Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012

Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2017. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2016.
Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 27 maart 2012, nr. IENM/BSK-2012/21857, houdende vaststelling van regels in verband met de vakbekwaamheid van bestuurders (Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op richtlijn nr. 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 juli 2003 (PbEU L 226) betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en tot intrekking van richtlijn nr. 76/914/EEG van de Raad, richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PbEG L 403), alsmede de artikelen 124a, vijfde lid, 151b, onderdeel a, 151f, eerste en vijfde lid, 151h en 158, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 156c, tweede lid, 156ga, tweede, vierde en vijfde lid, 156h, tweede, vierde en vijfde lid, 156ha, tweede, vierde en vijfde lid, 156i, tweede, vierde en vijfde lid, 156k, tweede lid, 156ka, tweede en derde lid, 156l, tweede en derde lid, 156la, tweede en derde lid, 156m, tweede en derde lid, 156o, 156q, tweede, derde en zevende lid, 156s, tweede lid, 156t, derde lid, 156w, tweede lid, 156x, eerste en vijfde lid, 156y, eerste lid, onder b, en tweede lid, en 156aa, derde lid, van het Reglement rijbewijzen;

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

§ 2. Aanwijzing richtlijn vakbekwaamheid bestuurders

Artikel 2

Als richtlijn vakbekwaamheid bestuurders, bedoeld in artikel 151b, onderdeel a, van de wet, wordt aangewezen: richtlijn nr. 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en richtlijn nr. 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van richtlijn nr. 76/914/EEG van de Raad (PbEU L 226).

Hoofdstuk II. Stelsel van basiskwalificatie

§ 2. Opzet theorie-examen vakbekwaamheid

Artikel 4

  • 1 Het theorie-examen vakbekwaamheid voor de rijbewijscategorieën C1, C, D1 en D bestaat uit:

    • a. een theorietoets rijbewijs en vakbekwaamheid 1 die met behulp van een meer-antwoorden-keuze toets betreffende de onderwerpen verkeer en techniek wordt afgenomen,

    • b. een theorietoets vakbekwaamheid 2 die met behulp van een meer-antwoorden-keuze toets betreffende overige zaken wordt afgenomen, en

    • c. een theorietoets vakbekwaamheid 3 waarbij de aanvrager opgaven in de vorm van casestudies beantwoordt.

  • 2 De duur van het theorie-examen vakbekwaamheid bedraagt ten minste 240 minuten.

§ 3. Eisen theorietoetsen vakbekwaamheid

Artikel 5

  • 1 Bij de theorietoets rijbewijs en vakbekwaamheid 1 voor de rijbewijscategorieën C1 en D1 wordt getoetst of de aanvrager grondige kennis bezit van:

    • a. de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengt;

    • b. de gedragsregels die gelden bij het gebruik van de openbare weg;

    • c. de gedragsregels die gelden met betrekking tot het verlenen van voorrang en voor laten gaan;

    • d. de kenmerken en de betekenis van de verkeerstekens en aanwijzingen;

    • e. de bediening en het onderhoud van het motorvoertuig;

    • f. de inrichtings- en gebruikseisen van het motorvoertuig;

    • g. de voor het besturen van het motorvoertuig relevante bepalingen in de verkeerswetgeving.

  • 2 De eisen van de in het eerste lid bedoelde toets zijn nader uitgewerkt in de als bijlage 1 bij deze regeling behorende Toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1, rijbewijscategorieën C1, C, D1 en D.

Artikel 6

  • 1 Bij de theorietoets rijbewijs en vakbekwaamheid 1 voor de rijbewijscategorieën C en D wordt getoetst of de aanvrager grondige kennis bezit van:

    • a. de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengt;

    • b. de gedragsregels die gelden bij het gebruik van de openbare weg;

    • c. de gedragsregels die gelden met betrekking tot het verlenen van voorrang en voor laten gaan;

    • d. de kenmerken en de betekenis van de verkeerstekens en aanwijzingen;

    • e. de techniek, de bediening en het onderhoud van het motorvoertuig;

    • f. de inrichtings- en gebruikseisen van het motorvoertuig;

    • g. de voor het besturen van het motorvoertuig relevante bepalingen in de verkeerswetgeving.

  • 2 De eisen van de in het eerste lid bedoelde toets zijn nader uitgewerkt in de als bijlage 1 bij deze regeling behorende Toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1, rijbewijscategorieën C1, C, D1 en D.

Artikel 7

  • 1 Bij de theorietoetsen vakbekwaamheid 2 en 3 voor de rijbewijscategorieën C1 en C wordt getoetst of de aanvrager grondige kennis bezit van:

    • a. de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengt;

    • b. de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig;

    • c. de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig;

    • d. de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving;

    • e. de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer;

    • f. de wijze waarop lading veilig vervoerd moet worden;

    • g. de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening;

    • h. de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche;

    • i. de markt van het goederenvervoer.

  • 2 De eisen van de in het eerste lid bedoelde toetsen zijn nader uitgewerkt in de als bijlage 2 bij deze regeling behorende Toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor de rijbewijscategorieën C1 en C (R2/V2-3C).

Artikel 8

De aanvrager die reeds beschikt over een rijbewijs voor de rijbewijscategorie C1 respectievelijk C dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur verwerft het theorie-examen vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie C1 respectievelijk C door met goed gevolg de theorietoetsen vakbekwaamheid 2 en 3 voor de rijbewijscategorie C1 respectievelijk C af te leggen.

Artikel 9

De aanvrager die het theorie examen vakbekwaamheid D1 respectievelijk D met goed gevolg heeft afgelegd verwerft het theorie-examen vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie C1 respectievelijk C door met goed gevolg de theorietoetsen vakbekwaamheid 2 en 3 voor de rijbewijscategorie C1 respectievelijk C af te leggen.

Artikel 10

  • 1 Bij de theorietoetsen vakbekwaamheid 2 en 3 voor rijbewijscategorie D1 en D wordt getoetst of de aanvrager grondige kennis bezit van:

    • a. de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengt;

    • b. de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig;

    • c. de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig;

    • d. de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving;

    • e. de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer;

    • f. de wijze waarop personen en bijbehorende lading veilig vervoerd moeten worden;

    • g. de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening;

    • h. de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche;

    • i. de markt van het personenvervoer.

  • 2 De eisen van de in het eerste lid bedoelde toetsen zijn nader uitgewerkt in de als bijlage 3 bij deze regeling behorende Toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor de rijbewijscategorieën D1 en D (R2/V2-3D).

Artikel 11

De aanvrager die reeds beschikt over een rijbewijs voor de rijbewijscategorie D1 respectievelijk D dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur verwerft het theorie-examen vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie D1 door met goed gevolg de theorietoetsen vakbekwaamheid 2 en 3 voor de rijbewijscategorie D1 respectievelijk D af te leggen.

Artikel 12

De aanvrager die het theorie-examen vakbekwaamheid C1 respectievelijk C met goed gevolg heeft afgelegd, verwerft het theorie-examen vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie D1 door met goed gevolg de theorietoetsen vakbekwaamheid 2 en 3 voor de rijbewijscategorie D1 respectievelijk D af te leggen.

§ 4. Opzet praktijkexamen vakbekwaamheid

Artikel 13

  • 1 Het praktijkexamen vakbekwaamheid voor rijbewijscategorieën C1, E bij C1, D1 en E bij D1 bestaat uit het afleggen van:

    • a. een rijproef van ten minste 60 minuten, die geïntegreerd wordt afgelegd met het praktijkexamen voor het rijbewijs C1, D1, E bij C1 of E bij D1, bedoeld in de artikelen 72a, 73a, 75a of 76a van het Reglement rijbewijzen;

    • b. een praktijktoets vakbekwaamheid 1, in de vorm van een praktische test van ten minste 30 minuten gericht op onder andere beroepshouding en veiligheid, en

    • c. een praktijktoets vakbekwaamheid 2, in de vorm van een praktische test van ten minste 30 minuten op een besloten terrein of in een simulator gericht op de controle van het motorvoertuig.

  • 2 De duur van het praktijkexamen vakbekwaamheid bedraagt ten minste 120 minuten.

Artikel 14

  • 1 Het praktijkexamen vakbekwaamheid voor rijbewijscategorieën C, E bij C, D en E bij D bestaat uit het afleggen van:

    • a. een rijproef van ten minste 60 minuten, die geïntegreerd met het praktijkexamen voor het rijbewijs C, E bij C, D of E bij D, bedoeld in de artikelen 73, 74, 76 en 77 van het Reglement rijbewijzen wordt afgelegd;

    • b. een praktijktoets vakbekwaamheid 1, in de vorm van een praktische test van ten minste 30 minuten gericht op onder andere beroepshouding en veiligheid, en

    • c. een praktijktoets vakbekwaamheid 2, in de vorm van een praktische test van ten minste 30 minuten op een besloten terrein of in een simulator gericht op de controle van het motorvoertuig.

  • 2 De duur van het praktijkexamen vakbekwaamheid bedraagt ten minste 120 minuten.

§ 5. Eisen praktijktoetsen vakbekwaamheid

Artikel 15

  • 1 Bij de praktijktoets vakbekwaamheid 1 voor rijbewijscategorie C1, C, E bij C1 en E bij C wordt getoetst of de aanvrager in staat is:

    • a. de veiligheidsvoorschriften toe te passen die van belang zijn bij het laden en lossen en vastzetten van lading;

    • b. criminaliteit en illegaliteit te voorkomen;

    • c. fysieke risico’s te voorkomen tijdens de werkzaamheden en het tillen, verplaatsen en vastzetten van lading;

    • d. passende maatregelen bij noodsituaties te nemen en het Europese schadeformulier in te vullen.

  • 2 De eisen van de in het eerste lid bedoelde toets zijn nader uitgewerkt in de als bijlage 4 bij deze regeling behorende toetsmatrijs praktische toets C1, C, E bij C1 en E bij C.

Artikel 16

  • 1 Bij de praktijktoets vakbekwaamheid 1 voor de rijbewijscategorieën D1, D, E bij D1 en E bij D wordt getoetst of de aanvrager in staat is:

    • a. over een juiste beroepshouding te beschikken;

    • b. de veiligheidsvoorschriften toe te passen die van belang zijn bij het in- en uitladen van bagage;

    • c. criminaliteit en illegaliteit te voorkomen;

    • d. fysieke risico’s te voorkomen tijdens de werkzaamheden en tijdens het in- en uitladen van bagage;

    • e. passende maatregelen bij noodsituaties te nemen en het Europese schadeformulier in te vullen.

  • 2 De eisen van de in het eerste lid bedoelde toets zijn nader uitgewerkt in de als bijlage 5 bij deze regeling behorende Toetsmatrijs Praktische Toets D1, D, E bij D1 en E bij D.

Artikel 17

  • 1 Bij de praktijktoets vakbekwaamheid 2 voor de rijbewijscategorieën C1, C, E bij C1, E bij C, D1, E bij D1, D of E bij D wordt getoetst of de aanvrager in staat is de controle over het voertuig bij verschillende situaties te hebben.

  • 2 De eisen van de in het eerste lid bedoelde toets zijn nader uitgewerkt in de als bijlage 6 bij deze regeling behorende toetsmatrijs praktische toets besloten terrein of simulator, rijbewijscategorieën C1, C, E bij C1, E bij C, D1, E bij D1, D of E bij D.

Artikel 18

De aanvrager die reeds beschikt over een rijbewijs van de categorie C1 of E bij C1 dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur verwerft het praktijkexamen vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie C1 door met goed gevolg de in artikel 13, onderdelen b en c, bedoelde praktijktoetsen voor de rijbewijscategorie C1 af te leggen.

Artikel 19

De aanvrager die reeds beschikt over een rijbewijs van de categorie D1 of E bij D1, D of E bij D dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur verwerft het praktijkexamen vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie D door met goed gevolg de in artikel 13, onderdelen b en c, bedoelde praktijktoetsen voor de rijbewijscategorie D1 af te leggen.

Artikel 20

De aanvrager die reeds beschikt over een rijbewijs van de categorie C of E bij C dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur verwerft het praktijkexamen vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie C door met goed gevolg de in artikel 14, onderdelen b en c, bedoelde praktijktoetsen voor de rijbewijscategorie C af te leggen.

Artikel 21

De aanvrager die reeds beschikt over een rijbewijs van de categorie D of E bij D dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur verwerft het praktijkexamen vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie D door met goed gevolg de in artikel 14, onderdelen b en c, bedoelde praktijktoetsen voor de rijbewijscategorie D af te leggen.

Artikel 22

  • 1 De aangewezen exameninstantie wijst rij-instructeurs aan tot het afnemen van praktijktoetsen ingevolge artikel 156n van het Reglement rijbewijzen door middel van het aanwijzen van een opleidingscentrum in opdracht waarvan een rij-instructeur de praktijktoetsen afneemt.

  • 2 De aanwijzing bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van maximaal vijf jaren en kan door de aangewezen exameninstantie worden ingetrokken of geschorst, indien de praktijktoets of het opleidingscentrum niet voldoet aan de door de aangewezen exameninstantie vastgestelde eisen.

  • 3 Het opleidingscentrum is gehouden tot betaling, op de door de aangewezen exameninstantie vastgestelde wijze, van het door deze instantie ter zake van de kosten van de aanwijzing vastgestelde tarief.

§ 6. Vrijstellingen basiskwalificatie

Artikel 23

Een aanvrager die in het bezit is van:

  • a. het getuigschrift van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 5 van de Regeling wegvervoer goederen,

  • b. het getuigschrift van vakbekwaamheid voor binnenlands beroepsvervoer, afgegeven door de Stichting Examenbureau Beroepsvervoer voor 1 mei 2009,

  • c. het getuigschrift van vakbekwaamheid voor grensoverschrijdend beroepsvervoer, afgegeven door de Stichting Examenbureau Beroepsvervoer voor 1 mei 2009,

  • d. het diploma B voor rijbewijscategorie C afgegeven door de Contactcommissie Chauffeurs Vakbekwaamheid voor 10 september 2009, of

  • e. het diploma of het praktijkgetuigschrift voor rijbewijscategorie C afgegeven door de Stichting Vakopleiding Transport en Logistiek voor 10 september 2009,

is vrijgesteld van de theorietoetsen vakbekwaamheid 2 en 3 voor rijbewijscategorie C1 of C.

Artikel 23a

Een aanvrager die in het bezit is van:

is vrijgesteld van de theorietoetsen vakbekwaamheid 2 en 3 voor rijbewijscategorie D1 of D.

Hoofdstuk III. Stelsel van nascholing

§ 1. Eisen aan toekenning nascholing gevolgd in andere lidstaat

Artikel 24

De bewijsstukken bedoeld in artikel 156t, derde lid, van het Reglement rijbewijzen tonen aan dat de bestuurder gedurende een bepaald aantal uren door de bevoegde autoriteit van de desbetreffende lidstaat gecertificeerde nascholing heeft gevolgd.

§ 2. Erkenningseisen opleidingscentra

Artikel 25

  • 2 Om voor erkenning in aanmerking te komen voldoen de opleidingscentra aan de volgende eisen:

    • a. de aangeboden nascholingscursussen zijn door de aangewezen exameninstantie gecertificeerd overeenkomstig artikel 26;

    • b. het opleidingscentrum draagt er zorg voor dat de nascholingscursussen in een daarvoor geschikte locatie worden gegeven;

    • c. het opleidingscentrum overlegt het te gebruiken lesmateriaal;

    • d. het opleidingscentrum draagt zorg voor de actualiteit van de bij de aangewezen exameninstantie bekende gegevens;

    • e. het opleidingscentrum controleert de legitimatie van deelnemers van nascholingscursussen;

    • f. het opleidingscentrum biedt de nascholingscursussen aan in de daarvoor aangemelde locatie;

    • g. het opleidingscentrum voert een juiste administratie;

    • h. het opleidingscentrum handelt in overeenstemming met andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.

  • 3 De aanvraag van een erkenning geschiedt op de door de aangewezen exameninstantie vastgestelde wijze.

§ 3. Certificering nascholingscursussen

Artikel 26

  • 1 Nascholingscursussen komen voor certificering in aanmerking indien is voldaan aan de volgende eisen:

    • a. het opleidingsprogramma van de cursus bevat een duidelijke beschrijving van de leerstof;

    • b. het lesprogramma en de leerstof van de cursus vormen een uitwerking van de onderwerpen genoemd in de richtlijn vakbekwaamheid bestuurders;

    • c. het opleidingsprogramma bevat een overzicht van de kwalificaties van de voor die cursus in te zetten nascholingsdocenten en -instructeurs;

    • d. het opleidingsprogramma geeft voldoende inzicht in de toe te passen lesmethoden;

    • e. het opleidingsprogramma geeft voldoende inzicht in het te gebruiken lesmateriaal alsmede van de te gebruiken voertuigen en simulatoren;

    • f. de nascholingsdocenten en -instructeurs voldoen aan de eisen zoals deze per nascholingscursus zijn gedefinieerd in het raamwerk van nascholingscursussen, bedoeld in artikel 156s, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen;

    • g. het voor de praktijklessen gebruikte wagenpark voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 27;

    • h. de bij een nascholingscursus te gebruiken simulatoren voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 156z van het Reglement rijbewijzen;

    • i. de cursus wordt uitgevoerd conform de bij de aanvraag gevoegde documenten en de eisen, zoals deze zijn gedefinieerd in het raamwerk van nascholingscursussen, bedoeld in artikel 156s, tweede lid van het Reglement rijbewijzen.

  • 2 Een certificering van een nascholingscursus heeft een geldigheidsduur van maximaal vijf jaren.

  • 3 Een certificering van een nascholingscursus kan door de aangewezen exameninstantie worden geschorst of ingetrokken, indien niet langer aan de eisen in het eerste lid wordt voldaan.

  • 4 Het opleidingscentrum is gehouden tot betaling, op de door de aangewezen exameninstantie vastgestelde wijze, van het door deze instantie ter zake van de kosten van de certificering van nascholingscursussen vastgestelde tarief.

§ 3a. Certificaat praktijktrainer nascholing

Artikel 26a

  • 1 De aangewezen exameninstantie is belast met het afnemen van het examen praktijktrainer nascholing.

  • 2 Het certificaat praktijktrainer nascholing wordt afgegeven tegen betaling, op de door de aangewezen exameninstantie vastgestelde wijze, van het door deze instantie ter zake van de kosten van het certificaat praktijktrainer nascholing vastgestelde tarief en indien wordt voldaan aan de eisen die zijn vastgesteld door de aangewezen exameninstantie.

§ 4. Eisen wagenpark

Artikel 27

Hoofdstuk IV. Toezicht

Artikel 28

  • 2 Het erkende opleidingscentrum is gehouden tot betaling, op de door de aangewezen exameninstantie vastgestelde wijze, van het door deze instantie ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.

Hoofdstuk V. Nationale certificaten

Artikel 29

  • 2 Het voor de aanvraag verschuldigde tarief wordt door de NIWO vastgesteld onder goedkeuring van de Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 3 Het nationale certificaat is slechts geldig zo lang wordt voldaan aan de voorwaarden.

Artikel 30

Indien de aanvrager niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning, wordt de aanvraag niettemin toegewezen indien op grond van artikel 3, eerste lid, of artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen geen tewerkstellingsvergunning is vereist.

Artikel 31

De NIWO verklaart een nationaal certificaat ongeldig indien na afgifte blijkt dat:

  • a. het nationaal certificaat is afgegeven op grond van onjuiste gegevens, dan wel

  • b. de aanvrager niet langer voldoet aan een of meer van de in artikel 29 genoemde vereisten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Bijlage 1. bij de artikelen 5 en 6 van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012, toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1, rijbewijscategorieën C1, C, D1 en D

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2017. Zie het overzicht van wijzigingen]

Eind- en toetstermen voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1 (RV1 verkeer en techniek) voor categorie C1, C1-Light, C1-Plus, C, D1, D1-Light, D1-Plus en D

Categoriecode:

RV1 (Vrachtauto C/ Bus D – theorie deel 1, Verkeer en Techniek)

RV1L (Vrachtauto C/ Bus D – theorie deel 1, Verkeer en Techniek – light)

RV1P (Vrachtauto C/ Bus D – theorie deel 1, Verkeer en Techniek – Plus)

Totaal aantal vragen:

RV1 50 meerkeuzevragen, RV1L 40 meerkeuzevragen, RV1P 20 meerkeuzevragen

Geldigheid examenresultaat:

2 jaar

Bijzonderheden:

RV1: alle toetstermen zijn van toepassing.

RV1L: uitsluitend de toetstermen met vermelding van ‘**’ zijn van toepassing.

RV1P: uitsluitend de toetstermen zonder vermelding van '**’ zijn van toepassing.

Nr

Eindtermen

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

2.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden bij het gebruik van de openbare weg.

3.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden met betrekking tot het verlenen van voorrang en het voor laten gaan.

4.

De kandidaat heeft kennis van de kenmerken en de betekenis van verkeerstekens en aanwijzingen.

5.

De kandidaat heeft kennis van de inrichtings- en gebruikseisen van het motorvoertuig.

6.

De kandidaat heeft kennis van de voor het besturen van het motorvoertuig relevante bepalingen in de verkeerswetgeving.

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de motor, het brandstofsysteem en het koelsysteem.

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de aandrijving.

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de veersystemen, banden en koppelmechanismen.

10.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de remmen.

11.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in het centrale smeersysteem, het elektrische systeem, de storingen, de controle en het onderhoud.

Toelichting

Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een eindterm. Hierin staat meer uitgebreid omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Afbakening: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen. Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.

Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.

F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).

B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.

R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen.

P = Productieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren waarbij hij zijn eigen creativiteit en inzicht nodig heeft.

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengt.

   

1.1**

Kan uitleggen wat de risico’s zijn voor de bestuurder en de medeweggebruiker(s) die door de eigenschappen en de toestand van het voertuig worden veroorzaakt, en op welke wijze het gedrag van de bestuurder hierop kan worden afgestemd.

Hierbij gaat het om zaken als:

– het type voertuig, afmetingen en gewichten

– de mogelijke gevolgen van een onjuist gebruik of onjuiste bediening van de remmen

– het effect van de centrifugaalkracht en situaties waarin deze kan optreden

– de mogelijke consequenties van de wijze waarop het voertuig beladen of ingericht is (gewichtsverdeling, zwaartepunt, afmetingen, zichtbeperking)

– eigen zichtbaarheid voor andere weggebruikers

– het uitzwaai-effect.

B

1.2**

Kan uitleggen welke factoren een rol spelen bij het uitoefenen van de bestuurderstaak, dit in het bijzonder in relatie tot andere weggebruikers, en de toepassing hiervan.

Het gaat hierbij om begrippen als:

Taakprocessen:

– scherpe en bewuste waarneming

– voorspellen

– evalueren

– beslissen

– handelen.

Oplettendheid:

– anticiperen

– verkeersinzicht

– besluitvaardigheid

– verwachtingspatroon.

Houding:

– defensief rijgedrag

– sociaal rijgedrag

– communiceren met andere weggebruikers

– menselijke beperkingen.

Afstand bewaren:

– begrip snelheid in meters per seconde

– reactietijd

– remweg

– stopafstand (2 seconderegel)

– volgafstand

– ruimtekussen.

B

1.3**

Kan uitleggen welke risico’s verbonden zijn aan de aanwezigheid en het gedrag van andere verkeersdeelnemers en hoe hier rekening mee gehouden moet worden.

Zaken die hier aan de orde komen, zijn:

– het (her)kennen van afzonderlijke soorten verkeersdeelnemers

– de gedrags (on)mogelijkheden van deze verkeersdeelnemers

– rijden in file

– aangepast eigen gedrag als gevolg van

○ het gedrag van andere verkeersdeelnemers

○ beperkte gedragsmogelijkheden van andere verkeersdeelnemers

○ beperkte eigen gedragsmogelijkheden.

B

1.4**

Kan uitleggen welke risico’s er zijn als gevolg van weg-, zicht- en weersomstandigheden en hoe het gedrag hieraan aangepast moet worden.

Het gaat hierbij om risico’s bij of ten gevolge van:

Wegomstandigheden:

– aansluitingen van wegen

– aard van het wegdek

– bebakening en reflectoren

– berm

– bruggen en viaducten

– busbaan en busstroken

– doelgroepstroken

– erven

– obstakels

– soorten wegen

– snelheidsremmers

– spitsstroken

B

   

– spoorvorming

– soort weg (binnen bebouwde kom/buiten bebouwde kom/ 60/80/auto(snel)weg)

– (tijdelijke) markering

– toestand van het wegdek

– tunnels

– uitritten

– verblijfsgebieden

– verkanting

– vluchtstrook/vluchthaven

– weefvakken

– weginrichting

– zones.

 
   

Het gaat hierbij om risico’s bij of ten gevolge van:

Zichtomstandigheden:

– begroeiing

– duisternis

– openbare verlichting

– reflectie

– schaduw

– schemering

– zonlicht

– voertuigverlichting.

 
   

Weersomstandigheden:

– ijzel

– mist

– regen

– sneeuw

– vorst

– wind

– hagel.

 

2.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden bij het gebruik van de openbare weg.

   

2.1**

Kan de plaats en het gebruik op de weg door alle weggebruikers in het algemeen benoemen.

Met name heeft dit betrekking op:

– bochten

– busbaan en busstroken

– doelgroepstroken

– voet-/fiets-/bromfietspad

– fietsstroken

– in- en uitvoegstroken

– kruispunten

– passeerstrook

– (spoor)overwegen

– rechte weggedeelten

– rijstroken

– rotondes

– spitsstroken

– uitwijkplaats

– vluchtstrook/vluchthaven

– voorsorteervakken.

F

2.2**

Kan de gedragsregels benoemen bij het inhalen en ingehaald worden.

Hierbij moet gedacht worden aan:

– inhalen bij een voetgangersoversteekplaats (VOP)

– links inhalen / ingehaald worden

– rechts inhalen / ingehaald worden.

F

2.3**

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot snelheid.

Het gaat hierbij om zaken als:

– algemene snelheidsregel (art. 19 RVV)

– maximumsnelheden binnen de bebouwde kom

– maximumsnelheden buiten de bebouwde kom

– toelatingssnelheid auto(snel)weg

– afwijkende maximumsnelheden.

F

2.4**

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot het stilstaan en parkeren.

Hierbij moet gedacht worden aan:

– verbod(en) tot stilstaan

– parkeerverboden

– parkeerschijfzone

– gehandicaptenparkeerplaats

– erven.

F

2.5**

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot het geven van tekens en signalen.

Zaken die hierbij aan de orde komen zijn onder andere:

– richting aangeven

– signalen die gegeven moeten en mogen worden ter afwending van dreigend gevaar

– signalen van voorrangsvoertuigen

– verbod tot het geven van signalen

– gebruik van geel zwaai- of knipperlicht

– knipperend waarschuwingslicht/gevarendriehoek.

F

2.6**

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot het gebruik van lichten.

Voornamelijk gaat het hier om:

– gebruik van lichten tijdens het rijden

– gebruik van lichten tijdens het stilstaan

– het voeren van bijzondere lichten.

F

3.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden met betrekking tot het verlenen van voorrang en het voor laten gaan.

   

3.1**

Kan het gedrag en de gedragsregels benoemen op kruispunten.

Het gaat hierbij om zaken als:

– verlenen van voorrang

– blokkeren van een kruispunt

– verhard/onverhard

– tram

– voorrangsvoertuigen

– uitvaartstoet

– militaire colonne.

F

3.2**

Kan het gedrag en de gedragsregels benoemen bij het afslaan.

Voornamelijk gaat het hier om:

– rechtdoorgaand verkeer

– links afslaan ten opzichte van rechts afslaan op hetzelfde kruispunt

– tram

– voorrangsvoertuigen.

F

3.3**

Kan de verkeersregels benoemen bij het voor laten gaan van het overige verkeer bij het uitvoeren van bijzondere manoeuvres en gedragingen.

Bijzondere manoeuvres als:

– achteruitrijden

– invoegen

– keren

– oprijden van een inrit

– uitvoegen

– verlaten van een uitrit

– wegrijden

– wisselen van rijstrook.

Gedragingen:

– in- en uitstappen

– wegrijden van een autobus.

F

4.

De kandidaat heeft kennis van de kenmerken en de betekenis van verkeerstekens en aanwijzingen.

   

4.1**

Kan de betekenis benoemen van aanwijzingen en kan het gedrag benoemen dat hierdoor geadviseerd, geboden of verboden wordt.

Aanwijzingen:

– opsporingsambtenaren

– verkeersregelaars

– verkeersbrigadiers

– toezichthouders.

F

4.2**

Kan de betekenis benoemen van verkeerslichten, verkeersborden en verkeerstekens en kan het gedrag benoemen dat hierdoor geadviseerd, geboden of verboden wordt.

Verkeerslichten:

– driekleurige verkeerlichten

– tweekleurige verkeerslichten

– tram/buslichten

– overweglichten

– bruglichten

– rijstrooklichten

– geel knipperlicht.

Verkeersborden:

– vorm en kleur van verkeerborden

– onderborden

– relevante plaatsingsvoorschriften

– tijdelijke verkeersborden

– werkingssfeer van verkeersborden

– zonale verkeersborden

– matrixborden.

F

   

Verkeerstekens op het wegdek:

– as-, kant- of deelstreep

– dubbele asmarkering met groene vulling

– busbanen en busstroken

– doorgetrokken (gele) streep

– haaientanden

– onderbroken (gele) streep

– pijlen

– stopstreep

– suggestiestrook

– tijdelijke verkeerstekens op het wegdek

– verdrijvingsvlak

– voorsorteerstrook

– waarschuwingsstreep

– wegreflectoren

– puntstukken

– fietsstrook.

 

5.

De kandidaat heeft kennis van de inrichtings- en gebruikseisen van het motorvoertuig.

   

5.1**

Kan benoemen aan welke inrichtings- en gebruikseisen een motorvoertuig en een aanhangwagen moeten voldoen en welke technische aspecten van het voertuig voor de bestuurder van belang zijn voor een veilig gebruik ervan.

De permanente eisen:

– voertuigafmetingen

– stootbalken en zijafscherming

– verlichting

– spiegels, cameramonitorsysteem en gezichtsveld

– reflectie

– markering.

De gebruikseisen:

– afmeting samenstel voertuigen

– afmeting in verband met belading

– gewichten

– stootbalken

– markering

– slepen.

F

6.

De kandidaat heeft kennis van de voor het besturen van het motorvoertuig relevante bepalingen in de verkeerswetgeving.

   

6.1**

Kan de relevante bepalingen van de verkeerswetgeving benoemen.

Wegenverkeerswet 1994:

– algemeen veiligheidsartikel (art. 5)

– verlaten plaats ongeval

– besturen onder invloed

– bevel medewerking ademonderzoek

– rijden met ongeldig rijbewijs

– ontzegging

– alcoholslot

– rijden met een ingevorderd rijbewijs

– rijden tijdens een schorsing

– kentekenplicht

– keuringsplicht

– vordering inzage documenten

– letsel of dood door schuld

– verbod rijden op de weg in verband met technische gebreken/schade.

Kentekenreglement:

– kentekenplaat

– kentekenbewijs.

Reglement verkeersregels en verkeerstekens:

– begrippen (art. 1).

F

6.2**

Kan de wettelijke bepalingen benoemen die betrekking hebben op de rijbevoegdheid, aansprakelijkheid en verzekeringen.

Hierbij moet gedacht worden aan zaken als:

– begrippen reglement rijbewijzen

– bevoegdheden opsporingsambtenaar ten aanzien van document

– geldigheidsduur rijbewijs

– invordering en inhouding rijbewijs

– minimumleeftijd voor het besturen van motorrijtuigen

– rijbewijsbeperkingen

– rijbewijscategorieën

– rijbewijsplicht

– rijverbod.

Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen:

– Wettelijke aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WA)

– WA + beperkt casco verzekering

– WA + volledig casco verzekering (Allriskverzekering)

Aansprakelijkheid t.o.v. zwakkere verkeersdeelnemers.

F

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de motor, het brandstofsysteem en het koelsysteem.

   

7.1

Kan de onderdelen van de vierslag dieselmotor benoemen.

De onderdelen aanwijzen:

– motorblok

– cilinderkop met kleppen

– zuiger met zuigerveren

– drijfstang

– krukas

– vliegwiel met starterkrans

– nokkenas

– distributie (tandwielen)

– krukaspoelie.

F

7.2

Kan de constructie, werking en functie van de vierslag dieselmotor uitleggen.

Het dieselprincipe kunnen uitleggen.

De functie uitleggen van:

– luchtfilter

– turbo

– intercooler.

B

7.3

Kan de onderdelen van het brandstofsysteem benoemen.

De onderdelen van het brandstofsysteem:

– brandstoftank

– aanzuigzeef

– filters

– waterafscheider

– opvoerpomp

– leidingen

– de inspuitsystemen.

F

7.4

Kan de constructie,werking en functie van het brandstofsysteem uitleggen.

De werking van het brandstofsysteem.

De functie van de:

– elektronische regeleenheid

– cruisecontrol

B

7.5**

Kan de functie van de snelheidsbegrenzer uitleggen

De functie van de:

– snelheidsbegrenzer

B

7.6

Kan de onderdelen van het motorsmeersysteem benoemen.

De onderdelen van de druksmering:

– oliepomp

– zeef

– warmtewisselaar

– oliefilter

– carter

– oliepeilstok.

F

7.7

Kan de functie en kenmerken van motorolie benoemen.

De functie:

– koeling

– geluid dempen

– reiniging

– afdichten

– smeren.

De kenmerken van:

– viscositeit

– kwaliteit.

F

7.8

Kan de functie van het motorsmeersysteem uitleggen en bepalen welke soort motorolie gebruikt moet worden.

De functie uitleggen van:

– oliepomp

– warmtewisselaar

– oliefilter

– oliepeilstok.

De functie:

– koeling

– voorkoming van metaalcontact.

Bepalen motorolie: aan de hand van het instructieboek.

B

7.9

Kan de functie en de onderdelen van het koelsysteem en van de koelvloeistof benoemen.

Onderdelen van het koelsysteem:

– radiateur

– thermostaat

– koelvloeistofpomp

– ventilator

– warmtewisselaar

– expansievat

– overdrukdop.

Functie systeem:

– beheersen van bedrijfstemperatuur.

Functie koelvloeistof:

– warmtetransport.

F

7.10**

Kan de eigenschappen en functie van de ruitensproeiervloeistof benoemen.

Eigenschappen:

– vloeistof bevriest niet

Functie:

– reinigen

F

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de aandrijving.

   

8.1

Kan de onderdelen van de koppeling, versnellingsbak en aandrijflijn benoemen.

De onderdelen:

– drukgroep

– versnellingsbak

– aandrijfas

– differentieel

– steekassen

– differentieelslot

– kruiskoppelingen.

F

8.2

Kan de constructie, werking en functie van de koppeling, versnellingsbak en aandrijflijn uitleggen.

– koppelingsmechanisme

– versnellingsbak

– aandrijfassen

– differentieel

– differentieelslot

Maatregelen bij slepen voertuig.

B

8.3**

Kan optimaal gebruik van de krachtoverbrenging van het voertuig uitleggen.

Prestatiediagram met:

– koppel

– vermogen

– brandstofverbruik

– gebruik toerenteller

B

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de veersystemen, banden en koppelmechanismen.

   

9.1**

Kan de soorten, onderdelen, gebruik en functie van de veersystemen en wielophanging benoemen.

Soorten veersystemen:

– bladvering

– luchtvering.

Hoogteregeling:

– bij laden en lossen

– bij aan- en afkoppelen.

Functie van de schokdempers.

Functie van de hefassen.

F

9.2**

Kan de constructie, werking en functie van de stuurinrichting, veersystemen en wielophanging uitleggen.

Stuurinrichting.

Veersystemen.

Wielophanging.

De meest voorkomende defecten.

B

9.3

Kan de verschillende soorten banden en de daarbij behorende kenmerken noemen.

Banden:

– super single

– tubelessband

– zomerbanden

– winterbanden

F

9.4**

Kan de aandachtspunten bij het gebruik en onderhoud van banden noemen.

Aandachtpunten bij het gebruik en onderhoud van banden:

– bandenspanning

– rijstijl

– belading

– onbalans van de wielen

– oorzaken ongelijkmatige slijtage o.a. schokdempers

– dubbellucht.

F

9.5**

Kan de aandachtspunten bij het wisselen van wielen en bij de controle van banden noemen.

Aandachtspunten bij het wisselen van wielen:

– veiligheidsmaatregelen

– volgorde van handelingen

– kenmerken van velgen

– bout en naafcentrering

– bandenmaat

– type band

– natrekken.

Aandachtpunten bij de dagelijkse controle van banden in het kader van de rijveiligheid:

○ beschadigingen

○ wielmoeren

○ slijtage

F

9.6**

Kan de soorten koppelmechanismen en de aandachtspunten daarvan benoemen.

Soorten koppelmechanismen:

– vangmuilkoppeling

– koppelschotel

– kogelkoppeling

Aandachtspunten voor de chauffeur in het kader van de rijveiligheid:

– Vergrendeling

– borging.

F

10.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de remmen.

   

10.1

Kan de soorten reminrichtingen en de onderdelen daarvan benoemen.

Soorten remmen en principewerking:

– trommelremmen

– schijfremmen.

Reminrichtingen:

– bedrijfsrem

– parkeerrem

– noodrem en/of hulprem

– volgwagenberemming.

Hulpremsystemen:

– retarder

– motorrem.

F

   

Onderdelen van het luchtdrukremsysteem:

– compressor

– luchtdroger

– voorraadketels

– voorraadleiding volgwagen

– commandoleiding volgwagen

– rangeerventiel

– ALR (Automatische Lastafhankelijke Regelventiel)

– remsteller.

 

10.2

Kan de constructie en werking van de reminrichtingen en de functie van de extra voorzieningen aan het remsysteem uitleggen.

Remwerking en principewerking:

– luchtdrukmechanisch

– elektronisch

– mechanisch.

Extra voorzieningen:

– ABS (Anti Blokkeer Systeem)

– ASR (Aandrijf Slip Regeling)

– EBS (Electronic Brake Support)

– ESP (Electronisch Stabiliteits Programma).

De meest voorkomende storingen.

B

10.3

Kan de (gecombineerde) bediening van rem en retarder uitleggen.

Remsystemen en retarders:

– grenzen aan het gebruik van retarders

– gecombineerd gebruik van rem en retarder.

Benutting van de mogelijkheden tot vertraging en remmen bij afdalingen.

B

10.4**

Kan uitleggen op welke wijze de reminrichting bediend moet worden teneinde het voertuig onder controle te houden, de slijtage te beperken en disfuncties te voorkomen.

Grenzen aan het gebruik van remsystemen.

Benutting van de traagheid van het voertuig.

Wat te doen in geval van defecte remmen.

B

11.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in het centrale smeersysteem, het elektrische systeem, de storingen, de controle en het onderhoud.

   

11.1

Kan de functie van het centrale smeersysteem uitleggen en de aandachtspunten voor de controle noemen.

De functie:

– bewegende onderdelen van vet voorzien.

Aandachtspunt:

– de oorzaken van vetverlies.

– Niveau van het reservoir

– Lekkages

B

11.2**

Kan de onderdelen/componenten van het elektrische systeem herkennen en de aandachtspunten van de meest voorkomende storingen benoemen.

Onderdelen/componenten:

– accu

– dynamo

– startmotor

– zekeringen

– verlichting

– richtingaanwijzers

– verbinding tussen motorvoertuig en volgwagen.

Aandachtspunten voor de chauffeur.

De meest voorkomende storingen.

F

11.3

Kan de aandachtspunten bij het kantelen van de cabine noemen.

Conform algemene instructies die in de instructieboekjes voorkomen.

F

11.4**

Kan, gegeven een situatie, defecten herkennen en de daarbij horende maatregelen benoemen.

Waarschuwingssymbolen en de te nemen maatregelen:

– oliedruk

– cabinevergrendeling

– luchtdruk

– remsysteem

– koelwaterniveau

– koelwatertemperatuur

– dynamospanning

– olieniveau

– stuurbekrachtiging

– motorstoring

B

11.5**

Kan uitleggen waaruit de voertuigcontrole voor, tijdens en na de rit bestaat.

Conform algemene instructies die in de instructieboekjes voorkomen.

Controle van onder andere:

– vloeistoffen

– schade

– verlichting

– bandenspanning

– lekkages

B

11.6**

Kan het belang van preventief onderhoud benoemen.

Voorkoming van onnodige stilstand.

Voorkoming van onnodige kosten.

Verhoogde bedrijfszekerheid.

Bevorderen van de verkeersveiligheid.

Lagere milieubelasting realiseren.

F

Bijlage 2. bij artikel 7 van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012, toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1, rijbewijscategorieën C1 en C (R2/V2-V3)

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2017. Zie het overzicht van wijzigingen]

Eind- en toetstermen voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor de categorieën C1 en C (R2/V2-3C)

Categoriecode:

R2C (Vrachtauto rijbewijs – theorie deel 2, administratie)

V2C (Vrachtauto rijbewijs met code 95 – theorie deel 2, administratie)

V3C (Vrachtauto rijbewijs met code 95 – theorie deel 3, administratie cases)

Totaal aantal vragen:

R2C 40 meerkeuzevragen, V2C 50 meerkeuzevragen, V3C 45 meerkeuzevragen

Geldigheid examenresultaat:

2 jaar

Bijzonderheden:

Achter de toetstermen die betrekking hebben op het examen R2C is vermeld: ‘**’.

De vermelde taxonomiecode heeft betrekking op het beheersingsniveau van de examens R2C en V2C. Voor het examen V3C is geen taxonomiecode vermeld.

Nr

Eindtermen

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop lading veilig vervoerd moet worden.

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het goederenvervoer.

Toelichting

Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een eindterm. Hierin staat meer uitgebreid omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Afbakening: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen. Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.

Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.

F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).

B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.

R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen.

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

   

1.1 **

Kan uitleggen welke factoren van invloed zijn op het menselijke gedrag bij het besturen van het motorvoertuig en wat het belang is van oplettendheid en houding ten opzichte van andere verkeersdeelnemers.

Het gaat hierbij om de invloed van vermoeidheid, lichamelijke en geestelijke gesteldheid, rijervaring en van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen op:

– het waarnemingsvermogen

– het concentratievermogen

– de reactietijd

– het evenwichtsgevoel

– het inschatten van afstand en snelheid

– de algemene lichamelijke conditie en

– de ongevalskans.

Tevens betreft het zaken als:

– de afbraaktijd van alcohol en medicijnen in het lichaam

– het effect van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen

– het effect van een combinatie van alcohol, drugs en medicijnen

– de betekenis van stickers en bijsluiters bij medicijnen.

B

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

   

2.1 **

Kan uitleggen welke maatregelen in geval van een verkeersongeval of pech genomen moeten worden.

Hierbij komen zaken aan de orde als:

– persoonlijke veiligheid

– andermans veiligheid

– markeren

– alarmeren van de hulpdiensten en belanghebbenden

– noodzakelijke maatregelen nemen waaronder het kennen van de grondbeginselen van eerste hulp.

B

2.2 **

Kan benoemen wanneer en op welke wijze gebruik moet worden gemaakt van de veiligheidsvoorzieningen.

Hierbij komen zaken aan de orde als:

– aansprakelijkheid voor het (juiste) gebruik van veiligheidsvoorzieningen

– autogordel

– eisen zitplaats

– hoofdsteun

– veiligheidshamer

– verbandtrommel.

F

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

   

3.1 **

Kan uitleggen op welke wijze milieuaspecten een rol spelen bij het gebruik van een gemotoriseerd voertuig.

Aan de orde komen hier aspecten die betrekking hebben op het milieubewuste gebruik van het motorvoertuig en het energiezuinig rijden, zoals:

– aangepast en besluitvaardig rijden

– acceleratie

– accessoires op of aan het voertuig

– afvoer van accu

– anticiperen

– bandenspanning

– controle in en buiten het voertuig

– defensief rijden

– filerijden

– gas geven, (ont)koppelen en schakelen

B

   

– gebruik van de toerenteller

– gebruik van cruisecontrol

– geluidshinder

– lading

– langdurige stops in het verkeer

– reiniging voertuig

– remmen en stoppen

– ritvoorbereiding

– toevoegingen aan de brandstof zoals bijvoorbeeld Adblue

– starten en wegrijden

– stroomverbruikers

– volgafstand.

 

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

   

4.1 **

Kan de werkingssfeer van de Wet wegvervoer goederen en de Regeling wegvervoer goederen benoemen.

Doel van de Wet wegvervoer goederen en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen:

Wet wegvervoer goederen:

Hoofdstuk I:

Art. 1.1: – de definitie van beroepsvervoer

– de definitie van eigen vervoer

– de definitie van een vrachtauto

Art. 1.2 lid 1

Hoofdstuk 2:

Art. 2.1 lid 1 en

De verbodsbepalingen:

Art. 2.3 lid 1 en lid 5

Art. 2.5

Art. 2.6

Art. 2.11 (en Art. 13 Regeling)

Art. 2.13

F

   

Hoofdstuk 5: Toezicht, Handhaving en Opsporing

Van de Regeling wegvervoer goederen de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen:

Regeling wegvervoer goederen:

Art. 3

Art. 10

Art. 15 lid 4

 

4.2 **

Kan de verschillende vormen van goederenvervoer en de toepassing daarvan uitleggen.

De vormen van vervoer:

– nationaal

– internationaal binnen de EU (communautair vervoer)

– internationaal buiten de EU

– transito

– cabotagevervoer.

B

4.3 **

Kan de voor het goederenvervoer vereiste documenten noemen.

De persoonlijke documenten:

– rijbewijs

– chauffeursdiploma

– paspoort/identiteitsbewijs

– registratiebladen analoge tachograaf

– bestuurderskaart digitale tachograaf

– print-outs digitale tachograaf

– Getuigschrift chauffeur (pluim)vee

– ADR vakbekwaamheidscertificaat.

F

   

De voertuigdocumenten:

– kentekenbewijs

– groene kaart.

Het ladingdocument:

– vrachtbrief.

De douanedocumenten:

– begeleidingsdocument

– geleidedocument

– TIR-carnet.

 

4.4 **

Kan de soorten vrachtbrieven en de functie daarvan noemen.

De soorten:

– het vervoeradres (AVC vrachtbrief)

– de rembours vrachtbrief

– CMR vrachtbrief.

De verschijningsvormen:

– papier

– elektronisch.

De drie functies:

– vervoersovereenkomst

– bewijs van ontvangst

– bewijs van aflevering.

F

4.5 **

Kan de verplichtingen van het standaardcontract (vervoersovereenkomst) voor het nationaal goederenvervoer van de afzender, de vervoerder en de ontvanger uitleggen.

De AVC-condities voor zover betrekking op aansprakelijkheid bij laden, lossen, overbelading, vertraging, ladingschade en manco’s.

Rembours zendingen, rembours vrij zicht.

B

4.6 **

Kan de verplichtingen van het Verdrag betreffende Overeenkomst tot internationaal goederenvervoer van de afzender, de vervoerder en de ontvanger uitleggen.

De CMR-condities voor zover betrekking op aansprakelijkheid bij laden, lossen, overbelading, vertraging, ladingschade en manco’s.

Rembours zendingen, rembours vrij zicht.

B

4.7

Kan een internationale vrachtbrief hanteren.

Het gebruik van de genummerde vakken.

B

4.8

Kan de soorten en de toepassing van nationale en internationale transportvergunningen uitleggen.

Het goederenvervoer:

De soorten vergunningen:

– binnenlandse vergunning (als bedoeld in art. 7 WWG)

– communautaire vergunning of Eurovergunning

– ritmachtiging

– CEMT-vergunning.

De geldigheidsduur van de vergunningen.

Het toepassingsgebied:

– Europese Unie landen

– EVA-landen

– CEMT-landen.

B

4.9

Kan de procedure bij grensoverschrijdingen uitleggen.

Het verschil tussen binnen- en buitengrenzen.

De bevoegdheden van de douane.

Het verschil tussen communautaire en niet-communautaire goederen (T2 en T1).

De elektronische aangifte.

B

4.10

Kan de functie van tussenpersonen in het vervoer noemen.

De expediteur als tussenpersoon tussen afzender en vervoerder.

F

4.11

Kan noemen wanneer de speciale, de goederen begeleidende, documenten gebruikt moeten worden.

De documenten bij speciale ladingen:

– Schriftelijke instructie (gevarenkaart)

– gezondheidsverklaring

– begeleidingsbrief bij afvalstoffen

F

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer

   

5.1 **

Kan de werkingssfeer en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer uitleggen.

Het doel van de ATW (Arbeidstijdenwet).

De relatie ATW / ATB (Arbeidstijdenbesluit) vervoer.

De werkingssfeer ATB vervoer.

De extra-territoriale werking ATB vervoer.

De definities:

– arbeid

– arbeidstijd

– werknemer

– werkgever

– vrachtauto

– bestuurder

– bijrijder

– rijtijd

– rusttijd

– week

– pauze

– nachtdienst (volgens de ATW).

B

   

Het collectief overleg.

De bepalingen rusttijd, rijtijd, pauzes, nachtarbeid, arbeid op zondag.

De controlemiddelen:

– tachograaf

De verantwoordelijkheden bij overtredingen.

Toezicht en handhaving:

– controlerende instanties

– bevoegdheden.

 

5.2

Kan de voor de beroepsuitoefening belangrijke bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer toepassen.

Aan de hand van gegeven situaties de dagelijkse rijtijd, wekelijkse rijtijd, onderbrekingen, dagelijkse rusttijd en wekelijkse rusttijd bepalen.

R

5.3 **

Kan de werkingssfeer van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en 165/2014 (EG) uitleggen.

De relatie met de ATW en ATB vervoer.

B

5.4

Kan benoemen wanneer de AETR van toepassing is.

Andere landen dan de EU (Europese Unie), EER (Europese Economische Ruimte) en Zwitserland.

F

5.5 **

Kan uiteenzetten hoe een analoge en een digitale tachograaf gebruikt moeten worden.

De functie van een tachograaf.

De symbolen op het apparaat.

Het E-keurmerk, de verzegeling, het installatieplaatje, periodieke keuring.

De verplichte handelingen van de chauffeur (m.u.v. de verplichtingen genoemd onder toetsterm 5.6).

De verboden handelingen van de chauffeur.

De analoge tachograaf:

– elektronische of mechanische aandrijving

– één of twee bemanningsleden

– registratie van gegevens

– uitvoering.

B

   

De aanduidingen op de tachograafschijf.

De digitale tachograaf:

– voorzieningen

– één of twee bemanningsleden

– controle

– soorten tachograafkaarten

– registratie op de bestuurderskaart

– werking van de digitale tachograaf.

Het gebruik van de bestuurderskaart, tachograafschijf / print.

 

5.6

Kan uiteenzetten welke verplichtingen er zijn indien een tachograaf niet meer werkt en/of de bestuurderskaart niet gebruikt kan worden.

De handelwijze bij het niet goed werken van de tachograaf.

De handelwijze bij het zoekraken en/of beschadigd/defect raken van de bestuurderskaart.

B

5.7

Kan de wettelijke bepalingen inzake de basiskwalificatie en nascholing noemen.

De verplichting tot 35 uur nascholing per 5 jaar.

Verantwoordelijkheden van de chauffeur:

– registratie bij het CBR door opleider

– controle op correcte registratie door chauffeur

B

5.8

Kan de werkingssfeer van een C.A.O. uitleggen.

De rechten en plichten van werkgever/werknemer.

De arbeidsvoorwaarden.

B

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop lading veilig vervoerd moet worden.

   

6.1

Kan de krachten en de weerstanden die tijdens het rijden in beladen toestand optreden, verklaren.

De krachten die op een voertuig en/of lading werken.

De gewichtsverdeling.

Het zwaartepunt, de stabiliteit, het kantelmoment onder andere bij bijvoorbeeld vloeistoffen, hangende lading enz.

De risico’s bij remmen (onder andere scharen).

B

6.2

Kan de gevolgen van overbelading noemen.

De gevolgen:

– ongunstig brandstofverbruik

– versnelde slijtage

– schade aan wegen

– verkeersveiligheid

– sancties

– invloed op wegligging

– invloed op rijeigenschappen

F

6.3 **

Kan uitleggen hoe op een juiste wijze lading gestuwd en gezekerd moet worden.

De verdeling van goederen in de laadruimte op grond van bestemming, soort goederen, gewicht, omvang, vorm en eigenschappen daarbij rekening houdend met de asbelasting, wrijvingsweerstand en type opbouw.

Interpreteren van behandeletiketten.

Afdekken van losse lading.

Manier van zekeren (direct zekeren, neer zekeren en vorm).

B

6.4 **

Kan de hulpmiddelen bij het laden en lossen en de toepassing noemen.

De hulpmiddelen bij laden en lossen:

– laadklep

– voorziening om laadvloer te kunnen laten zakken

– hefbrug

– oprijbrug

– dockleveller

– rijplaten

– steekwagen

– hand- en elektrische pallettruck

– meeneemheftruck, -stapelaar

– heftruck

– autolaadkraan

– transportband

– walking floor

– kipperinstallatie.

F

   

Hulpmiddelen bij stuwage:

– sjorhaken

– spankettingen

– spanbanden, alsmede de betekenis van de etiketten daarvan

– rongen en kleppen

– vergrendelstangen en airbags

– dekzeilen

– twistlocks

– stophout, balken en keggen

– dekens

– antislipmatten.

 

6.5

Kan aan de hand van de gegevens van het voertuig interpreteren of de aangeboden lading meegenomen mag worden.

De gegevens op het kentekenbewijs.

B

6.6

Kan op basis van de voertuiggegevens het benodigde laadvolume berekenen.

Gegeven een situatie de kubieke inhoud kunnen berekenen.

Gegeven een situatie het aantal palletplaatsen (voor Euro- of blokpallets) kunnen bepalen.

R

6.7

Kan de verschillende soorten goederen en de daarvoor gebruikte verpakkingen noemen.

De soorten goederen:

– vast

– vloeibaar

– gas.

De soorten verpakkingen:

– dozen, bakken, kratten

– kisten

– tanks, containers

– big bags, IBC’s

– cilinders

– jerry cans

– vaten

– gasflessen.

F

6.8

Kan verschillende soorten samenladingseenheden noemen.

De samenladingseenheden:

– pallets: soorten, standaard afmetingen, toepassingen

– rolcontainers

– wissellaadbak

– afzetbak

– zeecontainers.

F

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

   

7.1

Kan de werkingssfeer van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en het Arbeidsomstandigheden besluit (Arbobesluit) uitleggen.

De bevordering van gezondheid, veiligheid en welzijn.

Geldt voor alle werknemers en zelfstandigen.

De gezamenlijke verantwoordelijkheid werkgevers en -nemers.

B

7.2

Kan de verplichtingen van werkgever en werknemer in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) noemen.

De bepalingen in art. 8 en 11.

F

7.3

Kan de meest voorkomende arbeidsongevallen in de vervoerssector en de oorzaak noemen.

Oorzaken arbeidsongevallen:

– werken zonder bevoegdheid

– niet borgen, veilig stellen

– veiligheden buiten werking stellen

– niet/niet juist gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

– onjuiste, onvoldoende persoonlijke beschermingsmiddelen gekregen

– onjuist beladen/plaatsen

– werk op/aan bewegende machines

– overig onjuist gebruik materiaal

– ontoereikende afscherming

– defect gereedschap/materieel ter beschikking gesteld

– niet toereikende alarmsystemen

– gebrek aan orde en netheid

– te hoge/lage temperatuur

– te weinig verlichting

– overige directe oorzaken (o.a. vallen)

– vermoeidheid

– afleiding door multimedia.

F

7.4

Kan uiteenzetten hoe arbeidsongevallen en fysieke risico’s voorkomen kunnen worden en hoe de gevolgen ervan beperkt kunnen worden.

Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

De juiste hulpmiddelen.

Het vermijden van belastende factoren.

B

7.5

Kan de statistieken, aard en oorzaken van verkeersongevallen en de betrokkenheid van vrachtauto’s daarbij uitleggen.

Statistieken van verkeersongevallen.

De aard:

– soorten verkeersongevallen

– schade t.g.v. bijzondere manoeuvres.

De oorzaken:

– fysieke gesteldheid

– psychische gesteldheid, concentratie

– (rij)gedrag

– weersomstandigheden

– verkeersovertredingen

– verkeersdrukte

– bekendheid met de omgeving

– bedrijfszekerheid van het voertuig

– belading

– afleiding door communicatiemiddel.

B

7.6

Kan de gevolgen van verkeersongevallen op menselijk, materieel schade en financieel vlak uitleggen.

Menselijk:

– verwondingen, blijvende invaliditeit, dood

– psychische klachten

– uitval.

Materieel:

– uitval

– stilstand

– capaciteitsgebrek.

Schade:

– gevolgen verzekeringspremie

– gevolgen administratie

– gevolgen planning

– gevolgen werkplaats/garage.

Financieel:

– reparatiekosten

– vervangingskosten

– kosten t.g.v. filevorming

B

7.7

Kan uitleggen welke factoren leiden tot vermoeidheid en stress, kan de symptomen herkennen en kan in dit verband het belang van een juiste basiscyclus werk/rust en goede voeding uitleggen.

Factoren waardoor vermoeidheid en stress kunnen ontstaan:

– veel zitten tijdens lange ritten

– zware lichamelijke inspanningen tijdens laden en lossen

– rijverboden

– storingen

– venstertijden

– vertragingen

– verkeersstremmingen

– slechte weersomstandigheden

– ritopdracht

– problemen op het werk

– problemen in de privésituatie

– criminaliteit

– ongevallen.

Symptomen:

– lichamelijke klachten

– gedragsveranderingen.

Voorkomen van vermoeidheid en stress.

B

   

Juiste basiscyclus werk/rust door op een goede manier om te gaan met:

– bewegen

– roken

– alcohol

– voeding

– ontspanning.

Gezonde voeding:

– variatie, voldoende afwisseling

– vermijd ongezonde (verzadigde) vetten

– vezelrijk (voldoende groente, fruit en (volkoren of bruin)brood)

– lichte maaltijden

– voldoende drinken

– rustig eten, de tijd nemen

– regelmatig eten en rekening houden met biologische klok

– niet teveel zout en suiker.

 

7.8

Kan de soorten criminaliteit in het goederenvervoer benoemen, hoe deze voorkomen kunnen worden en wat de gevolgen zijn.

Soorten criminaliteit.

– drugssmokkel

– illegalen

– (lading)diefstal

Preventieve maatregelen:

– vrachtauto goed op slot

– keuze parkeerplaats (verlichte plek, bij anderen parkeren, parkeerplek met toezicht, mijden van beruchte parkeerplekken)

– het al dan niet verlaten en onbeheerd achterlaten van de vrachtauto is afhankelijk van het parkeermoment/de parkeerplek

– voorkomen dat derden bij de lading kunnen komen

– verzegeling controleren

– voor het wegrijden de vrachtauto checken: rondom, in en onder de vrachtauto, verzegeling controleren, andere potentiële verstopplekken en indien mogelijk, de lading

– zorg dragen voor persoonlijke-, lading- en voertuigdocumenten

– niet met derden praten over de samenstelling van de lading

– geen kostbaarheden in de cabine achterlaten.

– geen lifters meenemen

– doorgeven onveilige situaties

Gevolgen voor de werkgever en de chauffeur van het aantreffen van drugs en illegalen.

Relevante immigratiebepalingen omtrent verstekelingen.

B

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

   

8.1

Kan de taken van de chauffeur noemen in relatie tot het imago van de transportsector.

Vervoert goederen dat leidt tot de volgende werkprocessen:

– voert ritvoorbereiding uit

– neemt professioneel deel aan het verkeer

– voert rijklaarcontroles uit

– voert kleine reparaties uit

– koppelt samenstellen van voertuigen aan en af

– plant en berekent rij- en rusttijden

– beoordeelt de staat en hoeveelheid lading

– verdeelt de lading en zet de lading vast

– draagt zorg voor documenten

– handelt bij incidenten en ongevallen

– houdt zich aan de werkinstructies

Ook is de chauffeur verantwoordelijk voor:

– de zekering van de lading

– het laden en lossen van de lading

B

8.2

Kan de personen en de instanties waarmee de chauffeur in zijn werk te maken heeft noemen en het gewenst gedrag van de chauffeur ten opzichte van deze personen uitleggen.

Onder andere:

– de opdrachtgevers, de klanten

– de verladers, de ontvangers

– de opsporingsambtenaren

– de expediteurs

– de medeweggebruikers.

Gewenst gedrag ten opzichte van deze personen.

B

8.3

Kan uitleggen wat de relatie is tussen de organisatie en uitvoering van het werk en de kwaliteit van de dienstverlening, de commerciële en financiële gevolgen van een geschil en kan uitleggen wat zijn bijdrage hierin kan zijn.

De kwaliteit van de dienstverlening en het professioneel gedrag van medewerkers:

– uitstraling

– representativiteit chauffeur

– representativiteit materiaal

– klantvriendelijk

– afspraken nakomen

– wijze van communiceren.

De commerciële en financiële gevolgen van een geschil.

B

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het goederenvervoer.

   

9.1

Kan de verschillende modaliteiten, hun voor- en nadelen en hun relatieve aandeel in de goederenstroom noemen.

De soorten modaliteiten en hun relatieve aandeel:

– wegvervoer

– spoorvervoer

– vervoer over het water (zee en binnenwater)

– luchtvervoer

– vervoer per pijp.

Verhouding nationaal en internationaal wegvervoer.

B

9.2

Kan onderscheid maken tussen vervoersspecialiteiten en hun toepassing en de verschillende soorten dienstverlening in de vervoersbranche.

De vervoersspecialiteiten:

– verhuizingen

– vervoer gevaarlijke stoffen

– geconditioneerd vervoer

– veevervoer

– exceptioneel transport

– tankvervoer

– distributievervoer.

De soorten dienstverlening:

– transport

– opslag.

B

9.3

Kan ontwikkelingen met betrekking tot het dienstenpakket noemen.

Value added logistics, crossdocking, logistieke dienstverlening.

B

9.4

Kan de belangrijkste werkgeversorganisaties in het goederenvervoer noemen.

– TLN

– VERN.

F

Bijlage 3. bij artikel 10 van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012, toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1, rijbewijscategorie D1, en D (R2/V2-V3)

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2017. Zie het overzicht van wijzigingen]

Eind- en toetstermen voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor de categorieën D1 en D (R2/V2-3D)

Categoriecode:

R2D (Bus rijbewijs – theorie deel 2, administratie)

V2D (Bus rijbewijs met code 95 – theorie deel 2, administratie)

V3D (Bus rijbewijs met code 95 – theorie deel 3, administratie cases)

Totaal aantal vragen:

R2D 40 meerkeuzevragen, V2D 50 meerkeuzevragen, V3D 45 meerkeuzevragen

Geldigheid examenresultaat:

2 jaar

Bijzonderheden:

Achter de toetstermen die betrekking hebben op het examen R2D is vermeld: ‘**’.

De vermelde taxonomiecode heeft betrekking op het beheersingsniveau van de examens R2D en V2D. Voor het examen V3D is geen taxonomiecode vermeld.

Nr

Eindtermen

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop personen en bijbehorende lading veilig vervoerd moeten worden.

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het personenvervoer.

Toelichting

Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een eindterm. Hierin staat meer uitgebreid omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Afbakening: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen. Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.

Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.

F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).

B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.

R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen.

P = Productieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren waarbij hij zijn eigen creativiteit en inzicht nodig heeft.

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

   

1.1 **

Kan uitleggen welke factoren van invloed zijn op het menselijke gedrag bij het besturen van het motorvoertuig en wat het belang is van oplettendheid en houding ten opzichte van andere verkeersdeelnemers.

Het gaat hierbij om de invloed van vermoeidheid, lichamelijke en geestelijke gesteldheid, rijervaring en van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen op:

– het waarnemingsvermogen

– het concentratievermogen

– de reactietijd

– het evenwichtsgevoel

– het inschatten van afstand en snelheid

– de algemene lichamelijke conditie en

– de ongevalskans.

Tevens betreft het zaken als:

– de afbraaktijd van alcohol en medicijnen in het lichaam

– het effect van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen

– het effect van een combinatie van alcohol, drugs en medicijnen

– de betekenis van stickers en bijsluiters bij medicijnen.

B

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

   

2.1 **

Kan uitleggen welke maatregelen in geval van een (verkeers)ongeval, pech of onwel worden van passagiers genomen moeten worden.

Hierbij komen zaken aan de orde als:

– persoonlijke veiligheid

– andermans veiligheid

– markeren

– alarmeren van de hulpdiensten en belanghebbenden

– noodzakelijke maatregelen nemen waaronder het kennen van de grondbeginselen van eerste hulp.

B

2.2 **

Kan benoemen wanneer en op welke wijze gebruik moet worden gemaakt van de veiligheidsvoorzieningen.

Hierbij komen zaken aan de orde als:

– aansprakelijkheid voor het (juiste) gebruik van veiligheidsvoorzieningen

– autogordel (artikel 59a RVV 1990)

– eisen zitplaats

– hoofdsteun

– veiligheidshamer

– verbandtrommel.

F

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

   

3.1 **

Kan uitleggen op welke wijze milieuaspecten een rol spelen bij het gebruik van een gemotoriseerd voertuig.

Aan de orde komen hier aspecten die betrekking hebben op het milieubewuste gebruik van het motorvoertuig en het energiezuinig rijden, zoals:

– aangepast en besluitvaardig rijden

– acceleratie

– accessoires op of aan het voertuig

– afvoer van accu

– anticiperen

– bandenspanning

– controle in en buiten het voertuig

– defensief rijden

– filerijden

– gas geven, (ont)koppelen en schakelen

– gebruik van de toerenteller

– gebruik van cruisecontrol

– geluidshinder

– bagage

– langdurige stops in het verkeer

– reiniging voertuig

– remmen en stoppen

– ritvoorbereiding

– toevoegingen aan de brandstof zoals bijvoorbeeld Adblue

– starten en wegrijden

– stroomverbruikers

– volgafstand.

B

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

   

4.1 **

Kan de werkingssfeer van de Wet personenvervoer 2000 benoemen.

Het doel van de wet en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen.

Het uitvoeringsbesluit en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen.

De soorten vervoer:

– openbaar vervoer

– besloten busvervoer

– taxivervoer.

De communautaire vergunning.

De geldigheidsduur van de vergunningen/vergunningsbewijzen.

De vrijstellingen:

– bepaalde diensten

– bepaalde soorten vervoer.

De verbodsbepalingen.

Toezicht en handhaving:

– controlerende instanties

– bevoegdheden.

F

4.2 **

Kan de verschillende vormen van personenvervoer interpreteren.

De vormen van nationaal vervoer:

– openbaar vervoer

– besloten busvervoer.

De vormen van internationaal vervoer:

– geregeld

– bijzonder geregeld

– ongeregeld

– cabotage

– vervoer voor eigen rekening.

B

4.3 **

Kan de vervoersvoorwaarden in het openbaar en besloten busvervoer interpreteren.

De algemene voorwaarden voor openbaar stads- en streekvervoer.

De inhoud van het dienstregelingen boekje.

De bepalingen voor de reiziger in het openbaar vervoer.

De KNV Busvervoer voorwaarden.

De ANVR-reisvoorwaarden.

De inhoud van de ritopdracht.

B

4.4 **

Kan de voor het personenvervoer vereiste documenten noemen.

De persoonlijke documenten:

– rijbewijs

– geneeskundige verklaring

– paspoort / identiteitsbewijs

– registratiebladen analoge tachograaf

– bestuurderskaart digitale tachograaf

– print-outs digitale tachograaf.

De voertuigdocumenten:

– kentekenbewijs

– groene kaart

– airco-logboek.

B

4.5 **

Kan de soorten en de toepassing van nationale en internationale transportvergunningen uitleggen.

De vereiste documenten, toepassing:

– communautaire vergunning

– vergunning geregeld vervoer

– vergunning voor bijzonder geregeld vervoer

– contract

– EU/EER reisblad

– attest

– dienstregeling

– ASOR-reisblad

Concessie Openbaar Vervoer.

Het toepassingsgebied: landen behorend tot:

– Europese Unie landen (inclusief Noorwegen en Zwitserland)

– Interbus-landen

– overige landen.

B

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer

   

5.1 **

Kan de werkingssfeer en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer uitleggen.

Het doel van de ATW (Arbeidstijdenwet).

De relatie ATW / ATB (Arbeidstijdenbesluit) vervoer.

De werkingssfeer ATB vervoer.

De extra-territoriale werking ATB vervoer.

De definities:

– arbeid

– arbeidstijd

– werknemer

– werkgever

– bus

– bestuurder

– bijrijder

– rijtijd

– rusttijd

– week

– pauze

– nachtdienst (volgens de ATW).

B

   

Het collectief overleg.

De bepalingen rusttijd, rijtijd, pauzes, nachtarbeid, arbeid op zondag.

Afwijkende bepalingen voor het openbaar vervoer.

De controlemiddelen:

– tachograaf

– dienstrooster.

De verantwoordelijkheden bij overtredingen.

Toezicht en handhaving:

– controlerende instanties

bevoegdheden.

 

5.2

Kan de voor de beroepsuitoefening belangrijke bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer toepassen.

Aan de hand van gegeven situaties de dagelijkse rijtijd, wekelijkse rijtijd, onderbrekingen, dagelijkse rusttijd en wekelijkse rusttijd bepalen.

R

5.3 **

Kan de werkingssfeer van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en 165/2014 (EG) uitleggen.

De relatie met de ATW en ATB vervoer.

B

5.4

Kan benoemen wanneer de AETR van toepassing is.

Andere landen dan de EU (Europese Unie), EER (Europese Economische Ruimte) en Zwitserland.

F

5.5 **

Kan uiteenzetten hoe een analoge en een digitale tachograaf gebruikt moeten worden.

De functie van een tachograaf.

De symbolen op het apparaat.

Het E-keurmerk, de verzegeling, het installatieplaatje, periodieke keuring.

De verplichte handelingen van de chauffeur (m.u.v. de verplichtingen genoemd onder toetsterm 5.6).

De verboden handelingen van de chauffeur.

De analoge tachograaf:

– elektronische of mechanische aandrijving

– één of twee bemanningsleden

– registratie van gegevens

– uitvoering.

De aanduidingen op de tachograafschijf.

B

   

De digitale tachograaf:

– voorzieningen

– controle

– soorten tachograafkaarten

– registratie op de bestuurderskaart

– werking van de digitale tachograaf

– één of twee bemanningsleden.

Het gebruik van de bestuurderskaart, tachograafschijf / print.

 

5.6

Kan uiteenzetten welke verplichtingen er zijn indien een tachograaf niet meer werkt en/of de bestuurderskaart niet gebruikt kan worden.

De handelwijze bij niet goed werken van de tachograaf.

De handelwijze bij het zoekraken en/of beschadigd/defect raken van de bestuurderskaart.

B

5.7

Kan de wettelijke bepalingen inzake de basiskwalificatie en nascholing noemen.

De verplichting tot 35 uur nascholing per 5 jaar.

Verantwoordelijkheden van de chauffeur:

– registratie bij het CBR door opleider

– controle op correcte registratie door chauffeur

B

5.8

Kan de werkingssfeer van een C.A.O. uitleggen.

De rechten en plichten van werkgever/werknemer.

De arbeidsvoorwaarden.

B

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop personen en bijbehorende lading vervoerd moeten worden.

   

6.1

Kan de krachten en de weerstanden die tijdens het rijden in beladen toestand optreden, verklaren.

De krachten die op een voertuig en/of passagiers werken.

De gewichtsverdeling.

Het zwaartepunt, de stabiliteit, het kantelmoment.

De risico’s bij optrekken en remmen.

B

6.2

Kan de gevolgen van overbelading noemen.

De gevolgen:

– ongunstig brandstofverbruik

– versnelde slijtage

– invloed op wegligging

– schade aan wegen

– verkeersveiligheid

– sancties

– invloed op rijeigenschappen

– invloed op passagiers.

F

6.3

Kan de factoren die de rijeigenschappen van de autobus beïnvloeden, noemen.

De factoren:

– het aantal passagiers

– de aanhangwagen

– het type voertuig.

F

6.4 **

Kan uitleggen hoe de veiligheid en het comfort van de passagiers en de bagage gewaarborgd kan worden.

De bedrijfszekerheid van het voertuig.

Correct en veilig rijgedrag.

De ritvoorbereiding.

De rijklaarcontrole:

– inspectie van de passagiersruimte

– aanwezigheid van veiligheidsvoorzieningen

– bevoorrading (bij besloten busvervoer)

– inspectie voertuig.

De maatregelen ter voorkoming van diefstal.

Het documentenbeheer.

De bagagecontrole.

De passagiersvoorzieningen.

B

6.5

Kan de werkingssfeer van Verordening (EU) nr. 181/2011 uitleggen.

Bewust zijn van fysieke, zintuiglijke (gehoor en zicht), en verborgen handicaps en leermoeilijkheden die bij passagiers kunnen voorkomen.

Correct omgaan met en reageren op personen met een handicap.

Goed inschatten van de mogelijkheden van personen met beperkte mobiliteit, oriëntatie of communicatievaardigheden;

Bewust zijn van de belemmeringen voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit (waaronder attitudeproblemen, omgevings-/fysieke obstakels en organisatorische belemmeringen);

Correct omgaan met erkende hulphonden (waaronder de rol en de behoeften van de hulphond).

Optreden in onverwachte situaties.

B

6.6 **

Kan de aandachtspunten bij het vervoer van specifieke personen of groepen personen uitleggen.

Onder andere vervoer van kinderen en ouderen.

B

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

   

7.1

Kan de werkingssfeer van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en het Arbeidsomstandigheden besluit (Arbobesluit) uitleggen.

De bevordering van gezondheid, veiligheid en welzijn.

Geldt voor alle werknemers en zelfstandigen.

De gezamenlijke verantwoordelijkheid werkgevers en -nemers.

B

7.2

Kan de verplichtingen van werkgever en werknemer in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) noemen.

De bepalingen in art. 8 en 11.

F

7.3

Kan de meest voorkomende arbeidsongevallen in de vervoerssector en de oorzaken noemen.

Oorzaken arbeidsongevallen:

– werken zonder bevoegdheid

– niet borgen, veilig stellen

– veiligheden buiten werking stellen

– onjuist beladen/plaatsen

– ontoereikende afscherming

– defect gereedschap/materieel ter beschikking gesteld

– niet toereikende alarmsystemen

– gebrek aan orde en netheid

– te hoge/lage temperatuur

– te weinig verlichting

– overige directe oorzaken (o.a. vallen).

– vermoeidheid

– afleiding door multimedia

F

7.4

Kan uiteenzetten hoe arbeidsongevallen en fysieke risico’s voorkomen kunnen worden en hoe de gevolgen ervan beperkt kunnen worden.

Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

De juiste hulpmiddelen (o.a. een lift voor rolstoelen).

Het vermijden van belastende factoren.

B

7.5

Kan de statistieken, aard en oorzaken van verkeersongevallen en de betrokkenheid van autobussen daarbij uitleggen.

Statistieken van verkeersongevallen.

De aard:

– soorten verkeersongevallen

– bij bijzondere manoeuvres.

De oorzaken:

– fysieke gesteldheid

– psychische gesteldheid, concentratie

– (rij)gedrag

– weersomstandigheden

– verkeersovertredingen

– verkeersdrukte

– bekendheid met de omgeving

– bedrijfszekerheid van het voertuig.

– belading.

– afleiding door communicatiemiddel

B

7.6

Kan de gevolgen van verkeersongevallen op menselijk, materieel, schade en financieel vlak uitleggen.

Menselijk:

– verwondingen, blijvende invaliditeit, dood

– psychische klachten

– uitval.

Materieel:

– uitval

– stilstand

– capaciteitsgebrek.

Schade:

– gevolgen verzekeringspremie

– gevolgen administratie

– gevolgen planning

– gevolgen werkplaats/garage

Financieel:

– reparatiekosten

– vervangingskosten

– kosten t.g.v. filevorming

B

7.7

Kan uitleggen welke factoren leiden tot vermoeidheid en stress, kan de symptomen herkennen en kan in dit verband het belang van een juiste basiscyclus werk/rust en goede voeding uitleggen.

Factoren waardoor vermoeidheid en stress kunnen ontstaan:

– veel zitten tijdens lange ritten

– zware lichamelijke inspanningen bagagehandling

– rijverboden

– storingen

– vertragingen

– verkeersstremmingen

– slechte weersomstandigheden

– gedrag van passagiers

– dienstrooster/regeling

– ritopdracht/ritplanning

– problemen op het werk

– problemen in de privésituatie

– criminaliteit

– ongevallen.

Symptomen:

– lichamelijke klachten

– gedragsveranderingen.

Voorkomen van vermoeidheid en stress.

B

   

Juiste basiscyclus werk/rust door op een goede manier om te gaan met:

– bewegen

– roken

– alcohol

– voeding

– ontspanning.

Gezonde voeding:

– variatie, voldoende afwisseling

– vermijd ongezonde (verzadigde) vetten

– vezelrijk (voldoende groente, fruit en (volkoren of bruin)brood)

– lichte maaltijden

– voldoende drinken.

– rustig eten, de tijd nemen

– regelmatig eten en rekening houden met de biologische klok

– niet teveel zout en suiker.

 

7.8

Kan de soorten criminaliteit in het personenvervoer benoemen, hoe deze voorkomen kunnen worden en wat de gevolgen zijn.

Soorten criminaliteit:

– drugssmokkel

– illegalen

– (lading)diefstal

Preventieve maatregelen:

– autobus goed op slot

– keuze parkeerplaats (verlichte plek, bij anderen parkeren, parkeerplek met toezicht, mijden van beruchte parkeerplekken)

– het al dan niet verlaten van de autobus is afhankelijk van het parkeermoment/de parkeerplek

– voor het wegrijden de autobus checken: rondom, onder en in de autobus en andere potentiële verstopplekken

– zorg dragen voor persoonlijke en voertuigdocumenten

– zorg dragen voor gelabelde bagage

– geen kostbaarheden in de cabine achterlaten.

– Doorgeven van onveilige situaties

Gevolgen voor de werkgever en de chauffeur van het aantreffen van drugs en illegalen.

Relevante immigratiebepalingen omtrent verstekelingen.

B

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

   

8.1

Kan de taken van de chauffeur noemen in relatie tot het imago van de vervoerssector.

Vervoert personen dat leidt tot de volgende werkprocessen:

– voert ritvoorbereiding uit

– neemt professioneel deel aan het verkeer

– voert rijklaarcontroles uit

– voert kleine reparaties uit

– plant en berekent rij- en rusttijden

– beoordeelt de staat en hoeveelheid lading en bagage

– de bagagehandling

– draagt zorg voor documenten

– handelt bij incidenten en ongevallen

– onderhoudt professioneel contact met passagiers

– houdt zich aan de werkinstructies

– draagt zorg voor het chemisch toilet.

B

8.2

Kan de personen en de instanties waarmee de chauffeur in zijn werk te maken heeft noemen en het gewenst gedrag van de chauffeur ten opzichte van deze personen uitleggen.

Onder andere:

– de opdrachtgevers, de klanten

– de passagiers

– bij de reis betrokken personen (hotel-, restaurantpersoneel e.d.)

– de opsporingsambtenaren

– de medeweggebruikers.

Gewenst gedrag ten opzichte van deze personen.

B

8.3

Kan uitleggen wat de relatie is tussen de organisatie en uitvoering van het werk en de kwaliteit van de dienstverlening, de commerciële en financiële gevolgen van een geschil en kan uitleggen wat zijn bijdrage hierin kan zijn.

De kwaliteit van de dienstverlening en het professioneel gedrag van medewerkers:

– uitstraling

– representativiteit chauffeur

– representativiteit materiaal

– klantvriendelijk

– afspraken nakomen

– wijze van communiceren.

De commerciële en financiële gevolgen van een geschil.

B

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het personenvervoer.

   

9.1

Kan de verschillende modaliteiten, hun voor- en nadelen en hun relatieve aandeel in de personenvervoersstroom noemen.

De soorten modaliteiten en hun relatieve aandeel:

– openbaar vervoer

– besloten busvervoer

– spoorvervoer

– taxivervoer

– personenauto.

B

9.2

Kan op hoofdlijnen het doel en de werkzaamheden van de organistaties in het personenvervoer noemen.

Voornaamste organisaties in het personenvervoer:

– KNV Busvervoer

– KNV Taxivervoer

– Stichting FSO

– Stichting Keurmerk Touringcarbedrijf.

F

9.3

Kan onderscheid maken tussen vervoersspecialiteiten en hun toepassing en de verschillende soorten dienstverlening in de vervoersbranche.

De soorten vervoer:

– pendelvervoer

– rondreizen

– dagtochten

– haal- en brengritten

– schoolvervoer

– doelgroepenvervoer.

B

Bijlage 4. bij artikel 15 van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012, toetsmatrijs praktische toets C1, C, E bij C1 en E bij C

Eind- en toetstermen voor de praktische toets vakbekwaamheid voor de categorieën C1, C, E bij C1 en E bij C

Categoriecode:

VPTC (Vakbekwaamheid C, C1 Praktische toets)

Geldigheid examenresultaat:

2 jaar

Bijzonderheden:

De precieze invulling van de Praktische toets C, C1 is uitgewerkt in de scenario's.

De scenario's vindt u op de website www.cbr.nl

Nr

Eindtermen

1.

Rijklaar controle (8.1, 8.1.1, 8.1.2, 8.1.3, 8.1.4, 8.1.5, 8.1.6, 8.1.7 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

2.

Professioneel rijgedrag (1.3 Bijlage I, richtlijn 2003/59/EG) (8.4.1, 9.3.2, Bijlage II Richtlijn 2006/126/EG)

3.

Verkeersgedrag tijdens een rit (1.4 richtlijn 2003/59/EG) (8.1.9, 8.3, 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.3.5, 8.3.6, 8.3.7, 8.3.8, 8.4.1 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

4.

Bijzondere verrichtingen (8.2, 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

5.

Voertuigbeheersing richtlijn (1.4, 1.6 richtlijn 2003/59/EG 9.3.1 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

6.

Ergonomie en veiligheid (8.1.2 en 8.3.9 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

Toelichting

Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een eindterm. Hierin staat meer uitgebreid omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Afbakening: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen. Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.

Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.

F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).

B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.

R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen.

P = Productieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren waarbij hij zijn eigen creativiteit en inzicht nodig heeft.

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

Lading (1.4, 1.6 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

   

1.1

Laden en lossen en vastzetten van lading.

• De kandidaat is in staat om de veiligheidsvoorzieningen aan te wijzen en te bedienen.

• De kandidaat is in staat om de veiligheidsvoorschriften toe te passen die van belang zijn bij het laden en lossen van de lading:

– goed vastzetten van de lading binnen de voornaamste categorieën (ijzer, hout, rolcontainers, pallets en);

– afdekken van los gestorte goederen

– controle van de vastzetinrichtingen;

– juiste verdeling van de belasting over de assen;

– juiste verdeling van de belasting om de stabiliteit van de vrachtauto te borgen (rekening houdend met het zwaartepunt).

• De kandidaat is in staat om in relatie tot de te vervoeren lading:

– een juiste keuze te maken voor klem- en vastzettechnieken (sjorringen, klemstangen, kettingen, rekken, antislipmatten, sjorbanden);

– een juiste keuze te maken voor laad- en losmachines (laadklep en pompwagen).

F/P

2.

Criminaliteit en illegaliteit (3.2 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

   

2.1

Voorkomen van criminaliteit en illegaliteit.

De kandidaat is in staat de maatregelen (checklist) te noemen waarmee criminaliteit en illegaliteit aan de vrachtauto/lading kan worden voorkomen:

– vrachtauto goed op slot;

– keuze parkeerplaats (verlichte plek, bij anderen parkeren, parkeerplek met toezicht);

– het al dan niet verlaten van de vrachtauto is afhankelijk van het parkeermoment/de parkeerplek;

– voorkomen dat derden bij de lading kunnen komen;

– verzegeling controleren;

– voor het wegrijden de vrachtauto rondom checken: rondom, onder de vrachtauto, verzegeling controleren, andere potentiële verstopplekken en indien mogelijk, de lading;

– zorg dragen voor persoonlijke-, lading- en voertuigdocumenten;

– niet met derden praten over de samenstelling van de lading.

F

3.

Fysieke risico’s (3.3 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

   

3.1

Voorkomen van fysieke risico’s.

De kandidaat is in staat om maatregelen te nemen waarmee fysieke risico’s tijdens de werkzaamheden worden beperkt:

– juiste manier van in- en uitstappen en betreden van de laadruimte;

– juiste zithouding door afstellen van stoel en spiegels;

– oefeningen tijdens het rijden.

F/R

3.2

Voorkomen van fysieke risico’s tijdens tillen, verplaatsen en vastzetten van de lading.

De kandidaat is in staat om de maatregelen toe te passen waarmee fysieke risico’s tijdens tillen/goederenbehandeling worden beperkt:

– tillen met rechte rug;

– tijdens het tillen/vastzetten van de lading door de knieën buigen;

– gebruik maken van tilhulpmiddelen;

– gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen.

P

4.

Noodsituaties (3.5 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

   

4.1

Invullen Europees schadeformulier.

• De kandidaat is in staat het Europese schadeformulier correct in te vullen:

– plaats, datum en tijdstip van de aanrijding;

– persoonlijke gegevens van de betrokken partijen;

– gegevens van het andere voertuig;

– getuigen;

– situatieschets;

– handtekening van de betrokken partijen;

– van toepassing zijnde kruisjes (bij elkaar optellen).

• De kandidaat is in staat aan te geven dat het Europese schadeformulier uniform is in heel Europa (ongeacht de taal).

R

4.2

Maatregelen bij noodsituaties.

• inschatting van de situatie;

• erger voorkomen;

• hulpdiensten waarschuwen;

• hulp verlenen aan gewonden en eerstehulpverlening;

• optreden bij brand;

• inzittenden van de vrachtwagen redden;

• de veiligheid van alle passagiers waarborgen;

• reactie in geval van agressie;

• omgaan met gladheid;

• omleggen van sneeuwkettingen;

• omgaan met storingen.

F/R

Bijlage 5. bij artikel 16 van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012, toetsmatrijs praktische toets D1, D, E bij D1 en E bij D

Eind- en toetstermen voor de praktische toets vakbekwaamheid voor de categorieën D1, D, E bij D1 en E bij D

Categoriecode:

VPTD (Vakbekwaamheid D, D1 Praktische toets)

Geldigheid examenresultaat:

2 jaar

Bijzonderheden:

De precieze invulling van de Praktische toets D, D1 is uitgewerkt in de scenario's.

De scenario's vindt u op de website www.cbr.nl

Nr

Eindtermen

1.

Beroepshouding (1.5 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

2.

Veiligheid (1.6 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

3.

Criminaliteit en illegaliteit (3.2 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

4.

Fysieke risico’s (3.3 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

5.

Noodsituaties (3.5 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

Toelichting

Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een eindterm. Hierin staat meer uitgebreid omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Afbakening: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen. Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.

Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.

F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).

B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.

R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen.

P = Productieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren waarbij hij zijn eigen creativiteit en inzicht nodig heeft.

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

Beroepshouding (1.5 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG, bijlage II onderdeel a verordening 181/2011)

   

1.1

Beroepshouding.

• De kandidaat treft de juiste voorbereidingen voor de rit; hij beschikt over een juiste beroepshouding en hij kan de toepassing van verschillende documenten omschrijven.

• De kandidaat is tijdens de interactie met passagiers in staat een net en beleefd taalgebruik te bezigen.

P

1.2

Reageren op wensen, behoeften en gedragingen van passagiers.

• De kandidaat laat door een adequate reactie zien dat hij kan inspelen op de specifieke wensen, behoeften en gedragingen van verschillende soorten passagiers (kinderen, gehandicapten) aan de hand van voorbeeldsituaties die worden aangedragen.

• De kandidaat kan de veiligheids- en comfortvoorzieningen bedienen en controleren.

P

2.

Veiligheid (1.6 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG), bijlage II onderdeel a verordening 181/2011

   

2.1

Veilig vervoeren van bagage.

De kandidaat is in staat om de veiligheidsvoorschriften toe te passen die van belang zijn bij het in- en uitladen van bagage:

– juiste verdeling van de bagage over de assen;

– vastzetten van de bagage om schuiven te voorkomen;

– juiste verdeling van de bagage om de stabiliteit van de bus te borgen (rekening houdend met het zwaartepunt).

– Zorgvuldige omgrang met rolstoelen en andere mobiliteitshulmiddelen om schade te vermijden.

P

3.

Criminaliteit en illegaliteit (3.2 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

   

3.1

Voorkomen van criminaliteit en illegaliteit.

De kandidaat is in staat de maatregelen (checklist) te noemen waarmee criminaliteit en illegaliteit aan de bus kan worden voorkomen:

– bus goed op slot;

– keuze parkeerplaats (verlichte plek, bij anderen parkeren, parkeerplek met toezicht);

– het al dan niet verlaten van de bus is afhankelijk van het parkeermoment/de parkeerplek;

– voor het wegrijden de bus checken: rondom, onder de bus, andere potentiële verstopplekken;

– zorg dragen voor persoonlijke en voertuigdocumenten.

F

4.

Fysieke risico’s (3.3 richtlijn Bijlage I 2003/59/EG)

   

4.1

Voorkomen van fysieke risico’s tijdens in- en uitladen van bagage.

De kandidaat is in staat om de maatregelen toe te passen waarmee fysieke risico’s tijdens in- en uitladen van bagage worden beperkt:

– tillen met rechte rug;

– tijdens het tillen van de bagage door de knieën buigen;

– gebruik maken van tilhulpmiddelen;

– gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen.

P

       

5.

Noodsituaties (3.5 Bijlage I richtlijn 2003/59/EG)

   

5.1

Invullen Europees schadeformulier.

• De kandidaat is in staat het Europese schadeformulier in te vullen:

– plaats, datum en tijdstip van de aanrijding;

– persoonlijke gegevens van de betrokken partijen;

– gegevens van het andere voertuig;

– getuigen;

– situatieschets;

– handtekening van de betrokken partijen;

– van toepassing zijnde kruisjes (bij elkaar optellen).

• De kandidaat is in staat aan te geven dat het Europese schadeformulier uniform is in heel Europa (ongeacht de taal).

R

5.2

Maatregelen bij noodsituaties

• Inschatting van de situatie

• Erger voorkomen;

• Hulpdiensten waarschuwen;

• Hulp verlenen aan gewonden en eerstehulpverlening;

• Optreden bij brand;

• Passagiers van de bus redden;

• De veiligheid van alle passagiers waarborgen;

• Reactie in geval van agressie;

• Omgaan met gladheid;

• Omleggen van sneeuwkettingen;

• Omgaan met storingen.

F/R

Bijlage 6. bij artikel 14 van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012, toetsmatrijs praktische toets besloten terrein of simulator, rijbewijscategorieën C1, C, E bij C1, E bij C, D1, E bij D1, D, of E bij D

Eind- en toetstermen voor de toets besloten terrein/toets simulator vakbekwaamheid voor de categorieën C1, C, E bij C1, E bij C, D1, D, E bij D1 of E bij D

Categoriecode:

VPBC, VPBC1, VPBD, VPBD1 (Vakbewkaamheid C, C1, D, D1 Toets besloten terrein)

VPSC, VPSC1, VPSD, VPSD1 (Vakbewkaamheid C, C1, D, D1 Toets Simulator)

Geldigheid examenresultaat:

2 jaar

Bijzonderheden:

Geen

Nr

Eindtermen

1.

Controle over het voertuig onder verschillende (weers)omstandigheden.

Toelichting

Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een eindterm. Hierin staat meer uitgebreid omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Afbakening: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen. Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.

Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.

F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).

B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.

R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen.

P = Productieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren waarbij hij zijn eigen creativiteit en inzicht nodig heeft.

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

2003/59/EG, Bijlage I deel 2 paragraaf 2.2

Controle over het voertuig onder verschillende (weers)omstandigheden

   

1.1

Controle over het voertuig.

De kandidaat is in staat aan te tonen het voertuig in verschillende situaties onder controle te hebben:

– vooruit en achteruit manoeuvreren volgens aangegeven parcours;

– parkeren op aangewezen plek;

– bochten rijden met verschillende bochtstralen.

P

1.2

Controle over het voertuig onder verschillende (weers)omstandigheden.

De kandidaat is in staat aan te tonen het voertuig in verschillende situaties (zie eindterm 1.1) onder verschillende (weers)omstandigheden onder controle te hebben:

– stroef wegdek;

– glad wegdek.

P