Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES

Geraadpleegd op 28-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015 en zichtdatum 09-07-2016.
Geldend van 01-07-2012 t/m 31-03-2015

Wet van 22 december 2011, houdende regels inzake de volkshuisvesting, de ruimtelijke ordening en het milieubeheer in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het belang van de volkshuisvesting, de ruimtelijke ordening en de bescherming van het milieu in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba regels te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

Deze wet is van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

Artikel 1.2

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • activiteit: beroepshalve of bedrijfsmatig verrichte activiteit, ongeacht het openbare of particuliere, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;

    • afvalstoffen: alle stoffen of voorwerpen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen met het oog op de verwijdering of de nuttige toepassing daarvan;

    • afvalwater: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

    • badinrichting: een voor het publiek of voor personen, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën, toegankelijke plaats, welke is ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen of baden, tezamen met de daarbij behorende terreinen, gebouwen, getimmerten en uitrustingen;

    • bedrijfsterrein: een perceel waarop bedrijfsactiviteiten worden verricht door een inrichting, niet behorend tot de landbouwsector;

    • beheer van afvalstoffen: inzameling, vervoer, nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen;

    • belang van de bescherming van de bodem: het belang van het voorkomen, beperken of ongedaan maken van veranderingen van hoedanigheden van de bodem, die een vermindering of bedreiging betekenen van de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft;

    • beschermde soorten: de in de natuur levende dieren en planten beschermd bij of krachtens de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES;

    • beste beschikbare technieken: voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen – economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs te verkrijgen zijn, waarbij onder technieken mede wordt begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld;

    • bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het geven van een beschikking of het nemen van een ander besluit;

    • bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;

    • bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

    • degene die de activiteit verricht: de natuurlijke persoon of de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon die de activiteit verricht of heeft verricht, regelt of heeft geregeld, of aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van de activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van de activiteit en de persoon die de activiteit laat of heeft laten registreren of er kennisgeving van doet of heeft gedaan;

    • ecosysteemfuncties: functies die natuurlijke rijkdommen vervullen ten behoeve van andere natuurlijke rijkdommen of het publiek;

    • emissie: stoffen, trillingen, warmte, die of geluid dat direct of indirect vanuit een bron in de lucht, het water of de bodem worden, onderscheidenlijk wordt gebracht;

    • emissiegrenswaarde: massa gerelateerd aan bepaalde parameters, dan wel concentratie of niveau van een emissie uit een of meer bronnen, die gedurende een bepaalde periode niet mag worden overschreden;

    • gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

    • gevaarlijke afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in bijlage VIII bij het Verdrag van Bazel, die de eigenschappen bezitten, bedoeld in bijlage III bij dat verdrag;

    • geval van verontreiniging: geval van verontreiniging of dreigende verontreiniging van de bodem dat betrekking heeft op grondgebieden die vanwege die verontreiniging, de oorzaak of de gevolgen daarvan in technische, organisatorische en ruimtelijke zin met elkaar samenhangen;

    • geval van ernstige verontreiniging: geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd;

    • herstelmaatregelen: maatregelen of combinatie van maatregelen, met inbegrip van inperkende of tussentijdse maatregelen, gericht op herstel, rehabilitatie of vervanging van de aangetaste natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties;

    • huishoudelijk afvalwater: afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden;

    • huisvestingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid;

    • inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;

    • inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar;

    • last onder bestuursdwang: de herstelsanctie, inhoudende:

      • a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

      • b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd;

    • last onder dwangsom: de herstelsanctie, inhoudende:

      • a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

      • b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd;

      • a. elke vorm van schade, zijnde een direct of indirect optredende meetbare negatieve verandering, aan beschermde soorten of natuurlijke habitats die aanmerkelijke negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten of habitats;

      • b. elke vorm van schade aan wateren die een aanmerkelijke negatieve invloed heeft op de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand;

      • c. elke vorm van bodemverontreiniging die een aanmerkelijk risico inhoudt voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid, waarbij direct of indirect op, in of onder de bodem, stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen gebracht zijn;

    • natuurlijke habitats: de gebieden beschermd bij of krachtens de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES;

    • natuurlijke rijkdommen: beschermde soorten, natuurlijke habitats, wateren of bodem;

    • nuttige toepassing: de bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen activiteit;

    • Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

    • openbare lichamen: openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;

    • oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers alsmede flora en fauna;

    • overheidslichaam: lichaam behorend tot de overheid waaraan rechtspersoonlijkheid is toegekend;

    • preparaten: mengsels of oplossingen van twee of meer stoffen;

    • preventieve maatregelen: maatregelen naar aanleiding van een gebeurtenis, handeling of nalatigheid waardoor een onmiddellijke dreiging van milieuschade is ontstaan, teneinde die schade te voorkomen of tot een minimum te beperken;

    • saneren: beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van de bodem;

    • slopen: afbreken van een bouwwerk of een gedeelte ervan;

    • staat van bestemming: staat waarnaar een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van afvalstoffen plaatsvindt of zal plaatsvinden;

    • staat van doorvoer: staat, anders dan de staat van herkomst en de staat van bestemming, over het grondgebied waarvan een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van afvalstoffen plaatsvindt of zal plaatsvinden;

    • staat van herkomst: staat van waaruit een overbrenging of een voorgenomen overbrenging van afvalstoffen plaatsvindt of zal plaatsvinden;

    • stoffen: chemische elementen en de verbindingen ervan, zoals deze voorkomen in natuurlijke toestand of bij de vervaardiging ontstaan, met inbegrip van alle additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit ervan en alle onzuiverheden ten gevolge van het toegepaste procedé, doch met uitzondering van elk oplosmiddel dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd;

    • storten: op of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten;

    • stortplaats: inrichting waar afvalstoffen worden gestort, dan wel het gedeelte van een inrichting, waar afvalstoffen worden gestort;

    • toezichthouder: een persoon, die op grond van artikel 10.1, is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;

    • Verdrag van Bazel: het op 22 maart 1989 te Bazel tot stand gekomen Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Trb. 1990, 12), zoals gewijzigd op 29 oktober 2004 (Trb. 2006, 12);

    • verwijdering: bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen handelingen;

    • woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

    • zwaar ongeval: gebeurtenis als gevolg van onbeheersbare ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden:

    • a. onder gevolgen voor het milieu in ieder geval verstaan: gevolgen voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat, alsmede van de relaties daartussen;

    • b. onder gevolgen voor het milieu mede verstaan: gevolgen die verband houden met een doelmatig beheer van afvalstoffen of een doelmatig beheer van afvalwater, gevolgen die verband houden met het verbruik van energie en grondstoffen, alsmede gevolgen die verband houden met het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting;

    • c. onder bescherming van het milieu mede verstaan: de verbetering van het milieu, de zorg voor een doelmatig beheer van afvalstoffen of een doelmatig beheer van afvalwater, de zorg voor een zuinig gebruik van energie en grondstoffen, alsmede de zorg voor de beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting.

  • 3 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 4 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 5 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    • a. onder het zich ontdoen van afvalstoffen mede verstaan: het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan;

    • b. onder het zich door afgifte ontdoen van afvalstoffen mede verstaan:

      • 1°. het voor nuttige toepassing of verwijdering brengen van afvalstoffen vanuit een inrichting naar een elders gelegen inrichting die aan dezelfde natuurlijke of rechtspersoon behoort;

      • 2°. het tijdelijk voor nuttige toepassing afgeven van afvalstoffen.

  • 6 In hoofdstuk 7 en de daarop berustende bepalingen wordt onder bevoegd gezag mede verstaan het bestuursorgaan dat bevoegd is een plan vast te stellen.

Artikel 1.3

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 1.4

  • 1 Onze Minister stelt in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap eenmaal in de vijf jaar een milieubeleidsplan voor de openbare lichamen vast dat de hoofdlijnen bevat van het gedurende de planperiode in de openbare lichamen te voeren milieubeleid.

  • 2 Tot de hoofdlijnen van het beleid behoren in ieder geval:

    • a. de uitgangspunten;

    • b. de doelen en de beoogde resultaten, en

    • c. de prioriteiten van het te voeren milieubeleid.

  • 3 Het milieubeleidsplan omvat in ieder geval de hoofdlijnen van het beleid ter uitvoering van deze wet met betrekking tot:

    • a. het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen en het beheer van afvalstoffen;

    • b. afvalwater;

  • 4 Bij de vaststelling van het beleid met betrekking tot afvalstoffen als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, houdt Onze Minister:

    • a. er rekening mee dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat in de navolgende voorkeursvolgorde:

      • 1°. het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen of beperkt;

      • 2°. bij het vervaardigen van stoffen, preparaten of producten gebruik wordt gemaakt van stoffen en materialen die na gebruik van het product geen of zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken;

      • 3°. stoffen, preparaten of producten na gebruik als zodanig opnieuw worden gebruikt;

      • 4°. stoffen en materialen waaruit een product bestaat, na gebruik van het product opnieuw worden gebruikt;

      • 5°. afvalstoffen worden toegepast met een hoofdgebruik als brandstof of voor een andere wijze van energieopwekking;

      • 6°. afvalstoffen worden verwijderd door deze te verbranden op land;

      • 7°. afvalstoffen worden gestort.

    • b. er rekening mee dat het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen vereist dat het beheer van afvalstoffen op effectieve en efficiënte wijze geschiedt en effectief toezicht dan wel douanecontrole op het beheer van afvalstoffen mogelijk is.

  • 5 Onze Minister betrekt bij de voorbereiding van het milieubeleidsplan in ieder geval de bestuurscolleges van de openbare lichamen en de naar zijn oordeel bij de te behandelen onderwerpen meest belanghebbende instellingen en organisaties.

  • 7 Zodra het milieubeleidsplan is vastgesteld, doet Onze Minister hiervan mededeling door overlegging van het plan aan de beide kamers der Staten-Generaal en door toezending ervan aan de bestuurscolleges.

  • 8 Onze Minister maakt de vaststelling bekend in de Staatscourant. Hij geeft hierbij aan op welke wijze kennis kan worden verkregen van de inhoud van het plan.

  • 9 Het milieubeleidsplan geldt met ingang van een bij besluit van Onze Minister vast te stellen tijdstip.

  • 10 Het milieubeleidsplan kan worden gewijzigd.

  • 11 Ieder bestuursorgaan houdt rekening met het geldende milieubeleidsplan bij het uitoefenen van een bevoegdheid krachtens deze wet.

Artikel 1.5

  • 1 De eilandsraad stelt jaarlijks een milieuprogramma vast. Het programma bevat ten minste de door de eilandsraad en het bestuurscollege in de eerstvolgende vijf jaar te verrichten activiteiten met betrekking tot:

    • a. de bescherming van het milieu;

    • b. het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen en het beheer van afvalstoffen;

    • c. het beheer van afvalwater;

    • d. een overzicht van onderzoeksgevallen en gevallen van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 6.10;

    • e. bodembeschermende maatregelen;

    • f. een overzicht van de financiële gevolgen van de in de onderdelen a tot en met e genoemde activiteiten.

  • 2 Bij de vaststelling van het milieuprogramma neemt de eilandsraad het milieubeleidsplan, bedoeld in artikel 1.4, in acht.

  • 3 Bij de vaststelling van het milieuprogramma met betrekking tot afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, houdt de eilandsraad:

    • a. er rekening mee dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat in de navolgende voorkeursvolgorde:

      • 1°. het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen of beperkt;

      • 2°. bij het vervaardigen van stoffen, preparaten of producten gebruik wordt gemaakt van stoffen en materialen die na gebruik van het product geen of zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken;

      • 3°. stoffen, preparaten of producten na gebruik als zodanig opnieuw worden gebruikt;

      • 4°. stoffen en materialen waaruit een product bestaat, na gebruik van het product opnieuw worden gebruikt;

      • 5°. afvalstoffen worden toegepast met een hoofdgebruik als brandstof of voor een andere wijze van energieopwekking;

      • 6°. afvalstoffen worden verwijderd door deze te verbranden op land;

      • 7°. afvalstoffen worden gestort.

    • b. er rekening mee dat het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen vereist dat het beheer van afvalstoffen op effectieve en efficiënte wijze geschiedt en effectief toezicht dan wel douanecontrole op het beheer van afvalstoffen mogelijk is.

  • 4 Het milieuprogramma wordt voorbereid door het bestuurscollege. Het bestuurscollege legt het ontwerp van het programma voor aan de eilandsraad.

  • 5 Zodra het milieuprogramma is vastgesteld door de eilandsraad zendt het bestuurscollege het milieuprogramma aan Onze Minister en aan de inspecteur.

  • 6 Het bestuurscollege maakt de vaststelling bekend in één of meer plaatselijke dagbladen en voorts op de voor publicatie van officiële mededelingen gebruikelijke wijze.

Hoofdstuk 2. Bouwen

[Treedt in werking op 01-07-2017]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 3. Huisvesting

Artikel 3.1

  • 1 De eilandsraad kan in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte een huisvestingsverordening vaststellen.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid:

    • a. wijst de eilandsraad in de huisvestingsverordening de categorieën woonruimte aan die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven indien daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend;

    • b. wijst de eilandsraad in de huisvestingsverordening de categorieën woningzoekenden aan die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen;

    • c. legt de eilandsraad in de huisvestingsverordening regels vast over de uitgifte van bouwkavels;

    • d. legt de eilandsraad in de huisvestingverordening de criteria vast voor de verlening van huisvestingsvergunningen.

Artikel 3.2

  • 1 In de huisvestingsverordening kan de eilandsraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte in verband met de aard, grootte of prijs van die woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan een daarbij aangewezen gedeelte van de overeenkomstig artikel 3.1, tweede lid, onderdeel b, aangewezen categorieën woningzoekenden.

  • 2 In de huisvestingsverordening kan de eilandsraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. Hierbij kunnen de criteria voor indeling in urgentiecategorieën worden opgenomen.

  • 3 In de huisvestingsverordening kan de eilandsraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij de verlening van huisvestingsvergunningen en bij de uitgifte van bouwkavels voorrang kan worden gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk aan het eiland gebonden zijn.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid is een woningzoekende:

    • a. economisch gebonden aan het eiland indien hij met het oog op de voorziening in het bestaan een redelijk belang heeft zich op het eiland te vestigen, en

    • b. maatschappelijk gebonden aan het eiland indien hij:

      • 1°. een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich op het eiland te vestigen, of

      • 2°. ten minste vijf jaar onafgebroken ingezetene is dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste vijf jaar onafgebroken ingezetene is geweest van het eiland.

Artikel 3.3

  • 1 De eilandsraad stelt in de huisvestingsverordening regels met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop een huisvestingsvergunning kan worden aangevraagd;

    • b. de gegevens die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beoordeling van de aanvraag;

    • c. de termijn waarbinnen door het bestuurscollege op de aanvraag moet worden beslist;

    • d. de gegevens die ten minste in de beschikking op de aanvraag moeten worden vermeld.

  • 2 De eilandsraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een aanvraag slechts in behandeling wordt genomen, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen.

Artikel 3.4

  • 2 Indien de woonruimte is aangewezen op grond van artikel 3.2, eerste, tweede of derde lid, kan de huisvestingsvergunning worden geweigerd indien een of meer andere woningzoekenden aan wie op grond van dat artikel voorrang kan worden gegeven in aanmerking wensen te komen voor die woonruimte.

Artikel 3.5

  • 2 Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 3.1, tweede lid, onderdeel a, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Artikel 3.6

Het bestuurscollege kan een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • a. de vergunninghouder de erin vermelde woonruimte niet binnen de door het bestuurscollege bij de verlening van de vergunning gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

  • b. de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Hoofdstuk 4. Afvalstoffen

Paragraaf 4.1. Algemeen

Artikel 4.1

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.3

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.4

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.5

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.6

Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat:

  • a. ten minste eenmaal per week de afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk op het grondgebied van het betrokken openbaar lichaam gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan,

  • b. op ten minste een daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen het openbaar lichaam in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om grove huishoudelijke afvalstoffen achter te laten, en

  • c. in de gevallen, bedoeld in artikel 4.7, vijfde lid, onderdeel c, en voor de afvalstoffen, bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, onderdeel b en c, en artikel 9.1, tweede lid, op ten minste een daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen het openbaar lichaam in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om de afvalstoffen achter te laten.

Artikel 4.7

  • 1 De eilandsraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.

  • 3 De afvalstoffenverordening bevat ten minste regels omtrent:

    • a. het overdragen of het ter inzameling aanbieden van afvalstoffen aan een inzameldienst die beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid;

    • b. het overdragen van zodanige afvalstoffen aan een ander;

    • c. het achterlaten van zodanige afvalstoffen op een daartoe ter beschikking gestelde plaats;

    • d. het voorkomen dat afvalstoffen als zwerfafval in het milieu terecht komen dan wel teneinde te bereiken dat zulks zo min mogelijk gebeurt;

    • e. het opruimen van afvalstoffen die als zwerfafval in het milieu terecht zijn gekomen;

    • f. het op een voor het publiek zichtbare plaats aanwezig hebben van afvalstoffen.

  • 4 In afwijking van artikel 4.6, onderdeel a, wijst de eilandsraad in de afvalstoffenverordening categorieën van afvalstoffen aan die:

    • a. afzonderlijk moeten worden aangeboden aan de inzameldienst;

    • b. niet mogen worden aangeboden aan de inzameldienst;

    • c. afzonderlijk moeten worden aangeboden bij daartoe aangewezen inzamelpunten.

  • 5 In afwijking van artikel 4.6, onderdeel a, kan de eilandsraad in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen in de afvalstoffenverordening voorts bepalen dat:

    • a. afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel;

    • b. afvalstoffen worden ingezameld met een bij verordening aangegeven regelmaat;

    • c. in een gedeelte van het grondgebied geen afvalstoffen worden ingezameld.

  • 6 De eilandsraad stelt nadere regels betreffende het beheer van afvalstoffen als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, b en c.

Artikel 4.8

  • 1 Onze Minister kan, voor zover dat in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is, aan de eilandsraad een bindende aanwijzing geven met betrekking tot het opnemen in de afvalstoffenverordening van regels als bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, onderdelen a, b en c, en zesde lid.

  • 2 Onze Minister pleegt over een voornemen tot het geven van een aanwijzing overleg met de eilandsraad.

  • 3 Onze Minister deelt het voornemen, onder vermelding van de redenen daarvoor, mede aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

  • 4 Onze Minister doet van de aanwijzing mededeling in de Staatscourant.

Paragraaf 4.2. Het beheer van gevaarlijke afvalstoffen, ingezamelde of afgegeven afvalstoffen of reststoffen die voortkomen uit de verbranding van afvalstoffen

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Paragraaf 4.3. Het grensoverschrijdend overbrengen van afvalstoffen

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Paragraaf 4.4. Afvalwater

Artikel 4.25

  • 1 Het bestuurscollege draagt zorg voor de inzameling van huishoudelijk afvalwater in gebieden waar inzameling van huishoudelijk afvalwater doelmatig is.

  • 2 De eilandsraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalwaterverordening vast, waarbij de gebieden, bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen en waarbij nadere regels worden gesteld omtrent het ter inzameling aanbieden van huishoudelijk afvalwater in die gebieden.

Artikel 4.26

Met betrekking tot het lozen van afvalwater anders dan vanuit een inrichting voorziet de afvalwaterverordening, bedoeld in artikel 4.25, tweede lid, ten minste in:

  • a. maatregelen om het ontstaan van afvalwater te voorkomen of te beperken;

  • b. maatregelen waardoor de verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;

  • c. maatregelen om de afvalwaterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden;

  • d. voorschriften betreffende het lozen van afvalwater in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam;

  • e. voorschriften betreffende het lozen van afvalwater in de riolering of een andere daartoe bestemde voorziening, en

  • f. voorschriften ter bescherming van die riolering of een andere voor het lozen van afvalwater bestemde voorziening.

Hoofdstuk 5. Algemene regels en vergunningen

[Treedt in werking op 01-04-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 6. Bodem

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 7. Milieueffectrapportage

[Treedt in werking op 01-04-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 8

Paragraaf 8.1. Ongewone voorvallen

[Treedt in werking op 01-04-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Paragraaf 8.2. Milieuschade

Artikel 8.3

  • 1 Indien door een activiteit een onmiddellijke dreiging van milieuschade ontstaat, treft degene die de activiteit verricht onmiddellijk de nodige preventieve maatregelen.

  • 2 Indien door een activiteit milieuschade ontstaat, treft degene die de activiteit verricht elke haalbare maatregel om de betrokken verontreinigende stoffen of andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid of verdere aantasting van functies te voorkomen of te beperken.

  • 3 Indien milieuschade of een onmiddellijke dreiging daarvan ontstaat, meldt degene die de activiteit onderneemt dit voorval zo spoedig mogelijk aan het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het verlenen van de vergunning indien het een inrichting betreft die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, is aangewezen, dan wel, in andere gevallen, aan het bestuurscollege.

  • 4 Het bevoegd gezag dat de melding ontvangt, geeft van die melding en de daarbij verstrekte gegevens onverwijld kennis aan de gezaghebber, de inspecteur en andere bestuursorganen of overheidsdiensten die direct belang hebben bij een onverwijlde mededeling.

Artikel 8.4

  • 1 Degene die een activiteit verricht waardoor milieuschade of een onmiddellijke dreiging daarvan wordt veroorzaakt, draagt de kosten voor de getroffen preventieve of herstelmaatregelen, tenzij hij bewijst dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging daarvan:

    • a. ondanks door hem getroffen passende veiligheidsmaatregelen door een derde is veroorzaakt, of

    • b. het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een bestuursorgaan, niet zijnde een opdracht of instructie naar aanleiding van een emissie of gebeurtenis die door hemzelf is veroorzaakt.

  • 2 In het geval een bestuursorgaan zelf maatregelen treft of de uitvoering daarvan opdraagt aan derden, verhaalt het de kosten op degene die de milieuschade of de dreiging daarvan heeft veroorzaakt.

  • 3 Het bestuursorgaan, bedoeld in het tweede lid, kan afzien van kostenverhaal indien:

    • a. de verhaalkosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag, of

    • b. niet kan worden vastgesteld wie de activiteit verricht.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder kosten verstaan: kosten verbonden aan de toepassing van preventieve maatregelen of herstelmaatregelen, met inbegrip van ramingskosten van milieuschade, onmiddellijke dreiging van zulke schade en alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten voor het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht.

Paragraaf 8.3. Zware ongevallen

[Treedt in werking op 01-04-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 9. Stoffen

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 10. Toezicht, handhaving en strafbepalingen

Afdeling 10.1. Toezicht en handhaving

Artikel 10.1

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. Ambtenaren, ressorterende onder een ander dan zijn ministerie, wijst hij niet aan dan in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat.

  • 2 Voor de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren, ressorterende onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, worden regels betreffende de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taak niet gesteld dan in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat.

  • 3 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wet bepaalde binnen hun ambtsgebied zijn eveneens belast de bij besluit van het bestuurscollege aangewezen ambtenaren.

  • 4 Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid kan Onze Minister gevallen of categorieën van gevallen aanwijzen met betrekking waartoe, in afwijking van het derde lid, bij zijn besluit aangewezen ambtenaren uitsluitend belast zijn met het toezicht op de naleving.

  • 5 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 10.2

  • 1 Onze Minister heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van

Artikel 10.3

De titels 5.1 tot en met 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing op bestuursorganen die tot taak hebben zorg te dragen voor het toezicht op en de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met dien verstande dat in artikel 5.16a van eerstgenoemde wet voor «identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht» wordt gelezen: identiteitsdocument als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES.

Artikel 10.4

[Treedt in werking op 30-05-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 10.5

[Treedt in werking op 30-05-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 10.6

  • 1 De krachtens artikel 10.1 aangewezen ambtenaren zijn voor de vervulling van hun taak bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning of een tot woning bestemd gedeelte van een vaartuig binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 10.7

  • 1 Het ten aanzien van een vergunning of ontheffing bevoegde gezag kan de vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, indien niet overeenkomstig die vergunning of ontheffing is of wordt gehandeld, dan wel indien aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften of voor de houder van de vergunning of ontheffing als zodanig geldende algemene regels niet worden nageleefd.

  • 2 Een vergunning of ontheffing, die betrekking heeft op het beheer van gevaarlijke afvalstoffen, dan wel van andere afvalstoffen die van elders afkomstig zijn, kan, voor zover zij het beheer van afvalstoffen betreft, tevens worden ingetrokken, indien op grond van hoofdstuk 4 voor de houder geldende voorschriften niet worden nageleefd.

  • 3 Het bevoegd gezag gaat niet tot intrekking als bedoeld in het eerste en tweede lid over dan nadat het de betrokkene de gelegenheid heeft geboden om binnen een daartoe te bepalen termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met de vergunning of ontheffing, onderscheidenlijk de voorschriften of de algemene regels, bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 10.8

  • 1 Een overheidslichaam kan, behoudens matiging door de rechter, de te zijnen laste komende kosten van het beheer van afvalstoffen ten aanzien waarvan in strijd is gehandeld met het bij of krachtens deze wet bepaalde, verhalen op degene door wiens onrechtmatige daad die kosten zijn veroorzaakt, of op degene die anderszins krachtens burgerlijk recht buiten overeenkomst aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan.

  • 2 Een overheidslichaam kan in een geval als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de regels betreffende ongerechtvaardigde verrijking, de daar bedoelde kosten verhalen op degene die door het beheer van de betrokken afvalstoffen ongerechtvaardigd wordt verrijkt.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel is niet vereist dat op het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde handeling met de in dat lid bedoelde afvalstoffen zich heeft voorgedaan, reeds jegens de overheid onrechtmatig werd gehandeld.

Artikel 10.9

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van een doelmatige handhaving regels worden gesteld.

  • 2 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen in ieder geval regels worden gesteld met betrekking tot een strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de handhavingsbevoegdheden door de bestuursorganen die belast zijn met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten en van het toezicht op de naleving door de onder hun gezag werkzame toezichthouders.

  • 3 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de afstemming van de werkzaamheden van de bestuursorganen en toezichthouders, bedoeld in het tweede lid, op die van andere organen en ambtenaren, die belast zijn met de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten.

  • 4 Bij ministeriële regeling van Onze Minister kunnen, in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bepaalde bij de maatregel.

Artikel 10.10

  • 1 Onze Minister is belast met de coördinatie van de uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 10.9.

  • 2 Er wordt regelmatig overleg gevoerd tussen de bestuursorganen die belast zijn met de handhaving en het toezicht over de afstemming van de werkzaamheden. In dat overleg worden in ieder geval afspraken gemaakt over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde krachtens artikel 10.9.

Artikel 10.11

  • 1 Onze Minister kan, indien dat in het belang van een doelmatige handhaving geboden is, in overeenstemming met Onze betrokken Minister, aan het bestuurscollege een aanwijzing geven ter zake van de uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 10.9.

    2.Bij het geven van een aanwijzing houdt Onze Minister rekening met het geldende milieubeleidsplan, bedoeld in artikel 1.4, en stelt hij een termijn binnen welke gevolg moet zijn gegeven aan de aanwijzing.

  • 3 Onze Minister pleegt over een voornemen tot het geven van een aanwijzing overleg met het betrokken bestuurscollege.

  • 4 Onze Minister doet van het besluit, houdende de aanwijzing, mededeling door overlegging van het besluit aan de Staten-Generaal en door plaatsing ervan in de Staatscourant.

  • 5 Het bestuurscollege doet schriftelijk mededeling aan Onze betrokken Minister van de wijze waarop hij gevolg heeft gegeven aan de aanwijzing.

  • 6 Indien het bestuurscollege geen gevolg geeft aan een aanwijzing, kan Onze Minister gevolg geven aan de aanwijzing voor rekening van het betrokken openbaar lichaam.

Afdeling 10.2. Strafbepalingen

Artikel 10.12

Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing, is verboden.

Artikel 10.13

  • 3 Handelen in strijd met artikel 5.39, eerste lid, is een overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 4 Handelen in strijd met de voorschriften of overtreding van de verboden gegeven in de artikelen 5.39, tweede lid, en 5.40, is een overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 5 Overtreding van het verbod gegeven in artikel 3.5, eerste lid, is een overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

  • 6 Overtreding van het verbod gegeven in artikel 3.5, tweede lid, is een overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 7 Als bijkomende straf kan worden opgelegd:

    • a. gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting van de veroordeelde, waarin het delict is begaan, voor een tijd van ten hoogste een jaar;

    • b. verbeurdverklaring van de voorwerpen, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafrecht BES;

    • c. verbeurdverklaring van voorwerpen, behorende tot de onderneming van een veroordeelde, waarin het delict is begaan, voor zover zij soortgelijk zijn aan en met betrekking tot het delict verband houden met die, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafrecht BES;

    • d. gehele of gedeeltelijke ontzetting van bepaalde rechten of gehele of gedeeltelijke ontzegging van bepaalde voordelen, welke rechten of voordelen de veroordeelde in verband met zijn inrichting van overheidswege zijn of zouden kunnen worden toegekend, voor een tijd van ten hoogste twee jaren, en

    • e. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 8 Tezamen met straffen kunnen de volgende maatregelen worden opgelegd:

    • a. onderbewindstelling van de onderneming van de veroordeelde, waarin het delict is begaan, in geval van misdrijf voor een tijd van ten hoogste drie jaren en in geval van overtreding voor een tijd van ten hoogste twee jaren, en

    • b. het opleggen van de verplichting tot verrichting van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten, tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht en verrichting van prestaties tot het goedmaken van een en ander, alles op kosten van de veroordeelde, voor zover de rechter niet anders bepaalt.

Hoofdstuk 11. Overige bepalingen

Paragraaf 11.1. Algemene bepalingen omtrent beschikkingen

Artikel 11.1

Deze paragraaf is van toepassing op het geven van beschikkingen bij of krachtens deze wet en op het aanvragen van dergelijke beschikkingen, tenzij in deze wet anders is bepaald.

Artikel 11.2

  • 1 De aanvraag van een beschikking wordt schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

  • 2 Het bestuursorgaan zendt de aanvraag waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.

  • 3 Het bestuursorgaan zendt geschriften die niet voor hem bestemd zijn en die ook niet worden doorgezonden, zo spoedig mogelijk terug aan de afzender.

Artikel 11.3

  • 1 De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a. de naam en het adres van de aanvrager;

    • b. de dagtekening;

    • c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

  • 2 De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 11.4

  • 1 Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

    • a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

    • b. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

  • 2 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.

  • 3 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.

  • 4 Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 11.5

  • 1 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

  • 2 Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan, zonder toepassing te geven aan artikel 11.4, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Artikel 11.6

  • 1 Voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:

    • a. de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en

    • b. die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt.

  • 2 Het eerste lid geldt niet indien sprake is van een afwijking van de aanvraag die slechts van geringe betekenis voor de aanvrager kan zijn.

Artikel 11.7

  • 1 Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:

    • a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en

    • b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.

  • 2 Het eerste lid geldt niet indien de belanghebbende niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te verstrekken.

Artikel 11.8

Bij toepassing van de artikelen 11.6 en 11.7 kan de belanghebbende naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren brengen.

Artikel 11.9

Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 11.6 en 11.7 achterwege laten voor zover:

  • a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

  • b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, of

  • c. het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld.

Artikel 11.10

  • 1 Een beschikking wordt gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 11.11, derde lid, heeft gedaan.

Artikel 11.11

  • 1 Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.

  • 3 Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen zestien weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 11.12

  • 1 De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:

    • a. de aanvrager krachtens artikel 11.4, eerste lid, onderdeel b, uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of

    • b. de aanvrager mededeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.

  • 2 De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:

    • a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met het uitstel heeft ingestemd;

    • b. zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend, of

    • c. zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven.

  • 3 In geval van overmacht deelt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk aan de aanvrager mede dat de beslistermijn is opgeschort, alsmede binnen welke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 4 Indien de opschorting eindigt, doet het bestuursorgaan daarvan in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdelen b en c, zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de termijn binnen welke de beschikking alsnog moet worden gegeven.

Paragraaf 11.2. Geheimhouding

Artikel 11.13

Eenieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Paragraaf 11.5. Wijziging Arbeidsveiligheidswet BES

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Paragraaf 11.7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11.18

  • 2 Hoofdstuk 6 is niet van toepassing op de bodem en de oevers van een oppervlaktewaterlichaam en, voor zover het oppervlaktewaterlichaam behoort tot de zee, de ondergrond van de zeebodem.

  • 3 Hoofdstuk 9 is niet van toepassing op het vervoeren, het ten vervoer aanbieden en het ten vervoer aannemen, het laden en het lossen en het neerleggen tijdens het vervoer van stoffen, preparaten of micro-organismen, alsmede op het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich zodanige stoffen, preparaten of micro-organismen of resten daarvan bevinden, voor zover daaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet luchtvaart of de Luchtvaartwet BES, dan wel op de handelingen, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ten aanzien van stoffen, preparaten of micro-organismen, voor zover daaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens die wet. In afwijking van de eerste volzin is hoofdstuk 9 van toepassing met betrekking tot de verpakking van micro-organismen, zijnde genetisch gemodificeerde organismen, indien die organismen zich bij de handelingen, bedoeld in de eerste volzin, niet bevinden in een verpakking die voldoet aan de regels die ter zake zijn gesteld bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet luchtvaart of de Luchtvaartwet BES.

  • 5 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 5.1, eerste lid, wordt gedaan door Onze Minister en, voor zover het onderdelen van het milieubeleid betreft die tot zijn verantwoordelijkheid behoren, Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 6 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9.4 wordt gedaan door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens Onze Minister.

Artikel 11.19

  • 2 Artikel 5.36 is van toepassing op stortplaatsen waar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet afvalstoffen worden gestort.

Artikel 11.20

Uiterlijk twaalf maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, geeft de eilandsraad uitvoering aan de artikelen 2.4, 2.5, 4.7 en 4.25, tweede lid.

Artikel 11.21

Onze Minister zendt binnen zes jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de beide Kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 11.22

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een vergunning ten aanzien van een onderwerp waarin door deze wet is voorzien, die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is verstrekt, uiterlijk binnen een jaar na dat tijdstip met deze wet in overeenstemming is.

  • 2 Het bestuurscollege kan een bouwvergunning die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is verstrekt, geheel of gedeeltelijk intrekken indien niet binnen een half jaar na dat tijdstip is begonnen met de bouwwerkzaamheden of indien de bouwwerkzaamheden na aanvang meer dan een half jaar stilliggen.

Artikel 11.23

Indien een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet later in werking treedt dan deze wet blijven in afwijking van de artikelen 215 en 216 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba de in de openbare lichamen onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende eilandsverordeningen ten aanzien van onderwerpen waarin door die algemene maatregel van bestuur wordt voorzien, van toepassing totdat die algemene maatregel van bestuur in werking treedt.

Artikel 11.24

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 11.25

Deze wet wordt aangehaald als: Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 22 december 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. E. Spies

Uitgegeven de derde februari 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten