Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren

Geraadpleegd op 16-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2016 en zichtdatum 01-01-2016.
Geldend van 01-01-2013 t/m 30-06-2016

Besluit van 2 november 2012, houdende regels met betrekking tot de handhaving van de Wet dieren en enige andere aangelegenheden met betrekking tot die wet (Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012 , nr. 283318, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 7.8, eerste lid, 8.8 en 10.8 van de Wet dieren en artikel 1:1, zesde lid, van de Algemene douanewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, nr. W15.12.0296/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 31 oktober 2012, nr. WJZ / 12339223, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepaling

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. De bestuurlijke boete

Artikel 2.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2.2. Boetecategorieën

  • 1 De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:

    • a. categorie 1: € 500;

    • b. categorie 2: € 1500;

    • c. categorie 3: € 2500;

    • d. categorie 4: € 5000;

    • e. categorie 5: € 10.000.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.

  • 3 In de regeling, bedoeld in het tweede lid, kan worden bepaald dat de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding wordt vastgesteld op het bedrag behorende bij de naasthogere boetecategorie ten opzichte van de categorie, bedoeld in het tweede lid, indien bij de betreffende gedraging een in die regeling vastgesteld percentage dieren van het totaal aantal betrokken dieren was betrokken op een in die regeling aangewezen wijze.

Artikel 2.3. Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn

Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:

Artikel 2.4. Overtreding door particulier

Indien een overtreding is begaan anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt het voor die overtreding op grond van de artikelen 2.2 en 2.3 op te leggen boetebedrag gehalveerd.

Artikel 2.5. Recidive

  • 1 Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen overtredingen worden aangewezen die soortgelijk zijn aan daarbij aangewezen andere overtredingen.

  • 3 Op krachtens het tweede lid aangewezen overtredingen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3. Raad voor dierenaangelegenheden

Artikel 3.1. Leden RDA

  • 1 De Raad bestaat uit een voorzitter en ten hoogste 49 andere leden.

  • 2 De leden brengen hun kennis en ervaring op persoonlijke titel in en treden niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep.

  • 3 De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar.

  • 4 Na afloop van de benoemingsperiode, bedoeld in het tweede lid, kunnen de leden eenmaal worden herbenoemd voor de in dat lid bedoelde termijn.

  • 5 De leden kunnen door Onze Minister:

    • a. op hun verzoek worden ontslagen;

    • b. in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om zwaarwegende reden worden geschorst en ontslagen.

Artikel 3.2. Secretaris en adjunct-secretaris

  • 1 Onze Minister benoemt de secretaris en de adjunct-secretaris van de Raad.

  • 2 De secretaris en de adjunct-secretaris zijn niet tevens lid van de Raad.

  • 3 Voor de uitoefening van hun taak zijn de secretaris en de adjunct-secretaris uitsluitend verantwoording schuldig aan de Raad.

Artikel 3.3. Raadsvergaderingen

  • 1 De voorzitter roept de Raad bijeen:

    • a. zo dikwijls als hij dit nodig acht, maar in ieder geval twee keer per jaar;

    • b. indien ten minste vijf leden een daartoe strekkend, schriftelijk en met redenen omkleed verzoek bij de voorzitter hebben ingediend.

  • 2 Na een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, roept de voorzitter de Raad bijeen binnen één maand nadat het verzoek door de voorzitter is ontvangen.

Artikel 3.4. Werkwijze

  • 1 De Raad voert op verzoek van Onze Minister of uit eigen beweging overleg over de in artikel 10.8 van de wet bedoelde vraagstukken.

  • 2 De voorzitter kan met het oog op een overleg over een bepaald onderwerp uit de leden van de Raad een forum samenstellen en anderen dan leden van de Raad uitnodigen voor deelname aan dat overleg.

  • 3 De Raad stelt een verslag op van een gevoerd overleg.

  • 4 Het verslag wordt ter kennis gebracht van Onze Minister. Indien het verslag mede het belang van de volksgezondheid raakt, wordt dit ook ter kennis gebracht aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 3.5. Reglement van werkwijze

  • 1 De Raad stelt zijn werkwijze nader vast in een reglement.

  • 2 Het reglement, bedoeld in het eerste lid, wordt na vaststelling toegezonden aan Onze Minister.

Artikel 3.6. Begroting

De Raad stelt jaarlijks voor zijn werkzaamheden in het komende begrotingsjaar een ontwerpbegroting op en legt deze voor 1 april voor aan Onze Minister.

Artikel 3.7. Verslag

De Raad doet jaarlijks voor 1 april schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden aan Onze Minister.

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

Artikel 4.1. Evaluatie bestuurlijke boete

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 2 in de praktijk.

Artikel 4.2. Evaluatie Raad voor dierenaangelegenheden

De Raad brengt iedere zes jaren een rapport uit aan Onze Minister waarin de taakvervulling van de Raad aan een onderzoek wordt onderworpen.

Artikel 4.3. Overgangsrecht bestuurlijke boete

Indien een overtreding is begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit en als gevolg van die inwerkingtreding, in samenhang met de op dit besluit gebaseerde regels, een andere bestuurlijke boete kan worden opgelegd dan de bestuurlijke boete die voor die overtreding kon worden opgelegd op grond van de voor dat tijdstip geldende regels, worden de voor de overtreder gunstigste bepalingen toegepast.

Artikel 4.4. Intrekken beoordeling gids voor goede praktijken

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de intrekking van een beoordeling van een nationale gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44, tweede lid, van de wet.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1. Inwerkingtreding

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 6.2. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 november 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. C. Verdaas

Uitgegeven de vierde december 2012

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven