Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 juli
2012, nr. IVV/OOG/12/10290;
Gelet op:
voor wat betreft artikel I: artikel 18, eerste, derde en vierde lid, van de Wet inburgering;
voor wat betreft artikel II: artikel 11, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;
voor wat betreft artikel III: artikel 7, eerste lid, van de Remigratiewet;
voor wat betreft artikel IV: de artikelen 95 en 96 van de Gemeentewet;
voor wat betreft artikel V: de artikelen 93 en 94 van de Provinciewet;
voor wat betreft artikel VI: de artikelen 3, eerste lid, onder d, en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
voor wat betreft artikel VII: artikel 31, derde en zesde lid, van de Wet agrarisch grondverkeer;
voor wat betreft artikel VIII: de artikelen 10, tweede lid en 20 van de Algemene nabestaandenwet, 12a van de Algemene Ouderdomswet, 8, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers, 8, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen, 47, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, 10, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 2:6 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 52, vijfde lid, 60, vijfde lid en 61, achtste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 8, tweede lid, van de Tijdelijke wet pilot loondispensatie, 31, derde lid en 45a, vijfde lid, van de Ziektewet, 6, tweede lid, van de Toeslagenwet, 34, tweede lid, en 35aa, tweede lid, van de Werkloosheidswet;
voor wat betreft artikel IX: de artikelen 19 en 26 van de Liquidatiewet ongevallenwetten;
voor wat betreft artikel X: artikel 78f van de Wet werk en bijstand;
voor wat betreft artikel XI: de artikelen N 7 en N 10 van de Spoorwegpensioenwet;
voor wat betreft artikel XII: de artikelen 55, van de Liquidatiewet invaliditeitswetten, artikel 26 van de Liquidatiewet ongevallenwetten, en artikel 57, vijfde lid, van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering;
voor wat betreft artikel XIII: de artikelen 40, eerste lid, 69, tweede en derde lid, 73, derde lid, en 74, vierde lid, van de Wet werk en bijstand;
voor wat betreft artikel XIV: de artikelen 18, achtste en tiende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 2, zevende en negende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 2, achtste en tiende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten,
en 2:2, lid 2, 2:5, lid 5 en 3:1, lid 8, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
voor wat betreft artikel XV: artikel 33, vijfde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;
voor wat betreft artikel XVI: artikel 21, vierde lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945;
voor wat betreft artikel XVII: artikel 15, derde lid, en artikel 19, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
voor wat betreft artikel XVIII: de artikelen 2, eerste lid, 5, derde lid, 10, derde lid en 11, tweede lid, van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten;
voor wat betreft artikel XIX: de artikelen 20, eerste en tweede lid, en 21, eerste en tweede lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 en 14, tweede en derde lid, en 15, eerste en tweede lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945;
voor wat betreft artikel XX: artikel 6, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 juli 2012, no.
W12.12.0270/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
1 augustus 2012, nr. IVV/OOG/2012/11961;
Hebben goedgevonden en verstaan: