesteld in artikel 3.04, onderdeel a), opnieuw is aangetoond.

  • 2. Heeft de bevoegde autoriteit twijfels aan de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van een Rijnpatenthouder,

    • a) informeert ze de autoriteit die het patent heeft afgegeven. Deze kan verlangen dat een medische verklaring overeenkomstig bijlage B2, of een door de CCR als gelijkwaardig erkende medische verklaring betreffende de huidige staat van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt overgelegd. De houder van het patent hoeft alleen dan op te komen voor de kosten hiervan, als het vermoeden gegrond blijkt te zijn;

    • b) kan ze de geldigheid van het patent opschorten, voor een periode die de datum van het besluit vande autoriteit die het Rijnpatent heeft afgegeven op basis van de nieuwe medische verklaring niet mag overschrijden. In dit geval inormeert zij de CCR en de autoriteit die het patent heeft afgegeven over haar beslissing.

  • 3. In het geval zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a), moet het Rijnpatent bij de bevoegde autoriteit in bewaring worden gegeven.

Artikel 7.21. Opschorting van de geldigheid van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs

Het door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs verliest van amtbstwege, zijn geldigheid op de Rijn, zelfs zonder een beslissing,

  • a) wanneer het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 niet wordt getoond, of niet binnen drie maanden na de in artikel 3.04, onderdeel a), bedoelde verlengingstermijn wordt vernieuwd, of

  • b) wanneer in de gevallen waarin de CCR overeenkomstig artikel 7.19, eerste lid, de afgifte van een nieuw vaarbevoegdheidsbewijs als geldig bewijs voor de vernieuwing van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid erkent, de geldigheidsdatum van het als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijs sedert ten minste drie maanden verstreken is.

Artikel 7.22. Intrekking van het Rijnpatent

  • 1. De autoriteit die het patent heeft afgegeven, moet het patent intrekken, indien blijkt dat de houder van een Rijnpatent in de zin van de artikelen 7.01, 7.02 en 7.03 niet bekwaam is tot het voeren van een schip.

  • 2. De autoriteit die het patent heeft afgegeven kan het patent intrekken, indien de houder van een Rijnpatent herhaaldelijk een voorwaarde of een beperking als bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, niet nakomt.

  • 3. Bij intrekking verliest het Rijnpatent haar geldigheid. Het ongeldige patent dient onverwijld bij de autoriteit die het patent heeft afgegeven te worden ingeleverd dan wel te worden overgelegd, om ongeldig gemaakt te worden.

  • 4. De autoriteit die het patent heeft afgegeven, kan bij de intrekking bepalen dat:

    • a) vóór het einde van een bepaalde termijn geen nieuw patent mag worden afgegeven, of

    • b) de kandidaat voor een nieuw patent, om tot een nieuw examen te worden toegelaten, aan bepaalde voorwaarden moet voldoen.

  • 5. Na ontvangst van de aanvraag voor het verkrijgen van een nieuw patent kan de bevoegde autoriteit de aanvrager geheel of gedeeltelijk van het examen vrijstellen.

  • 6. De autoriteit die het patent intrekt, deelt dit aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart mee. Indien een bevoegde autoriteit feiten vaststelt die de intrekking van een patent zouden kunnen rechtvaardigen, stelt zij de autoriteit die het patent heeft afgegeven hiervan in kennis.

Artikel 7.23. Vaarverbod voor de houder van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs

  • 1. Indien er twijfel is over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de schipper die houder is van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs, kan de bevoegde autoriteit of de bevoegde rechtbank een tijdelijk vaarverbod voor de Rijn opleggen, tot een nieuwe medische verklaring overeenkomstig bijlage B2 of een door de CCR als gelijkwaardig erkend bewijs wordt overgelegd; de bevoegde autoriteit informeert de CCR en de autoriteit van afgifte over haar besluit. Wordt de twijfel op vertoon van de medische verklaring weggenomen, dan moet het opgelegde vaarverbod worden opgeheven.

    De houder van het patent hoeft alleen dan op te komen voor de kosten hiervan, alshet vermoeden gegrond blijkt te zijn.

  • 2. De bevoegde autoriteit of de bevoegde rechtbank kan aan een schipper die houder van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs is, een tijdelijk of definitief vaarverbod op de Rijn opleggen:

    • a) bij bewezen lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, of

    • b) bij veelvuldig overtreden van belangrijke veiligheids- of gedragsvoorschriften, in het bijzonder bij het herhaald voeren van een schip terwijl hij een alcoholconcentratie in het bloed heeft die het in het Rijnvaartpolitiereglement vastgelegde promillage overschrijdt.

  • 3. Met uitzondering van noodgevallen, wordt het besluit genomen na de houder van het desbetreffende vaarbevoegdheidsbewijs in het kader van een procedure op tegenspraak te hebben gehoord; de autoriteit die het vaarbevoegdheidsbewijs heeft afgegeven en de CCR worden van het verhoor en de door de bevoegde autoriteit genomen beslissing in kennis gesteld.

Artikel 7.24. Invordering van een Rijnpatent

  • 1. Indien er dringende redenen zijn om het Rijnpatent in te trekken (artikel 7.22) of de geldigheid daarvan op te schorten (artikel 7.20, eerste lid, onderdeel a), of er een ernstig vermoeden van fraude bestaat,kan de bevoegde autoriteit gelasten dat het patenttijdelijk wordt ingevorderd.

  • 2. Een Rijnpatent dat tijdelijk isingevorderd, moet onverwijld bij de autoriteit die het heeft afgegeven of bij de bevoegde rechtbank overeenkomstig de wettelijke nationale voorschriftenvan de Rijnoeverstaten en van Belgiëonder opgave van de redenen van de invordering , worden overgelegd.

  • 3. De autoriteit die het patent heeft afgegeven moet onverwijld, nadat zij van het besluit van de tijdelijke invordering kennis heeft genomen, een beslissing nemen over de opschorting van de geldigheid of de intrekking van het patent. Indien een rechtbank bevoegd is, beschikt de rechter overeenkomstig de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten of België. Totdat een besluit als bedoeld in eerste of tweede zin is genomen, geldt het besluit van de tijdelijke invordering als een besluit in de zin van artikel 7.20, eerste lid, onderdeel a).

  • 4. De tijdelijke invordering van het Rijnpatent moet worden beëindigd en het patent moet aan de houder worden teruggegeven, wanneer de oorzaak daarvan is komen te vervallen of wanneer er niet totopschorting of intrekking van het patent wordt besloten.

Artikel 7.25. Invordering van een als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs

  • 1. Bestaat een ernstig vermoeden dat een vaarbevoegdheidsbewijs door de autoriteit die het heeft afgegeven wordt ingetrokken of opgeschort, of bestaat er een ernstige verdenking van fraude, dan kan de bevoegde autoriteit de tijdelijke invordering van het patent gelasten.

  • 2. Een tijdelijk ingevorderd vaarbevoegdheidsbewijs moet onverwijld aan de autoriteit die dit heeft afgegeven, worden overgelegd.

  • 3. De autoriteit die het vaarbevoegdheidsbewijs heeft afgegeven, voert de noodzakelijke controles uit en informeert de bevoegde autoriteit die het vaarbevoegdheidsbewijs heeft ingevorderd en de CCR onverwijld over de geldigheid van het document.

Hoofdstuk 8. Bepalingen betreffende het radarpatent

Artikel 8.01. Algemene bepalingen

Degene die een radarpatent wil verkrijgen, moet:

  • a) ten minste 18 jaar oud,

  • b) houder van een schipperspatent en

  • c) houder van een marifoonbedieningscertificaat zijn.

Artikel 8.02. Aanvraag en toelating tot het examen

  • 1. De kandidaat voor een radarpatent moet een aanvraag voor toelating tot het examen en tot afgifte van een patent richten aan de bevoegde autoriteit, onder opgave van de volgende gegevens:

    • a) voor- en achternaam;

    • b) geboortedatum en -plaats;

    • c) adres.

  • 2. Bij de aanvraag moeten worden overgelegd:

    • a) een recente pasfoto;

    • b) een kopie van de identiteitskaart of het paspoort;

    • c) een kopie van het schipperspatent;

    • d) een kopie van het marifoonbedieningscertificaat.

Artikel 8.03. Examencommissie

  • 1. De bevoegde autoriteit benoemt één of meer examencommissies voor het afnemen van de examens. Iedere examencommissie bestaat uit een voorzitter die vertegenwoordiger is van de bevoegde autoriteit, en ten minste twee examinatoren die voldoende ter zake kundig zijn.

  • 2. De examinator die toeziet op het verloop van het praktijkgedeelte van het examen moet houder van het radarpatent zijn.

Artikel 8.04. Examen

  • 1. De kandidaat moet tijdens het examen overeenkomstig het examenprogramma zoals vermeld in bijlage D8 (theoretisch en praktijkgedeelte), ten overstaan van een examencommissie zoals bedoeld in artikel 8.03 aantonen dat hij beschikt over voldoende kennis om een schip te voeren met behulp van radar.

  • 2. Het praktijkexamen kan ook op een door de bevoegde autoriteit hiervoor toegelaten radarsimulator worden afgenomen.

  • 3. Aan het in het eerste lid gestelde vereiste wordt voldaan wanneer de kandidaat een ander bewijs bezit dan voorgeschreven volgens dit reglement, voor zover dit bewijs door de bevoegde autoriteit van één der Rijnoeverstaten of België als gelijkwaardig is erkend.

  • 4. De kandidaat die voor het theoretische of praktische onderdeel van het examen is gezakt, kan voor dit onderdeel binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijn, die niet korter dan twee maanden mag zijn, bij dezelfde examencommissie een herexamen doen. Indien de kandidaat niet binnen een jaar voor het herexamen is geslaagd, moet hij opnieuw alle onderdelen van het examen afleggen.

  • 5. De examencommissie deelt aan iedere kandidaat persoonlijk de uitslag van het examen mee. Op verzoek van de kandidaat moet de examencommissie mondeling inlichtingen verstrekken over de door hem gemaakte fouten en kan zij hem tevens toestaan zijn examendocumenten in te zien.

Artikel 8.05. Afgifte van het radarpatent

  • 1. Indien de kandidaat voor het examen is geslaagd, verstrekt de bevoegde autoriteit hem het radarpatent dat overeen moeten stemmen met het model van bijlage D4.

  • 2. De verkrijging van het radarpatent kan bovendien worden bevestigd door inschrijving van het woord ‘radar’ op de schipperspatentkaart.

  • 3. Op de radarpatenten, bedoeld in artikel 6.03, tweede lid, wordt aangetekend:

    ‘Alleen geldig voor het voeren van een veerpont tussen ........ en ..........’.

  • 4. Is een radarpatent onbruikbaar geworden of verloren gegaan,verstrekt de autoriteit die het heeft afgegeven op aanvraag een duplicaat, dat als zodanig is gewaarmerkt. De houder moet het verlies bij de bevoegde autoriteit melden. Een onbruikbaar geworden of een teruggevonden patent moet bij de autoriteit die het heeft afgegeven, worden ingeleverd of worden overgelegd om ongeldig te worden gemaakt.

Artikel 8.06. Intrekking van het radarpatent

Het radarpatent kan door de bevoegde autoriteit die het radarpatent heeft afgegeven, worden ingetrokken, wanneer de houder bij het voeren van een schip met behulp van radar een voor de scheepvaart gevaar veroorzakende onbekwaamheid aan de dag heeft gelegd. Het radarpatent kan tijdelijk dan wel permanent worden ingetrokken.

Artikel 8.07. Verbod voor houders van een als gelijkwaardig erkend getuigschrift voor het voeren van een schip op radar

  • 1. De bevoegde autoriteit of de bevoegde rechter kan de schipper die houder van een als gelijkwaardig erkend radargetuigschrift is, een tijdelijk of definitief verbod voor het voeren van een schip met radar op de Rijn opleggen, wanneer de houder bij het voeren van een schip een voor de scheepvaart gevaarzettende onbekwaamheid heeft begaan.

  • 2. Met uitzondering van noodgevallen, wordt het besluit genomen na de houder van het desbetreffende radargetuigschrift in het kader van een procedure op tegenspraak te hebben gehoord; de autoriteit die het radargetuigschrift heeft afgegeven en de CCR worden van het horen en de door de bevoegde autoriteit genomen beslissing in kennis gesteld.

Artikel 8.08. Kosten

Het examen, de afgifte, de verstrekking van een duplicaat en het omruilen van het radarpatent geschieden tegen een redelijke vergoeding van de kosten door de aanvrager. De hoogte van de kosten wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld. Deze kan verlangen dat de kosten in hun geheel of ten dele bij de aanvaarding van de aanvraag worden voldaan.

Hoofdstuk 9. Overgangsbepalingen

Artikel 9.01. Geldigheid van vaartijdenboeken en dienstboekjes

Vaartijdenboeken en dienstboekjes, afgegeven overeenkomstig de voorschriften die van toepassing zijn tot aan de inwerkingtreding van dit reglement dan wel waarvan de geldigheid krachtens de genoemde voorschriften verlengd werd, blijven geldig met inachtneming van die voorschriften tot de eerste vernieuwing.

Artikel 9.02. Geldigheid van bestaande patenten

  • 1. Patenten voor het varen op de Rijn, afgegeven overeenkomstig de voorschriften die van toepassing zijn tot aan de inwerkingtreding van dit reglement dan wel waarvan de geldigheid krachtens de genoemde voorschriften verlengd werd, blijven geldig met inachtneming van die voorschriften tot de eerste vernieuwing van het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid.

  • 2. De bepalingen van artikel 7.17 betreffende de controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid zijn van toepassing op de houders van het in het eerste lid bedoelde Rijnschipperspatent, kleine patent en sportpatent, waarbij het anomaalquotiënt bij het kleuronderscheidingsvermogen 0,7 tot 3,0 mag bedragen. De houders van een patent die bij de inwerkingtreding van dit reglement reeds de leeftijd, bedoeld in artikel 3.04, onderdeel a), hebben bereikt, moeten hun bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid bij de eerstvolgende voorgeschreven onderzoeksdatum vernieuwen. Bij de eerste verlenging van het bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt een patent volgens het model van de bijlage D1 afgegeven.

  • 3. De bepalingen van de artikelen 7.20 en 7.22 zijn van toepassing op de patenten als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Radarpatenten en radardiploma’s afgegeven overeenkomstig de voorschriften die van toepassing zijn tot aan de inwerkingtreding van dit reglement, blijven geldig met inachtneming van die voorschriften. Zij kunnen worden vervangen door radarpatenten conform dit reglement.

Artikel 9.03. Overeenstemming van de verschillende patenten

  • 1. Geldige patenten zoals bedoeld in artikel 9.02, eerste lid, stemmen overeen met de patenten zoals bedoeld in artikel 6.04, eerste lid, zoals in onderstaande tabel is aangegeven:

    De volgende geldige patenten als bedoeld in artikel 9.01, eerste lid

    stemmen overeen met

    de patenten als bedoeld in artikel 6.04, eerste lid, van dit reglement

    Rijnschipperspatent

    Groot patent

    Klein patent

    Klein patent

    Politiebotenpatent

    Overheidspatent

    Douanebotenpatent

    Overheidspatent

    Brandweerbotenpatent

    Overheidspatent

    Sportpatent

    Sportpatent

  • 2. Een geldig patent kan volgens de tabel in het eerste lid worden omgewisseld voor het gelijkwaardige patent voor hetzelfde riviergedeelte.

Artikel 9.04. In beschouwing nemen van de vaartijd

De vaartijd en de reizen die vóór de inwerkingtreding van dit reglement zijn gemaakt, worden overeenkomstig de vroeger hiervoor geldende voorschriften in beschouwing genomen.

Bijlage A1. Vaartijdenboek (Model B-00734)

Volgnummer ......

Dit vaartijdenboek omvat 200 bladzijden, genummerd van 1 tot en met 200. De aantekeningen in dit boek dienen met inkt en duidelijk leesbaar (bijv. in drukletters) te worden aangebracht.

Naam van het schip: ......

Uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI) of officieel scheepsnummer: ......

Aanwijzingen voor het bijhouden van het vaartijdenboek

  • 1. Volgnummer

    Het eerste vaartijdenboek van elk schip moet worden afgegeven door een bevoegde autoriteit van een Rijnoeverstaat of België onder overlegging van het geldige certificaat van onderzoek. De daarop volgende vaartijdenboeken mogen worden afgegeven en van een volgnummer worden voorzien door een andere bevoegde autoriteit van een Rijnoeverstaat of België, overeenkomstig artikel 3.13, tweede lid van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn; zij mogen evenwel slechts tegen overlegging van het voorgaande vaartijdenboek worden afgegeven. Het voorgaande vaartijdenboek moet van de onuitwisbare aantekening ‘ongeldig’ worden voorzien en dient aan de schipper te worden teruggegeven. Het ongeldig gemaakte vaartijdenboek moet gedurende zes maanden na de laatste aantekening aan boord worden bewaard.

  • 2. Aantekeningen in het vaartijdenboek

    De aantekeningen die de schipper in dit vaartijdenboek moet aanbrengen, dienen te voldoen aan de bepalingen van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn.

    Om te voldoen aan de voorschriften van artikel 2.02, derde lid, moeten ook de vaar- en rusttijden worden aangetekend die 48 uur voor het binnenvaren van het toepassingsgebied van het genoemde Reglement buiten het toepassingsgebied van dit Reglement (Rijn) gemaakt zijn. .

    De functies van de bemanningsleden kunnen als volgt worden aangeduid:

    Cd-Sch

    =

    Conducteur-Schiffsführer-Schipper

    Ti-St

    =

    Timonier-Steuermann-Stuurman

    mMt-Bm-vMt

    =

    Maître-matelot-Bootsmann-Volmatroos

    Mm

    =

    Matelot garde-moteur-Matrose-Motorwart-Matroos-motordrijver

    Mt

    =

    Matelot-Matrose-Matroos

    Hp-Dm

    =

    Homme de pont-Decksmann-Deksman

    Ms-Sj

    =

    Mousse-Schiffsjunge-Scheepsjongen

    Mc

    =

    Mecanicien-Maschinist-Machinist

    Op iedere bladzijde dient de schipper het volgende aan te tekenen:

    • de exploitatiewijze (aantekeningen in verband met een wijziging van exploitatiewijze dienen steeds op een nieuwe bladzijde te worden aangebracht) het jaar

    • zodra het schip de vaart begint:

      1e kolom – de datum (dag en maand)

      2ekolom – de tijd (uur en minuten)

      3ekolom – de plaats waar de vaart begint

      4ekolom – de kilometerraai van die plaats

    • zodra het schip de vaart onderbreekt:

      1e kolom – de datum (dag en maand) indien deze afwijkt van de begindatum waarop het schip de reis begonnen is

      5e kolom – de tijd (uur en minuten)

      6e kolom – de plaats waar het schip stilligt

      7e kolom – de kilometerraai van die plaats

    • zodra het schip de vaart voortzet: dezelfde aantekeningen als bij het begin van de vaart

    • zodra het schip de vaart beëindigt: dezelfde aantekeningen als bij een onderbreking van de vaart

    • de 8e kolom moet worden ingevuld (naam, voornaam, nummer van het dienstboekje of vaarbevoegdheidsbewijs) wanneer de bemanning voor de eerste keer aan boord komt en vervolgens telkens wanneer deze van samenstelling verandert

    • in de kolommen 9 t/m 11 moeten het begin en het einde van de rusttijd van elk bemanningslid worden aangetekend. Deze aantekeningen dienen uiterlijk om 8 uur de volgende ochtend in het vaartijdenboek te worden aangebracht. Ingeval de bemanningsleden hun rust nemen volgens een regelmatig rooster, kan per reis met één schema worden volstaan

    • in de kolommen 12 en 13 moet bij wisseling van de bemanning telkens het tijdstip van aan boord komen of van boord gaan worden vermeld.

Sancties

Overtreding van de bemanningsvoorschriften van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn is strafbaar. Hetzelfde geldt voor het niet bijhouden, dan wel het niet volgens de voorschriften bijhouden van het vaartijdenboek.

(Gevolgd door de van kracht zijnde tekst van deel II van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn in het Frans, Duits en Nederlands.)

TEMPS DE REPOS – RUHEZEITEN – RUSTTIJDEN

Mode d'exploitation

Betriebsform .............................

Exploitatiewijze

Date

Datum

Datum

BATEAU – SCHIFF – SCHIP

MEMBRES DE L'EQUIPAGE – BESATZUNGSMITGLIEDER – LEDEN VAN DE BEMANNING

Début de la navigation

Beginn der Fahrt

Begin van de vaart

Fin de la navigation

Ende der Fahrt

Einde van de vaart

Membres de l'équipage

Besatzungsmitglieder

Leden van de bemanning

 

Heures de repos des membres de l'équipage

Ruhezeiten der Besatzungsmitglieder

Rusttijden van de leden der bemanning

Embarquement

Zugang

Aan boord gekomen

Débarquement

Abgang

Van boord gegaan

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

Année

Jahr

Jaar

Heure

Zeit

Tijd

Lieu

Ort

Plaats

p.k.

km

kmr

Heure

Zeit

Tijd

Lieu

Ort

Plaats

p.k.

km

kmr

Fonction

Tätigkeit

Functie

Nom et prénom

Name und Vorname

Naam en voornaam

Nr.

Nr.

de

von

van

à

bis

tot

de

von

van

à

bis

tot

de

von

van

à

bis

tot

Heure

Zeit

Tijd

Heure

Zeit

Tijd

                                   
                                   
                                   
                                   
                                   
                                   
                                   
                                   
                                   
                                   
                                   
                                   
                                   
                                   
                                   

Bijlage A2. Dienstboekje (Model A-00735)

Livret de service/Schifferdienstbuch/ Dienstboekje délivré par/ausgestellt durch/afgegeven door:

Titulaire/Inhaber (im ganzen Buch wird sowohl die weibliche und die männliche Form gemeint)/Houder (in het gehele dienstboekje wordt zowel de vrouwelijke als de mannelijke vorm bedoeld)

Bijlage 249035.png
Bijlage 249076.png
Bijlage 249077.png
Bijlage 249078.png
Bijlage 249079.png
Bijlage 249080.png
Bijlage 249081.png
Bijlage 249082.png
Bijlage 249083.png

Indications et directives relatives à la tenue du Livret de service

A). Indications

Le Livret de service est un document officiel au sens de l'article 1.10 du Règlement de police pour la navigation du Rhin et est délivré conformément au Règlement relatif au personnel de la navigation sur le Rhin. L'inscription d'indications erronées ou non conformes est passible de sanctions; en tout état de cause il s'agit d'infractions. L'autorité compétente est responsable des indications d'ordre général (pages 3 à 8). Le Livret de service est uniquement valable lorsqu'il porte les inscriptions officielles à la page 3. Le Livret de service n'est pas valable en l'absence de ces inscriptions officielles.

Qui a besoin d'un Livret de service?

Chaque membre de l'équipage doit être en mesure de justifier sa qualification et son aptitude physique et psychique à l'aide d'un Livret de service établi à son nom. Il est également nécessaire aux personnes souhaitant obtenir une patente afin qu'ils puissent justifier des temps de navigation et des secteurs parcourus sur le Rhin et sur d'autres voies d'eau. Les membres de l'équipage qui sont titulaires d'une patente du Rhin ne sont pas tenus de continuer à tenir un Livret de service. Le titulaire d'une patente ou d'un certificat de conduite reconnu équivalent par la CCNR nécessite un Livret de service uniquement pour y inscrire les secteurs parcourus lorsque sa patente ou son certificat de conduite n'est pas valable sur ces secteurs et qu'il souhaite obtenir le document correspondant.

Quelles sont les obligations du titulaire du Livret de service?

Le titulaire du Livret de service est la personne au nom de laquelle le Livret de service a été établi.

Le Livret de service doit être remis au conducteur lors de la première prise de service et doit être présenté à l'autorité compétente au moins une fois tous les 12 mois à compter de la date à laquelle il a été établi, afin qu'elle y inscrive le visa de contrôle. Conformément au Règlement relatif au personnel de la navigation sur le Rhin, un timonier qui ne souhaite pas obtenir la grande patente est exonéré de l'obligation de présenter le livret de service pour inscription du visa de contrôle. Conformément au Règlement relatif au personnel de la navigation sur le Rhin, il doit dans ce cas porter sur la page 10 du livret de service la mention ‘ne souhaite pas acquérir une patente de batelier’ et sa signature.

Il est dans l'intérêt du titulaire de veiller à ce que les indications portées dans le Livret de service par le conducteur soient exactes et complètes.

Il est également dans son intérêt de faciliter le contrôle du Livret de service par l'autorité compétente en présentant les documents appropriés. Si l'autorité compétente constate que pour certains voyages les indications portées dans le livret de service sont incomplètes ou qu'elles donnent lieu à des doutes qui persistent au terme de la vérification, les voyages concernés ne peuvent être pris en compte lors du calcul du temps de navigation ou pour la justification de secteurs parcourus.

Quelles sont les obligations du conducteur?

Il doit porter dans le Livret de service les inscriptions relatives à sa propre personne, il doit y inscrire régulièrement les temps de navigation et les secteurs parcourus et il doit conserver le Livret de service en lieu sûr jusqu'à la fin du service ou jusqu'au terme du contrat de travail ou de tout autre arrangement. Conformément au Règlement relatif au personnel de la navigation sur le Rhin, un timonier qui a porté sur la page 10 du livret de service la mention ‘n'a pas l'intention d'acquérir une patente de batelier’ suivie de sa signature est exonéré de l'obligation d'inscrire les temps de navigation et secteurs parcourus. A la demande du titulaire, le Livret de service doit être remis à ce dernier sans délai et à tout moment.

Des précisions relatives à la manière de tenir un Livret de service figurent dans les instructions ci-dessous.

Quelles sont les obligations de l'autorité compétente?

Elle est dans l'obligation, mais aussi en droit, de contrôler les Livrets de service présentés et d'y apposer le visa de contrôle correspondant à ses conclusions. A cet effet, elle est en droit de demander également la présentation de livres de bord, complets ou par extraits, ou d'autres justificatifs appropriés.

B). Instructions relatives à la tenue du Livret de service

  • 1. Généralités

    • 1.1 Le conducteur est tenu de porter régulièrement les inscriptions dans le Livret de service.

    • 1.2 Les inscriptions relatives au voyage précédent doivent être portées dans le Livret de service avant le début du voyage suivant.

    • 1.3 Les inscriptions figurant dans le Livret de service doivent coïncider avec celles portées dans le livre de bord.

    • 1.4 180 jours de navigation effective en navigation intérieure comptent pour un an de navigation. Sur une période de 365 jours consécutifs, 180 jours au maximum peuvent être pris en compte.

  • 2. ‘Temps de service à bord’ (p. 9 et suivantes)

    • 2.1 Il convient de remplir une nouvelle rubrique ‘Temps de service à bord, nom du bateau’ lorsque le titulaire du Livret de service

      • commence son service à bord

        ou

      • change de fonction à bord du même bateau.

    • 2.2 Le ‘Début de service’ désigne le jour où le titulaire du Livret de service commence son activité à bord. La ‘Fin du service’ désigne le jour où le titulaire du Livret de service cesse son activité à bord.

  • 3. ‘Temps de navigation et secteurs parcourus au cours de l'année ....’ (p. 27 et suivantes)

    Ne pas utiliser la page 27. Commencer page 29.

    • 3.1 Les différents voyages doivent être inscrits en vue de leur prise en compte pour le calcul des temps de navigation et pour la justification des secteurs parcourus. Sous B ‘Voyage de .....’ doit être inscrit le lieu de départ et sous ‘à ...’ le lieu de destination le plus à l'aval ou le plus à l'amont (destination finale). Il est possible d'indiquer le p.k. pour plus de précision. Une inscription sous ‘via ....’ n'est nécessaire que si le bateau s'engage dans une autre voie d'eau ou revient d'une autre voie d'eau.

    • 3.2 En dérogation aux points 1.3 et 3.1, une inscription mensuelle comprenant les secteurs parcourus, le nombre de voyages effectués (à partir du lieu de départ) et la durée totale de navigation est suffisante en cas de service régulier à bord d'un bateau sur une courte distance (par exemple dix voyages identiques effectués à la suite) ou s'il s'agit de navettes (par exemple des excursions journalières pour le transport de passagers par la navigation locale, trafic de chantier).

    • 3.3 Sous

      C = ‘Début du voyage’ doit être inscrit le jour du départ du lieu de départ,

      D = ‘journées d'interruption’ doit être mentionné le nombre de jours pendant lesquels le bateau n'a pas poursuivi son voyage ; en cas de voyage effectué sans interruption, inscrire ‘0 (zéro)’,

      E = ‘Fin du voyage’ doit être inscrit le jour d'arrivée sur le lieu de destination,

      F = ‘Total des jours de navigation’ doit être mentionné le nombre de jours écoulés du ‘Début du voyage’ (C) à la ‘Fin du voyage’ (E), après déduction des ‘Journées d'interruption’ (D).

      G = signature du conducteur responsable

    • 3.4 A chaque changement de bateau il convient de commencer une nouvelle ligne.

    • 3.5 La correspondance avec les inscriptions portées dans le livre de bord (voir point 1.3) est avérée si les indications, pour l'intégralité du voyage du jour et lieu de départ au jour et lieu d'arrivée concordent et si à la rubrique ‘Journées d'interruption’ (D) est inscrit le total des jours d'interruption du voyage (par exemple chargement, déchargement, attente) figurant dans le livre de bord.

    • 3.6 Sur la page ‘Temps de navigation et secteurs parcourus’, la ligne ‘Inscription de l'autorité : total des jours de navigation pris en compte sur cette page’ est complétée par l'autorité compétente.

Schifferdienstbuch – Hinweise und Anweisungen zur Führung

A). Hinweise

Das Schifferdienstbuch ist ein Dokument nach § 1.10 der Rheinschifffahrtspolizeiverordnung. Falsche oder nicht ordnungsgemäße Eintragungen können strafbar sein und ist auf der Grundlage der Verordnung über das Schiffspersonal auf dem Rhein ausgestellt; zumindest handelt es sich um Ordnungswidrigkeiten. Verantwortlich für die Eintragungen der allgemeinen Angaben im Schifferdienstbuch (S. 3 bis 8) ist die zuständige Behörde. Das Schifferdienstbuch ist nur mit den amtlichen Eintragungen auf Seite 3 gültig. Ein Schifferdienstbuch ohne diese amtlichen Eintragungen ist ungültig.

Wer benötigt ein Schifferdienstbuch?

Jedes Besatzungsmitglied muss zum jederzeitigen Nachweis seiner Befähigung und Tauglichkeit ein auf seine Person ausgestelltes Schifferdienstbuch haben. Es dient bei Personen, die ein Patent erwerben wollen, auch zum Nachweis der Fahrzeiten und Streckenfahrten auf dem Rhein und auf anderen Wasserstraßen. Mitglieder der Besatzung mit Rheinpatent brauchen das Schifferdienstbuch nicht zu führen. Der Inhaber eines Rheinpatentes oder eines von der ZKR als gleichwertig anerkannten Schifffsführerzeugnisses benötigt ein Schifferdienstbuch nur zur Eintragung der Streckenfahrten, wenn sein Patent oder Schiffsführerzeugnis für diese Strecken nicht gilt und er es erwerben möchte.

Welche Pflichten hat der Inhaber eines Schifferdienstbuches?

Inhaber des Schifferdienstbuches ist die Person, auf welche das Schifferdienstbuch ausgestellt ist. Das Schifferdienstbuch ist bei erstmaligem Dienstaufnahme dem Schiffsführer auszuhändigen und ab Ausgabedatum jeweils mindestens einmal innerhalb von zwölf Monaten bei der zuständigen Behörde zur Eintragung des Kontrollvermerks vorzulegen. Ein Steuermann, der kein großes Patent erwerben will, ist gem. der Verordnung über das Schiffspersonal auf dem Rhein von der Vorlagepflicht zur Eintragung des Kontrollvermerkes befreit. In diesem Fall hat er gem. der Verordnung über das Schiffspersonal auf dem Rhein auf der Seite 10 des Schifferdienstbuches den Vermerk: ‘Beabsichtigt nicht den Erwerb eines Schifferpatentes’ einzutragen und ordnungsgemäß zu unterzeichnen.

Es liegt im Interesse des Inhabers, darauf zu achten, dass der Schiffsführer die Eintragungen richtig und vollständig vornimmt. Es liegt ebenfalls in seinem Interesse, die zuständige Behörde bei der Prüfung des Schifferdienstbuches durch Vorlage geeigneter Unterlagen zu unterstützen. Stellt die zuständige Behörde fest, dass das Schifferdienstbuch bei einzelnen Reisen unvollständig ausgefüllt ist oder sich dabei Zweifel ergeben, die auch nachträglich nicht ausgeräumt werden können, können diese Reisen für die Berechnung der Fahrzeit oder als nachgewiesene Streckenfahrten nicht berücksichtigt werden.

Welche Pflichten hat der Schiffsführer?

Er hat im Schifferdienstbuch die Eintragungen über seine eigene Person und regelmäßig Eintragungen über Fahrzeiten und Streckenfahrten vorzunehmen und es bis zur Beendigung des Dienst-, Arbeits- oder sonstigen Verhältnisses sicher aufzubewahren. Soweit ein Steuermann gem. der Verordnung über das Schiffspersonal auf dem Rhein auf Seite 10 des Schifferdienstbuches den Vermerk: ‘Beabsichtigt nicht den Erwerb eines Schifferpatentes’ eingetragen und ordnungsgemäß unterzeichnet hat, entfällt die Verpflichtung Fahrzeiten und Streckenfahrten einzutragen. Auf Wunsch des Inhabers ist diesem das Schifferdienstbuch jederzeit und unverzüglich auszuhändigen.

Einzelheiten über die Art und Weise der Führung des Schifferdienstbuches ergeben sich aus den nachfolgenden Anweisungen.

Welche Pflichten hat die zuständige Behörde?

Sie hat die Pflicht, aber auch das Recht, vorgelegte Dienstbücher zu prüfen und je nach Ergebnis mit dem entsprechenden Kontrollvermerk zu versehen. In diesem Zusammenhang darf sie auch die Vorlage von Bordbüchern vollständig oder auszugsweise oder von anderen geeigneten Belegen verlangen.

B). Anweisungen zur Führung des Schifferdienstbuches

  • 1. Allgemeines

    • 1.1 Der Schiffsführer muss die Eintragungen regelmäßig vornehmen.

    • 1.2 Die Eintragungen der vergangenen Reise müssen vor Antritt der nächsten Reise ausgeführt sein.

    • 1.3 Die Eintragungen müssen mit den Eintragungen im Bordbuch übereinstimmen.

    • 1.4 180 effektive Fahrtage in der Binnenschifffahrt gelten als ein Jahr Fahrzeit. Innerhalb von 365 aufeinanderfolgenden Tagen können höchstens 180 Tage angerechnet werden.

  • 2. ‘Dienstzeit an Bord’ (S. 9 ff)

    • 2.1 Ein jeweils neuer Abschnitt ‘Dienstzeit an Bord, Schiffsname’ ist auszufüllen, wenn der Inhaber des Schifferdienstbuches

      • auf einem Schiff seinen Dienst antritt

        oder

      • seine Funktion auf demselben Schiff wechselt.

    • 2.2 Als ‘Dienstantritt’ gilt der Tag, an dem der Inhaber des Schifferdienstbuches seine Tätigkeit an Bord aufnimmt. Als ‘Dienstende’ gilt der Tag, an dem der Inhaber des Schifferdienstbuches seine Tätigkeit an Bord oder seine bisherige Funktion beendet.

  • 3. ‘Fahrzeiten und Streckenfahrten im Jahr.......’, (S. 27 ff)

    Die Seite 27 ist nicht zu benutzen. Auf Seite 29 beginnen.

    • 3.1 Einzutragen sind die einzelnen Reisen zur Berechnung der Fahrzeiten und für den Nachweis der Streckenfahrten. Dabei sind unter der Rubrik ‘Reise von...’ der Abgangsort und unter ‘nach...’ der am weitesten berg- oder talwärts gelegene Zielort (Endziel) einzutragen. Strom-km-Angaben sind zur Präzisierung möglich. Unter ‘via...’ ist nur dann eine Eintragung erforderlich, wenn das Schiff in ein anderes Gewässer einfährt oder aus diesem zurückkehrt.

    • 3.2 Abweichend von Nr. 1.3 und 3.1 genügen bei regelmäßigem Einsatz eines Fahrzeuges auf einer kurzen Strecke (z.B. zehn gleiche Reisen hintereinander) und im Pendelverkehr (z.B. Tagesausflugsfahrten der örtlichen Fahrgastschifffahrt, Baustellenverkehr) monatlich zusammengefasste Angaben der befahrenen Strecke, der Anzahl der Fahrten (dem Abgangsort vorangestellt) und der Gesamtfahrzeit.

    • 3.3 Es sind einzutragen unter

      C = ‘Reisebeginn’ der Abfahrtstag vom Abgangsort,

      D = ‘Unterbrechungstage’ die Anzahl der Tage, an denen das Schiff während der Reise nicht gefahren ist, wobei bei einer Reise ohne Unterbrechung ‘0 (null)’ einzutragen ist,

      E = ‘Reiseende’ der Ankunftstag am Zielort,

      F = ‘Gesamtanzahl Fahrtage’ die Differenz aus ‘Reisebeginn’ (C), ‘Reiseende’ (E) und ‘Unterbrechungstage’ (D). Dabei werden der erste Tag (Abfahrtstag) und der letzte Tag (Ankunftstag) mitgezählt.

      G = Unterschrift des verantwortlichen Schiffsführers

    • 3.4 Bei jedem Wechsel des Schiffs ist eine neue Zeile zu beginnen.

    • 3.5 Die Übereinstimmung mit dem Bordbuch (s. Nr. 1.3) ist gegeben, wenn für die gesamte Reise der Abgangsort mit Abfahrtsdatum, der Zielort mit Ankunftsdatum übereinstimmen und in der Spalte ‘Unterbrechungstage’ (D) vom Bordbuch die in einer Summe zusammengefasste Anzahl der Tage, in der die gesamte Reise unterbrochen worden ist, übertragen wird (z.B. für Laden, Löschen, Wartezeit).

    • 3.6 Auf der Seite ‘Fahrzeiten und Streckenfahrten’ wird die Zeile ‘Behördeneintrag: Gesamtanzahl der anrechenbaren Fahrtage auf dieser Seite ‘ durch die zuständige Behörde ausgefüllt.

Aanwijzingen en instructies voor het bijhouden van het dienstboekje

A). Aanwijzingen

Het dienstboekje is een officieel document in de zin van artikel 1.10 van het Rijnvaartpolitiereglement en wordt afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn. Het maken van onjuiste aantekeningen of aantekeningen die niet aan de voorschriften voldoen, kan strafbaar zijn; het zijn op zijn minst overtredingen. Verantwoordelijk voor de algemene aantekeningen in het dienstboekje (pagina 3 tot en met 8) is de bevoegde autoriteit. Het dienstboekje is slechts geldig indien het is voorzien van de officiële aantekeningen op pagina 3. Een dienstboekje zonder de officiële aantekeningen is ongeldig.

Wie moet in het bezit zijn van een dienstboekje?

Ieder bemanningslid moet te allen tijde zijn kwalificatie en geschiktheid door middel van een op zijn naam gesteld dienstboekje kunnen aantonen. Het is eveneens vereist voor personen die een patent of vaarbewijs willen verkrijgen, zodat zij hun vaartijd en scheepsreizen op de Rijn en op andere vaarwegen kunnen aantonen. Een lid van de bemanning dat in het bezit is van een Rijnpatent hoeft het dienstboekje niet meer bij te houden. De houder van een Rijnpatent of een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbewijs heeft het dienstboekje slechts nodig voor het aantekenen van de scheepsreizen op die gedeelten waarvoor het Rijnpatent of zijn bewijs van bekwaamheid niet geldt en waarvoor hij een dienovereenkomstig document wenst te verkrijgen.

Welke plichten heeft de houder van een dienstboekje?

Houder van een dienstboekje is degene op wiens naam het dienstboekje is afgegeven.

Het dienstboekje moet bij de eerste indiensttreding aan de schipper worden overhandigd en vanaf de datum van afgifte jaarlijks en op zijn minst eenmaal binnen twaalf maanden bij de bevoegde autoriteit ter waarmerking worden overgelegd. Een stuurman die geen groot Patent overeenkomstig Deel III van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn wil verkrijgen, is krachtens artikel 3.06, punt 5 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vrijgesteld van de verplichting het dienstboekje te overleggen voor aantekening van het controlewaarmerk. In dit geval moet hij overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn op bladzijde 10 van het dienstboekje de aantekening: ‘Is niet voornemens een schipperspatent te verkrijgen’ aanbrengen en rechtsgeldig ondertekenen.

Het is in het belang van de houder ervoor te zorgen dat de aantekeningen die door de schipper in het dienstboekje worden aangebracht, juist en volledig zijn.

Het is eveneens in zijn belang de bevoegde autoriteit bij de controle van het dienstboekje behulpzaam te zijn door de juiste documenten te overleggen. Stelt de bevoegde autoriteit vast dat het dienstboekje bij sommige reizen onvolledig is ingevuld of dat er twijfel bestaat die ook achteraf niet kan worden weggenomen, dan kan met deze reizen voor de berekening van de vaartijd of als bewijs van de bevaren riviergedeelten geen rekening worden gehouden.

Welke plichten heeft de schipper?

Hij moet in het dienstboekje de vereiste gegevens over hem zelf inschrijven en regelmatig aantekeningen over de vaartijden en de bevaren riviergedeelten maken en het dienstboekje tot het einde van het dienstverband, arbeidscontract of andere arbeidsverhoudingen op een veilige plaats bewaren. Als een stuurman overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn op bladzijde 10 van het dienstboekje de aantekening: ‘Is niet voornemens een schipperspatent te verkrijgen’ heeft aangebracht en rechtsgeldig heeft ondertekend, is hij niet langer verplicht de vaartijden en bevaren riviergedeelten aan te tekenen. Op verzoek van de houder moet het dienstboekje te allen tijde en onverwijld aan hem worden overhandigd.

Meer details met betrekking tot de wijze waarop het dienstboekje moet worden bijgehouden, vindt u in de hierna volgende instructies.

Welke plichten heeft de bevoegde autoriteit?

Deze heeft de plicht, maar ook het recht, het overgelegde dienstboekje te controleren en afhankelijk van het resultaat te voorzien van een waarmerk ter controle. Hiertoe heeft de bevoegde instantie het recht te verlangen dat haar ook vaartijdenboeken, volledig of een uitreksel daarvan, dan wel andere relevante bewijsstukken worden overgelegd.

B). Instructies voor het bijhouden van het dienstboekje

  • 1. Algemeen

    • 1.1 De schipper moet het dienstboekje regelmaat invullen.

    • 1.2 De aantekeningen van de voorgaande reis moeten voor aanvang van de volgende reis zijn gemaakt.

    • 1.3 De aantekeningen in het dienstboekje moeten overeenstemmen met de aantekeningen in het vaartijdenboek.

    • 1.4 180 effectieve vaardagen in de binnenvaart gelden als een jaar vaartijd. Binnen een periode van 365 opeenvolgende dagen kunnen maximaal 180 dagen als vaartijd worden aangerekend.

  • 2. ‘Diensttijd aan boord’ (p. 9 en volgende)

    • 2.1 Er dient steeds een rubriek ‘Diensttijd aan boord, scheepsnaam’ te worden ingevuld, wanneer de houder van het dienstboekje

      • op een schip zijn werkzaamheden begint

        of

      • op hetzelfde schip een andere functie is gaan bekleden.

    • 2.2 Onder ‘Aanvang van de diensttijd’ wordt verstaan: de dag waarop de houder van het dienstboekje zijn werkzaamheden aan boord aanvangt. Onder ‘Einde van de diensttijd’ wordt verstaan: de dag waarop de houder van het dienstboekje zijn werkzaamheden aan boord beëindigt.

  • 3. ‘Vaartijden en scheepsreizen in het jaar ....’ (p. 27 en volgende)

    Pagina 27 niet invullen; beginnen met pagina 29.

    • 3.1 Ingevuld moeten worden de afzonderlijke reizen voor de berekening van de vaartijd en voor het aantonen van de bevaren riviergedeelten. Daarbij dient onder de rubriek B ‘Reis van ...’ de plaats van vertrek en onder ‘naar ...’ de het verst stroom op- of afwaarts gelegen plaats (eindbestemming) te worden ingevuld. Opgave van kilometerraaien is ter precisering mogelijk. Onder ‘via...’ is slechts dan een aantekening noodzakelijk als het schip een andere vaarweg opvaart of daarvan terugkomt.

    • 3.2 In afwijking van de punten 1.3 en 3.1 is het bij regelmatige inzet van een schip op een kort gedeelte van de rivier (bijv. tien dezelfde reizen achter elkaar) en in een pendeldienst (bijv. dagtochten van plaatselijke passagiersschepen, werkverkeer) mogelijk maandelijks een samengevatte opgave te doen van het bevaren riviergedeelte, het aantal scheepsreizen (uitgaande van de plaats van vertrek) en de totale vaartijd.

    • 3.3 Onder:

      C = ‘Aanvang van de reis’ moet de dag en de plaats van vertrek worden ingevuld,

      D = ‘Dagen van onderbreking’ moet het aantal dagen dat het schip gedurende de reis niet heeft gevaren worden ingevuld, terwijl bij een reis zonder onderbreking ‘0 (nul)’ moet worden ingevuld,

      E = ‘Einde van de reis’ moet de dag van aankomst op de plaats van bestemming worden ingevuld,

      F = ‘Totaal aantal vaardagen’ moet het aantal dagen vanaf ‘Aanvang van de reis’ (C) tot ‘Einde van de reis’ (E) met aftrek van de ‘Dagen van onderbreking’ (D) worden ingevuld .,

      G = ondertekening door de verantwoordelijke schipper

    • 3.4 Bij elke verandering van schip moet op een nieuwe regel worden aangevangen.

    • 3.5 Van overeenstemming met de aantekeningen in het vaartijdenboek (zie punt 1.3) is sprake indien voor de gehele reis, de datum en plaats van vertrek en de datum en plaats van aankomst overeenstemmen, en indien in de kolom ‘Dagen van onderbreking’ (D) het totaal aantal dagen dat de gehele reis onderbroken is geweest, is ingevuld (bijv. voor laden, lossen, wachttijd).

    • 3.6 Op de pagina ‘Vaartijden en scheepsreizen’ wordt de regel ‘Totaal van het aantal toe te rekenen vaardagen op deze bladzijde’ door de bevoegde autoriteit ingevuld.

Bijlage A3. Eisen betreffende tachografen en voorschriften voor de inbouw van tachografen aan boord

in toepassing van artikel 3.10 van het onderhavige reglement

A. Eisen betreffende tachografen

  • 1. Bepaling van de vaartijd van het schip

    Om vast te kunnen stellen of het schip al dan niet in de vaart is, moet op een geschikte plaats het draaien van de schroef worden opgenomen. Wanneer de voortstuwing op een andere wijze dan met schroeven geschiedt, moet de voortbeweging van het schip op een gelijkwaardige manier worden opgenomen. Wanneer twee of meer schroefassen aanwezig zijn, moet zijn verzekerd dat ook bij het draaien van slechts één schroefas registratie plaatsvindt.

  • 2. Identificatie van het schip

    Het uniek Europees scheepsidentificatienummer of het officiële scheepsnummer moet onuitwisbaar op de gegevensdrager worden opgetekend en daarvan kunnen worden afgelezen.

  • 3. Registratie op de gegevensdrager

    De exploitatiewijze van het schip, de datum en de tijd van het in bedrijf zijn en van de bedrijfsonderbreking van de tachograaf, de plaatsing en verwijdering van de gegevensdrager, alsmede andere handelingen aan het apparaat, moeten op de gegevensdrager worden geregistreerd op een zodanige wijze dat vervalsing is uitgesloten en deze gegevens kunnen worden afgelezen. De tijd, de plaatsing en verwijdering van de gegevensdrager, het openen en sluiten van het apparaat, alsmede de onderbreking van de stroomtoevoer, moeten door de tachograaf automatisch worden geregistreerd.

  • 4. Duur van de registratie per dag

    Elke dag moeten tussen 00.00 en 24.00 uur de datum, het draaien van de schroef, alsmede het tijdstip van het begin en einde van de schroefomwentelingen zonder onderbreking worden geregistreerd.

  • 5. Het aflezen van de geregistreerde gegevens

    De gegevens moeten ondubbelzinnig, gemakkelijk leesbaar en goed begrijpelijk zijn geregistreerd. Het moet te allen tijde mogelijk zijn, de geregistreerde gegevens zonder bijzondere hulpmiddelen af te lezen.

  • 6. Aantekening van de geregistreerde gegevens

    De geregistreerde gegevens moeten te allen tijde schriftelijk in de vorm van een overzichtelijke uitdraai ter beschikking kunnen worden gesteld.

  • 7. Betrouwbaarheid van de registratie

    Het draaien van de schroef moet op zodanige wijze worden geregistreerd dat vervalsing is uitgesloten.

  • 8. Nauwkeurigheid van de registratie

    Het draaien van de schroef moet nauwkeurig in functie van de tijd worden geregistreerd. De geregistreerde gegevens moeten met een nauwkeurigheid van 5 minuten kunnen worden afgelezen.

  • 9. Bedrijfsspanning

    Schommelingen van de bedrijfsspanning tot ± 10% van de nominale spanning mogen de goede werking van de apparatuur niet beïnvloeden. Bovendien moet de installatie bestand zijn tegen een verhoging van de voedingsspanning van 25% boven de nominale spanning, zonder dat de bedrijfszekerheid wordt beïnvloed.

  • 10. Bedrijfsvoorwaarden

    De apparaten of onderdelen daarvan moeten onder de volgende voorwaarden bedrijfszeker werken:

    – omgevingstemperatuur:

    0°C tot + 40 °C;

    – vochtigheid:

    tot 85% relatieve vochtigheid van de omgevingslucht;

    – elektrische beschermingsgraad:

    IP54 volgens IEC-Aanbeveling 529;

    – oliebestendigheid:

    voor zover de apparaten of onderdelen daarvan bestemd zijn om in machinekamers te kunnen worden geplaatst, moeten deze oliebestendig zijn;

    – toelaatbare toleranties van de tijdregistratie:

    ± 2 minuten per 24 uur.

B. Voorschriften met betrekking tot de inbouw van tachografen aan boord

Bij de installatie van tachografen aan boord moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • 1. Tachografen mogen slechts worden geïnstalleerd door een gespecialiseerd bedrijf dat door de bevoegde autoriteit is erkend.

  • 2. De tachograaf moet in het stuurhuis of op een andere goed toegankelijke plaats zijn geïnstalleerd.

  • 3. Het moet zichtbaar zijn of het apparaat in bedrijf is. Het apparaat moet permanent van stroom worden voorzien door middel van een elektrische stroomkring die tegen uitvallen beschermd is en voorzien is van een eigen beveiliging door zekeringen, en het moet rechtstreeks aan de stroombron zijn aangesloten.

  • 4. De informatie over de beweging van het schip, dat wil zeggen of het al dan niet ‘vaart’, wordt afgeleid uit de beweging van de voortstuwingsinstallatie. Het bijbehorende signaal moet worden afgeleid uit het draaien van de schroef, de schroefas of de aandrijvingsmotor. Bij andere soorten aandrijving moet een gelijkwaardige oplossing worden gevonden.

  • 5. De technische voorzieningen voor de registratie van de beweging van het schip moeten uiterst bedrijfszeker worden aangebracht en worden beveiligd tegen onrechtmatige manipulaties. Hiertoe moet de leiding voor de overbrenging van de signalen van de voortstuwingsinstallatie naar het apparaat (inclusief de signaalgever en de ingang in het apparaat) door passende maatregelen worden beveiligd en moet onderbreking van de leiding worden gesignaleerd. Hiertoe zijn bijvoorbeeld loodjes of zegels, voorzien van speciale merktekens, alsmede in het zicht aangelegde leidingen en gesignaleerde stroomkringen voor de controle geschikt.

  • 6. Het gespecialiseerde bedrijf dat de installatie heeft aangebracht of gesuperviseerd, controleert na voltooiing of de installatie naar behoren werkt. Dit bedrijf geeft een verklaring af waarop de bijzondere kenmerken van de installatie zijn vermeld (in het bijzonder de plaats en het soort loodjes of zegels alsmede de bijbehorende tekens en controle-inrichtingen) en waaruit de goede werking van de installatie blijkt. Deze verklaring moet tevens informatie over het type van het goedgekeurde apparaat bevatten. Na elke vervanging, wijziging of reparatie moet opnieuw worden gecontroleerd of het toestel naar behoren werkt; deze test moet in de verklaring worden vermeld.

    De verklaring moet ten minste de volgende gegevens bevatten:

    • naam, adres en logo van het erkende bedrijf dat de installatie heeft aangebracht of de montage heeft gesuperviseerd,

    • naam, adres en telefoonnummer van de bevoegde autoriteit die dit bedrijf heeft erkend,

    • het officiële scheepsnummer,

    • type en serienummer van de tachograaf,

    • datum waarop de werking is getest.

    De verklaring is vijf jaar geldig.

    De verklaring dient om aan te tonen dat het om een goedgekeurd apparaat gaat, dat door een erkend bedrijf is geïnstalleerd en op de goede werking ervan is onderzocht.

  • 7. Het erkende bedrijf moet de schipper instrueren omtrent het gebruik van het apparaat en een gebruiksaanwijzing verstrekken die aan boord bewaard moet worden. Dit moet in de verklaring met betrekking tot de installatie worden vermeld.

Bijlage A4. Verklaring voor het aantonen van de vereiste rusttijd, bedoeld in artikel 3.12, tweede tot en met zesde lid (Model)

(geldt alleen tezamen met het dienstboekje, respectievelijk met het grote patent zoals bedoeld in bijlage D1, respectievelijk het voorlopige grote patent, zoals bedoeld in bijlage D2 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn)

Naam en voornaam:

Nummer van het dienstboekje, respectievelijk van het patent:

Scheepsnaam, uniek Europees scheepsiden-tificatienummer of officieel scheepsnummer

Einde van de reis

Einde van de reis

Exploitatiewijze voor het einde van de reis

Laatste rusttijd voor het einde van de reis

Handtekening van de schipper

Datum

Tijdstip

Begin

Einde

 

E

E1

E2

E3

E4

 

1

2

3

4

5

6

7

             
             
             
             
             
             
             
             
             
             

Deze verklaring maakt deel uit van het vaartijdenboek van het schip waarop het bemanningslid zijn nieuwe reis aanvangt en is daarmee een document als bedoeld in artikel 1.10 van het Rijnvaartpolitiereglement.

Het maken van onjuiste aantekeningen of aantekeningen die niet aan de voorschriften voldoen, kan strafbaar zijn; het gaat daarbij ten minste om overtredingen.

De schipper van het schip waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, is verantwoordelijk voor de gegevens die in deze verklaring worden verstrekt.

Aanwijzingen voor het bijhouden van de verklaring

  • 1. De verklaring moet bij elke wisseling van schip door de schipper van het schip waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, worden ingevuld.

  • 2. De verklaring moet aan de schipper van het schip waarop de nieuwe reis wordt aangevangen, worden overgelegd.

  • 3. De gegevens in de verklaring moeten met de gegevens in het dienstboekje en het vaartijdenboek van het schip waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, overeenstemmen.

Bijlage A5. In het buitenland opgestelde, als gelijkwaardig erkende dienstboekjes (Model)

Staat

Nationale autoriteit(en) van afgifte

Besluit

Tsjechische Republiek

   

2000-I-26

Státní plavební správa Praha

Jankovcova 4

170 00 Praha 7

Tel : 234 637 111

Fax : 266 710 545

pobocka@spspraha.cz

Státní plavební správa Děčín

Labská 694/21

405 01 Děčín 1

Tel: 412 557 411

Fax: 412 557 410

pobocka@spsdecin.cz

Státní plavební správa Přerov

Seifertova 33

750 02 Přerov

Tel: 581 284 254

Fax: 581 284 256

pobocka@spsprerov.cz

   

Oostenrijk

2010-II-3

Bundesministerium für Verkehr, Innovation und Technologie, Oberste Schifffahrtsbehörde

Radetzkystraße 2

1030 Wien

Tel. +43 1 71162

Fax +43 1 7130326

mobiel:

+43 664 818 88 68

+43 664 818 89 09

+43 664 818 89 10

w2@bmvit.gv.at

Voor het aanbrengen van de controlestempels zijn ook de volgende instanties bevoegd:

Schifffahrtsaufsicht Hainburg

Donaulände 2

2410 Hainburg

Tel.: +43 2165 62 365

Fax: +43 2165 62 365-99

mobiel:

+43 664 818 88 50

+43 664 818 88 51

+43 664 818 88 52 schifffahrtsaufsicht.hainburg@bmvit.gv.at

Schifffahrtsaufsicht Wien

Handelskai 267

1020 Wien

Tel.: +43 1 728 37 00

Fax: +43 1 728 37 00-99

mobiel:

+43 664 / 818 88 53

+43 664 / 818 88 54

+43 664 / 818 88 55

+43 664 / 818 88 56 schifffahrtsaufsicht.wien@bmvit.gv.at

Schifffahrtsaufsicht Krems

Am Schutzdamm 1

3500 Krems

Tel.: +43 2732 / 83 170

Fax: +43 2732 / 83 170-99

mobiel:

+43 664 / 818 88 57

+43 664 / 818 88 58

+43 664 / 818 88 59 schifffahrtsaufsicht.krems@bmvit.gv.at

Schifffahrtsaufsicht Grein

Am Hofberg 2

4360 Grein

Tel.: +43 7268 / 320

Fax: +43 7268 / 7431

mobiel:

+43 664 / 818 88 60

+43 664 / 818 88 61

+43 664 / 818 88 62 schifffahrtsaufsicht.grein@bmvit.gv.at

Schifffahrtsaufsicht Linz

Regensburgerstraße 4

4020 Linz

Tel.: +43 732 / 777 229

Fax: +43 732 / 777 229-99

mobiel:

+43 664 / 818 88 63

+43 664 / 818 88 64

+43 664 / 818 88 65 schifffahrtsaufsicht.linz@bmvit.gv.at

Schifffahrtsaufsicht Engelhartszell

Nibelungenstraße 3

4090 Engelhartszell

Tel.: +43 7717 / 8026

Fax: +43 7717 / 8026-99

mobiel:

+43 664 / 818 88 66

+43 664 / 818 88 67

+43 664 / 818 88 70 schifffahrtsaufsicht.engelhartszell@bmvit.gv.at

       

Bulgarije

   

2010-II-3

Maritime Administration

Ruse 7000

20 Pristanistna St.

Tel : +359 82 815 815

Fax : +359 82 824 009

stw_rs@marad.bg

Maritime Administration

Lom 3600

3 Dunavski park St.

Tel : +359 971 66 963

Fax : +359 971 66 961

stw_lm@marad.bg

       

Hongarije

   

2010-II-3

Directie Strategie en Methodologie

Departement Scheepvaart en Burgerluchtvaart

Nemzeti Közlekedési Hatóság, Stratégiai és Módszertani Igazgatóság, Hajózásiés Légiközlekedési Főosztály

Postadres:

1389 Boedapest 62, Postbus 102

Kantooradres:

1066 Boedapest,

Teréz körút 62

Tel. : +36 1 815 9646

Fax : +36 1 815 9659

hajozaslegikozlekedesfoo.smi@nkh.gov.hu

       

Polen

   

2010-II-3

Inland Navigation Office in Bydgoszcz

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Bydgoszczy

ul. Konarskiego 1/3

85-066 Bydgoszcz

Tel. +48 52 322-02-73,

Fax +48 52 322-68-84

urzad@bydg.uzs.gov.pl

Inland Navigation Office in Gdansk

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Gdańsku

ul. Toruńska 8/4

80-841 Gdańsk

Tel. +48 58 301-84-14

Fax +48 58 301-84-14

urzad@gda.uzs.gov.pl

Inland Navigation Office in Gizycko

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Giżycku

ul. Łuczańska 5

11-500 Giżycko

Tel. +48 87 428-56-51

Fax +48 87 428-56-51

urzad@giz.uzs.gov.pl

Inland Navigation Office in Kedzierzyn-Kozle

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Kędzierzynie-Koźlu

ul. Chełmońskiego 1

47-205 Kędzierzyn-Koźle

Tel. +48 77 472-23-60

Fax +48 77 472-23-61

urzad@k-k.uzs.gov.pl

Inland Navigation Office in Krakow

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Krakowie

ul. Skawińska 31/3

31-066 Kraków

Tel. +48 12 430-53-97

Fax +48 12 430-53-97

urzad@kr.uzs.gov.pl

Inland Navigation Office in Szczecin

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Szczecinie

Plac Batorego 4

70-207 Szczecin

Tel. +48 91 434-02-79

Fax +48 91 434-01-29

urzad@szn.uzs.gov.pl

Inland Navigation Office in Warszawa

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Warszawie

ul. Dubois 9

00-182 Warszawa

Tel. +48 22 635-93-30

Fax +48 22 635-93-30

urzad@waw.uzs.gov.pl

Inland Navigation Office in Wroclaw

Urząd Zeglugi Śródlądowej we Wrocławiu

ul. Kleczkowska 52

50-227 Wrocław

Tel. +48 71 329-18-93

Fax +48 71 329-18-93

urzad@wroc.uzs.gov.pl

       

Roemenië

   

2010-II-3

Roemeense Scheepvaartautoriteit, Constanta

Port No. 1,

900900 Constanta

Tel:  0040241555676

Fax: 0040341730349

rna@rna.ro

lgrigore@rna.ro

       

Slowaakse Republiek

   

2010-II-3

Státna plavebná správa (ŠPS)

Vedúci odboru plavebnej bezpečnosti

Prístavná 10, 821 09 Bratislava 2

Tel: + 421 2 333 00217

Fax: +421 2 555 67 604

+421 2 335 23 913

sekretariat @sps.sk 

Op de pagina van de website van de CCR die gewijd is aan informatie over de toepassing van de Administratieve Overeenstemming over de Wederzijdse Erkenning van Dienstboekjes, zal het model van de erkende dienstboekjes toegankelijk zijn.

Bijlage B1. Minimumeisen ten aanzien van de lichamelijke geschiktheid

I. Gezichtsvermogen:

  • 1. Gezichtsscherpte bij daglicht:

    Met of zonder optische hulpmiddelen, ten minste 0,8 met beide ogen gezamenlijk of met het beste oog. Met één oog zien is toegestaan.

  • 2. Nachtblindheid:

    Alleen in twijfelgevallen te onderzoeken. Mesotest zonder verblinding bij een helderheidsniveau van 0,032 cd/m2, resultaat: contrast 1 : 2,7.

  • 3. Gewenning aan de duisternis:

    Alleen in twijfelgevallen te onderzoeken.

    Het resultaat mag niet meer dan een log-eenheid van de normaalkromme afwijken.

  • 4. Gezichtsveld:

    Afwijkingen in het gezichtsveld van het oog met de beste gezichtsscherpte zijn niet toegestaan. In geval van twijfel dient perimetrisch onderzoek verricht te worden.

  • 5. Kleurenonderscheidingsvermogen:

    Het kleurenonderscheidingsvermogen wordt als voldoende beschouwd wanneer de gegadigde voldoet aan de Farnsworth Panel D15 test of een erkende test met kleurplaten. In geval van twijfel onderzoeken met de anomaloscoop, waarbij de Anomaal-quotiënt bij een normale trichromasie moet liggen tussen 0,7 en 1,4 of met een andere gelijkwaardige test.

    Erkende kleurplatentests zijn:

    • a. Ishihara volgens de platen 12 tot 14,

    • b. Stilling/Velhagen,

    • c. Boström,

    • d. HRR (resultaat ten minste ‘mild’),

    • e. TMC (resultaat ten minste ‘second degree’),

    • f. Holmer-Wright B (Resultaat ten hoogte 8 fouten bij ‘small’).

  • 6. Motiliteit:

    Geen dubbelzien. Bij eenogigheid, normale beweeglijkheid van het goed functionerende oog.

II. Gehoorvermogen:

Het gehoor is als voldoende te beschouwen, indien het gemiddeld gehoorverlies van beide oren bij de frequenties 500, 1000, 2000 en 3000 Hz de waarde van 40 dB(A) niet overschrijdt. Indien de waarde van 40 dB wordt overschreden, is het gehoorvermogen toch als voldoende aan te merken, als de conversatiespraak met een hoortoestel op 2 m met elk oor afzonderlijk duidelijk wordt verstaan.

III. Er mogen geen andere bevindingen uit medische keuring aanwezig zijn die de lichamelijke geschiktheid uitsluiten.

Indien de navolgende ziekten of lichamelijke gebreken voorkomen, kan dit aanleiding geven tot twijfel aan de lichamelijke geschiktheid van de gegadigde als schipper:

  • 1. aandoeningen die gepaard gaan met bewustzijn- of evenwichtsstoornissen;

  • 2. aandoeningen of laesies van het centrale of perifere zenuwstelsel, gepaard gaande met duidelijke functionele stoornissen; in het bijzonder organische aandoeningen van de hersenen of het ruggenmerg en de daarbij optredende restverschijnselen, functionele stoornissen na schedel- of hersenletsel, cerebrale doorbloedingsstoornissen;

  • 3. geestesziekten;

  • 4. suikerziekte met niet goed instelbare, aanzienlijke schommelingen van de bloedglucose-waarden;

  • 5. manifeste endocriene stoornissen;

  • 6. ernstige aandoeningen van de bloedvormende orgaansystemen;

  • 7. astmatische bronchitis met aanvallen;

  • 8. aandoeningen of veranderingen in het hart of de bloedsomloop resulterend in een verminderde belastbaarheid;

  • 9. aandoeningen of gevolgen na een ongeval die leiden tot een aanzienlijke bewegingsbeperking, verlies of sterke vermindering van de kracht in een der ledematen die voor de uit te oefenen arbeid van belang zijn;

  • 10. chronisch alcoholisme, alsmede verslaving aan verdovende middelen of andere vormen van verslaving.

Bijlage B2. Medische verklaring met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid in de Rijnvaart (Model)

Bijlage 249084.png
Bijlage 249085.png

Bijlage B3. Verklaring betreffende de lichamelijke en geestelijke geschiktheid (Model)

Bijlage 249086.png

Bijlage C4. Boekje houdende de attesten voor de passagiersvaart (Model)

(105 X 147 mm – Achtergrond groen)
Bijlage 249091.png
Bijlage 249092.png
Bijlage 249093.png
Bijlage 249094.png
Bijlage 249095.png
Bijlage 249096.png
Bijlage 249097.png
Bijlage 249098.png
Bijlage 249099.png
Bijlage 249100.png

Bijlage D5. Als gelijkwaardig erkend Vaarbevoegdheidsbewijs

I. Vaarbevoegdheidsbewijzen van de lidstaten

Land

Naam van het gelijkwaardig erkende bewijs

Aanvullende voorwaarden

Voor de afgifte bevoegde nationale autoriteit(en)

Model van het gelijkwaardig erkende bewijs

D

Schifferpatent A

– voor de geldigheid van dit vaarbewijs op het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd.

Wasser- und Schifffahrtsdirektion Nord und Wasser- und Schifffahrtsdirektion Nordwest

Model

D

Schifferpatent B

Wasser- und Schifffahrtsdirektionen Nord, Nordwest, Mitte, West, Südwest, Süd und Ost

         

NL

Groot vaarbewijs A

– voor de geldigheid van dit vaarbewijs op het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd.

– de houder moet ten minste 21 jaar oud zijn.

CCV, afdeling binnenvaart

P.C. Boutenslaan 1

Postbus 1970

2280 DV Rijswijk

Model

NL

Groot vaarbewijs B

         

NL

Groot vaarbewijs I

– voor de geldigheid van dit vaarbewijs op het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

– de houder moet ten minste 21 jaar oud zijn,

– de houder is slechts tot het bereiken van de leeftijd van 50 jaar gerechtigd op de Rijn te varen.

Tot 1 maart 2001 afgegeven door het KOFS

Model

NL

Groot vaarbewijs II

         

B

Certificat de Conduite/ Vaarbewijs A

– voor de geldigheid van dit vaarbewijs op het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

– de houder moet ten minste 21 jaar oud zijn,

– de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50. jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn voorleggen, dat volgens de door de Rijnvaartreglementering voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd.

S.P.F. Mobilité et Transports/F.O.D. Mobiliteit en vervoer

Direction Générale Transport Terrestre/ Directoraat- Generaal Vervoer Te Land

City Atrium

Rue du Progrès/ Vooruitgangsstraat 56

B-1210 Brussel

Model

B

Certificat de conduite /Vaarbewijs B

Duits model:

Schipperspatent voor de binnenvaart A en B

(85 mm x 54 mm – basiskleur blauw; overeenkomstig ISO-Norm 7810.)

Bijlage 249108.png

Nederlands Model:

Groot vaarbewijs A en B voor de binnenvaart

(85 mm x 54 mm – achtergrond blauw)

Bijlage 249109.png

Groot vaarbewijs I en II:

Bijlage 249111.png

Groot vaarbewijs I1

Bijlage 249112.png

Groot vaarbewijs II2

Bijlage 249118.png

Belgisch Model:

Het materiaal van de kaart moet voldoen aan ISO-norm 7810.

Bijlage 249120.png

Het materiaal van de kaart moet voldoen aan ISO-norm 7810.

Bijlage 249121.png

II. – Vaarbevoegdheidsbewijs van derde landen

Land

Naam van het gelijkwaardig erkende bewijs

Aanvullende voorwaarden

Voor de afgifte bevoegde nationale autoriteit(en)

Model van het gelijkwaardig erkende bewijs

RO

Vaarbewijs A

– voor de geldigheid van dit vaarbewijs op het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

– de houder moet ten minste 21 jaar oud zijn,

– de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50. jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn overleggen, dat volgens de door de Rijnvaartreglementering voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd

Autorité navale roumaine, Constanta Port No. 1, 900900 Constanta, Roumanie

Tél : 0241/616.129 ; 0241/60.2229

Fax : 0241/616.229 ; 0241/60.1996

Email : rna@rna.ro

Model

RO

Vaarbewijs B

Model

         

CZ

Vaarbewijs van kapitein Klasse I

– voor de geldigheid van dit vaarbewijs op het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

– de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50. jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn overleggen, dat volgens de door de Rijnvaartreglementering voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd

Státní plavební správa,

Jankovcova 4

Praha 7

170 04

République tchèque

tel : +420 234 637 240

bimka@spsprha.cz kuzminski@spspraha.cz

Model

         

HU

Vaarbewijs Klasse A

– voor de geldigheid van dit vaarbewijs op het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

– de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50. jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn overleggen, dat volgens de door de Rijnvaartreglementering voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd

Nemzeti Közlekedési Hatóság / Autorité Nationale de Transport

Stratégiai és Módszertani Igazgatóság / Direction de Stratégique et  Méthdologique

Hajózási és Légiközlekedési Főosztály / Département de la Navigation et l’Aviation Civile

Adresse postale :

1389 Budapest 62 Pf. 102

Situation :

1066 Budapest,

Teréz körút 62

Hongrie

Tél. : +36 1 815 9646

Fax : +36 1 815 9659

E-mail :

hajozaslegikozlekedesfoo.smi@nkh.gov.hu

Model

HU

Vaarbewijs Klasse B

– voor de geldigheid van dit vaarbewijs op het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

– de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50. jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn overleggen, dat volgens de door de Rijnvaartreglementering voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd

Model

         

PL

Vaarbewijs type A

– op het riviergedeelte tussen de sluizen van Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

–de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn overleggen, dat volgens de door dat Reglement voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd.

Inland Navigation Office in Bydgoszcz

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Bydgoszczy

ul. Konarskiego 1/3

85-066 Bydgoszcz urzad@bydg.uzs.gov.pl

Tel. +48 52 322-02-73,

Fax +48 52 322-68-84

Inland Navigation Office in Gdansk

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Gdańsku

ul. Toruńska 8/4

80-841 Gdańsk

urzad@gda.uzs.gov.pl

Tel. +48 58 301-84-14

Fax +48 58 301-84-14

Model

     

Inland Navigation Office in Gizycko

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Giżycku

ul. Łuczańska 5

11-500 Giżycko

urzad@giz.uzs.gov.pl

Tel. +48 87 428-56-51

Fax +48 87 428-56-51

Inland Navigation Office in Kedzierzyn-Kozle

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Kędzierzynie-Koźlu

ul. Chełmońskiego 1

47-205 Kędzierzyn-Koźle

 
 

Vaarbewijs type B

 

urzad@k-k.uzs.gov.pl

Tel. +48 77 472-23-60

Fax +48 77 472-23-61

Inland Navigation Office in Krakow

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Krakowie

ul. Skawińska 31/3

31-066 Kraków

urzad@kr.uzs.gov.pl

Tel. +48 12 430-53-97

Fax +48 12 430-53-97

Inland Navigation Office in Szczecin

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Szczecinie

Plac Batorego 4

70-207 Szczecin

urzad@szn.uzs.gov.pl

Tel. +48 91 434-02-79

Fax +48 91 434-01-29

Model

     

Inland Navigation Office in Warszawa

Urząd Zeglugi Śródlądowej w Warszawie

ul. Dubois 9

00-182 Warszawa urzad@waw.uzs.gov.pl

Tel. +48 22 635-93-30

Fax +48 22 635-93-30

Inland Navigation Office in Wroclaw

Urząd Zeglugi Śródlądowej we Wrocławiu

ul. Kleczkowska 52

50-227 Wrocław

urzad@wroc.uzs.gov.pl

Tel. +48 71 329-18-93

Fax +48 71 329-18-93

 

SK

Kapiteinsvaarbewijs klasse I

Preukaz odbornej spôsobilosti Lodný

kapitán I. triedy kategórie B

– voor de geldigheid van dit Slowaakse vaarbewijs op het riviergedeelte tussen de sluizen van Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

– de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn voorleggen, dat volgens de door dat Reglement voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd.

Státna plavebná správa (ŠPS)

Vedúci odboru plavebnej bezpečnosti

Prístavná 10, 821 09 Bratislava 2

Tél. + 421 2 333 00217

Fax +421 2 555 67 604

+421 2 335 23 913

sekretariat @sps.sk

Model

AT

Kapiteinspatent

Kapitänspatent

– voor de geldigheid van dit Oostenrijkse vaarbewijs op het riviergedeelte tussen de sluizen van Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

– de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn voorleggen, dat volgens de door dat Reglement voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd.

 

Model

BG

Binnenvaartpatent

Schifferpatent für die Binnenschiffahrt

– op het riviergedeelte tussen de sluizen van Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten overeenkomstig het in bijlage D3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd, - de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn voorleggen, dat volgens de door dat Reglement voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd.

Bulgarian Maritime Administration (BMA)

Ruse 7000

20 Pristanistna St.

stw_rs@marad.bg

Tél : +359 82 815 815

Fax : +359 82 824 009

Model

Model van de Roemeense vaarbevoedheidsbewijzen van de klassen A en B

Vaarbevoegdheidsbewijs klasse A

Bijlage 249122.png
  • 1. Naam van de houder

  • 2. Voornaam

  • 3. Geboortedatum en plaats

  • 4. Datum van afgifte

  • 5. Volgnummer van het bewijs

  • 6. Pasfoto van de houder

  • 7. Handtekening van de houder

  • 8. Alle vaarwegen behalve de Rijn

  • 9. R (Radar) – klasse en draagvermogen van het schip waarvoor het patent geldt (tonnen, kW, passagiers)

  • 10. Vervaldatum

  • 11. Aantekeningen, beperkingen

Vaarbevoegdheidsbewijs klasse B

Bijlage 249123.png
  • 1. Naam van de houder

  • 2. Voornaam

  • 3. Geboortedatum en plaats

  • 4. Datum van afgifte

  • 5. Volgnummer van het bewijs

  • 6. Pasfoto van de houder

  • 7. Handtekening van de houder

  • 8. Alle vaarwegen behalve de Rijn

  • 9. R (Radar) – klasse en draagvermogen van het schip waarvoor het patent geldt (tonnen, kW, passagiers)

  • 10. Vervaldatum

  • 11. Aantekeningen, beperkingen

Model van het Tsjechische vaarbewijs

Vaarbewijs Kapitein Klasse I

Bijlage 249124.png

Hongaarse modellen vaarbewijs klasse A en klasse B

Vaarbewijs klasse A

(585 mm × 54 mm – Achtergrond lichtblauw)

(De fysieke kenmerken van de kaart moeten voldoen aan de ISO-norm 7810.)

Bijlage 249125.png

Vaarbewijs Klasse B

(585 mm × 54 mm – Achtergrond lichtblauw

(De fysieke kenmerken van de kaart moeten voldoen aan de ISO-norm 7810.)

Bijlage 249126.png

Model van de Poolse vaarbevoedheidsbewijzen van de klassen A en B

Vaarbewijs type A

Bijlage 249127.png

Vaarbewijs type B

Bijlage 249128.png

Model van het Slowaakse vaarbewijs

Kapiteinsvaarbewijs Klasse I

Preukaz odbornej spôsobilosti Lodný kapitán I. triedy kategórie B

(voorzijde)

Bijlage 251906.png
1. Foto voorzijde

(achterzijde)

Bijlage 251907.png
2. Foto achterzijde

Kapiteinspatent

Kapitänspatent

(Voorzijde)

Bijlage 249370.png

(Achterzijde)

Bijlage 249371.png

Bijlage 250186.png
Bijlage 250187.png

Bijlage D6. Als gelijkwaardig erkende bevoegdheidsbewijzen voor de radarvaart

Land

Naam van het erkende bewijs

Aanvullende voorwaarden

Voor de afgifte bevoegde nationale autoriteit(en)

Model

RO

Radarbevoegdheidsbewijs voor de binnenvaart

--

Roemeense Scheepvaartautoriteit, Constanta Port Nr. 1, 900900 Constanta, Roemenië

Tel : 0241/616.129 ; 0241/60.2229

Fax : 0241/616.229 ; 0241/60.1996

E-mail : rna@rna.ro

Model

         

CZ

Radarbevoegdheidsbewijs voor de binnenvaart

---

Státní plavební správa,

Jankovcova 4

Praha 7

170 04

Tsjechische Republiek

Tel : +420 234 637 240

kuzminski@spspraha.cz

bimka@spsprha.cz

Model

         

HU

Radarbevoegdheidsbewijs voor de binnenvaart

---

Nemzeti Közlekedési Hatóság / Autorité Nationale de Transport

Stratégiai és Módszertani Igazgatóság / Direction de Stratégique et  Méthdologique

Hajózási és Légiközlekedési Főosztály / Departement Scheepvaart en Burgerluchtvaart

Postadres:

1389 Boedapest 62 Pf. 102

Bezoekadres:

1066 Boedapest,

Teréz körút 62

Hongarije

Tel. : +36 1 815 9646

Fax : +36 1 815 9659

E-mail :

hajozaslegikozlekedesfoo.smi@nkh.gov.hu

Model

SK

Radarbevoegdheidsbewijs

Preukaz radarového navigátora

 

Státna plavebná správa (ŠPS)

Vedúci odboru plavebnej bezpečnosti

Prístavná 10, 821 09 Bratislava 2

Tél. + 421 2 333 00217

Fax +421 2 555 67 604

+421 2 335 23 913

ecretariat @sps.sk

Model

AT

Aantekening ‘Radar’ ingeschreven op het kapiteinspatent

     

Model van het Roemeense bevoegdheidsbewijs voor het varen op radar

Bijlage 249129.png

Model van het Tsjechische radarbevoegdheidsbewijs

Bijlage 249130.png

Hongaars radarbevoegdheidsbewijs voor de binnenvaart

Bijlage 249131.png

Radarbevoegdheidsbewijs

Preukaz radarového navigátora

(Voorzijde)

Bijlage 249372.png

(Achterzijde)

Bijlage 249373.png

Bijlage D7. Examenprogramma ter verkrijging van een Rijnpatent

Opmerking vooraf:

Soorten patent

(kolom 4 tot en met 7)

A –

Groot patent

B –

Klein patent

C –

Sportpatent

D –

verheidspatent

Vereiste kennis

(kolom 3)

1 –

Gedetailleerde kennis

2 –

Basiskennis

1

2

3

4

5

6

7

nr.

Examenstof

 

A

B

C

D

1.

Kennis van de reglementen, gidsen en handboeken

         

1.1

Rijnvaartpolitiereglement

(inclusief de tijdelijke wijzigingen)

         
 

Hoofdstuk 1 tot en met 7, 15

1

x

x

x

x

 

Hoofdstuk 8:

1

x

x

   
 

Hoofdstuk 9, 10, 12, 14 (voor de betreffende riviergedeelten)

1

x

x

x

x

 

Hoofdstuk 11:

1

x

     
             
 

Bijlagen

         
 

3. Optische tekens van schepen

1

x

x

x

x

 

6. Geluidsseinen

1

x

x

x

x

 

7. Verkeerstekens

1

x

x

x

x

 

8. Verkeerstekens ter markering van de vaarweg

1

x

x

x

x

 

10. Olie-afgifteboekje

1

x

x

x

x

             
 

Gidsen/Handboeken

         
 

Marifonie in de binnenvaart

2

x

x

x

x

 

Afvalverwijdering

2

x

x

x

x

             

1.2

Verkeersvoorschriften voor zeescheepvaartwegen

1

x

x

x

 
 

(optische tekens van schepen, geluidsseinen, verkeerstekens, navigatiehulpmiddelen en betonningssystemen, vaarregels)

         
             

1.3

Reglement onderzoek Schepen op de Rijn

         
 

Opzet en inhoud

2

x

x

x

x

 

Inhoud certificaat van onderzoek

2

x

x

x

x

             

1.4

Bemanningsvoorschriften, Deel II van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn

1

x

x

 

x

             

1.5

ADN

         
 

Opzet

2

x

x

 

x

 

Documenten/instructies

2

x

x

 

x

 

Kennis van de voorgeschreven blauwe kegels/lichten

1

x

x

 

x

 

Opzoeken van operationele voorschriften

2

x

x

 

x

             

1.6

Bepalingen betreffende de Rijnpatenten: Deel III van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn

         
 

Soorten patent

2

x

x

x

x

 

Criteria voor de intrekking van een patent en de opschorting van de geldigheid

1

x

x

x

x

             

1.7

Voorkoming van ongevallen

2

x

x

x

x

             

2.

Nautische kennis en kennis van riviergedeelten

         
 

(aan de hand van kaarten)

         
             

2.1

Rijn en nevenwateren

2

x

x

x

x

 

(belangrijkste geografische, hydrologische, meteorologische en morfologische kenmerken)

         
             

2.2

Kennis van de gewenste riviergedeelten van de Rijn

         
 

Beschrijving van de vaarweg in de op- en afvaart

1

x

x

x

x

 

Afmetingen van de vaarweg

1

x

x

x

x

             

2.3

Navigatie op zeescheepvaartwegen

2

x

x

x

 
 

(koersbepaling, peilingen en plaatsbepaling, het gebruik van zeekaarten, procedures voor het controleren van het kompas, basiskennis inzake getijdewerking)

         
             

3.

Praktijkkennis

         
 

(Nautische zaken, scheepvaarttechnische zaken, praktische vaardigheden)

         
             

3.1

Voeren van het schip

         
 

Praktijk van het sturen, manoeuvreereigenschappen

2

x

x

x

x

 

Functie van de stuurinrichtingen en de aandrijving

2

x

x

x

x

 

Invloed van stromingen, wind en zuiging

2

x

x

x

x

 

Drijfvermogen, stabiliteit en toepassing daarvan in de praktijk

2

x

x

x

x

 

Ankeren en meren

2

x

x

x

x

             

3.2

Motorenkennis

         
 

Bouw, werking van de motoren, functie van de elektrische inrichtingen

2

x

x

x

x

 

Bediening, bedrijfscontrole

2

x

x

x

x

 

Maatregelen bij bedrijfsstoringen

2

x

x

x

x

             

3.3

Laden en lossen

         
 

Bepalen van het gewicht van de lading aan de hand van de meetbrief

2

x

x

   
 

Gebruik van de diepgangsschaal

2

x

x

   
 

Stuwen van de lading

2

x

x

 

x

             

3.4

Handelen onder bijzondere omstandigheden

         
 

Maatregelen bij schade, eerste hulp, stoppen van lekkage

2

x

x

x

x

 

Bediening van reddingsmiddelen

2

x

x

x

x

 

Bijzonderheden bij averij op zeescheepvaartwegen

2

x

x

x

 
 

Behandeling van afval en voorkomen van verontreiniging van de waterwegen

2

x

x

x

x

 

Informeren van de bevoegde autoriteiten

2

x

x

x

x

 

Brandbestrijding

2

x

x

x

x

Bijlage D8. Examenprogramma ter verkrijging van een radarpatent

Deel A. – Theoretisch gedeelte

1.

Theorie omtrent radar

1.1

Radiogolven, algemeen

1.2

Voortplantingssnelheid van de radiogolven

1.3

Terugkaatsing van de radiogolven (radarreflectoren)

1.4

Beginsel van de werking van radar

1.5

Kengetallen van radarapparatuur voor de binnenvaart

1.5.1

Frequentie

1.5.2

Zendvermogen

1.5.3

Duur van de zendpuls

1.5.4

Omwentelingen van de antenne

1.5.5

Eigenschappen van de antenne

1.5.6

Beeldscherm (indicatie en bediening)

1.5.7

Beeldschermdoorsnede

1.5.8

Ingesteld bereik

1.5.9

Onderscheiding voor dichtbij

1.5.10

Radiale onderscheiding

1.5.11

Azimuthale onderscheiding

   

2.

Interpretatie van het radarbeeld

2.1

Plaats van de antenne op het beeldscherm; koerslijn

2.2

Vaststellen van ligging, koers en draaiing van het eigen schip

2.3

Bepalen van afstanden en bereik

2.4

Onderscheiden van het gedrag van andere verkeersdeelnemers (stilliggende, tegemoetkomende en in dezelfde richting varende schepen)

2.5

Betekenis van hulpmiddelen en interpretatie van het radarbeeld (koerslijn, afstandsringen, nalichtspoor, decentreren)

2.6

Beperking van informatie verkregen door radar

2.7

Verschillen tussen de gebruikelijke en daglicht-radarapparatuur

   

3.

Verstoringen van het radarbeeld

3.1

Storingen die vanuit het eigen schip komen en mogelijke maatregelen tot vermindering daarvan

3.1.1

Uiteenvallen van de antennebundel

3.1.2

Schaduwvorming (blinde sektoren)

3.1.3

Meervoudige reflectie (bijv. in het gebied van de laadruimte)

3.2

Storingen die vanuit de omgeving komen en mogelijke maatregelen tot vermindering daarvan

3.2.1

Storingen door regen of golfslag

3.2.2

Strooivelden (bv. bij bruggen)

3.2.3

Meervoudige reflectie

3.2.4

Schijndoelen

3.2.5

Schaduwvorming

3.2.6

Meerweg uitbreiding

3.3

Verschijningsvorm van de van andere radarapparaten uitgaande storingen en maatregelen tegen het opheffen daarvan

   

4.

Bediening van het radarapparaat

4.1

Tijd nodig voor inwerkingstelling, gereedheid

4.2

Basisinstelling, afstemming

4.3

Afstemming van contrast en helderheid

4.4

Afstemming van de versterking

4.5

Afstemming van de verzwakking en filter

4.6

Beoordeling van de beeldkwaliteit

   

5.

Bochtaanwijzer

5.1

Functioneren

5.2

Gebruiksmogelijkheden

   

6.

Bijzondere politievoorschriften

6.1

Gebruik van marifoon, geluidsseinen en koersafspraken

6.2

Materiële minimumuitrusting van het schip voor het varen met behulp van radar

6.3

Personele minimumbezetting en bevoegdheden voor het varen met behulp van radar

Deel B. – Praktisch gedeelte

1.

Voor het vertrek te nemen maatregelen

1.1

Inwerkingstelling, afstemming en controle op het functioneren van het apparaat

1.2

Interpretatie van het radarbeeld

1.

Taakverdeling aan boord

   

2.

Het varen met behulp van radar

2.1

Varen en keren op stilstaand en stromend water

2.2

In- en uitvaren van een haven of van een smal vaarwater, met afspraken via de marifoon en geluidsseinen

2.3

Ontmoeten en oplopen

2.4

Stoppen op een aangewezen plaats

2.5

Toelichten van het radarbeeld

2.6

Geven van commando’s aan de roerganger

2.7

Gedrag in bijzondere situaties (bijvoorbeeld: gevaarlijke verkeerssituaties of uitval van apparaten).

  1. Dit document kan ook door de ‘Minister van Verkeer en Waterstaat, namens deze, De Directeur-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken’ worden afgegeven. ^ [1]
  2. Dit document kan ook door de ‘Minister van Verkeer en Waterstaat, namens deze, De Directeur-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken’ worden afgegeven. ^ [2]