Wet bankenbelasting

Geraadpleegd op 01-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2014 en zichtdatum 01-10-2014.
Geldend van 01-10-2014 t/m heden

Wet van 12 juli 2012 tot invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in aanvulling op andere maatregelen ter versterking van de financiële stabiliteit in Nederland te voorzien in een bankenbelasting;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Onder de naam bankenbelasting wordt een belasting geheven van de in paragraaf 2 vermelde belastingplichtigen.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

§ 2. Belastingplicht

Artikel 3

Belastingplichtig voor de bankenbelasting is:

Artikel 4

  • 1 Indien de financiële gegevens van een lichaam als bedoeld in artikel 3 zijn opgenomen in een door een in Nederland gevestigd lichaam opgestelde geconsolideerde jaarrekening:

    • a. overeenkomstig de in artikel 4 van de IAS-verordening bedoelde internationale standaarden voor jaarrekeningen die volgens de procedure van artikel 6, tweede lid, van die verordening zijn goedgekeurd, of

    • b. overeenkomstig titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,

    is, in afwijking van artikel 3, niet het eerstgenoemde lichaam belastingplichtig, maar het in Nederland gevestigde lichaam dat die geconsolideerde jaarrekening heeft opgesteld. Indien de financiële gegevens van een lichaam als bedoeld in artikel 3 zijn opgenomen in een door dat lichaam opgestelde geconsolideerde jaarrekening als bedoeld in de eerste volzin, is dat lichaam niet op grond van artikel 3 maar op grond van dit artikel belastingplichtig.

  • 2 Indien de financiële gegevens van een lichaam dat ingevolge het eerste lid belastingplichtig is, zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van een ander lichaam dat ingevolge het eerste lid belastingplichtig is, is, in afwijking van het eerste lid, alleen het laatstgenoemde lichaam belastingplichtig.

  • 3 Het eerste lid vindt geen toepassing indien het balanstotaal van het lichaam, bedoeld in artikel 3, van wie de financiële gegevens zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening, bedoeld in het eerste lid, of, ingeval de financiële gegevens van meerdere lichamen als bedoeld in artikel 3 zijn opgenomen in die geconsolideerde jaarrekening, het gezamenlijke bedrag van de balanstotalen van die lichamen:

    • a. minder bedraagt dan het in artikel 9 genoemde bedrag van de doelmatigheidsvrijstelling, of

    • b. minder bedraagt dan 10% van het geconsolideerde balanstotaal zoals dat blijkt uit die geconsolideerde jaarrekening.

Artikel 5

  • 1 Indien de financiële gegevens van een lichaam als bedoeld in artikel 3 niet zijn opgenomen in een door een ander, in Nederland gevestigd, lichaam opgestelde geconsolideerde jaarrekening omdat het laatstgenoemde lichaam met toepassing van artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek daarvan heeft mogen afzien, is, in afwijking van artikel 3, het laatstgenoemde lichaam belastingplichtig indien de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 403, onderdeel f, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die is vereist voor het mogen afzien van een geconsolideerde jaarrekening, is afgegeven door een niet in Nederland gevestigd lichaam. Indien de financiële gegevens van een lichaam als bedoeld in artikel 3 niet zijn opgenomen in een door dat lichaam opgestelde geconsolideerde jaarrekening omdat dat lichaam met toepassing van artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek daarvan heeft mogen afzien, is dat lichaam niet op grond van artikel 3 maar op grond van dit artikel belastingplichtig indien de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 403, onderdeel f, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die is vereist voor het mogen afzien van een geconsolideerde jaarrekening, is afgegeven door een niet in Nederland gevestigd lichaam.

§ 3. Belastbare grondslag

Artikel 6

  • 1 De belasting wordt geheven naar het belastbare bedrag.

  • 2 Het belastbare bedrag is de belastbare som, bedoeld in artikel 7, verminderd met de doelmatigheidsvrijstelling, bedoeld in artikel 9.

Artikel 7

  • 1 Indien sprake is van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 3, is de belastbare som het balanstotaal van de balans, verminderd met de in artikel 8 genoemde passiva van die balans.

  • 2 Indien sprake is van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 4, is de belastbare som het geconsolideerde balanstotaal van de geconsolideerde balans, verminderd met de in artikel 8 genoemde passiva van die geconsolideerde balans.

  • 3 Indien sprake is van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 5, is de belastbare som het geconsolideerde balanstotaal van de geconsolideerde balans van de geconsolideerde jaarrekening die zou moeten zijn opgesteld als artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zou zijn geweest, verminderd met de in artikel 8 genoemde passiva van die geconsolideerde balans.

Artikel 8

De passiva, bedoeld in artikel 7, zijn:

  • a. ten aanzien van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, artikel 4 of artikel 5:

    • 1°. het toetsingsvermogen;

    • 2°. de deposito’s, voor zover die voor voldoening ingevolge een depositogarantiestelsel in aanmerking komen;

    • 3°. de passiva die betrekking hebben op de entiteit die het bedrijf van verzekeraar uitoefent;

  • b. ten aanzien van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 3, onderdelen b of c:

    • 1°. de passiva die niet zijn toe te rekenen aan het in Nederland gelegen bijkantoor;

    • 2°. het aan het bijkantoor toe te rekenen toetsingsvermogen;

    • 3°. de aan het bijkantoor toe te rekenen deposito’s, voor zover die voor voldoening ingevolge een depositogarantiestelsel in aanmerking komen.

Artikel 9

  • 1 De doelmatigheidsvrijstelling bedraagt € 20 000 000 000.

  • 2 Indien het bedrag van de belastbare som, bedoeld in artikel 7, minder is dan € 20 000 000 000, bedraagt de doelmatigheidsvrijstelling het bedrag van de belastbare som.

§ 4. Tarief

Artikel 10

  • 1 De belasting bedraagt de som van:

    • a. 0,044% over het deel van het belastbare bedrag dat wordt verkregen door het belastbare bedrag te vermenigvuldigen met A/B, waarbij A is het totaalbedrag van de schulden op de in aanmerking te nemen balans of geconsolideerde balans die een looptijd hebben van minder dan één jaar en B het totaalbedrag van alle schulden op die balans of geconsolideerde balans, en

    • b. 0,022% over het resterende deel van het belastbare bedrag.

  • 2 Indien de variabele beloning van ten minste één bestuurder van de belastingplichtige over het boekjaar waarover de balans of de geconsolideerde balans wordt opgemaakt meer bedraagt dan 25% van diens vaste beloning, worden de belastingpercentages, genoemd in het eerste lid, vermenigvuldigd met een factor 1,1.

§ 5. Wijze van heffing

Artikel 11

  • 1 De belasting moet op aangifte worden voldaan.

  • 2 De belasting wordt verschuldigd op de eerste dag van de tiende kalendermaand na de datum naar welke de balans of de geconsolideerde balans is opgemaakt.

  • 3 Indien de voor de belastingheffing in aanmerking te nemen jaarrekening nog niet is vastgesteld op het tijdstip waarop de belasting op grond van het tweede lid zou zijn verschuldigd, wordt de belasting niet op dat tijdstip verschuldigd, maar op de eerste dag van de kalendermaand na het tijdstip waarop die jaarrekening is vastgesteld.

  • 4 In afwijking van het tweede en derde lid wordt bij een belastingplichtige als bedoeld in artikel 5 de belasting verschuldigd op de eerste dag van de tiende kalendermaand na de datum naar welke de geconsolideerde balans zou moeten zijn opgemaakt als bedoeld in artikel 7, derde lid.

§ 6. Indexatie

Artikel 12

De in artikel 9 vermelde bedragen worden elke vijf jaar met ingang van 1 januari van een jaar bij ministeriële regeling gewijzigd. Deze wijziging vindt voor het eerst plaats op 1 januari 2018. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als correctiefactor wordt genomen het product van de tabelcorrectiefactoren van de laatste vijf kalenderjaren. Bij de berekening wordt het bedrag van de doelmatigheidsvrijstelling naar boven afgerond op een veelvoud van € 100 000 000.

§ 7. Overige bepalingen

Artikel 13

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld volgens welke de inspecteur onder door hem te stellen voorwaarden de belastingplichtige op zijn verzoek kan toestaan het belastbare bedrag te berekenen in een andere geldeenheid dan de euro. Daarbij wordt onder meer aangegeven tegen welke koers het bedrag van de doelmatigheidsvrijstelling wordt omgerekend in de andere geldeenheid en tegen welke koers het in de andere geldeenheid berekende belastbare bedrag wordt omgerekend in euro’s. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 14a

[Red: Wijzigt de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.]

Artikel 15

Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot belasting waarvan de verschuldigdheid is ontstaan op of na dat tijdstip, met dien verstande dat artikel 14a:

  • a. met ingang van 1 juli 2012 in werking treedt ingeval het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst wordt uitgegeven vóór 1 juli 2012;

  • b. met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst heeft plaatsgevonden, ingeval de uitgifte van dat Staatsblad plaatsvindt na 30 juni 2012 maar vóór 1 oktober 2012;

  • c. niet in werking treedt ingeval het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst wordt uitgegeven na 30 september 2012.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 12 juli 2012

Beatrix

De Minister van Financiën,

J. C. de Jager

De Staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

Uitgegeven de achttiende juli 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten