Wet primair onderwijs BES

Geraadpleegd op 29-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 13-09-2014 en zichtdatum 26-12-2024.
Geldend van 01-08-2014 t/m 31-12-2014

Wet primair onderwijs BES

Hoofdstuk I. Basisonderwijs

Titel I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet wordt verstaan onder:

basisregister onderwijs: een basisregister onderwijs als bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht;

bevoegd gezag: voor wat betreft

  • a. een openbare school:

    • 1°. het bestuurscollege van het betreffende openbaar lichaam, voor zover de eilandsraad niet anders bepaalt, en, indien de eilandsraad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;

    • 2°. de openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 53; dan wel

    • 3°. de stichting, bedoeld in artikel 54;

  • b. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 60;

    bijzondere school: een door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde een stichting als bedoeld in artikel 54, in stand gehouden school;

    deelnemers: deelnemers als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;

    expertisecentrum onderwijszorg: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 28, eerste lid;

    inspectie of inspecteur: de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, voor zover belast met taken op het gebied van het basisonderwijs;

    Onderwijsraad: de Onderwijsraad, bedoeld in de Wet op de Onderwijsraad;

    Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

    openbaar lichaam: het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

    openbare rechtspersoon: een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 53;

    openbare school:

    • a. een door een openbaar lichaam, al dan niet tezamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid in stand gehouden school;

    • b. een door een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 53 in stand gehouden school; dan wel

    • c. een door een stichting als bedoeld in artikel 54 in stand gehouden school;

    ouders: ouders, voogden of verzorgers;

    personeel:

    • a. de benoemde directeur, het personeel benoemd in een functie voor het geven van onderwijs, het personeel benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs, of het personeel dat is benoemd voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van meer dan een school, waaronder begrepen de leden van het bestuur van die scholen die zijn benoemd door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 25, derde lid, voor zover die leden mede zijn benoemd op basis van een arbeidsovereenkomst of een schriftelijke aanstelling;

    • b. het onder a bedoelde personeel dat zonder benoeming is tewerkgesteld, tenzij het betreft de toepassing van de artikelen 37, 39, 40, 58, 64 en 111, voor zover niet anders is bepaald, en de toepassing van daarmee verband houdende wettelijke bepalingen;

    persoonsgebonden nummer BES: het administratienummer van de leerling, dan wel het door Onze Minister uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 46, vierde lid;

    Rijksvertegenwoordiger: Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    school: een school waar basisonderwijs wordt gegeven;

    school voor voortgezet onderwijs: een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs BES;

    schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend.

Artikel 2. Doelgroep

Het basisonderwijs is het onderwijs bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van omstreeks 4 jaar. Het legt mede de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs.

Artikel 3. Bevoegdheid schoolonderwijs

  • 2 Het onderwijs in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening in het derde tot en met achtste schooljaar kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel b. 1°, behalve door degene die beschikt over een in dat onderdeel b. 1° bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen voor het geven van lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs, uitsluitend worden gegeven door degene die:

    • a. beschikt over een in dat onderdeel b. 1° bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 35, eerste lid, en

    • b. in het bezit is van een bij ministeriële regeling aangewezen getuigschrift dat specifiek is gericht op de bekwaamheid tot het geven van dat onderwijs, of onderwijs volgt ter verkrijging van een dergelijk getuigschrift, in welk laatste geval betrokkene het onderwijs in deze onderwijsactiviteit mag geven gedurende ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren, gerekend vanaf het moment waarop betrokkene het onderwijs ter verkrijging van dit getuigschrift voor de eerste maal volgt.

  • 3 Onze Minister kan aan personen die in het bezit zijn van een buiten Nederland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond, de bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs verlenen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.

  • 4 Ten aanzien van studenten die een duale opleiding volgen als bedoeld in artikel 7.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek leidend tot een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°, en aan die opleiding ten minste 180 studiepunten hebben behaald, kan worden afgeweken van de eisen in het eerste lid onder b, met dien verstande dat het tijdelijk dienstverband van de student een periode beslaat die overeenkomt met een volledig dienstverband van vijf maanden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten die ten minste 166 doch nog geen 180 studiepunten hebben behaald, indien door de desbetreffende hogeschool wordt verklaard dat de student beschikt over met 180 studiepunten vergelijkbare en tevens voor het dienstverband relevante kennis, inzicht en vaardigheden. De toepassing van de vorige volzin vervalt ten aanzien van die student die niet binnen vier weken na aanvang van het dienstverband over 180 studiepunten beschikt. De in artikel 7.7, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde overeenkomst vermeldt tevens de leraar onder wiens verantwoordelijkheid de betrokken student werkzaamheden van onderwijskundige aard verricht.

Artikel 4. Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden

  • 2 De onderwijsondersteunende functionaris die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder b, c of d, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 35, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van de eerste volzin.

Artikel 5. Kosten van voeding, kleding of vervoer voor leerlingen

  • 1 Bij eilandsverordening worden regels gegeven met betrekking tot het verstrekken van voeding en kleding aan alsmede het mogelijk maken van vervoer naar en van school voor leerlingen die zonder deze voorzieningen redelijkerwijs niet in staat zouden zijn de school geregeld te bezoeken als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de Leerplichtwet BES.

  • 2 De eilandsverordening maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

  • 3 De eilandsverordening eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school.

  • 4 De eilandsverordening voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.

  • 5 De eilandsverordening kan bepalen dat het openbaar lichaam, in plaats van bekostiging in geld te geven, het verstrekken van voeding of kleding of het vervoer verzorgt of doet verzorgen.

  • 6 De eilandsverordening kan bepalen dat het bestuurscollege in bijzondere gevallen de bevoegdheid heeft ten gunste van de ouders van de inhoud van de eilandsverordening af te wijken.

  • 7 De eilandsverordening bepaalt dat voor leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken, een adequate voorziening wordt getroffen.

Artikel 6. Verplichting tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven

  • 2 Indien uit het overleg, bedoeld in het eerste lid, moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een redelijk vermoeden dat de desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een leerling van de school, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES, en stelt het bevoegd gezag de vertrouwensinspecteur daarvan onverwijld in kennis. Voordat het bevoegd gezag overgaat tot het doen van aangifte, stelt het de ouders van de betrokken leerling, onderscheidenlijk de betreffende ten behoeve van de school met taken belaste persoon, hiervan op de hoogte.

  • 3 Indien een personeelslid op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ten behoeve van de school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een leerling van de school, stelt het personeelslid het bevoegd gezag daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 7. Niet uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs

Het bevoegd gezag van een bijzondere school geeft binnen vier weken na de oprichting van de school onder overlegging van de statuten van de rechtspersoon, die de school in stand houdt, en van de reglementen, van die oprichting kennis aan Onze Minister. Indien de statuten of reglementen worden gewijzigd of ingetrokken, wordt eveneens binnen vier weken van de wijziging of van de intrekking van de statuten of reglementen aan Onze Minister kennis gegeven.

Artikel 8. Uitgaven uit de openbare kas

Ten laste van een andere openbare kas dan van Rijk en openbaar lichaam worden geen scholen in stand gehouden, noch uitgaven voor een school gedaan. Openbare lichamen doen geen uitgaven voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dan krachtens de wet.

Artikel 9. Reikwijdte wet

  • 1 Deze wet is niet van toepassing op scholen die uitsluitend bestemd zijn voor kinderen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben.

  • 2 Bij twijfel of op een school het eerste lid van toepassing is, besluit de Kroon, de Raad van State gehoord.

Titel II. Openbaar en uit de openbare kassen bekostigd bijzonder onderwijs

Afdeling 1. Regelen voor het openbaar onderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs

§ 1. Onderwijs

Artikel 10. Uitgangspunten en doelstelling onderwijs

  • 1 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.

  • 2 Het onderwijs richt zich in elk geval op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, en op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.

  • 3 Het onderwijs:

    • a. heeft tot doel de algemene vorming van de leerlingen, gezien in relatie tot Nederland en de Caribische regio in het bijzonder,

    • b. gaat er mede van uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving,

    • c. is mede gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie,

    • d. is er mede op gericht dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten.

  • 4 De scholen voorzien in een leerlingvolgsysteem waarin in elk geval de vorderingen van de leerling op de basisvaardigheden worden bijgehouden.

  • 5 Ten aanzien van leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte, is het onderwijs gericht op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling.

  • 6 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat:

    • a. de leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8 aaneensluitende schooljaren de school kunnen doorlopen;

    • b. de leerlingen in 8 schooljaren ten minste 7 520 uren onderwijs ontvangen, met dien verstande dat de leerlingen in de eerste 4 schooljaren ten minste 3 520 uren onderwijs en in de laatste 4 schooljaren ten minste 3 760 uren onderwijs ontvangen, en aan de leerlingen in de laatste 6 schooljaren ten hoogste 7 weken van het schooljaar 4 dagen per week onderwijs wordt gegeven, die evenwichtig zijn verdeeld over het schooljaar, bij een schoolweek van in beginsel niet minder dan 5 dagen onderwijs, en

    • c. de onderwijsactiviteiten evenwichtig over de dag worden verdeeld.

  • 7 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat leerlingen die in verband met ziekte thuis verblijven dan wel zijn opgenomen in een ziekenhuis, op adequate wijze voldoende onderwijs kunnen genieten.

  • 8 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder van taalachterstanden.

Artikel 11. Inhoud onderwijs openbaar lichaam Bonaire

  • 1 Het onderwijs in het openbaar lichaam Bonaire omvat, waar mogelijk in samenhang:

    • a. zintuiglijke en lichamelijke oefening;

    • b. Nederlandse taal;

    • c. Papiaments;

    • d. Engelse taal;

    • e. rekenen en wiskunde;

    • f. enkele kennisgebieden;

    • g. expressie-activiteiten;

    • h. bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer;

    • i. bevordering van gezond gedrag.

  • 2 Bij de kennisgebieden wordt in elk geval aandacht besteed aan:

    • a. aardrijkskunde;

    • b. geschiedenis;

    • c. de natuur, waaronder biologie;

    • d. maatschappelijke verhoudingen, waaronder staatsinrichting;

    • e. geestelijke stromingen.

  • 3 Het onderwijs kan naast de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, tevens de Spaanse taal omvatten.

  • 4 Ten aanzien van de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, worden bij algemene maatregel van bestuur kerndoelen vastgesteld.

  • 5 Voor de school geldt de eis dat zij tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten als aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen hanteert. Kerndoelen geven een beschrijving van kwaliteiten van leerlingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden. Indien de eerste volzin niet kan worden toegepast voor een leerling met een specifieke onderwijsbehoefte, wordt in het handelingsplan, bedoeld in artikel 45, aangegeven wat daarvan de reden is en welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd.

  • 6 Indien een bevoegd gezag van een bijzondere school dringend bedenkingen heeft tegen de krachtens het vierde lid vastgestelde kerndoelen, kan het bevoegd gezag eigen kerndoelen voor de school vaststellen. Deze kerndoelen zijn van gelijk niveau als de kerndoelen, bedoeld in het vierde lid. Het bevoegd gezag zendt de vastgestelde kerndoelen aan de inspecteur.

  • 7 Het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands en in het Papiaments.

  • 8 Onze Minister kan in bijzondere gevallen op verzoek van het bevoegd gezag toestaan dat wordt afgeweken van de voorschriften in het eerste en tweede lid. De toestemming wordt verleend voor een bepaald tijdvak; zij kan voorwaarden bevatten.

Artikel 12. Inhoud onderwijs openbare lichamen Sint Eustatius en Saba

  • 1 Het onderwijs in de openbare lichamen Sint Eustatius en Saba omvat, waar mogelijk in samenhang:

    • a. zintuiglijke en lichamelijke oefening;

    • b. Nederlandse taal;

    • c. Engelse taal;

    • d. rekenen en wiskunde;

    • e. enkele kennisgebieden;

    • f. expressie-activiteiten;

    • g. bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer;

    • h. bevordering van gezond gedrag.

  • 2 Bij de kennisgebieden wordt in elk geval aandacht besteed aan:

    • a. aardrijkskunde;

    • b. geschiedenis;

    • c. de natuur, waaronder biologie;

    • d. maatschappelijke verhoudingen, waaronder staatsinrichting;

    • e. geestelijke stromingen.

  • 3 Het onderwijs kan naast de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, tevens de Spaanse taal omvatten.

  • 4 Ten aanzien van de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, worden bij algemene maatregel van bestuur kerndoelen vastgesteld.

  • 5 Voor de school geldt de eis dat zij tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten als aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen hanteert. Kerndoelen geven een beschrijving van kwaliteiten van leerlingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden. Indien de eerste volzin niet kan worden toegepast voor een leerling met een specifieke onderwijsbehoefte, wordt in het handelingsplan, bedoeld in artikel 45, aangegeven wat daarvan de reden is en welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd.

  • 6 Indien een bevoegd gezag van een bijzondere school dringend bedenkingen heeft tegen de krachtens het vierde lid vastgestelde kerndoelen, kan het bevoegd gezag eigen kerndoelen voor de school vaststellen. Deze kerndoelen zijn van gelijk niveau als de kerndoelen, bedoeld in het vierde lid. Het bevoegd gezag zendt de vastgestelde kerndoelen aan de inspecteur.

  • 7 Het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands en in het Engels.

  • 8 Onze Minister kan in bijzondere gevallen op verzoek van het bevoegd gezag toestaan dat wordt afgeweken van de voorschriften in het eerste en tweede lid. De toestemming wordt verleend voor een bepaald tijdvak; zij kan voorwaarden bevatten.

Artikel 13. Kwaliteit onderwijs

Het bevoegd gezag draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. Onder zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs wordt in elk geval verstaan: de zorg voor het personeelsbeleid, voor zover het betreft de duurzame borging van de kwaliteit van het onderwijspersoneel, en het uitvoeren van het in het schoolplan, bedoeld in artikel 15, beschreven beleid op een zodanige wijze dat de wettelijke opdrachten voor het onderwijs en de door het bevoegd gezag in het schoolplan opgenomen eigen opdrachten voor het onderwijs, worden gerealiseerd.

Artikel 14. Rapportage vorderingen van leerlingen

Het bevoegd gezag rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders.

Artikel 15. Schoolplan

  • 1 Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Het schoolplan omvat mede het beleid ten aanzien van de aanvaarding van materiële bijdragen of geldelijke bijdragen, niet zijnde ouderbijdragen of op de onderwijswetgeving gebaseerde bijdragen, indien het bevoegd gezag daarbij verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen binnen de schooltijden en tijdens de activiteiten die worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, alsmede tijdens het overblijven, zullen worden geconfronteerd. Het schoolplan kan op een of meer scholen voor basisonderwijs en een of meer scholen voor ander onderwijs van hetzelfde bevoegd gezag betrekking hebben.

  • 2 Het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor het onderwijs en van de door het bevoegd gezag in het schoolplan opgenomen eigen opdrachten voor het onderwijs in een onderwijsprogramma. Daarbij worden tevens betrokken de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.

  • 3 Het personeelsbeleid, voor zover dat in het schoolplan tot uitdrukking wordt gebracht, omvat in elk geval maatregelen met betrekking tot het personeel die bijdragen aan de ontwikkeling en de uitvoering van het onderwijskundig beleid.

  • 4 Het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs omvat in elk geval:

    • a. de wijze waarop het bevoegd gezag bewaakt dat die kwaliteit wordt gerealiseerd,

    • b. de wijze waarop het bevoegd gezag vaststelt welke maatregelen ter verbetering van de kwaliteit nodig zijn,

    • c. maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt, en

    • d. de wijze waarop het bevoegd gezag de uitwerking van het eilandelijk zorgplan, bedoeld in artikel 27, vorm geeft.

Artikel 16. Schoolgids

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 17. Klachtenregeling

  • 1 Ouders en personeelsleden kunnen bij de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, een klacht indienen over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag of het personeel, waaronder discriminatie, dan wel het nalaten van gedragingen en het niet nemen van beslissingen door het bevoegd gezag of het personeel.

  • 2 Het bevoegd gezag treft een regeling voor de behandeling van klachten. Deze regeling vermeldt in ieder geval:

    • a. de instelling van een klachtencommissie, die klachten behandelt,

    • b. de wijze waarop de klachtencommissie haar werkzaamheden verricht,

    • c. de termijn waarbinnen de klager een klacht kan indienen en

    • d. de termijn waarbinnen mededeling plaatsvindt van het oordeel, bedoeld in het zesde lid, en hoe bij noodzakelijke afwijking van deze termijn wordt gehandeld.

  • 3 Deze regeling strekt ter vervanging van klachtenregelingen op grond van andere voorschriften dan dit artikel en strekt niet ter vervanging van een andere voorziening die op grond van een wettelijke regeling, niet zijnde een klachtenregeling, voor de klager openstaat of heeft opengestaan.

  • 4 Deze regeling:

    • a. voorziet erin dat de klachten worden behandeld door een klachtencommissie die bestaat uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter die geen deel uitmaakt van het bevoegd gezag en niet werkzaam is voor of bij het bevoegd gezag en

    • b. waarborgt dat aan de behandeling van een klacht niet wordt deelgenomen door een persoon op wiens gedraging de klacht rechtstreeks betrekking heeft.

  • 5 De klager en degene over wie is geklaagd dan wel de instantie waarover is geklaagd krijgen de gelegenheid:

    • a. hun zienswijze mondeling of schriftelijk toe te lichten, en

    • b. zich bij de behandeling van de klacht te laten bijstaan.

  • 6 De klachtencommissie vormt zich een oordeel over de gegrondheid van de klacht en deelt dit oordeel, al dan niet vergezeld van aanbevelingen, schriftelijk mede aan de klager, degene over wie is geklaagd dan wel de instantie waarover is geklaagd en het bevoegd gezag.

  • 7 Het bevoegd gezag deelt de klager en de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, binnen 4 weken na ontvangst van het in het zesde lid bedoelde oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij het oordeel over de gegrondheid van de klacht deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja welke. Bij afwijking van de in de eerste volzin bedoelde termijn, doet het bevoegd gezag daarvan met redenen omkleed mededeling aan de klager en de klachtencommissie onder vermelding van de termijn waarbinnen het bevoegd gezag zijn standpunt bekend zal maken.

  • 8 Degene die betrokken is bij de uitvoering van dit artikel en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 9 Gegevens die betrekking hebben op een klacht worden bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor de leden van de klachtencommissie en het bevoegd gezag.

Artikel 18. Samenstelling medezeggenschapsraad

  • 1 Aan een school is een medezeggenschapsraad verbonden.

  • 2 De medezeggenschapsraad van een school bestaat uit ten minste 4 leden.

  • 3 De medezeggenschapsraad van een school bestaat uit

    • a. leden die uit en door het personeel worden gekozen, en

    • b. leden die uit en door de ouders worden gekozen.

  • 4 De aantallen leden, bedoeld in het derde lid, onderdeel a en onderdeel b, zijn aan elkaar gelijk.

  • 5 Indien het bevoegd gezag personeel heeft benoemd of te werk gesteld zonder benoeming dat werkzaamheden verricht ten behoeve van meer dan een school, kan een medezeggenschapsraad worden ingesteld die bestaat uit leden die uit en door dat personeel worden gekozen. De medezeggenschapsraad bestaat in dat geval uit ten minste 2 leden.

  • 6 Geen lid van de medezeggenschapsraad kunnen zijn degenen die deel uitmaken van het bevoegd gezag.

  • 7 Een personeelslid dat is opgedragen om namens het bevoegd gezag op te treden in besprekingen met de medezeggenschapsraad kan niet tevens lid zijn van de medezeggenschapsraad.

  • 8 Kandidaten voor de verkiezing van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel wordt gekozen, kunnen worden gesteld door personeelsleden en door organisaties van personeel. Kandidaten voor de verkiezing van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders wordt gekozen, kunnen worden gesteld door ouders en door organisaties van ouders.

  • 9 De verkiezing van de leden van de medezeggenschapsraad geschiedt bij geheime schriftelijke stemming.

  • 10 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de periode waarin de verkiezing van de leden van de medezeggenschapsraad plaatsvindt.

  • 11 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor, dat de leden van de medezeggenschapsraad niet uit hoofde van hun lidmaatschap van de raad worden benadeeld in hun positie met betrekking tot de school. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van kandidaatleden en voormalige leden.

  • 12 De beëindiging anders dan op eigen verzoek van de betrekking van een lid van het personeel mag geen verband houden met de kandidaatstelling voor het lidmaatschap, het lidmaatschap of het voormalig lidmaatschap van de betrokkene van de medezeggenschapsraad. Een beëindiging van de betrekking in strijd met dit lid is nietig.

  • 13 De medezeggenschapsraad kiest uit hun midden een voorzitter en een of meer plaatsvervangende voorzitters. De voorzitter, of bij diens verhindering een plaatsvervangende voorzitter, vertegenwoordigt de raad in rechte.

Artikel 19. Medezeggenschap

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de medezeggenschapsraad, bedoeld in artikel 18, ten minste twee maal per jaar in de gelegenheid de algemene gang van zaken in de school met hem te bespreken.

  • 2 Het bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad komen bijeen indien daarom onder opgave van redenen door het bevoegd gezag, de vertegenwoordigers van ouders of de vertegenwoordigers van personeel wordt verzocht. De besprekingen kunnen namens het bevoegd gezag worden gevoerd.

Artikel 20. Meetellen tijd op andere school; vaststellen vakanties

  • 1 Indien een leerling gedurende een deel van de week onderwijs ontvangt op een andere school of wordt begeleid bij het expertisecentrum onderwijszorg, telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent vakanties. Daarbij kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

Artikel 21. Vaststelling schoolplan en schoolgids

  • 1 Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar het schoolplan vast.

  • 2 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 3 Het bevoegd gezag zendt het schoolplan dan wel de wijzigingen daarvan en de schoolgids onmiddellijk na de vaststelling aan de inspecteur.

Artikel 21a. Fusies

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent fusies.

  • 2 Onder fusie wordt verstaan: een fusie waarbij een of meer rechtspersonen de instandhouding van een school overdragen.

  • 4 De voorschriften, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:

    • a. dat toestemming vooraf is vereist;

    • b. dat bij die regeling vast te stellen criteria in acht worden genomen;

    • c. dat bij die regeling voorgeschreven procedures in acht worden genomen.

Artikel 22. Bestuurlijke fusie openbare en bijzondere scholen

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 23. Scheiding toezicht en bestuur

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 24. Intern toezicht

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 25. Inhoud intern toezicht

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 2. Zorgstructuur

Artikel 26. Samenwerkingsverband

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een samenwerkingsverband bestaan uit de betrokkenen, bedoeld in de bedoeld in de onderdelen a, b, c of d die gezamenlijk een expertisecentrum onderwijszorg in stand houden.

  • 3 Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van zorgvoorzieningen binnen en tussen scholen en in samenwerking met de betrokkenen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met e, te realiseren en wel zodanig dat zoveel mogelijk leerlingen en deelnemers een ononderbroken onderwijsloopbaan kunnen doormaken.

  • 4 Per openbaar lichaam is er één samenwerkingsverband.

  • 5 Indien een bevoegd gezag wenst deel te nemen aan het samenwerkingsverband, wordt deze deelname door de bevoegde gezagsorganen van het samenwerkingsverband niet geweigerd.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop een geschil tussen de organisaties, bedoeld in het eerste lid, over aangelegenheden die het samenwerkingsverband aangaan, wordt beslecht.

Artikel 27. Eilandelijk zorgplan

  • 1 Het bevoegd gezag stelt samen met de bevoegde gezagsorganen die samenwerken in een samenwerkingsverband en met het expertisecentrum onderwijszorg indien artikel 26, eerste lid, van toepassing is, jaarlijks voor 1 mei een gezamenlijk eilandelijk zorgplan vast voor het daaropvolgende schooljaar.

  • 2 Het eilandelijk zorgplan bevat in elk geval een beschrijving van:

    • a. de wijze waarop wordt voldaan aan artikel 26, eerste en derde lid,

    • b. de wijze, waarop de bekostiging voor de zorgvoorzieningen, bedoeld in artikel 68, wordt ingezet,

    • c. de wijze waarop de subsidie voor de taken, bedoeld in artikel 28, eerste lid, en voor zover van toepassing het zevende lid van dat artikel, wordt ingezet,

    • d. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten ten aanzien van de onderwijskundige opvang van de leerlingen en deelnemers met een specifieke onderwijsbehoefte,

    • e. de procedures voor de handelingsgerichte diagnose van leerlingen en deelnemers, en

    • f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de zorgvoorzieningen.

  • 3 Het eilandelijk zorgplan wordt voor 15 mei voorafgaand aan het schooljaar waarop het betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.

Artikel 28. Expertisecentrum onderwijszorg

  • 1 Onze Minister kan op verzoek een rechtspersoon aanwijzen die naar zijn oordeel in staat is deskundige ondersteuning te bieden aan leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte waarin binnen de school redelijkerwijs niet kan worden voorzien en waaronder in elk geval de volgende taken worden verstaan:

    • a. het verzorgen van onderwijsondersteunende activiteiten aan leerlingen met een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, geestelijke of meervoudige handicap of stoornis,

    • b. het verzorgen van ambulante begeleiding ten behoeve van leerlingen met een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, geestelijke of meervoudige handicap of stoornis,

    • c. het verrichten van handelingsgerichte diagnostiek ten behoeve van de leerlingen op verzoek van het bevoegd gezag, het samenwerkingsverband of de ouders, of

    • d. het op verzoek van een bevoegd gezag, het samenwerkingsverband of de ouders van leerlingen adviseren en collegiaal consulteren.

  • 2 De rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van deze wet aangeduid als expertisecentrum onderwijszorg.

  • 3 Een leerling die binnen een locatie van het expertisecentrum onderwijszorg wordt begeleid, blijft ingeschreven bij de school. Het bevoegd gezag van deze school blijft verantwoordelijk voor de leerling tijdens het verblijf binnen het expertisecentrum onderwijszorg. Onder deze verantwoordelijkheid valt in elk geval de zorg voor het geven van adequaat onderwijs door een leraar die daartoe bevoegd is op grond van artikel 3.

  • 4 Met inachtneming van artikel 119 vergoedt het bevoegd gezag voor het begeleiden van zijn leerling, bedoeld in het derde lid, naar redelijkheid en indien dit naar het oordeel van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 26, nodig is, de kosten die worden gemaakt door:

  • 5 Per openbaar lichaam is er één expertisecentrum onderwijszorg.

  • 6 Het expertisecentrum onderwijszorg treft een regeling voor de behandeling van klachten over gedragingen en beslissingen van het bestuur van dit centrum of het personeel, waaronder discriminatie, dan wel het nalaten van gedragingen en het niet nemen van beslissingen door het bestuur of het personeel voor zover het betreft zijn onderscheidenlijk hun werkzaamheden in het kader van het onderwijsproces of de deskundige ondersteuning, bedoeld in het eerste lid. Artikel 17 is van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de taken van het expertisecentrum onderwijszorg.

Artikel 29. Toezicht expertisecentrum onderwijszorg

  • 1 Met het toezicht op de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 28, eerste lid, en voor zover van toepassing het zevende lid van dat artikel, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

Artikel 30. Taakverwaarlozing door expertisecentrum onderwijszorg

  • 1 Onze Minister is bevoegd tot het treffen van noodzakelijke voorzieningen indien het expertisecentrum onderwijszorg naar het oordeel van Onze Minister zijn taken ernstig verwaarloost.

  • 2 De voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, worden niet eerder getroffen dan nadat het expertisecentrum onderwijszorg in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn alsnog zijn taken naar behoren uit te voeren.

§ 3. Personeel

Artikel 31. Directie, leraren en onderwijsondersteunend personeel

  • 1 Aan elke school zijn 1 of 2 directeuren verbonden, bij wie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding berust. De functie van directeur kan minder dan een volledige formatieplaats omvatten. De directeur van een school kan tevens met de leiding worden belast van een andere school waar de functie van directeur vacant is. De directeur van een school kan tevens directeur zijn van een andere school.

  • 2 Aan een school zijn een of meer leraren verbonden.

  • 3 Een of meer leraren kunnen tevens tot adjunct-directeur worden benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming. Indien geen adjunct-directeur wordt benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming en aan de school slechts 1 directeur is verbonden, wijst het bevoegd gezag een leraar aan als plaatsvervanger van de directeur.

  • 4 Voor zover het betreft de functie van directeur en adjunct-directeur, wordt in geval van samenvoeging van scholen de overblijvende school gelijkgesteld met een nieuwe school. De directeur, onderscheidenlijk de adjunct-directeur of adjunct-directeuren, kan slechts een van de directeuren onderscheidenlijk kunnen slechts een of meer van de adjunct-directeuren van de samen te voegen scholen zijn, tenzij geen van de betrokkenen de desbetreffende functie wenst te aanvaarden.

  • 5 Het bevoegd gezag kan tevens personeel, dat werkzaamheden verricht ten behoeve van meer dan een school, benoemen of tewerkstellen zonder benoeming waaronder begrepen leden van het bestuur van die scholen voor zover het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 25, derde lid.

  • 6 Aan een school kan onderwijsondersteunend personeel zijn verbonden.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke rechtspositionele gevolgen zijn verbonden aan functies die zowel onderwijsgevende als onderwijsondersteunende taken omvatten.

  • 8 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

Artikel 32. Overdracht taken en bevoegdheden

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 33. Vaststelling managementstatuut

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 34. Vereisten benoeming of tewerkstelling personeel

  • 1 Directeuren, adjunct-directeuren en leraren worden door het bevoegd gezag benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming.

  • 3 De directeur of adjunct-directeur die niet voldoet aan de eisen van het tweede lid, onder b, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 35, tweede lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren.

  • 4 De directeur of adjunct-directeur die op grond van artikel 3 bevoegd is tot het geven van onderwijs of die op grond van artikel 4 bevoegd is tot het verrichten van de daar bedoelde onderwijsondersteunende werkzaamheden, kan tevens worden belast met het geven van onderwijs respectievelijk met het verrichten van die onderwijsondersteunende werkzaamheden.

  • 5 Om te kunnen worden benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming tot leraar dient betrokkene te voldoen aan artikel 3, eerste lid, of op grond van het derde lid van dat artikel bevoegd te zijn tot het geven van onderwijs.

  • 6 De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met werkzaamheden waarvoor op grond van artikel 35, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, dient te voldoen aan artikel 4, eerste lid, onverminderd het tweede en derde lid van dat artikel.

  • 7 De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met andere werkzaamheden dan die waarvoor op grond van artikel 35, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, dient:

    • a. in het bezit te zijn van de verklaring, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, en

    • b. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de vereisten, bedoeld in het zevende lid, onder b.

  • 9 Indien betrokkene in het bezit is van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 137 vindt de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. Het bevoegd gezag kan deze benoemingsperiode, al dan niet onder door dat gezag te stellen voorwaarden, verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag daarvoor redenen aanwezig acht. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van de tweede volzin. Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, tekent het feit en de datum van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming aan op die verklaring.

Artikel 35. Bekwaamheidseisen

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bekwaamheidseisen worden vastgesteld voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of die onderwijskundige leiding omvatten, en kunnen ook voor andere werkzaamheden van leidinggevende aard bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bekwaamheidseisen worden vastgesteld voor bij die maatregel aan te wijzen onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:

    • a. pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en

    • b. vakbekwaamheid.

  • 5 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

Artikel 36. Bekwaamheidsdossier

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 37. Rechtspositieregeling personeel van een bijzondere school

  • 1 De Ambtenarenwet BES en de daarop berustende regelingen zijn voor het personeel van een school voor bijzonder onderwijs van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Voor de salarissen en toelagen van het personeel wordt een regeling vastgesteld bij eilandsbesluit.

  • 3 Het bestuurscollege stelt de regeling, bedoeld in het tweede lid, dan wel een wijziging daarvan niet vast dan nadat daarover op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de bevoegde gezagsorganen en met de onderwijsvakbonden of, bij het ontbreken daarvan, met een representatief te achten vertegenwoordiging van het personeel. Artikel 101 van de Ambtenarenwet BES is niet van toepassing op de vaststelling dan wel wijziging van de regeling, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 39. Benoeming, schorsing en ontslag

Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat het personeel. Van een benoeming in vaste dienst en in tijdelijke dienst voor langer dan een half jaar, alsmede van een ontslag uit een zodanige betrekking, doet het bevoegd gezag terstond mededeling aan de inspecteur.

Artikel 40. Benoeming in algemene dienst

  • 1 Het bevoegd gezag benoemt de directeur en de adjunct-directeur, de leraren en het onderwijsondersteunend personeel in algemene dienst van het bevoegd gezag.

  • 2 Onder benoeming in algemene dienst van het bevoegd gezag wordt verstaan een benoeming ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden aan door het bevoegd gezag in stand gehouden scholen.

Artikel 41. Verplichting tot bieden van stagemogelijkheden

  • 1 Het bevoegd gezag is verplicht aan studenten die in opleiding zijn voor een functie in het basisonderwijs of in het voortgezet onderwijs, gelegenheid te bieden de als onderdeel van hun opleiding vereiste ervaring in de school te verkrijgen.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, betreft:

    • a. studenten die op een school voor de opleiding van onderwijzend personeel zijn ingeschreven of anderszins studeren om aan de bekwaamheidseisen te voldoen;

    • b. in een schooljaar gelijktijdig niet meer studenten als bedoeld onder a, dan de helft van het aantal groepsleraren in dat jaar.

  • 3 Een bevoegd gezag kan een student de verdere toegang tot de school ontzeggen indien deze in de school in strijd handelt met de grondslag en doelstellingen van de school. Van een beslissing tot ontzegging van de toegang tot de school wordt mededeling gedaan door toezending of uitreiking van een afschrift aan het bevoegd gezag van de betrokken opleidingsinstelling dan wel aan de betrokken staatsexamencommissie, en aan de inspectie.

  • 4 De directeur regelt, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, de werkzaamheden in verband met de begeleiding door het onderwijzend personeel van de studenten in de school in overeenstemming met dit personeel, alsmede in overeenstemming met de betrokken opleidingsinstellingen, dan wel, indien het betreft studenten die zich voorbereiden op het afleggen van een staatsexamen om te voldoen aan de bekwaamheidseisen, in overeenstemming met de betrokken staatsexamencommissie.

  • 5 Onze Minister kan het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting verlenen. De ontheffing geldt voor een schooljaar.

  • 6 De scholen waarop studenten als bedoeld in het eerste lid zijn toegelaten, zijn toegankelijk voor de inspectie belast met het toezicht op de opleidingsinstellingen, voor de directeuren en de door deze aan te wijzen leraren van die opleidingsinstellingen, alsmede voor de leden van de betrokken staatsexamencommissies, een en ander voor zover zulks voor de uitoefening van het toezicht op de praktische vorming, onderscheidenlijk de begeleiding van de praktische vorming van de in de school aanwezige studenten noodzakelijk is.

Artikel 42. Scholings- en begeleidingsovereenkomst zij-instroom in het beroep

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 4. Leerlingen

Artikel 43. Toelatingsleeftijd; duur onderwijs

  • 1 Om als leerling tot een school te worden toegelaten, moet een kind de leeftijd van 4 jaar hebben bereikt.

  • 2 Het bevoegd gezag kan voor kinderen die nog niet eerder tot een school zijn toegelaten, toelatingstijdstippen vaststellen op ten minste eenmaal per maand.

  • 3 In de periode vanaf de leeftijd van 3 jaar en 10 maanden tot het bereiken van de leeftijd van 4 jaar kan het bevoegd gezag kinderen gedurende ten hoogste 5 dagen toelaten. Deze kinderen zijn geen leerlingen in de zin van de wet.

  • 4 Leerlingen bij wie naar het oordeel van de directeur van de school de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd, verlaten aan het einde van het schooljaar de school, mits hierover met de ouders overeenstemming bestaat. In elk geval verlaten de leerlingen de school aan het einde van het schooljaar waarin zij de leeftijd van 14 jaar hebben bereikt.

Artikel 44. Toelating en verwijdering van leerlingen

  • 1 De beslissing over toelating, schorsing en verwijdering van leerlingen berust bij het bevoegd gezag. De toelating tot de school is niet afhankelijk van het houden van rechtmatig verblijf in de zin van de artikelen 3, 5a of 6 van de Wet toelating en uitzetting BES. De toelating mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders.

  • 2 Overeenkomsten waarbij ouders worden verplicht tot het betalen van een geldelijke bijdrage zijn nietig, behoudens voor zover zij na de toelating van de leerling tot de school schriftelijk zijn aangegaan en in het desbetreffende schriftelijke stuk aan de ouders kenbaar is gemaakt dat het een vrijwillige bijdrage betreft waarvoor de overeenkomst niet behoeft te worden aangegaan, doch waarvoor geldt dat na de ondertekening wel een verplichting tot betaling van de overeengekomen bijdrage bestaat. Zodanige overeenkomsten zijn evenzeer nietig, indien deze niet hebben voorzien in de vermelding dat de ouders de mogelijkheid hebben er voor te kiezen om de overeenkomst slechts voor bepaalde voorzieningen aan te gaan en ten behoeve daarvan niet een specificatie voor de te onderscheiden voorzieningen in de overeenkomst is opgenomen. Zodanige overeenkomsten zijn voorts nietig indien ten aanzien daarvan geen reductie- en kwijtscheldingsregeling geldt en de inhoud van die regeling niet in de overeenkomst is opgenomen. Een overeenkomst wordt telkens voor de periode van een schooljaar aangegaan.

  • 3 Toelating van leerlingen tot een school voor bijzonder onderwijs wordt slechts geweigerd op grond van godsdienstige of levensbeschouwelijke redenen of aantoonbaar plaatsgebrek.

  • 4 Voordat wordt besloten tot schorsing van drie dagen of meer of definitieve verwijdering, hoort het bevoegd gezag de betrokken ouders. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten.

Artikel 45. Handelingsplan

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 46. Te verstrekken gegevens bij toelating

  • 1 Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften met betrekking tot de in- en uitschrijving van leerlingen, vindt toelating van een leerling als bedoeld in artikel 44 slechts plaats nadat de ouders de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer BES van de leerling hebben overgelegd. Indien de ouders aannemelijk maken dat zij geen persoonsgebonden nummer BES van de leerling kunnen overleggen, vindt de toelating plaats met inachtneming van het derde lid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document dan wel een door een andere school verstrekt bewijs van uitschrijving, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.

  • 3 Indien de ouders aannemelijk maken dat zij geen persoonsgebonden nummer BES van de leerling kunnen overleggen, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit tot toelating aan Onze Minister de beschikbare gegevens van de leerling, bedoeld in het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats

  • 4 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 5 Het bevoegd gezag neemt de in het eerste lid bedoelde gegevens op in de leerlingenadministratie van de school. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke andere gegevens in de leerlingenadministratie worden opgenomen.

  • 6 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

Artikel 47. Verplichte deelname leerlingen aan het onderwijs

  • 1 De leerlingen nemen deel aan alle voor hen bestemde onderwijsactiviteiten, met dien verstande dat die onderwijsactiviteiten voor de leerlingen onderling kunnen verschillen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan op verzoek van de ouders een leerling vrijstellen van het deelnemen aan bepaalde onderwijsactiviteiten. Een vrijstelling kan slechts worden verleend op door het bevoegd gezag vastgestelde gronden. Het bevoegd gezag bepaalt bij de vrijstelling welke onderwijsactiviteiten voor de leerling in de plaats komen van die waarvan vrijstelling is verleend.

Artikel 48. Onderwijskundig rapport

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 5. Ouders

Artikel 49. Ondersteunende werkzaamheden ouders

Het bevoegd gezag stelt de ouders van de leerlingen in de gelegenheid en kan andere vrijwilligers in de gelegenheid stellen ondersteunende werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de school en het onderwijs. De ouders en andere vrijwilligers zijn daarbij gehouden de aanwijzingen op te volgen van de directeur en het overige onderwijzend personeel, die verantwoordelijk blijven voor de gang van zaken.

Artikel 50. Tussenschoolse opvang

  • 1 Het bevoegd gezag draagt zorg voor een voorziening voor leerlingen om de middagpauze onder toezicht door te brengen, indien ouders hierom verzoeken. Ingeval de voorziening, bedoeld in de eerste volzin, tot stand komt, draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat:

    • a. er een overblijfaanpak tot stand komt,

    • b. overleg over de overblijfaanpak tot stand komt met degenen die met het toezicht op de leerlingen worden belast, en met de ouders,

    • c. het overblijven plaats vindt in een veilige en kindvriendelijke ruimte, en

    • d. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden.]

  • 2 De kosten die hieruit voortvloeien komen voor rekening van de ouders. Indien de leerlingen van de voorziening, bedoeld in de eerste volzin, gebruik maken, draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat degene, die met het toezicht op de leerlingen wordt belast, voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd is. Het bevoegd gezag van een bijzondere school is, telkenmale voor de duur van een schooljaar, ontheven van de verplichting tot verzekering indien:

    • a. deze verplichting zich naar zijn oordeel niet verdraagt met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt; en

    • b. het bevoegd gezag van zijn oordeel mededeling heeft gedaan aan de ouders.

    Van de ontheffing van de verplichting bedoeld in de vorige volzin doet het bevoegd gezag tijdig mededeling aan de inspecteur.

  • 3 Het bevoegd gezag van een school draagt op daarvoor met ouders afgesproken dagen, zorg voor de organisatie van opvang van leerlingen, op doordeweekse niet-schooldagen, niet zijnde algemeen erkende feestdagen en op schooldagen gedurende de voor- en naschoolse periode, tussen bij ministeriële regeling te bepalen tijdstippen, indien een of meer ouders hierom verzoeken. De kosten die uit de opvang als bedoeld in de eerste volzin voortvloeien, komen voor rekening van de ouders.

Artikel 51. Informeren ouders bij zeer zwakke school

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Afdeling 2. Overige regelen voor het openbaar onderwijs

Artikel 52. Karakter openbaar onderwijs

  • 1 Het openbaar onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling van de leerlingen met aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden zoals die leven in de Nederlandse en Caribische samenleving en met onderkenning van de betekenis van de verscheidenheid van die waarden.

  • 2 Openbare scholen zijn toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienst of levensbeschouwing.

  • 3 Openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing.

Artikel 53. Instandhouding openbare school door een openbare rechtspersoon

  • 1 Een eilandsraad kan bij verordening een openbare rechtspersoon instellen die tot doel heeft een of meer openbare scholen in het openbaar lichaam in stand te houden, al dan niet tezamen met openbare scholen voor voortgezet onderwijs.

  • 2 De eilandsraad maakt het voornemen tot een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend.

  • 3 De openbare rechtspersoon oefent alle taken en bevoegdheden uit van het bevoegd gezag. Hij bezit rechtspersoonlijkheid.

  • 4 De verordening, bedoeld in het eerste lid, voorziet in ieder geval in een regeling waarin een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd, en waarin voorts wordt geregeld:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de openbare rechtspersoon,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden, met dien verstande dat de leden van het bestuur worden benoemd door de eilandsraad en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting na goedkeuring door de eilandsraad en de vaststelling van de jaarrekening na instemming van de eilandsraad,

    • e. de wijze waarop de eilandsraad toezicht op het bestuur uitoefent,

    • f. de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden, en

    • g. de periode waarvoor de openbare rechtspersoon in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt.

  • 5 De goedkeuring, bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemeen belang, waaronder begrepen het financiële belang van het openbaar lichaam.

  • 6 Het bestuur brengt jaarlijks aan de eilandsraad verslag uit over de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt openbaar gemaakt.

  • 7 De vergaderingen van het bestuur van de openbare rechtspersoon zijn openbaar, tenzij het bestuur anders beslist, op gronden, vermeld in de verordening.

  • 8 Indien voor 1 februari van het jaar waarvoor de begroting geldt, de begroting niet is goedgekeurd, neemt de eilandsraad de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen.

  • 9 De eilandsraad is in geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet bevoegd zelf te voorzien in het bestuur van de scholen en zo nodig de openbare rechtspersoon te ontbinden.

  • 10 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

Artikel 54. Instandhouding openbare school door een stichting

  • 1 Een eilandsraad kan besluiten dat een of meer openbare scholen in het openbaar lichaam in stand worden gehouden door een stichting die zich ten doel stelt het in stand houden van een of meer openbare scholen, al dan niet tezamen met openbare scholen voor voortgezet onderwijs.

  • 2 De eilandsraad maakt het voornemen tot een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend.

  • 3 Een stichting die een openbare school in stand houdt, wordt opgericht door een openbaar lichaam, al dan niet tezamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 4 Het statutaire doel van de stichting is uitsluitend het geven van openbaar onderwijs overeenkomstig artikel 52.

  • 5 De stichting oefent alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.

  • 6 Onverminderd het vierde lid voorzien de statuten in ieder geval in een regeling waarin een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de stichting,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden, met dien verstande dat de leden van het bestuur worden benoemd door de eilandsraad en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting na goedkeuring door de eilandsraad en de vaststelling van de jaarrekening na instemming van de eilandsraad,

    • e. de wijze waarop de eilandsraad toezicht op het bestuur uitoefent,

    • f. de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden,

    • g. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, en

    • h. de bevoegdheid de stichting te ontbinden.

  • 7 De goedkeuring, bedoeld in het zesde lid, onderdeel d, kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemeen belang, waaronder begrepen het financiële belang van het openbaar lichaam.

  • 8 De statuten van de stichting kunnen slechts worden gewijzigd na instemming van de eilandsraad.

  • 9 Het bestuur brengt jaarlijks aan de eilandsraad verslag uit over de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt openbaar gemaakt.

  • 10 De vergaderingen van het bestuur van de stichting zijn openbaar, tenzij het bestuur anders beslist, op gronden, vermeld in de statuten.

  • 11 Indien voor 1 februari van het jaar waarvoor de begroting geldt, de begroting niet is goedgekeurd, neemt de eilandsraad de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen.

  • 12 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 13 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

Artikel 55. Bestuursoverdracht openbare scholen

  • 1 De rechtspersoon die een openbare school in stand houdt, kan de instandhouding van die school overdragen aan een andere rechtspersoon die tot instandhouding van een openbare school bevoegd is. De overdracht geschiedt bij notariële akte.

  • 2 Bij deze akte verbindt de overdragende rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van gebouwen en terreinen alsmede de roerende zaken over te dragen. Deze akte geldt tevens als akte van levering als bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES.

  • 3 In de akte wordt bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden als vermeld in de schriftelijke aanstelling, aan de school aanstelt met ingang van de datum van overdracht.

  • 4 Door overdracht met inachtneming van de voorgaande leden treedt de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen die zijn rechtsvoorganger bezit in zijn hoedanigheid van bevoegd gezag, onverminderd hetgeen verder voor de overgang daarvan naar burgerlijk recht is vereist.

Artikel 56. Mogelijkheid godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

Het bevoegd gezag stelt de leerlingen in de gelegenheid op de school, binnen de schooltijden, godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 120 uren per schooljaar meegeteld voor het aantal uren onderwijs dat de leerlingen krachtens artikel 10, zesde lid, aanhef en onder b, ten minste moeten ontvangen. Voor de leerlingen die dit onderwijs niet volgen, voorziet het bevoegd gezag in andere onderwijsactiviteiten op de school.

Artikel 57. Leraren godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

  • 1 Godsdienstonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken, of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen. Levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag.

  • 2 Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit onderwijs uitsluitend wordt gegeven door een leraar die blijkens een daartoe strekkende verklaring van de aanwijzende instantie:

    • a. voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 35, eerste lid, voor het geven van dat onderwijs zijn vastgesteld, en

    • b. zijn bekwaamheid onderhoudt.

Artikel 58. Disciplinaire maatregel, schorsing en ontslag door Rijksvertegenwoordiger

De Rijksvertegenwoordiger is, in afwijking van artikel 39, bevoegd de disciplinaire straf of de schorsing op te leggen dan wel het ontslag te verlenen, indien het een directeur, een adjunct-directeur, of een ander lid van het onderwijzend personeel van een openbare school betreft en deze tevens lid is van de eilandsraad van het openbaar lichaam die de school in stand houdt.

Artikel 59. Horen bij aanstelling personeel, directeuren en adjunct-directeuren

  • 1 De aanstelling of tewerkstelling zonder aanstelling van de mede-directeur, de adjunct-directeur of leraren geschiedt, de directeur gehoord.

  • 2 De aanstelling en de overplaatsing van directeuren en adjunct-directeuren geschiedt door het bevoegd gezag, het personeel gehoord.

Afdeling 3. Overige voorwaarden voor bekostiging uit de openbare kassen van het bijzonder onderwijs

Artikel 60. Instandhouding bijzondere school door rechtspersoon

Een bijzondere school wordt in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens de statuten of reglementen het geven van onderwijs ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.

Artikel 61. Bestuursoverdracht

  • 1 De rechtspersoon die de school in stand houdt, kan de instandhouding van de school overdragen aan een andere rechtspersoon die voldoet aan artikel 60. De overdracht geschiedt bij notariële akte.

  • 2 Bij deze akte verbindt de overdragende rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van gebouwen en terreinen alsmede de roerende zaken over te dragen. Deze akte geldt tevens als akte van levering bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES.

  • 3 In de akte wordt bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden als vermeld in de akte van benoeming, benoemt met ingang van de datum van overdracht.

  • 4 Door overdracht met inachtneming van de voorgaande leden, treedt de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger met betrekking tot de school, onverminderd hetgeen verder voor de overgang daarvan naar burgerlijk recht is vereist.

  • 5 Bij een splitsing als bedoeld in artikel 335 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES van een rechtspersoon die een school in stand houdt, wordt in de splitsingsakte bepaald dat de voortbestaande splitsende rechtspersoon de school in stand zal houden of op welke verkrijgende rechtspersoon de instandhouding van de school overgaat. In het laatste geval zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 62. Godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

Onverminderd de artikelen 11 en 12 kunnen de onderwijsactiviteiten godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs omvatten. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 120 uren per schooljaar meegeteld voor het aantal uren onderwijs dat de leerlingen krachtens artikel 10, zesde lid, aanhef en onder b, ten minste moeten ontvangen. Het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs kan worden opgedragen aan een niet aan de school verbonden leraar.

Artikel 63. Geen weigering toelating op grond van godsdienstige gezindheid of levensbeschouwing

  • 1 Indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling geen gelegenheid bestaat tot het volgen van openbaar onderwijs, mag de toelating tot de school niet worden geweigerd op grond van godsdienstige gezindheid of levensbeschouwing. Het voorgaande is niet van toepassing indien de school uitsluitend is bestemd voor interne leerlingen.

  • 2 Leerlingen die ingevolge het eerste lid zijn toegelaten, kunnen niet worden verplicht godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen.

Artikel 64. Akte van benoeming

  • 1 Ieder personeelslid is in het bezit van een door het bevoegd gezag en hemzelf getekende akte van benoeming.

Artikel 65. Beslissingen bijzonder onderwijs inzake toelating en verwijdering en bezwaarprocedure

  • 1 Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school op grond van artikel 41, derde lid, een student de toegang weigert, deelt het deze beslissing, schriftelijk en met redenen omkleed, mede door toezending of uitreiking aan de student, onverminderd het bepaalde in dat artikellid.

  • 2 Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school op grond van artikel 44 weigert een leerling toe te laten dan wel een leerling verwijdert, deelt het de beslissing daartoe, schriftelijk en met redenen omkleed, mede door toezending of uitreiking aan de ouders. Daarbij wordt tevens de inhoud van het bepaalde in het derde lid, eerste volzin, vermeld. Het bevoegd gezag neemt de beslissing, bedoeld in de eerste volzin, zo spoedig mogelijk.

  • 3 Binnen 6 weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, kunnen de ouders bij het bevoegd gezag schriftelijk hun bezwaren kenbaar maken tegen de beslissing. Het bevoegd gezag beslist binnen 4 weken na ontvangst van de bezwaren. Alvorens te beslissen hoort het bevoegd gezag de ouders.

Titel III. Bekostiging

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 66. Grondslag bekostiging

  • 1 De openbare en de bijzondere scholen worden door het Rijk bekostigd volgens de bepalingen van deze titel met uitzondering van afdeling 3. Geen bekostiging vindt plaats indien groepen van leerlingen van verschillende scholen al dan niet van hetzelfde bevoegd gezag gezamenlijk onderwijs ontvangen. De bedragen die het openbaar lichaam krachtens deze wet in aanvulling op de rijksbekostiging verstrekt blijven ten laste van het openbaar lichaam.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven ter uitvoering van het eerste lid. Deze algemene maatregel van bestuur bevat in elk geval een regeling omtrent de termijnen binnen welke besluiten moeten worden genomen.

  • 3 De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het tweede lid, bevat tevens:

    • a. een regeling omtrent de betaling van de bedragen van de bekostiging voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding voortvloeiende uit het gebruik door een school van voorzieningen die voor meer dan een school of voor andere doeleinden zijn bestemd;

    • b. een financiële regeling tussen het Rijk en de bevoegde gezagsorganen die personeel in dienst hebben dat niet door het Rijk wordt bekostigd ter zake van een korting op de bekostiging ter compensatie van de kosten van de voor dat personeel geldende rechtspositionele voorzieningen, voor zover deze ten laste van 's Rijks kas komen.

Artikel 67. Aanvullende middelen

Onze Minister kan onder nader te stellen voorwaarden aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, maar die direct of indirect dienstig zijn voor de uitvoering van het onderwijs of voor verhoging van de mogelijkheid tot deelname aan het onderwijs. Voor zover toepassing van de eerste volzin het verstrekken van subsidie betreft, zijn de titels 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 4 tot en met 19 van de Wet overige OCW-subsidies van toepassing.

Artikel 68. Grondslag bekostiging zorg leerlingen met specifieke onderwijsbehoefte

  • 1 Het Rijk bekostigt openbare en bijzondere scholen voor zorg voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven ter uitvoering van het eerste lid.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde bekostiging is voor wat betreft de materiële instandhouding verwerkt in de bedragen, bedoeld in de artikelen 101 dan wel 164, en 103.

Artikel 69. Subsidie expertisecentrum onderwijszorg

  • 1 Onze Minister verstrekt het expertisecentrum onderwijszorg subsidie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven over het verstrekken van subsidie aan het expertisecentrum onderwijszorg voor de taken, bedoeld in artikel 28, eerste lid.

Artikel 70. Beroep

Artikel 71. Instandhouding openbare scholen door een stichting of een openbare rechtspersoon

  • 1 Voor de toepassing van deze titel zijn de voorschriften die betrekking hebben op bijzondere scholen, van overeenkomstige toepassing op openbare scholen die in stand worden gehouden door een stichting als bedoeld in artikel 54 of een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 53, tenzij het tegendeel blijkt.

  • 2 Indien een openbare school in stand wordt gehouden door een stichting of een openbare rechtspersoon, wordt deze aangemerkt als een door het openbaar lichaam in stand gehouden openbare school voor de toepassing van afdeling 2 en afdeling 8.

Afdeling 2. Aanvang van de bekostiging

§ 1. Scholen

Artikel 72. Aanvang bekostiging

  • 1 Onze Minister kan een school voor bekostiging in aanmerking brengen.

  • 2 Een aanvraag aan Onze Minister voor bekostiging vermeldt naam en adres van het bevoegd gezag en als het om een bijzondere school gaat, de richting en gaat vergezeld van:

    • a. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen,

    • b. de beschrijving van het voedingsgebied,

    • c. de aanduiding van de plaats in het openbaar lichaam waar het onderwijs moet worden gegeven, en

    • d. het voorgestelde jaar van ingang van de bekostiging.

  • 3 Een school wordt slechts voor bekostiging in aanmerking gebracht indien op grond van de bij de aanvraag overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste 200 leerlingen.

  • 4 De artikelen 73 tot en met 75 zijn niet van toepassing bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde openbare school of omgekeerd, bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde bijzondere school van een andere richting en bij uitbreiding van het onderwijs aan een school met openbaar onderwijs of met onderwijs van een of meer richtingen.

  • 5 De bekostiging kan slechts aanvangen per 1 augustus van een schooljaar.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de elementen, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 73. Voldoende openbaar onderwijs

  • 1 Het bestuurscollege dient in elk geval een aanvraag voor bekostiging van een openbare school als bedoeld in artikel 72, tweede lid, in indien ten minste 50 verschillende ouders van kinderen tot en met de leeftijd van 12 jaar schriftelijk hebben verklaard dat er behoefte bestaat aan het volgen van openbaar onderwijs en in die behoefte niet of onvoldoende wordt voorzien.

  • 2

Onze Minister brengt een openbare school in elk geval voor bekostiging in aanmerking, indien binnen 10 kilometer van de plaats in het openbaar lichaam waar het onderwijs moet worden gegeven over de weg gemeten geen school aanwezig is waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat.

Artikel 74. Berekening aantal leerlingen

Bij de berekening van het aantal leerlingen dat een openbare of een bijzondere school zal bezoeken, worden niet meegeteld leerlingen die wonen binnen redelijke afstand van een openbare school, onderscheidenlijk van een bijzondere school van de desbetreffende richting of richtingen en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is.

Artikel 75. Beslissing op aanvraag

  • 1 Onze Minister beslist, na overleg met het betrokken bestuurscollege, binnen 6 maanden op de aanvraag, bedoeld in artikel 72, tweede lid. Onze Minister geeft het bevoegd gezag de gelegenheid om een onvolledige aanvraag binnen een door Onze Minister te stellen termijn aan te vullen.

  • 2 Onze Minister kan besluiten de aanvraag niet te behandelen,

    indien:

    • a. het bevoegd gezag niet heeft voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag, bedoeld in artikel 72, tweede lid, of

    • b. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking.

  • 3 De aanspraak op bekostiging vervalt indien het onderwijs op de school niet is aangevangen binnen drie schooljaren volgend op het besluit. De aanspraak vervalt tevens indien binnen die periode zich omstandigheden hebben voorgedaan die bij de vaststelling van het besluit niet bekend waren, en die, waren zij wel bekend geweest, tot een ander besluit zouden hebben geleid.

Artikel 76. Omzetting; uitbreiding met openbaar of bijzonder onderwijs; verplaatsing

  • 1 Onze Minister kan onder door hem te stellen voorwaarden voor bekostiging in aanmerking brengen een school die wordt omgezet, als bedoeld in artikel 72, vierde lid, of waaraan het onderwijs wordt uitgebreid met openbaar onderwijs, dan wel met onderwijs van een of meer richtingen.

  • 2 Onze Minister kan toestaan dat een bekostigde school een andere plaats van vestiging krijgt. Onze Minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden.

  • 3 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

§ 2. Nadere voorschriften voor de uitvoering van afdeling 2

Artikel 77. Nadere voorschriften voor de uitvoering van afdeling 2

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van deze afdeling.

Afdeling 3. Voorziening in de huisvesting

Artikel 78. Voorziening in huisvesting door het openbaar lichaam

  • 1 De eilandsraad of het bestuurscollege draagt overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling ten behoeve van de scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van het openbaar lichaam. Deze huisvesting is zodanig dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in het openbaar lichaam stelt. De eilandsraad of het bestuurscollege behandelt daarbij de door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen en de andere scholen op gelijke voet.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden bruto vloeroppervlakten per gelijktijdig aanwezige leerling voorgeschreven die voorzieningen in de huisvesting ten minste dienen te bevatten.

Artikel 79. Voorzieningen in de huisvesting

  • 1 Voor de toepassing van deze afdeling worden onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:

    • a. voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

      • 1°. nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van onderwijsleerpakketten en meubilair,

      • 2°. uitbreiding van de onder 1° bedoelde voorzieningen, en

      • 3°. medegebruik van een ruimte die geschikt is voor het onderwijs;

    • b. voorzieningen, bestaande uit:

      • 1°. aanpassingen met uitzondering van het aanbrengen van een invalidentoilet en het toegankelijk maken van het gebouw voor gehandicapten, en

      • 2°. vervanging binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang- en sluitwerk, algehele vervanging onderdelen van een klimaatbeheersingssysteem, alsmede onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw met uitzondering van het buitenschilderwerk;

    • c. herstel van constructiefouten aan het gebouw, alsmede herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakketten en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.

  • 2 De kosten van bouwvoorbereiding kunnen tot de kosten van huisvesting worden gerekend.

Artikel 80. Vaststelling door bestuurscollege van bekostigingsplafond voor nieuwe voorzieningen in de huisvesting

  • 1 Het bestuurscollege stelt jaarlijks, na overleg met de betrokken bevoegde gezagsorganen, ten behoeve van het eerstvolgende jaar voor een door het college te bepalen tijdstip een bekostigingsplafond vast voor de bekostiging van de voorzieningen in de huisvesting voor:

    • a. scholen, en

    • b. scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.

  • 2 Het bekostigingsplafond wordt zodanig vastgesteld dat redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvesting van de in het eerste lid bedoelde scholen op het grondgebied van het openbaar lichaam.

Artikel 81. Indiening aanvraag

  • 1 Het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat een voorziening in de huisvesting wenst, dient een aanvraag voor 1 september voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft in bij het bestuurscollege.

  • 2 De eilandsraad stelt bij verordening de vereisten van de aanvraag vast.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen.

Artikel 82. Beschikkingen op aanvragen

  • 1 Het bestuurscollege beslist voor 1 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft op de aanvraag. Het bestuurscollege geeft het bevoegd gezag de gelegenheid om een onvolledige aanvraag binnen een door het bestuurscollege te stellen termijn aan te vullen.

  • 2 Het bestuurscollege kan besluiten de aanvraag niet te behandelen,

    indien:

    • a. het bevoegd gezag niet heeft voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag, uit de eilandsverordening, bedoeld in artikel 81, tweede lid, of

    • b. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking.

  • 3 Indien het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 80, niet toereikend is, wordt de volgorde van verlening van bekostiging bepaald op basis van de urgentie van de gevraagde voorziening.

  • 4 De beschikking van het bestuurscollege kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten.

Artikel 83. Beschikkingen op aanvragen met een spoedeisend karakter

  • 1 In afwijking van de termijnen genoemd in de artikelen 81 en 82, beslist het bestuurscollege binnen vier weken op een aanvraag voor een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden.

Artikel 84. Weigeringsgronden

  • 1 Een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd, indien:

    • a. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 79,

    • b. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare kas zijn bekostigd,

    • c. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen,

    • d. op andere wijze dan wordt gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt,

    • e. het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 80, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, van dat artikel, of

    • f. de gewenste voorziening anders dan op grond van de onderdelen b tot en met d niet noodzakelijk is.

  • 2 Een voorziening in de huisvesting kan tevens worden geweigerd, indien de voorziening als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert of indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag.

Artikel 85. Tijdstip aanvang bekostiging; vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1 Het bestuurscollege beslist met ingang van welk tijdstip de bekostiging van een voorziening daadwerkelijk een aanvang kan nemen, onverminderd het bepaalde in artikel 86.

  • 2 De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet binnen een bij de beschikking te bepalen termijn met betrekking tot de voorziening een bouwopdracht is gegeven dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten.

Artikel 86. Toetsing i.v.m. wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden

Voorzieningen komen voor bekostiging in aanmerking, mits op het op grond van artikel 85, eerste lid, vastgestelde tijdstip,

  • a. is voldaan aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en

  • b. de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert, ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van de beschikking tot verlening niet ingrijpend zijn gewijzigd.

Artikel 87. Bouwheerschap

  • 1 Het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school geeft opdracht de voorziening in de huisvesting waartoe op grond van de artikelen 82 en 83 kan worden overgegaan, tot stand te brengen met daartoe door het openbaar lichaam beschikbaar te stellen gelden, tenzij het met het bestuurscollege overeenkomt dat het openbaar lichaam deze voorziening tot stand brengt.

  • 2 Indien het openbaar lichaam de voorziening in de huisvesting van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school tot stand heeft gebracht, worden gebouw en terrein aan het bevoegd gezag in eigendom overgedragen, tenzij het bestuurscollege en het bevoegd gezag anders overeenkomen.

  • 3 Indien de voorziening in de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, niet voldoet aan de eisen voor eigendomsoverdracht, geeft het bestuurscollege deze aan het bevoegd gezag in gebruik.

Artikel 88. Instemming met eigen bouwplannen voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school

Indien het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school aanspraak heeft op bekostiging van een voorziening in de huisvesting, behoeven de bouwplannen en de desbetreffende begrotingen de instemming van het bestuurscollege, tenzij het bevoegd gezag met het bestuurscollege overeenkomt dat het openbaar lichaam deze voorziening tot stand brengt.

Artikel 89. Totstandbrenging voorziening voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school

Het openbaar lichaam brengt een voorziening in de huisvesting van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school slechts tot stand, indien tussen het bestuurscollege en het bevoegd gezag overeenstemming bestaat over de bouwplannen en de wijze van uitvoering.

Artikel 90. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring

  • 1 Het bevoegd gezag is verplicht het gebouw en terrein, alsmede de roerende zaken waarvoor bekostiging wordt genoten, behoorlijk te gebruiken en te onderhouden.

  • 2 Vervreemding door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school anders dan op grond van artikel 55 of artikel 61 van gebouwen, terreinen en roerende zaken waarvoor bekostiging wordt genoten, of bezwaren met een zakelijk recht door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school van zodanige gebouwen en terreinen, is zonder toestemming van het bestuurscollege nietig.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het recht van opstal ten behoeve van een door het openbaar lichaam te plaatsen tijdelijke voorziening in de huisvesting op grond die eigendom is van het bevoegd gezag van de betrokken school.

Artikel 91. Vorderingsrecht

  • 1 Het bestuurscollege is bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd te bestemmen als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Het voorgenomen gebruik dient zich te verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school. Tevens is het bestuurscollege bevoegd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening of expressie-activiteiten een gebouw of terrein dan wel een gedeelte daarvan dat tijdelijk gedurende gedeelten van de dag of in het geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd te bestemmen als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • 2 Indien het gebouw of terrein in gebruik is voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school pleegt het bestuurscollege vooraf overleg met het bevoegd gezag en, voor zover van toepassing, ook met het bevoegd gezag van die school waarvoor de huisvesting is bestemd.

Artikel 92. Verhuur en medegebruik gebouw of terrein

  • 1 Voor zover artikel 91 geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school betreft, is voor verhuur toestemming van het bestuurscollege vereist.

  • 2 De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:

    • a. indien het bestuurscollege gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 91 zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of

    • b. indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.

  • 3 Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.

  • 5 Het zonder toestemming van het bestuurscollege verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.

Artikel 93. Voorziening niet ten laste van het openbaar lichaam

Voorzieningen aan gebouwen of terreinen in verband met verhuur krachtens de artikelen 92 of 94 door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school komen niet ten laste van het openbaar lichaam.

Artikel 94. Einde gebruik gebouw of terrein door een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school

  • 1 Het bestuurscollege en het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat eigenaar is van het gebouw en terrein, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.

  • 2 De Rijksvertegenwoordiger kan in geval van een geschil omtrent de toepassing van het eerste lid desgevraagd besluiten dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. De aanvraag om het besluit wordt gedaan door het bestuurscollege of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te besluiten, hoort de Rijksvertegenwoordiger de wederpartij.

  • 3 Het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat voornemens is gebouwen of terreinen, of een gedeelte daarvan, blijvend niet meer voor de school te gebruiken, doet hiervan onverwijld mededeling aan het bestuurscollege.

  • 4 Zodra de in het eerste lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of het in het tweede lid bedoelde besluit van de Rijksvertegenwoordiger onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een besluit als bedoeld in het tweede lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wordt de akte, het onherroepelijk geworden besluit onderscheidenlijk de uitspraak, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES. Door de inschrijving verkrijgt het openbaar lichaam de eigendom.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing indien het gebouw of terrein volledig voor rekening van het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school is gebouwd of aangelegd, tenzij het bestuurscollege en het bevoegd gezag anders overeenkomen. Het bestuurscollege en het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school bepalen gezamenlijk de vergoeding van het openbaar lichaam aan het bevoegd gezag en, indien de gebouwen en terreinen niet meer voor het basisonderwijs worden gebruikt, de verplichtingen van het bevoegd gezag ten opzichte van het openbaar lichaam. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de eerste en tweede volzin.

  • 6 Het bestuurscollege en het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.

  • 7 De Rijksvertegenwoordiger kan in geval van een geschil omtrent de toepassing van het vijfde lid desgevraagd besluiten dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn. De aanvraag om het besluit wordt gedaan door het bestuurscollege of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te besluiten, hoort de Rijksvertegenwoordiger de wederpartij.

  • 8 Zodra de in het vijfde lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of het in het zesde lid bedoelde besluit van de Rijksvertegenwoordiger onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een beslissing als bedoeld in het zesde lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, kan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school het desbetreffende gedeelte van het gebouw met toestemming van het bestuurscollege verhuren.

  • 9 De toestemming, bedoeld in het zevende lid, wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste 3 jaren. Op verzoek van het bevoegd gezag kan dit tijdvak telkens worden verlengd met een termijn van ten hoogste 3 jaren.

Artikel 95. Jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school

In afwijking van deze afdeling kan de eilandsraad besluiten dat jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt betaald aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school. De eilandsraad neemt het besluit in overeenstemming met het bevoegd gezag.

Artikel 96. Informatieverstrekking aan eilandsraad en bestuurscollege

Het bevoegd gezag van een niet door het desbetreffende openbaar lichaam in stand gehouden school is gehouden aan de eilandsraad onderscheidenlijk het bestuurscollege alle inlichtingen te verschaffen die de eilandsraad onderscheidenlijk bestuurscollege voor een adequate uitvoering van de bepalingen in deze afdeling noodzakelijk achten.

Afdeling 4. Materiële instandhouding

Artikel 97. Bekostiging materiële instandhouding

  • 1 De bekostiging voor de materiële instandhouding van de scholen heeft betrekking op de volgende componenten:

    • a. onderhoud,

    • b. energie- en waterverbruik,

    • c. middelen, waaronder mede wordt verstaan lesmateriaal,

    • d. administratie, beheer en bestuur,

    • e. schoonmaken, en

    • f. publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende zaken.

  • 2 De bekostiging wordt zodanig vastgesteld dat zij voldoet aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.

  • 3 De bekostiging omvat:

    • a. een vast bedrag per school,

    • b. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden,]

    • c. een bedrag dat afhankelijk is van het aantal leerlingen van de school.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de in het derde lid onder a tot en met c bedoelde bedragen vastgesteld. Bij deze regeling kunnen tevens nadere voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de bekostiging wordt berekend, alsmede omtrent de wijze waarop de bekostiging wordt vastgesteld. De vastgestelde bedragen gelden voor het kalenderjaar dat aanvangt na het tijdstip van vaststelling.

  • 5 Bij de vaststelling van de in het derde lid onder a tot en met c bedoelde bedragen, dan wel als tussentijdse aanpassing van die bedragen, worden volgens bij ministeriële regeling te geven regels loon- en prijsontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks schatkist zich daartegen verzet.

Artikel 98. Aanvullende bekostiging kosten materiële instandhouding

  • 1 Indien bijzondere ontwikkelingen in het basisonderwijs daartoe aanleiding geven, kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld omtrent het verstrekken van aanvullende bekostiging voor de materiële instandhouding.

  • 2 Indien bijzondere bekostiging op grond van artikel 103 wordt toegekend, kan Onze Minister bepalen dat, voor de periode waarvoor die bijzondere bekostiging wordt toegekend, tevens aanvullende bekostiging voor de materiële instandhouding wordt toegekend. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 3 Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid en het tweede lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels omtrent de verdeling vastgesteld.

Artikel 99. Grondslag bekostiging voor materiële instandhouding lichamelijke oefening

  • 1 Het bestuurscollege stelt na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen het aantal klokuren per week vast dat per groep leerlingen ten hoogste:

    • a. ter beschikking wordt gesteld in een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, of

    • b. voor bekostiging voor de materiële instandhouding van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening in aanmerking komt.

  • 2 Het aantal klokuren, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op ten minste 1,5.

  • 3 Het bestuurscollege stelt de hoogte vast van:

    • a. de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onder b, en

    • b. de bekostiging voor de vaste kosten van de materiële instandhouding van een ruimte voor lichamelijke oefening waarvan de eigendom berust bij het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school.

  • 4 Bij de vaststelling, bedoeld in het derde lid, kan onderscheid worden gemaakt naar gelang de oppervlakte van de ruimte, alsmede tussen ruimten voor de exploitatie waarvan op grond van de onderwijswetgeving bekostiging wordt verleend en ruimten waarvoor dat niet het geval is.

Artikel 100. Materiële instandhouding door eigenaar of bevoegd gezag

  • 1 Het bevoegd gezag, dan wel het openbaar lichaam dat eigenaar is van een schoolgebouw, zorgt voor het deel van de materiële instandhouding waarop de componenten bedoeld in artikel 97, eerste lid, onder a, b en f, betrekking hebben.

  • 2 Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van een schoolgebouw, kan met het bestuurscollege overeenkomen dat het openbaar lichaam het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 3 Het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, kan met een bevoegd gezag dat gebruik maakt van de voorziening in de huisvesting van het eerstgenoemde bevoegd gezag, overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd gezag het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 4 Ingeval het openbaar lichaam eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag van een bijzondere school met het openbaar lichaam overeenkomen dat het bevoegd gezag het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

Afdeling 5. Grondslag bekostiging personeelskosten

Artikel 101. Grondslag bekostiging personeel

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 102. Aantal leerlingen

  • 1 Voor de toepassing van artikel 101, eerste lid, geldt het aantal leerlingen van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 101, eerste lid, voor het schooljaar waarin een nieuwe school wordt geopend en voor het daaropvolgende schooljaar geldt het aantal leerlingen van de school op 1 oktober volgende op de opening.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 101, eerste lid, geldt ingeval van samenvoeging van scholen het aantal leerlingen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, voor elke school vastgesteld volgens het eerste lid, en de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van alle bij de samenvoeging betrokken scholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

Artikel 103. Bijzondere bekostiging personeelskosten

  • 1 Indien bijzondere ontwikkelingen in het basisonderwijs daartoe aanleiding geven, kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld omtrent het verstrekken van bijzondere bekostiging voor personeelskosten.

  • 2 In verband met bijzondere omstandigheden kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag van een school onder door hem op te leggen verplichtingen bijzondere bekostiging voor personeelskosten verstrekken.

  • 3 Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend ten hoogste vier maanden voorafgaand aan het schooljaar waarin de bijzondere omstandigheden zich zullen voordoen en niet later dan in het schooljaar waarin die bijzondere omstandigheden zich hebben voorgedaan. Onze Minister besluit binnen vier maanden na ontvangst van een in het tweede lid bedoelde aanvraag. Indien de beschikking niet binnen vier maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 4 Onze Minister kan in verband met de in het eerste en tweede lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels omtrent de verdeling vastgesteld.

Artikel 104. Grondslag bekostiging kosten voor personeel wegens voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens de Ambtenarenwet BES

  • 1 Aan de school wordt in verband met de kosten voor personeel wegens voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens de Ambtenarenwet BES bekostiging verstrekt.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bekostiging is verwerkt in de bedragen en in de vermenigvuldigingsbedragen van de verhoging, bedoeld in de artikelen 101 en 103.

Afdeling 6. Budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid

Artikel 105. Budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 2 Met inachtneming van het eerste lid verstrekt het Rijk jaarlijks aan het bevoegd gezag van de openbare en bijzondere scholen bekostiging ten behoeve van personeels- en arbeidsmarktbeleid.

Afdeling 7. Wijze van bekostiging

§ 1. Huisvesting

Artikel 106. Bekostiging voor belastingen ter zake van onroerende zaken

Het openbaar lichaam bekostigt aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat is onderworpen aan een of meer der in artikel 43 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bedoelde belastingen ter zake van onroerende zaken het bedrag dat is uitgegeven voor de belastingen met betrekking tot de in het openbaar lichaam gelegen gebouwen en terreinen.

§ 2. Materiële instandhouding

Artikel 107. Bekostiging door Rijk aan bevoegd gezag en openbaar lichaam

  • 1 Het Rijk verstrekt jaarlijks aan het bevoegd gezag bekostiging ten behoeve van de materiële instandhouding waarop de componenten, bedoeld in artikel 97, eerste lid, betrekking hebben, waarbij voor het bevoegd gezag geldt dat indien toepassing is gegeven aan artikel 100, tweede lid, dan wel indien geen overeenkomst als bedoeld in artikel 100, derde of vierde lid tot stand is gekomen, dit bevoegd gezag de bekostiging aan het openbaar lichaam dan wel aan het desbetreffende bevoegd gezag overdraagt voor zover deze de materiële instandhouding verzorgt.

  • 2 Grondslag voor de bekostiging van de in het eerste lid bedoelde kosten zijn de voor het desbetreffende jaar vastgestelde bedragen.

  • 3 Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 januari en 1 oktober daaropvolgend, wordt de bekostiging ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 97, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond.

  • 4 Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 oktober en 1 januari daaropvolgend, wordt de bekostiging ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 97, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond, en wordt de bekostiging van de uitgaven voor die voorzieningen voor het jaar volgend op de samenvoeging, gebaseerd op de bekostiging van de uitgaven voor die voorzieningen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, zoals die golden op 1 oktober van het jaar van samenvoeging.

Artikel 108. Verhoging bekostiging bij bijzondere omstandigheden

  • 1 Jaarlijks voor 1 maart kan aan Onze Minister verhoging van de bekostiging worden gevraagd, indien op grond van bijzondere omstandigheden van de school in dat jaar het totale bedrag niet voldoende is voor de noodzakelijke uitgaven van de school.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gedaan door het bevoegd gezag voor zover het betreft de materiële instandhouding waarop de componenten, bedoeld in artikel 97, eerste lid, betrekking hebben. In afwijking van de vorige volzin kan ingeval artikel 100, tweede, derde of vierde lid, is toegepast, het bevoegd gezag dat dan wel het openbaar lichaam dat de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt, het verzoek indienen.

  • 3 Onze Minister wijst het verzoek in elk geval af indien:

    • a. in het jaar waarvoor de componenten zijn vastgesteld, het totaal van de noodzakelijke uitgaven voor de materiële instandhouding van de school, niet ten minste 5% meer zal bedragen dan het totaal van de uit 's Rijks kas daarvoor te verstrekken inkomsten,

    • b. de bijzondere omstandigheden het gevolg zijn van een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven omstandigheid of afwijking van de omvang van de componenten van de voorziening ten aanzien waarvan de bijzondere omstandigheden zouden bestaan,

    • c. de bijzondere omstandigheid het gevolg is van een verschil tussen het prijsniveau in enig jaar en de op grond van artikel 97 vastgestelde of aangepaste bedragen, of

    • d. het bevoegd gezag of het openbaar lichaam dat het verzoek heeft ingediend, niet aantoont dat het de bijzondere omstandigheden niet op enigerlei wijze had kunnen voorkomen.

  • 5 Onze Minister besluit binnen drie maanden. Indien technisch onderzoek zulks noodzakelijk maakt, kan Onze Minister deze termijn eenmaal met ten hoogste zes maanden verdagen.

  • 6 Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde verhoging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels omtrent de verdeling vastgesteld.

Artikel 109. Bekostiging door openbaar lichaam aan bevoegd gezag

  • 1 Het openbaar lichaam verstrekt jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening:

    • a. een bekostigingsbedrag dat wordt bepaald ingevolge artikel 99, en

    • b. voor zover het gebruik van die ruimte ontoereikend is een overeenkomstig het tweede lid vast te stellen bekostigingsbedrag.

  • 2 Voor zover geen ruimte ter beschikking is gesteld als bedoeld in artikel 99, eerste lid onder a, verstrekt het openbaar lichaam jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat geen eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening een bekostigingsbedrag dat wordt bepaald ingevolge artikel 99, eerste lid onder b, en derde lid onder a.

§ 3. Personeel

Artikel 110. Verstrekking bekostiging bedragen voor personeelskosten

  • 1 Met inachtneming van de artikelen 101 en 102, verstrekt het Rijk jaarlijks aan het bevoegd gezag een bekostigingsbedrag ten behoeve van de personeelskosten.

  • 2 In geval van het verstrekken van een bijzondere bekostiging als bedoeld in artikel 103 verstrekt het Rijk aan het desbetreffende bevoegd gezag het bedrag van deze bekostiging.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot het betalen van het in het eerste en tweede lid bedoelde bedrag.

  • 4 Op het in het eerste en tweede lid bedoelde bedrag kunnen op een bij ministeriële regeling vast te stellen wijze in mindering worden gebracht de inkomsten die het bevoegd gezag direct of indirect geniet vanwege uitkeringen of toelagen waarop door het personeel aanspraak kan worden gemaakt.

Artikel 111. Aftrekposten bekostiging

  • 1 Op de bekostiging, bedoeld in artikel 110 kan volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels een bedrag in mindering worden gebracht in verband met de kosten waarop aanspraak wordt gemaakt door personeel dat is benoemd met voorbijgaan van:

    • a. personeel dat een gelijksoortige functie uitoefent aan een school van het bevoegd gezag, of

    • b. personeel dat een gelijksoortige functie heeft uitgeoefend aan een school van het bevoegd gezag, en

      • 1°. in het genot is van wachtgeld, of

      • 2°. van een andere ontslaguitkering en direct aan die ontslaguitkering voorafgaand langer dan een jaar onafgebroken in dienst is geweest van het bevoegd gezag.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt, indien het betreft openbaar onderwijs, onder «school van het bevoegd gezag» verstaan elke binnen het desbetreffende openbaar lichaam gelegen school.

§ 4. Eilandelijk beleid met betrekking tot personele en materiële voorzieningen

Artikel 112. Eilandelijk beleid als openbaar lichaam zelf geen openbare scholen in stand houdt of als openbare scholen ontbreken

  • 1 Indien in een openbaar lichaam uitsluitend een of meer andere rechtspersonen dan het openbaar lichaam openbare scholen in stand houdt of houden of openbare scholen ontbreken en het openbaar lichaam uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen welke niet door het Rijk worden bekostigd, stelt de eilandsraad bij eilandsverordening een regeling daarvoor vast en zijn de artikelen 114 tot en met 118 niet van toepassing.

  • 2 De regeling, bedoeld in het eerste lid, maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs en voorziet in een behandeling van scholen naar dezelfde maatstaf.

  • 3 De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in elk geval de voorzieningen die door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school kunnen worden aangevraagd en de procedure voor het doen van een aanvraag.

  • 4 De eilandsraad kan besluiten dat het bestuurscollege de regeling, bedoeld in het eerste lid, tijdelijk kan aanvullen met nieuwe voorzieningen. De aanvulling wordt binnen 1 week aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen gezonden. Binnen 12 weken na de totstandkoming van de aanvulling wordt deze voorgelegd aan de eilandsraad en besluit de eilandsraad over de bekrachtiging ervan. Indien de eilandsraad niet binnen 12 weken heeft besloten, wordt de aanvulling gelijk gesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing van de aanvulling door de eilandsraad heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds is besloten of die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling betrekking heeft.

  • 6 Het bestuurscollege maakt jaarlijks in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze, een overzicht bekend van de op grond van de regeling, bedoeld in het eerste lid, toegekende voorzieningen.

Artikel 113. Eilandelijk beleid als openbaar lichaam zelf openbare scholen in stand houdt

  • 1 Indien een openbaar lichaam zelf een of meer openbare scholen in stand houdt en hij uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen welke niet door het Rijk worden bekostigd, kan de eilandsraad daarvoor bij eilandsverordening een regeling vaststellen.

§ 5. Overschrijdingsregeling

Artikel 114. Overschrijdingsbedrag; voorwaarde personeel buiten overschrijding

  • 1 Indien een openbaar lichaam ten behoeve van een of meer door hem in stand gehouden scholen meer uitgaven doet voor het personeel en de materiële instandhouding dan door het Rijk worden bekostigd, wordt met inachtneming van de artikelen 114 tot en met 118 aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen om de vijf jaar een overschrijdingsbedrag verstrekt. Indien een openbaar lichaam vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld in de eerste volzin geen school in stand houdt, wordt, in afwijking van die volzin, het overschrijdingsbedrag toegekend uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop het openbaar lichaam niet langer een school in stand houdt.

  • 2 Het bestuurscollege kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school besluiten dat met betrekking tot een of meer scholen van dat bevoegd gezag uitgaven die het openbaar lichaam doet ten behoeve van een door hem in stand gehouden school buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in de artikelen 115 en 116.

Artikel 115. Voorschot overschrijding

  • 1 Het bestuurscollege stelt jaarlijks vast in welke mate het ten behoeve van de door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen meer dan wel minder uitgaven zal doen voor het personeel en de materiële instandhouding dan door het Rijk worden bekostigd. Deze vaststelling geschiedt voor het komende begrotingsjaar en het resterende deel van het vijfjarig tijdvak, bedoeld in artikel 114, eerste lid.

  • 2 Indien voor het komende begrotingsjaar meer uitgaven zullen worden gedaan voor het personeel en de materiële instandhouding dan door het Rijk worden bekostigd, verleent het bestuurscollege in dat begrotingsjaar aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen een voorschot op het te verwachten overschrijdingsbedrag, bedoeld in artikel 114, eerste lid. Indien uit het besluit van het bestuurscollege, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de hiervoor bedoelde meer-uitgaven in de resterende jaren van het vijfjarig tijdvak geheel of ten dele worden gecompenseerd door minder uitgaven, wordt hiermee rekening gehouden bij de bepaling van de hoogte van het voorschot.

  • 3 Indien uit de jaarlijkse voorlopige vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel 116, eerste lid, blijkt dat, in afwijking van hetgeen is vastgesteld bij het besluit van het bestuurscollege, bedoeld in het eerste lid, meer uitgaven zijn gedaan voor personeel en materiële instandhouding dan door het Rijk worden bekostigd, verleent het bestuurscollege alsnog een voorschot aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen. Bij de bepaling van de hoogte van het voorschot is de tweede volzin van het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 116. Vaststelling overschrijdingsbedrag, uitgedrukt in percentage

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 117. Vaststelling overschrijdingsbedrag voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school

  • 1 In het jaar volgend op de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 116, achtste lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school, die gedurende een of meer jaren van het desbetreffende tijdvak in het openbaar lichaam was gevestigd, aanspraak heeft. Dit overschrijdingsbedrag wordt vastgesteld door het percentage, bedoeld in artikel 116, achtste lid, te vermenigvuldigen met het totaal van de ontvangsten van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens de artikelen 97 en 110 voor het desbetreffende tijdvak zijn vastgesteld, met dien verstande dat bij het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in voorgaande volzin, buiten beschouwing blijven de ontvangsten op grond van de component administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 97, eerste lid, onder d, voor de materiële instandhouding van het onderwijs in lichamelijke oefening.

  • 2 Indien aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school een deel van de bekostiging voor personeelskosten is overgedragen door een ander bevoegd gezag, wordt bij het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, dat deel bij genoemde school wel en bij de school van laatstgenoemd bevoegd gezag niet aangemerkt als ontvangsten.

  • 3 Indien een openbaar lichaam voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school het deel van de materiële instandhouding waarop de componenten, bedoeld in artikel 97, eerste lid, onder a, b en f, betrekking hebben, geheel of gedeeltelijk verzorgt, wordt een overeenkomstig deel van de ontvangsten in mindering gebracht op het totaal van de ontvangsten voor de betrokken school waarover ingevolge het eerste lid het overschrijdingsbedrag wordt vastgesteld.

  • 4 Indien een openbaar lichaam gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak een of meer scholen in stand houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school over een overeenkomstig gedeelte van het desbetreffende tijdvak.

Artikel 118. Mededeling en beroep

  • 1 Aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen wordt een afschrift gezonden van de besluiten van het bestuurscollege tot vaststelling van de mate waarin meer dan wel minder uitgaven worden gedaan, bedoeld in artikel 115, eerste lid, tot verlening van het voorschot, bedoeld in artikel 115, tweede of derde lid, en tot voorlopige en definitieve vaststelling van het overschrijdingsbedrag, bedoeld in artikel 116, zevende en achtste lid. Daarbij is opgenomen een staat van voorzieningen als bedoeld in artikel 116, eerste lid onder h, waarin per kalenderjaar wordt aangegeven het verloop van de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen. De toezending geschiedt binnen 2 weken na de dag waarop het bestuurscollege een besluit als bedoeld in de eerste volzin heeft genomen.

  • 2 In afwijking van artikel 55 van de Wet administratieve rechtspraak BES kan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school tegen de in het eerste lid bedoelde beschikkingen beroep instellen bij de Rijksvertegenwoordiger. De artikelen 54 en 55 van de Wet administratieve rechtspraak BES zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 6. Bestedingsmogelijkheden

Artikel 119. Besteding bekostiging

  • 1 Het bevoegd gezag wendt met inachtneming van het eilandelijk zorgplan het totaal van de in de artikelen 105, 107 en 110 bedoelde bedragen voor de kosten voor de materiële instandhouding en de personeelskosten uitsluitend aan voor kosten voor materiële instandhouding, personeelskosten van de school of personeelskosten in verband met benoeming of tewerkstelling zonder benoeming van personeel, bedoeld in artikel 31, vijfde lid, dan wel mede voor die kosten van een van de andere scholen van dat bevoegd gezag.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de in de artikelen 105, 107 en 110 bedoelde bedragen voor de kosten voor de materiële instandhouding en voor de personeelskosten mede aanwenden voor de vergoeding, bedoeld in artikel 28, vierde lid, en voor de in het eerste lid bedoelde kosten van:

    • a. een andere school,

    • b. een school voor voortgezet onderwijs,

    • c. een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, en

    • d. het expertisecentrum onderwijszorg.

  • 3 De verstrekte overschrijdingsbedragen worden ten behoeve van het onderwijs aan de scholen van het bevoegd gezag aangewend.

  • 4 De op grond van artikel 112 of artikel 113 verstrekte vergoeding wordt besteed aan het doel waarvoor zij is verstrekt.

§ 7. Betaling van de bekostiging

Artikel 120. Betaling bekostiging door voorschotten

  • 1 Op de bekostiging of onderdelen daarvan kunnen voorschotten worden verleend volgens regels, te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden tevens voorschriften gegeven voor de verrekening van de betaalde voorschotten met het bedrag van de vastgestelde bekostiging of onderdelen daarvan.

Artikel 121. Verrekening van vorderingen

Onze Minister is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens deze wet van of op het bevoegd gezag van een school met vorderingen van of op Onze Minister krachtens een andere wet.

Afdeling 8. Beëindiging van de bekostiging

§ 1. Scholen

Artikel 122. Einde bekostiging bijzondere school en opheffing openbare school

  • 1 De bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd en een openbare school wordt opgeheven indien het aantal leerlingen op de teldatum 1 oktober, gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren telkens minder heeft bedragen dan 23. De eerste volzin is niet van toepassing gedurende de eerste 5 schooljaren van de bekostiging van een school. De tweede volzin is niet van toepassing op scholen als bedoeld in artikel 76.

  • 2 De beëindiging van de bekostiging van een bijzondere school of de opheffing van een openbare school geschiedt met ingang van 1 augustus volgend op de 3 achtereenvolgende schooljaren, bedoeld in het eerste lid. De beëindiging van de bekostiging van een bijzondere school of de opheffing van een openbare school ten aanzien waarvan gedurende de eerste 5 schooljaren van de bekostiging van de school het eerste lid, tweede volzin, toepassing diende te vinden, geschiedt met ingang van 1 augustus volgend op die 5 schooljaren.

  • 3 Indien binnen 10 km van een school waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven, over de weg gemeten geen school aanwezig is waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat, wordt de eerstgenoemde school niet opgeheven op grond van dit artikel.

Artikel 123. Discretionaire bevoegdheid minister

  • 1 Het bevoegd gezag van een school die op de teldatum 1 oktober minder dan 23 leerlingen telt, kan Onze Minister verzoeken in afwijking van artikel 122, eerste en tweede lid, die bijzondere school te blijven bekostigen of die openbare school in stand te houden voor een door Onze Minister te bepalen termijn. Een besluit tot instandhouding wordt in elk geval niet genomen indien de kwaliteit van het onderwijs op de school, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, onvoldoende is of geen perspectief bestaat op structurele toename van het aantal leerlingen van de school tot het aantal van ten minste 23 op 1 oktober voorafgaand aan de datum waarop de door Onze Minister te bepalen termijn eindigt. Het al dan niet aanwezig zijn van basisscholen in de omgeving van de school kan Onze Minister eveneens betrekken bij zijn besluit.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid moet voor 1 februari voorafgaand aan de datum voor de beëindiging van de bekostiging onderscheidenlijk de opheffing schriftelijk worden ingediend bij Onze Minister. Het verzoek gaat vergezeld van gegevens ter onderbouwing van het perspectief, bedoeld in het eerste lid, een beredeneerde leerlingprognose en gegevens over de ligging van de school ten opzichte van de dichtstbijzijnde basisscholen.

  • 3 Onze Minister besluit voor 1 mei, volgend op het verzoek, bedoeld in het tweede lid, dat:

    • a. met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de bekostiging van de bijzondere school wordt beëindigd dan wel de openbare school wordt opgeheven, of

    • b. met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de bekostiging van de bijzondere school wordt voortgezet of de openbare school in stand wordt gehouden.

  • 4 Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van het bevoegd gezag eenmalig verlengen met maximaal de duur van de termijn die op grond van het eerste lid ten aanzien van de school door hem was bepaald. De tweede en derde volzin van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 124. Vermindering aantal openbare scholen

  • 1 De eilandsraad kan besluiten tot vermindering van het aantal openbare scholen.

  • 2 De openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 53, en de stichting, bedoeld in artikel 22 of 54, kunnen besluiten tot opheffing van een door die openbare rechtspersoon of stichting in stand gehouden school. Een besluit tot opheffing wordt uiterlijk op 1 augustus van het schooljaar voorafgaand aan de beoogde datum van opheffing medegedeeld aan de eilandsraad. Indien de eilandsraad voor 1 februari daaropvolgend besluit dat hij de school in stand wenst te houden, wordt deze niet opgeheven, maar wordt de instandhouding van de school overgedragen aan het openbaar lichaam.

  • 3 In afwijking van het eerste lid en het tweede lid, eerste volzin, vindt opheffing niet plaats in het geval, bedoeld in artikel 122, derde lid.

Artikel 125. Bekendmaking over beëindiging bekostiging school en opheffing school

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de bekostiging van een bijzondere school dient te worden beëindigd of een openbare school dient te worden opgeheven, maakt Onze Minister dit voor 1 januari voorafgaand aan de datum van beëindiging van de bekostiging onderscheidenlijk opheffing van de school bekend aan het bevoegd gezag.

  • 2 Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 122, derde lid, deelt het bevoegd gezag dit voor 1 februari voorafgaand aan de datum voor de opheffing schriftelijk mede aan Onze Minister. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke gegevens bij deze mededeling worden overgelegd.

  • 3 Voor zover Onze Minister niet reeds heeft bekendgemaakt dat hij de mededeling, bedoeld in het tweede lid, buiten behandeling laat wegens het niet verstrekken van de voorgeschreven gegevens, maakt hij voor 1 mei, volgend op de mededeling, bedoeld in het tweede lid, aan het bevoegd gezag van de desbetreffende school bekend dat:

    • a. naar zijn oordeel geen sprake is van een uitzonderingssituatie, bedoeld in het tweede lid, en dat met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de openbare school dient te worden opgeheven, of

    • b. met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de openbare school in stand dient te worden gehouden.

  • 4 Indien Onze Minister niet voor 1 mei, volgend op de mededeling, bedoeld in het tweede lid, een bekendmaking als bedoeld in het derde lid heeft gedaan, dient met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de openbare school met ingang van laatstgenoemde datum in stand te worden gehouden.

§ 2. Overige bepalingen

Artikel 126. Overdracht gebouwen, terreinen en roerende zaken

  • 1 Indien de bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd of het bevoegd gezag tot de opheffing van de school beslist, eindigt het recht op het gebouw en terrein en worden alle roerende zaken, behalve die welke het bevoegd gezag uit eigen middelen heeft aangeschaft, aan het openbaar lichaam op wiens grondgebied het gebouw en terrein zijn gelegen, overgedragen.

  • 2 Artikel 94, eerste tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in de verklaring ingevolge het eerste lid en het besluit ingevolge het tweede lid als datum waarop het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein voor de school te gebruiken, zal worden genoemd de datum waarop de bekostiging is geëindigd dan wel zal eindigen.

Artikel 127. Terugstorting

  • 1 Indien de bekostiging van de laatste bijzondere school van een bevoegd gezag wordt beëindigd of het bevoegd gezag tot de opheffing van de laatste school beslist, dan wel de laatste openbare school wordt opgeheven, stort het bevoegd gezag de niet bestede bekostigingsbedragen terug in de desbetreffende overheidskas.

  • 2 Het exploitatietekort blijft in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, voor rekening van het bevoegd gezag.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop het exploitatieoverschot, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend.

Artikel 128. Aanwijzing

  • 1 Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders kan Onze Minister de rechtspersoon die de school in stand houdt een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.

  • 2 Onder wanbeheer wordt uitsluitend verstaan:

    • a. financieel wanbeleid,

    • b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 13, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van primair onderwijs in gevaar komt,

    • c. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf dan wel een derde,

    • d. onrechtmatig handelen, waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf of een derde, en

    • e. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder.

  • 3 In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 4 Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen het bevoegd gezag aan de aanwijzing moet voldoen.

Artikel 129. Inhouding bekostiging

  • 1 Indien het bevoegd gezag van een school in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder tevens wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 133, kan Onze Minister bepalen dat de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden dan wel opgeschort.

  • 3 Onze Minister kent de bekostiging wederom toe, indien blijkt dat de reden voor de toepassing van het eerste of tweede lid is vervallen.

Artikel 130. Maatregelen

  • 1 Indien de kwaliteit van het onderwijs of de kwaliteit van het bestuur ernstig of langdurig tekortschiet, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag van een school of uit eigen beweging in overeenstemming met het bevoegd gezag maatregelen treffen.

  • 2 Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoort de mogelijkheid het bestuur van de instelling te laten bijstaan door een extern deskundige. Ook kunnen onder voorwaarden extra financiële middelen aan de instelling ter beschikking worden gesteld.

  • 3 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de toekenning van en verantwoording voor maatregelen, voor zover deze het verstrekken van financiële middelen betreffen.

Afdeling 9. Verslaglegging en informatieverstrekking

Artikel 131. Jaarverslag

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke onderdelen het jaarverslag tevens dient te bevatten, dan wel welke onderdelen komen te vervallen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een nadere invulling worden gegeven aan de onderdelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, en kunnen nadere voorschriften worden gegeven over:

    • a. de indeling en de wijze van ordening van de gegevens per onderdeel van het jaarverslag,

    • b. de wijze en het tijdstip waarop de desbetreffende onderdelen beschikbaar gesteld worden,

    • c. de elektronische verzending van het cijfermatige deel uit de jaarrekening, en

    • d. de grondslagen voor de jaarrekening.

  • 4 De beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het derde lid, onder b, gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen deskundige als bedoeld in artikel 121, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES. Bij de aanwijzing van de deskundige bedingt de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan dat de controle overeenkomstig een door Onze Minister vast te stellen controleprotocol plaatsvindt.

  • 5 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kan een branchecode voor goed bestuur worden aangewezen.

Artikel 132. Informatie over bekostiging

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het ten behoeve van Onze Minister beschikt over geordende gegevens die van belang zijn voor de berekening van de hoogte van de bekostiging, alsmede over een verklaring over de juistheid van de bekostigingsgegevens, afgegeven door een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen deskundige als bedoeld in artikel 121, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de definiëring, de wijze van ordening en de beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en de desbetreffende boeken en bescheiden gedurende een periode van zeven jaren.

Artikel 133. Beleidsinhoudelijke informatie

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 134. Reikwijdte voorschriften

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Afdeling 10. Zij-instroom in het beroep

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Afdeling 10a. Experimenten

Artikel 145a. Ruimte voor innovatie

  • 2 In geval van toepassing van het eerste lid wordt bij algemene maatregel van bestuur in elk geval bepaald:

    • a. het doel van het experiment,

    • b. op welke wijze van welke in het eerste lid bedoelde voorschriften wordt afgeweken,

    • c. de duur van het experiment, en

    • d. op welke wijze en aan de hand van welke criteria de met het experiment beoogde effecten worden geëvalueerd.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van een experiment.

  • 4 Een experiment duurt ten hoogste zes jaar, tenzij een langere duur gezien de bijzondere aard van het experiment noodzakelijk is. Alsdan wordt de duur van het experiment op ten hoogste acht jaar bepaald. Indien een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, voordat een experiment is afgelopen, kan Onze Minister het experiment verlengen tot het tijdstip waarop het wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt.

  • 5 Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal, een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, evenals een standpunt over de voortzetting van die algemene maatregel van bestuur, anders dan een voortzetting als experiment.

  • 6 In verband met een experiment als bedoeld in het eerste lid, kan bij algemene maatregel van bestuur eveneens bij wijze van experiment worden afgeweken van artikel 1 van de Leerplichtwet BES.

Afdeling 11. Overige bepalingen

Artikel 146. Vermindering bekostiging i.v.m. schuld of nalatigheid

  • 1 Onze Minister kan bepalen dat geen of slechts een gedeeltelijke bekostiging wordt verstrekt voor uitgaven die het gevolg zijn van schuld of nalatigheid van het bevoegd gezag.

  • 2 Indien de uitgaven bedoeld in het eerste lid, voor bekostiging door het Rijk in aanmerking komen, treedt het Rijk op het moment van een uitdrukkelijk besluit tot bekostiging in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake tegen derden mocht hebben.

  • 3 Indien het openbaar lichaam een collectieve verzekering heeft afgesloten voor de vergoeding van schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school, heeft het bevoegd gezag van de desbetreffende school jegens het openbaar lichaam geen aanspraak op vergoeding van dergelijke schade, voor zover die collectieve verzekering de schade dekt.

  • 4 Indien schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school voor vergoeding door het openbaar lichaam in aanmerking komt, treedt het openbaar lichaam op het moment van een uitdrukkelijk besluit tot vergoeding in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.

Artikel 147. Gebruik persoonsgebonden nummer BES door bevoegd gezag

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 148. Verwerking gegevens door de minister

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 149. Gebruik gegevens uit basisregister onderwijs door minister en inspectie

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 150. Gebruik persoonsgebonden nummer BES door het openbaar lichaam

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 151. Schadevergoeding bij termijnoverschrijding

  • 1 Indien een bij of krachtens de wet gestelde termijn door het bevoegd gezag wordt overschreden en het openbaar lichaam daardoor geen bekostiging van het Rijk dan wel lagere bekostiging of met ingang van een latere datum bekostiging van het Rijk voor de materiële instandhouding ontvangt dan het geval zou zijn geweest indien deze termijn wel in acht was genomen, vergoedt het bevoegd gezag de door het openbaar lichaam geleden schade.

  • 2 Indien een bij of krachtens de wet gestelde termijn door het bestuurscollege wordt overschreden en het bevoegd gezag daardoor geen bekostiging van het Rijk dan wel lagere bekostiging of met ingang van een latere datum bekostiging van het Rijk voor de materiële instandhouding ontvangt dan het geval zou zijn geweest indien deze termijn wel in acht was genomen, vergoedt het openbaar lichaam de door het bevoegd gezag geleden schade.

  • 3 Het bestuurscollege en het bevoegd gezag kunnen in onderling overleg de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting tot schadevergoeding matigen. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, is artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek BES van toepassing.

Artikel 152. Gebruik ontvangen gelden overeenkomstig bestemming; boekhoudvoorschriften

Het bevoegd gezag van een bijzondere school is verplicht de uit de overheidskassen ontvangen gelden overeenkomstig de bestemming te gebruiken. Van de inkomsten en uitgaven wordt volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven voorschriften nauwkeurig boekgehouden.

Hoofdstuk II. Slotbepalingen

Artikel 154. Bevoegde leraren

  • 1 In afwijking van artikel 3, eerste lid, en artikel 34, vijfde lid, mag basisonderwijs in de groepen één tot en met vier tevens gegeven worden door degenen die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, bevoegd waren tot het geven van basisonderwijs in de eerste cyclus en dit onderwijs gaven op een van de scholen in de openbare lichamen.

  • 2 In afwijking van artikel 3, eerste lid, en artikel 34, vijfde lid, mag basisonderwijs tevens gegeven worden door degenen die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, bevoegd waren tot het geven van basisonderwijs in de tweede cyclus en dit onderwijs gaven op een van de scholen in de openbare lichamen.

Artikel 155. Onbevoegde leraren

In afwijking van artikel 3, eerste lid, en artikel 34, vijfde lid, mag gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, basisonderwijs tevens gegeven worden door degenen die voor dat tijdstip basisonderwijs gaven op een van de scholen in de openbare lichamen zonder daartoe bevoegd te zijn mits zij binnen zes maanden na dat tijdstip in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan zes maanden.

Artikel 156. Toekomstige leraren

  • 1 Onverminderd artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, mogen in afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en artikel 34, vijfde lid, degenen die geen getuigschrift bezitten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, maar wel voor het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel een opleiding begonnen zijn die leidt tot een bewijs van bekwaamheid tot het geven van onderwijs in de eerste cyclus als bedoeld in de Landsverordening funderend onderwijs of de Wet primair onderwijs BES zoals die wet op 10 oktober 2010 is komen te luiden, gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, met dit bewijs van bekwaamheid worden benoemd of tewerkgesteld worden zonder benoeming tot leraar in de groepen één tot en met vier.

  • 2 Onverminderd artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, mogen in afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en artikel 34, vijfde lid, degenen die geen getuigschrift als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, maar wel voor het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel een opleiding begonnen zijn die leidt tot een bewijs van bekwaamheid tot het geven van onderwijs in de tweede cyclus als bedoeld in de landsverordening funderend onderwijs gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, met dit bewijs van bekwaamheid worden benoemd tot leraar.

Artikel 157. Bevoegdheid in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening

In afwijking van artikel 3, tweede lid, kunnen degenen die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, werkzaam waren op een van de scholen voor basisonderwijs in de openbare lichamen, het onderwijs in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening in het eerste tot en met achtste schooljaar geven.

Artikel 158. Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden

In afwijking van artikel 4, eerste lid, mogen onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 35, derde lid, ook worden verricht door degene die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, deze onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichtte op een van de scholen in de openbare lichamen en daartoe bevoegd waren.

Artikel 159. Onbevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden

In afwijking van artikel 4, eerste lid, mogen gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 35, derde lid, ook worden verricht door degenen die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, deze werkzaamheden verrichtten op een van de scholen in de openbare lichamen zonder daartoe bevoegd te zijn.

Artikel 160. Overgangsrecht openbaar orgaan

Een openbaar orgaan als bedoeld in artikel 35 van de Wet primair onderwijs BES zoals die wet op 10 oktober 2010 is komen te luiden, wordt aangemerkt als een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 53.

Artikel 161. Aanspraak op bekostiging

De aanspraak op bekostiging van een school die direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 72 werd bekostigd op grond van de Wet primair onderwijs BES zoals die wet op 10 oktober 2010 is komen te luiden, berust vanaf de inwerkingtreding van artikel 72 op hoofdstuk I, titel III en op hoofdstuk II.

Artikel 162. Begroting

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over de vaststelling door het bevoegd gezag van een begroting en de inrichting daarvan.

  • 2 Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 163. Aanvraag omzetting; uitbreiding met openbaar of bijzonder onderwijs; verplaatsing

Tot de datum van inwerkingtreding van artikel 76, derde lid, is een aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 76, eerste of tweede lid, met redenen omkleed en gaat vergezeld van de gegevens, genoemd in artikel 72, tweede lid. Onze Minister willigt de aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 76, eerste lid, slechts in, ingeval:

  • a. de school bij toepassing van artikel 72, derde lid, door hem in aanmerking zou worden gebracht voor bekostiging,

  • b. indien op de onder a genoemde grond geen bekostiging zou kunnen worden verstrekt en het een omzetting in een openbare school of een uitbreiding met openbaar onderwijs betreft, binnen 10 kilometer van de plaats in het openbaar lichaam waar het onderwijs moet worden gegeven over de weg gemeten geen school aanwezig is waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat, of

  • c. de bekostiging van de school, indien daaraan het onderwijs wordt uitgebreid met openbaar onderwijs of met onderwijs van een of meer richtingen, van uitsluitend een of meer op te heffen scholen, met inachtneming van artikel 122, eerste lid, gedurende ten minste 20 achtereenvolgende jaren zou kunnen worden voortgezet.

Artikel 164. Grondslag bekostiging personeel

  • 1 Tot de datum van inwerkingtreding van artikel 101 wordt voor de bekostiging van personeel een bedrag per leerling toegekend.

  • 2 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, kan in elk geval verschillend worden vastgesteld voor leerlingen:

    • a. van een school in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar, en

    • b. van een school in de leeftijd van 8 jaar en ouder.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden aanvullende bekostiging voor personeelskosten kan worden toegekend. In ieder geval wordt aanvullende bekostiging toegekend voor kleine scholen, schoolleiding en de bestrijding van onderwijsachterstanden. De omvang van de aanvullende vergoeding wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

  • 4 Bij ministeriële regeling wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid vastgesteld.

  • 5 De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, en de bekostiging voor kleine scholen, schoolleiding en de bestrijding van onderwijsachterstanden, bedoeld in de tweede volzin van het derde lid, is redelijkerwijs voldoende voor het leiden en beheren van de school, voor het geven van onderwijs aan de school en voor de overige werkzaamheden die verband houden met het onderwijs aan de school.

  • 6 Tot de datum van inwerkingtreding van artikel 101 worden verwijzingen naar artikel 101 gelezen als verwijzingen naar artikel 164.

Artikel 165. Aantal leerlingen bij samenvoeging

Tot de datum van inwerkingtreding van artikel 102, derde lid, geldt dat voor de toepassing van artikel 101, eerste lid, ingeval van samenvoeging van scholen het aantal leerlingen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, voor elke school wordt vastgesteld volgens het eerste lid van artikel 102.

Artikel 166. Budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid

Tot de datum van inwerkingtreding van artikel 105, eerste lid, wordt bij ministeriële regeling de grondslag vastgesteld voor de omvang van de bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. Deze grondslag kan verschillend worden vastgesteld voor scholen en voor groepen van scholen. De omvang van de bekostiging is in ieder geval afhankelijk of mede afhankelijk van het aantal leerlingen op de teldatum, bedoeld in artikel 102, en de samenstelling van het leerlingenbestand.

Artikel 167. Opgave aantal leerlingen

  • 1 Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zendt het bevoegd gezag voor 15 oktober volgend op de teldatum 1 oktober aan Onze Minister een opgave van het aantal leerlingen. Indien deze opgave niet voor die datum wordt gedaan, stelt Onze Minister het aantal leerlingen, indien die gegevens voor de voortzetting of beëindiging van de bekostiging onderscheidenlijk de opheffing of instandhouding van een school noodzakelijk zijn, ambtshalve vast. Een opgave van het aantal leerlingen op of na 15 oktober aan Onze Minister heeft geen invloed op het ambtshalve vastgestelde aantal leerlingen voor zover het betreft het al of niet beëindigen van de bekostiging van een bijzondere school of de opheffing of instandhouding van een openbare school.

  • 2 Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wijst Onze Minister het bevoegd gezag voorafgaand aan de teldatum 1 oktober op de verplichting, bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.

Artikel 167a. Voorziening in de huisvesting voor de jaren 2011 tot en met 2017

  • 1 In afwijking van de artikelen 78 tot en met 84 en met overeenkomstige toepassing van artikel 87 gelden voor de jaren 2011 tot en met 2017 de voorschriften van het tweede tot en met zevende lid voor de voorziening in de huisvesting van uit 's Rijks kas bekostigde scholen.

  • 2 Onze Minister en het bestuurscollege van het openbaar lichaam zijn voor de jaren 2011 tot en met 2017 gezamenlijk verantwoordelijk voor de huisvesting van uit ’s Rijks kas bekostigde scholen alsmede voor de financiering daarvan.

  • 3 Onze Minister en het bestuurscollege van het openbaar lichaam sluiten ter invulling van de gezamenlijke verantwoordelijkheid, bedoeld in het tweede lid, namens de Staat der Nederlanden onderscheidenlijk namens het betreffende openbaar lichaam, een of meer convenanten.

  • 4 Overeenkomstig het convenant of de convenanten, bedoeld in het derde lid, stelt Onze Minister voor elk van de openbare lichamen een plan vast, waarin de voornemens op het terrein van de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, alsmede de financiering daarvan, op hoofdlijnen worden beschreven.

  • 5 Onze Minister stelt de plannen, bedoeld in het vierde lid, vast in overeenstemming met het bestuurscollege van het openbaar lichaam en na overleg met de betreffende bevoegde gezagsorganen van de scholen.

  • 6 Onze Minister kan een of meer plannen, bedoeld in het vierde lid, in overeenstemming met het bestuurscollege van het betreffende openbaar lichaam, wijzigen.

  • 7 De plannen dan wel een wijziging daarvan, worden aan de betrokken bevoegde gezagsorganen van de scholen en in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 167b. Continueren oude bepalingen voor zover de nieuwe nog niet in werking treden

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip blijven de bepalingen van de Wet primair onderwijs BES zoals die is komen te luiden op 10 oktober 2010, van kracht voor zover de regeling van de daarin opgenomen onderwerpen niet is vervangen door de inwerkingtreding van overeenkomstige onderwerpen in deze wet. De vorige volzin is niet van toepassing op de onderwerpen geregeld in de artikelen 14, 16 en 18 van de Wet primair onderwijs BES zoals die is komen te luiden op 10 oktober 2010.

Artikel 167ba. Wijziging overeenkomst inzake ouderbijdrage

Op het tijdstip waarop artikel 16 in werking treedt, vervalt het tweede lid van artikel 44, onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.

Artikel 167c. Inwerkingtreding

De artikelen die niet bij Besluit van 3 februari 2011, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal onderdelen van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Stb. 2011, 34) in werking zijn getreden, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan, verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 168. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet primair onderwijs BES.