[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.]
-
1 Ten aanzien van een werknemer ten aanzien van wie de bewijsregel, bedoeld in artikel 10ea van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, of, voor zover de inhoudingsplichtige een keuze heeft gemaakt als bedoeld in artikel 39c van de Wet op de loonbelasting 1964, de bewijsregel, bedoeld in artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 zoals dat luidde op 31 december 2010, op 31 december 2011 wordt toegepast:
-
a. blijft artikel 10ee van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 zoals dat luidde op 31 december 2011, onderscheidenlijk artikel 9d van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 zoals dat vóór toepassing van artikel III luidde op 31 december 2010, van toepassing ingeval op 31 december 2011 niet meer
dan 5 jaar van de looptijd van de bewijsregel, bedoeld in artikel 10ec, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, onderscheidenlijk artikel 9b, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 zoals dat luidde op 31 december 2010, is verstreken;
-
b. is artikel 10ee van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, onderscheidenlijk artikel 9d van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 zoals dat luidde op 31 december 2010, niet van toepassing ingeval op 31 december
2011 meer dan 5 jaar van de looptijd van de bewijsregel, bedoeld in artikel 10ec, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, onderscheidenlijk artikel 9b, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 zoals dat luidde op 31 december 2010, is verstreken.
-
2 Ingeval de werknemer, bedoeld in het eerste lid, na 31 december 2011 door een andere
inhoudingsplichtige wordt tewerkgesteld, wordt die inhoudingsplichtige voor de toepassing
van het eerste lid geacht dezelfde inhoudingsplichtige te zijn als de inhoudingsplichtige
door wie de werknemer op 31 december 2011 werd tewerkgesteld.
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971.]
[Red: Wijzigt het Besluit fiscale eenheid 2003.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen
1992.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit belasting zware motorrijtuigen.]
[Red: Wijzigt het Algemeen douanebesluit.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit accijns.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit accijns.]
[Red: Wijzigt Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering
onroerende zaken.]
[Red: Wijzigt het Besluit gegevensverstrekking Wet waardering onroerende zaken.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.]
[Red: Wijzigt het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001.]
Voor het kalenderjaar 2010 worden de artikelen 23 en 24 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 als volgt gelezen:
Artikel 23 Buitenlands voordeel uit sparen en beleggen
-
1. Het buitenlandse voordeel uit sparen en beleggen bestaat uit het gezamenlijke bedrag
van hetgeen de belastingplichtige als bestanddeel van het voordeel uit sparen en beleggen
geniet als voordeel uit de rendementsgrondslag in het buitenland.
-
2. De rendementsgrondslag in het buitenland is de waarde van de bezittingen in het buitenland
verminderd met de waarde van de schulden in verband met die bezittingen. Bezittingen
in het buitenland zijn:
-
a. binnen het gebied van een andere Mogendheid gelegen onroerende zaken;
-
b. rechten die direct of indirect betrekking hebben op binnen het gebied van een andere
Mogendheid gelegen onroerende zaken, en
-
c. rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding binnen het
gebied van een andere Mogendheid is gelegen, voor zover zij niet voortkomen uit effectenbezit
of dienstbetrekking.
-
3. Bezittingen als bedoeld in het tweede lid behoren alleen tot de rendementsgrondslag
in het buitenland voor zover de daaruit genoten opbrengsten zijn onderworpen aan een
belasting naar het inkomen die vanwege de andere Mogendheid waarin de bezittingen
zijn gelegen, wordt geheven.
Artikel 24 Vermindering belasting bij buitenlands voordeel uit sparen en beleggen
-
1. De in artikel 22 bedoelde vrijstelling voor buitenlands voordeel uit sparen en beleggen wordt toegepast
door een vermindering te verlenen op de verschuldigde inkomstenbelasting.
-
2. De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag dat tot de belasting
die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn, in dezelfde
verhouding staat als het forfaitair rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van het gemiddelde van de rendementsgrondslag in het buitenland aan het begin van
het jaar (begindatum) en aan het einde van het jaar (einddatum) staat tot het noemerinkomen.
De vermindering kan, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen
ter voorkoming van dubbele belasting, niet meer bedragen dan de belasting die zonder
de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare
inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn.
-
3. Indien de belastingplichtige niet het gehele jaar binnenlands belastingplichtige is,
wordt de naar tijdsgelang herleide waarde van de rendementsgrondslag in het buitenland
over de periode dat hij in Nederland woonde in aanmerking genomen. Gedeelten van kalendermaanden
worden hierbij verwaarloosd. Als noemerinkomen geldt de som van het naar tijdsgelang
herleide noemerinkomen over de periode dat de belastingplichtige in Nederland woonde
en het naar tijdsgelang herleide belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland
over de periode dat hij niet in Nederland woonde. De derde volzin vindt geen toepassing
bij de belastingplichtige die volgens artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kiest voor toepassing van de regels van die wet voor binnenlandse belastingplichtigen.
-
4. Indien de in artikel 23, tweede lid, genoemde zaken, rechten en schulden niet het gehele jaar tot de rendementsgrondslag
van de belastingplichtige behoren, wordt zowel op de begindatum als op de einddatum
de naar tijdsgelang herleide waarde hiervan als rendementsgrondslag in het buitenland
in aanmerking genomen, waarbij gedeelten van kalendermaanden als volle maand worden
beschouwd. Behoort de zaak, het recht of de schuld op de begindatum of de einddatum
tot de rendementsgrondslag van de belastingplichtige dan wordt de waarde op dat tijdstip
als basis genomen voor de toepassing van de eerste volzin. Behoort de zaak, het recht
of de schuld op geen van die tijdstippen tot de rendementsgrondslag van de belastingplichtige,
dan wordt uitgegaan van de waarde op het tijdstip waarop de zaak, het recht of de
schuld niet meer tot de rendementsgrondslag behoort.
-
5. Onder de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 verschuldigd zou zijn over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt verstaan:
de over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare inkomen uit sparen
en beleggen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
-
6. Onder noemerinkomen wordt verstaan het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
-
7. In afwijking van het zesde lid, wordt, indien het inkomen van een belastingplichtige
hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die Mogendheid bij de belastingheffing
van het inkomen de persoonlijke- en gezinssituatie van de belastingplichtige volledig
in aanmerking neemt, of op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie gehouden is de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen,
het noemerinkomen vermeerderd met de op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
in het jaar in mindering gebrachte persoonsgebonden aftrek, alsmede met het forfaitair
rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van het in aanmerking genomen heffingvrije vermogen. De vorige volzin is van overeenkomstige
toepassing met betrekking tot een Mogendheid, niet zijnde een lidstaat van de Europese
Unie, die als zij een zodanige lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om op grond van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de persoonlijke- en gezinssituatie
volledig in aanmerking te nemen.
-
2 In afwijking van het eerste lid treedt artikel VII in werking met ingang van de dag die is gelegen acht weken na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin het besluit is geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari
2012, met dien verstande dat het voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot
boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2012.