Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 19 september 2011,
nr. 570323/11/6;
Gelet op de artikelen 44, eerste lid, en 89 van de Grondwet, de artikelen I en IV van de Wet bescherming staatsgeheimen, de artikelen 3, eerste en derde lid, 22, tweede lid, 28, vijfde lid, en 35 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, de artikelen 18, derde lid, 124, zesde lid, onderdeel a, 127, tweede lid, 130149a, derde lid, 163, tiende lid, en 173, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikelen 37ac, eerste lid, van de Luchtvaartwet, artikel 17, derde lid, van de Wet op de economische delicten, de artikelen 9, tweede lid, 27b, vijfde lid, 61a, derde lid, 118, eerste lid, 126g, negende lid, 126h, vierde lid, 126i, vierde lid, 126j, vierde lid, 126m, negende lid, 126o, zesde lid, 126p, vierde lid, 126q, vierde lid, 126qa, vierde lid, 126aa, tweede lid, 126cc, vierde lid, 126ee, 142, vierde lid, 151a, zesde en negende lid, 151b, vijfde lid, 163, derde lid, 195a, vierde en vijfde lid, 195d, derde en vijfde lid, 226l, 257b, 257ba, eerste en tweede lid, 572, tweede lid, en 577, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 28, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 22, vijfde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, artikel 33, zesde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de artikelen 2, tweede en derde lid, 4, vijfde lid, 8, vierde en vijfde lid, 9, eerste lid, 13, eerste lid, 25, 36, 39 en 49 van de Wet justitiële gegevens, de artikelen 6, zesde en zevende lid, 11, derde lid, 13, vierde lid, 15, tweede lid, 17, zesde lid, 18, eerste lid, 21, 22, tweede lid, 23, tweede lid, en 31, eerste lid, van de Wet politiegegevens, de artikelen 3.10, 13.2, derde lid, 13.4, vierde lid, en 13.5, vierde lid, van de Telecommunicatiewet, artikel 6, eerste lid, van de Faillissementswet, artikel 439, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, artikel 182 van de Provinciewet, artikel 4, eerste lid, van de Wet wettelijke grondslag bdu siv, de artikelen 78, zesde lid, 88, derde lid, en 103, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, de artikelen 23 en 24 van Wet van 15 juni 1972, tot gemeentelijke herindeling van Noordwest-Overijssel (Stb. 449), de artikelen 46, tweede lid, 48, vierde lid, 52, eerste lid, en 54, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, artikel 45, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001, artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931, artikel 2, zesde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen, artikel 8a.50, eerste lid, van de Wet luchtvaart, artikel 2, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000, de artikelen 4 en 9 van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 27 van de Spoorwegwet 1875, de artikelen 8.40, 8.41, 9.2.1.4, 9.2.2.1 en 9.2.2.3 van de Wet milieubeheer, de artikelen 36, tweede lid, en 54, vijfde lid, 63, eerste lid, 75, eerste lid, en 95 van de Flora- en faunawet, artikel 16, vierde en zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 5:12, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, de artikelen 21 en 33, tweede lid, van de Wet op het LSOP en het Politieonderwijs en artikel 2b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de jeugdzorg;
De Raad van State gehoord (advies van 16 december 2011, nr. W03.11.0385/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 22 november
2012, nr. 297171;
Hebben goedgevonden en verstaan: