-
1. De krachtens artikel 70, eerste lid, van de Woningwet toegelaten rechtpersonen.
-
2. De Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel te Den Haag.
-
3. De Stichting Forum, Instituut voor Multiculturele Vraagstukken te Utrecht.
-
4. De Stichting Huis voor democratie en rechtsstaat te Den Haag.
-
5. De Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
-
6. De Stichting Europa Decentraal, Kenniscentrum Europees Recht en Beleid voor decentrale
overheden te Den Haag.
-
7. De Vereniging Nederlandse Woonbond te Amsterdam.
-
8. De Stichting A+O Fonds Rijk te Den Haag.
-
9. De Stichting Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO) te Den Haag.
-
10. De Stichting Bouwkwaliteit te Rijswijk.
-
11. De Stichting Platform 31 te Den Haag.
-
12. De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen te Zoetermeer.
-
13. De Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw te Hilversum.
-
1. De privaatrechtelijke en openbare rechtspersonen die scholen als bedoeld in de artikelen 1 en 185 van de Wet op het primair onderwijs in stand houden, alsmede de openbare scholen, bedoeld in artikel 1 van de Wet op
het primair onderwijs, die anders dan door een privaatrechtelijke of openbare rechtspersoon
in stand worden gehouden, behoudens de privaatrechtelijke rechtspersoon die tevens
is toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.
-
2. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs.
-
3. De erkende regionale verwijzingscommissies, bedoeld in artikel 24 van de Wet op het primair onderwijs.
-
4. De privaatrechtelijke en openbare rechtspersonen die scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra in stand houden, alsmede de openbare scholen, bedoeld in dat artikel, die anders
dan door een privaatrechtelijke of openbare rechtspersoon in stand worden gehouden,
behoudens de privaatrechtelijke rechtspersoon die tevens is toegelaten op grond van
artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.
-
5. De regionale expertisecentra, bedoeld in artikel 28b van de Wet op de expertisecentra.
-
6. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 69 van de Wet op de expertisecentra.
-
7. De rechtspersonen die scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs in stand houden, alsmede de openbare scholen, bedoeld in dat artikel, die anders
dan door een privaatrechtelijke of openbare rechtspersoon in stand worden gehouden,
behoudens de privaatrechtelijke rechtspersoon die tevens is toegelaten op grond van
artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.
-
8. De erkende regionale verwijzingscommissies, bedoeld in artikel 10g, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
-
9. De rechtspersonen, bedoeld in artikel 53b van de Wet op het voortgezet onderwijs.
-
10. Het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) te Utrecht.
-
11 Het Katholiek Pedagogisch Centrum (KPC) te ’s-Hertogenbosch.
-
12. Het Christelijke Pedagogisch Studiecentrum (CPS) te Amersfoort.
-
13. Het Instituut voor Leerplanontwikkeling (SLO) te Enschede.
-
14 Het Instituut voor Toetsontwikkeling (CITO) te Arnhem.
-
15. De Stichting Centrum voor Innovatie van Opleidingen (CINOP) te ’s-Hertogenbosch.
-
16. De Stichting Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) te ’s-Hertogenbosch.
-
17. De instellingen, bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder 1° en 2°, 12.3.8 en 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, behoudens de privaatrechtelijke rechtspersoon die tevens is toegelaten op grond
van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.
-
18. De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, met uitzondering van het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven op het gebied
van landbouw en de natuurlijke omgeving.
-
19. De rechtspersonen, bedoeld in de artikelen 2.8.1 en 7.4.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
-
20. De instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, behoudens de instellingen waarvoor Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw
en Innovatie verantwoordelijk is.
-
21. De landelijke publieke media-instellingen, NPO en de Ster, bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, met uitzondering van de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag,
bedoeld in artikel 2.42 van de Mediawet 2008, doch met inbegrip van door deze genootschappen opgerichte rechtspersonen als bedoeld
in artikel 2.49, derde lid, van de Mediawet 2008.
-
22. De instellingen, bedoeld in artikel 2.146, onderdelen i en j, van de Mediawet 2008.
-
23. De instellingen die een vierjaarlijkse instellingssubsidie ontvangen krachtens artikel 4a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.
-
24. Stichting Dedicon te Grave.
-
25. De Stichting Surf te Utrecht.
-
26. De Nederlands – Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) te Den Haag.
-
27. De Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger
onderwijs (NUFFIC) te Den Haag.
-
28. De Stichting Platform Bèta en Techniek te Den Haag.
-
1. De instellingen, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 3°, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
-
2. Het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving.
-
3. De instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek waarvoor Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verantwoordelijk
is.
-
4. De Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek te Wageningen.
-
5. De netbeheerders, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Elektriciteitswet 1998, met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, bedoeld
in artikel 1, onderdeel j, van de Elektriciteitswet 1998.
-
6. De netbeheerders, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Gaswet, met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, bedoeld
in artikel 1, onderdeel n, van de Gaswet.
-
7. De Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001.
-
1. De stichtingen die een bureau jeugdzorg in stand houden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.
-
2. De in Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende zorgaanbieders, bedoeld
in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg behoudens de instellingen die tevens zijn toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.
-
3. De rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg die de steunfunctie, bedoeld in artikel 1, van de Wet op de jeugdzorg, uitvoeren behoudens de instellingen die tevens zijn toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.
-
4. De rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid met volledige rechtsbevoegdheid,
bedoeld in artikel 41, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg die de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 1, van de Wet op de jeugdzorg, beschikbaar stellen behoudens de instellingen die tevens zijn toegelaten op grond
van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.
-
5. De instellingen die zijn aangewezen op grond van artikel 104, eerste en tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg, behoudens de instellingen die tevens zijn toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.
-
6. De stichting Vilans te Utrecht.
-
7. De stichting Movisie te Utrecht.
-
8. De stichting Nederlands Jeugdinstituut/NJi te Utrecht.
-
9. De op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen toegelaten instellingen, waaronder begrepen de academische ziekenhuizen, bedoeld
in artikel 1.13, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
-
10. De organisaties die instellingssubsidie of projectsubsidie ontvangen krachtens de
Kaderwet VWS-subsidies en die:
-
a. tot doel hebben door belangenbehartiging, voorlichting of lotgenotencontact de positie,
invloed en medezeggenschap te versterken van patiënten, gehandicapten of ouderen op
het gebied van gezondheidszorg, gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering of
maatschappelijke zorg;
-
b. door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kader van de subsidieverstrekking
met de onder a bedoelde organisaties zijn gelijkgesteld;
-
c. tot doel hebben de onder a en b bedoelde organisaties te professionaliseren of te
ondersteunen.
-
11. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 3 van de Wet inzake bloedvoorziening.
-
1. De in Nederland gevestigde particuliere justitiële jeugdinrichtingen die zijn aangewezen
krachtens artikel 3b, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, behoudens de inrichtingen die onderdeel uitmaken van een rechtspersoonlijkheid bezittende
zorgaanbieder als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.
-
2. De rechtspersoon die is aangewezen krachtens artikel 7, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies.
-
3. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 48n, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies.
-
4. De reclasseringsinstellingen die zijn aangewezen krachtens de in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde algemene maatregel van bestuur, behoudens behoudens de instellingen die
tevens zijn toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.
-
5. Een samenwerkingsverband van reclasseringsinstellingen, bedoeld in artikel 48e, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies.
-
6. De voorziening, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand.
-
7. De Stichting Donorgegevens kunstmatige bevruchting, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting.
-
8. De rechtspersoon die is aanvaard krachtens de artikelen 254, tweede lid, en 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.