Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 21 april
2011, nr. BJZ2011043272, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan in
overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onze Minister
van Veiligheid en Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op,
voor zover het betreft artikel I, artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de artikelen 5.1 tot en met 5.3, 8.40, 8.41, 8.42, 9.2.1.4, 9.2.2.1, 9.2.2.3, 9.2.2.4 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer,
voor zover het betreft artikel II, de artikelen 1.1, derde lid, en 3.12, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer,
voor zover het betreft artikel III, de artikelen 8.40 en 8.41 van de Wet milieubeheer,
voor zover het betreft artikel IV, artikel 16 van de Arbeidsomstandighedenwet,
voor zover het betreft artikel V, artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 augustus 2011,
nr. W14.11.0156/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van
6 maart 2012, nr. IenM/BSK-2012/10337, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken,
uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan: