Besluit financiën en personeel Kabinetten van de Gouverneurs

Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 07-12-2012 en zichtdatum 07-12-2012.
Geldend van 07-12-2012 t/m heden

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. minister: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b. directeur van het Kabinet: directeur van het Kabinet van de Gouverneur van Aruba, directeur van het Kabinet van de Gouverneur van Curaçao of directeur van het Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten;

  • c. Kabinet: Kabinet van de Gouverneur van Aruba, Kabinet van de Gouverneur van Curaçao of Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten;

  • d. secretaris-generaal: secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • e. directeur FEZ: directeur van de directie Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • f. directeur PRIO: directeur van de directie Personeel, Regie, ICT en Organisatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2

  • 1 De directeur van het Kabinet zendt de minister jaarlijks vóór 1 januari van een begrotingsjaar een bestedingsplan ten behoeve van de aan de taakvervulling van het Kabinet verbonden uitgaven voor het volgende begrotingsjaar.

  • 2 Voorts zendt de directeur van het Kabinet jaarlijks aan de directeur FEZ:

    • a. vóór 15 februari een verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het Kabinet over de periode van januari tot en met december van het voorgaande jaar;

    • b. vóór 15 augustus een tussentijdse verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het Kabinet over de periode van januari tot en met juni.

Artikel 3

  • 1 In aanvulling op artikel 12, tweede lid, van het Besluit Taak FEZ, beschikt de directeur van het Kabinet over het budget met betrekking tot het Kabinet, zoals vastgesteld in de begroting voor de Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten (IIB).

  • 2 De directeur van het Kabinet is, met inachtneming van de Comptabiliteitswet 2001 en de daaruit voortvloeiende nadere regelgeving, verantwoordelijk voor het beheer van de geldelijke en niet-geldelijke zaken van het Kabinet alsmede voor de begroting van het Kabinet.

  • 3 De directeur van het Kabinet kan een beroep doen op de directeur FEZ voor advies en bijstand.

  • 4 De directeur FEZ ziet toe op de uitvoering van de taken van de directeur van het Kabinet, bedoeld in dit artikel.

  • 5 De Rijksauditdienst is belast met de controle op de door de directeur van het Kabinet gehouden administratie. De directeur Rijksauditdienst rapporteert zijn bevindingen aan de minister en aan de directeur van het Kabinet.

Artikel 4

  • 1 De directeur van het Kabinet is bevoegd om namens de minister de bevoegdheden, genoemd in bijlage 1, uit te oefenen ten aanzien van de personeelsleden werkzaam bij het Kabinet.

  • 2 De uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in bijlage 1, geschiedt met inachtneming van de algemene en bijzondere voor de rijksdienst vastgestelde regels, nadere regels voor lokale arbeidskrachten, nadere regels voor zogenoemde uitgezonden personeelsleden en rekening houdend met de bijzondere staatsrechtelijke positie van het Kabinet.

  • 3 De directeur van het Kabinet zendt de minister jaarlijks vóór 1 april een verslag omtrent de uitgeoefende bevoegdheden, genoemd in bijlage 1.

Artikel 5

  • 1 De directeur van het Kabinet kan een beroep doen op de directeur PRIO voor advies en bijstand ten aanzien van de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in bijlage 1.

  • 2 De directeur PRIO ziet toe op de uitvoering van de bevoegdheden van de directeur van het Kabinet, genoemd in bijlage 1.

Artikel 6

Ten minste twee maal per jaar vindt een overleg plaats tussen de directeur van het Kabinet en, namens de minister, de Secretaris-generaal over de uitvoering van deze regeling bij het Kabinet.

Artikel 8

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 10 oktober 2010.

  • 2 In tegenstelling tot het eerste lid treedt dit besluit in Aruba in werking op het tijdstip waarop een nieuw besluit tot instelling van het Kabinet van de Gouverneur van Aruba, op basis van artikel 2 van het Statuut, in werking treedt

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner

Bijlage 1

De bevoegdheden op personeelsgebied, bedoeld in artikel 4 en 5, zijn:

  • 1. Het vaststellen van de formatie met uitzondering van de functie van directeur van het Kabinet. Het maken van daartoe strekkende orgaan- en functiebeschrijvingen en het inrichten van de formatie van het Kabinet met inachtneming en gebruikmaking van:

    • a. het bepaalde in het BBRA 1984;

    • b. de vastgestelde formatie ten aanzien van de functies van directeur en plv. directeur van het Kabinet;

    • c. de personeelsbegroting qua aantallen en budget.

  • 2.

    • a. de werving en selectie van interne en externe sollicitanten;

    • b. het aanstellen in tijdelijke of vaste dienst, met uitzondering van de directeur van het Kabinet, dan wel het in dienst nemen op arbeidsovereenkomst;

    • c. het zowel ambtshalve als op verzoek verlengen van de proeftijd;

    • d. het afsluiten van overeenkomsten met stagiair(e)s;

    • e. het inschakelen van uitzendkrachten.

  • 3.

    • a. het vaststellen van de salarisschaal en het salaris, met uitzondering van de functie van directeur van het Kabinet;

    • b. het toekennen en intrekken van toelagen, welke hun grondslag hebben in het BBRA 1984, behoudens de toelagen voor de directeur van het Kabinet;

    • c. het toekennen van gratificaties, behoudens voor de directeur van het Kabinet;

    • d. het toekennen van schadevergoedingen en schadeloosstellingen op grond van het besluit van 27 juli 1950 (Stb. K 320), behoudens voor de directeur van het Kabinet.

  • 4.

    • a. het tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden;

    • b. het verplaatsen;

    • c. het belasten met de waarneming van een andere, hoger gewaardeerde functie.

  • 5.

    • a. het opdragen van overwerk;

    • b. het al dan niet verlenen van toestemming tot het in diensttijd vervullen van een nevenfunctie en bijgevoegd het al dan niet verlenen van buitengewoon verlof daartoe;

    • c. het vaststellen van werk- en dienst-roosters;

    • d. het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur;

    • e. het verlenen van buitengewoon verlof van lange duur, voor zover die bevoegdheid niet is voorbehouden aan de Kroon;

    • f. het toestaan en weigeren van werken in deeltijd;

    • g. het verlenen van vakantie;

    • h. het verlenen van zwangerschaps-, bevallings- en ouderschapsverlof, voor zover de desbetreffende regeling daartoe de mogelijkheid biedt.

  • 6.

    • a. het opstellen van een personeels-meerjarenraming;

    • b. het opstellen van een personeelsplan;

    • c. het opstellen en uitvoeren van vormings- en opleidingsplannen.

  • 7.

    • a. het verlenen van studiefaciliteiten;

    • b. het bepalen of een studie als dienstopdracht moet worden gevolgd;

    • c. het toekennen van een telefoonkostenvergoeding;

    • d. machtiging geven tot het gebruik van de eigen auto voor dienstreizen;

    • e. het opleggen van de plicht tot het (gaan) wonen in of nabij de standplaats;

    • f. het toekennen van vergoedingen genoemd in het Verplaatsingskostenbesluit 1989;

    • g. het optreden als beoordelingsautoriteit;

    • h. het afnemen van de eed of belofte ten aanzien van de personeelsleden werkzaam bij het Kabinet.

  • 8.

    • a. het opleggen van disciplinaire straffen;

    • b. het schorsen;

    • c. het ontzeggen van de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat vervolgens zal worden overgegaan tot schorsing of oplegging van een disciplinaire straf;

    • d. het verlenen van ontslag dan wel het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.