Stb. 2012, 231, datum inwerkingtreding 06-06-2012, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-11-2011.
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid,
van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
-
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere
dan alcohol;
-
b. betrokkene heeft een poging tot zelfdoding met een motorrijtuig ondernomen;
-
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij
geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische
problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;
-
d. betrokkene heeft met een motorrijtuig tegen de rijrichting in gereden (spookrijden);
-
e. betrokkene heeft binnen een periode van een jaar ten minste drie aanrijdingen veroorzaakt;
-
f. betrokkene is als bestuurder van een motorrijtuig rechtstreeks betrokken bij een aanrijding
met duidelijke materiële dan wel letselschade en verklaart de aanrijding niet te hebben
bemerkt;
-
g. betrokkene is niet in staat het motorrijtuig in bedwang te houden;
-
h. betrokkene heeft een aanrijding veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal
of door het niet intrappen van het juiste pedaal;
-
i. betrokkene is bewust ingereden op een andere weggebruiker;
-
j. bij betrokkene wordt als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte
geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰;
-
k. bij betrokkene wordt, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte
geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 435 µg/l, respectievelijk 1,0‰;
-
l. betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8
van de wet;
-
m. ten aanzien van betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste vier maal
proces-verbaal opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede, derde
of vierde lid, van de wet, waarbij de laatste overtreding moet zijn begaan als houder
van een rijbewijs;
-
n. betrokkene heeft drie maal als beginnende bestuurder een of meer van de in bijlage 1, onderdeel IV, opgenomen feiten begaan en voor deze feiten is hij tijdens of na de in artikel 1, onder beginnende bestuurder, genoemde termijn onherroepelijk veroordeeld, dan wel
is voor deze feiten tijdens of na die termijn ten aanzien van hem een onherroepelijke
strafbeschikking uitgevaardigd;
-
o. ten aanzien van betrokkene is tijdens de duur van het alcoholslotprogramma proces-verbaal
opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, derde juncto vierde lid, van
de wet of artikel 9, negende lid, van de wet;
-
p. betrokkene, die voor zijn achttiende verjaardag in het kader van begeleid rijden een
rijbewijs voor de categorie B heeft behaald, heeft in de periode tot zijn achttiende
verjaardag een motorrijtuig bestuurd zonder een op de begeleiderspas geregistreerde
begeleider, dan wel met een begeleider van wie hij weet dat deze onder zodanige invloed
verkeert van een stof, waarvan het gebruik - al dan niet in combinatie met het gebruik
van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat deze niet tot behoorlijk
begeleiden in staat moet worden geacht.
Stcrt. 2012, 19702, datum inwerkingtreding 01-10-2012, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-12-2011.
1 Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid,
van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
-
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere
dan alcohol;
-
b. betrokkene heeft een poging tot zelfdoding met een motorrijtuig ondernomen;
-
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij
geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische
problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;
-
d. betrokkene heeft met een motorrijtuig tegen de rijrichting in gereden (spookrijden);
-
e. betrokkene heeft binnen een periode van een jaar ten minste drie aanrijdingen veroorzaakt;
-
f. betrokkene is als bestuurder van een motorrijtuig rechtstreeks betrokken bij een aanrijding
met duidelijke materiële dan wel letselschade en verklaart de aanrijding niet te hebben
bemerkt;
-
g. betrokkene is niet in staat het motorrijtuig in bedwang te houden;
-
h. betrokkene heeft een aanrijding veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal
of door het niet intrappen van het juiste pedaal;
-
i. betrokkene is bewust ingereden op een andere weggebruiker;
-
j. bij betrokkene wordt als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte
geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰;
-
k. bij betrokkene wordt, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte
geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 435 µg/l, respectievelijk 1,0‰;
-
l. betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8
van de wet, tenzij de constatering heeft plaatsgevonden ten aanzien van een bestuurder
van een motorrijtuig van de categorie AM;
-
m. ten aanzien van betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste vier maal
proces-verbaal opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede, derde
of vierde lid, van de wet, waarbij de laatste overtreding moet zijn begaan als houder
van een rijbewijs;
-
n. betrokkene heeft drie maal als beginnende bestuurder een of meer van de in bijlage 1, onderdeel IV, opgenomen feiten begaan en voor deze feiten is hij tijdens of na de in artikel 1, onder beginnende bestuurder, genoemde termijn onherroepelijk veroordeeld, dan wel
is voor deze feiten tijdens of na die termijn ten aanzien van hem een onherroepelijke
strafbeschikking uitgevaardigd;
-
o. ten aanzien van betrokkene is tijdens de duur van het alcoholslotprogramma proces-verbaal
opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, derde juncto vierde lid, van
de wet of artikel 9, negende lid, van de wet;
-
p. betrokkene, die voor zijn achttiende verjaardag in het kader van begeleid rijden een
rijbewijs voor de categorie B heeft behaald, heeft in de periode tot zijn achttiende
verjaardag een motorrijtuig bestuurd zonder een op de begeleiderspas geregistreerde
begeleider, dan wel met een begeleider van wie hij weet dat deze onder zodanige invloed
verkeert van een stof, waarvan het gebruik - al dan niet in combinatie met het gebruik
van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat deze niet tot behoorlijk
begeleiden in staat moet worden geacht.
2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, vindt geen vordering tot overgifte
plaats, indien de constatering heeft plaatsgevonden ten aanzien van een bestuurder
van een motorrijtuig van de categorie AM en het een adem- of bloedalcoholgehalte betreft
dat gelijk is aan dan wel hoger is dan 570 µg/l respectievelijk 1,3‰, maar lager dan
785 µg/l respectievelijk 1,8‰.
3 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k, vindt geen vordering tot overgifte
plaats, indien de constatering heeft plaatsgevonden ten aanzien van een bestuurder
van een motorrijtuig van de categorie AM en het een adem- of bloedalcoholgehalte betreft
dat gelijk is aan dan wel hoger is dan 435 µg/l respectievelijk 1,0‰, maar lager dan
785 µg/l respectievelijk 1,8‰.