Ernstige delicten, meer- en veelplegers
[Regeling vervallen per 01-04-2014]
Onder een meerpleger wordt verstaan: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met
17 jaar tegen wie in de laatste drie jaar tenminste twee processen-verbaal zijn opgemaakt
waarop een inhoudelijke justitiële afdoening is gevolgd en die opnieuw een misdrijf
pleegt.
Een jeugdige veelpleger is: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen
wie meer dan vijf processen-verbaal zijn opgemaakt waarvan het laatste in de afgelopen
12 maanden.
In geval van een zwaarder delict of een meerpleger volgt een dagvaarding voor de kinderrechter,
tenzij de officier van justitie van oordeel is dat gezien de relatief geringe ernst
van het feit en de omstandigheden van de jeugdige opnieuw kan worden volstaan met
een (zwaardere) transactie of strafbeschikking.
Indien opnieuw een taakstraf wordt overwogen leidt, dan dit tot een verhoging van
maximaal 50%. De taakstraf wordt dan als uitgangspunt gevorderd in combinatie met
een andere straf of maatregel.
Een afdoening met enkel een taakstraf wordt uitgesloten voor verdachten van ernstige
gewelds- en zedendelicten, waarop een gevangenisstraf van 6 jaar of meer is gesteld,
en die een ernstige aantasting vormen van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Evenmin kan enkel een taakstraf worden opgelegd bij een van de misdrijven omschreven
in de artikelen 181, 240b, 248a, 248b, 248c en 250.
Bij ernstige delictenof meermalen recidive, geldt als uitgangspunt dat voorlopige hechtenis wordt gevorderd
en in beginsel een (voorwaardelijke) jeugddetentie of een maatregel (gedragsmaatregel
of Pij) wordt geëist.
Bij deze strafzaken is nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming of een
gedragsdeskundige geboden om een gerichte effectieve interventie te kunnen inzetten
Trajecten, passend voor deze jongeren zijn onder meer Intensieve Traject Begeleiding
(ITB) in het kader van de maatregel hulp en steun door de Jeugdreclassering, de Gedragsbeïnvloedende
maatregel voor jeugdigen (GBM) of de maatregel Plaatsing in een inrichting voor Jeugdigen
(Pij).
Bij de toepassing van voorlopige hechtenis geldt het bepaalde in artikel 493 Sv als uitgangspunt: de kinderrechter dient ambsthalve te toetsen of de voorlopige hechtenis
geschorst kan worden. Als lijn moet worden gehanteerd dat de voorlopige hechtenis
wordt geschorst, tenzij de ernst van het feit, en/of de stand van zaken in het onderzoek
dit niet toelaten. Voorts wordt ervan uitgegaan dat een plan van aanpak voor begeleiding
door jeugdreclassering gereed is en behandeling in ambulant of civiel kader tot de
mogelijkheden behoort.
De GBM is vooral aan de orde bij een doelgroep waarbij sprake is van ernstig delictgedrag
in combinatie met zwaardere gedragsproblemen. Het programma in het kader van de GBM
kan bestaanl uit een intensieve systeemgerichte behandeling, jeugdpsychiatrische zorg,
geïndiceerde jeugdzorg en verslavingszorg.
Bij de keuze of een interventie wordt ingezet in het kader van bijzondere voorwaarden
bij een voorwaardelijke jeugddetentie of in het kader van de GBM, vormen de intensiteit
en duur van de in te zetten interventies, uitgangspunten. De beginselen van proportionaliteit
en subsidiariteit brengen met zich mee dat het stellen van voorwaarden die langer
duren dan zes maanden of bijzonder intensief van aard zijn, bij voorkeur worden toegepast
in het kader van deze maatregel in plaats van in het kader van de voorwaardelijke
veroordeling.
Als de jongere niet naar behoren meewerkt aan de uitvoering van de maatregel wordt
de omzetting in de nog resterende vervangende jeugddetentie gelast en direct tenuitvoer
gelegd. Een stevige ‘stok achter de deur’ is daarom van belang. Bij de vordering tot
het opleggen van een Gedragsbeïnvloedende maatregel wordt voor elke maand die de maatregel
duurt een maand vervangende jeugddetentie gevorderd.
Indien er bezwaar wordt gemaakt tegen de omzetting zal de rechter bij de behandeling
van het bezwaar in raadkamer beoordelen of de jongere de deelname aan het programma
mag hervatten. Op deze wijze kan worden gezorgd voor een ‘time-out’.
Als een jeugdige tijdens de uitvoering van de maatregel een nieuw strafbaar feit pleegt
dient overleg plaats te vinden met de officier van justitie of de maatregel kan worden
voortgezet. Indien de jongere voor het strafbare feit in voorlopige hechtenis zit,
dan schort dit ingevolge art. 77w, achtste lid Sr. de termijn van de maatregel op. Als deze opschorting van zodanige duur is dat het
programma niet direct kan worden hervat wordt de maatregel omgezet.