Bijlage , behorende bij artikel 3, tweede lid, van de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren
Toepasselijkheid deel 1 of deel 2
Deel 1 van de bijlage is van toepassing op rechtspersonen of instellingen die beschikken
over de jaarrekeningen over het vierde, derde en tweede jaar voorafgaand aan het jaar
waarin de indeling in een bezoldigingsklasse wordt toegepast. Voor rechtspersonen
of instellingen die in het lopende jaar of de drie voorafgaande jaren zijn opgericht,
gefuseerd of gesplitst, kunnen de berekeningen behorend bij de criteria uit dit eerste
deel van de bijlage niet onverkort worden toegepast; voor die rechtspersonen of instellingen
geldt deel 2 van deze bijlage.
Deel 1. Criteria voor de vaststelling van de toepasselijke bezoldigingsklasse voor
rechtspersonen of instellingen die beschikken over de gegevens tot en met t-4
1A. Driejaarsgemiddelde van de totale baten per kalenderjaar
Aan de rechtspersoon of instelling komt aan de hand van het gemiddelde van het totaal
van de baten, inclusief de rentebaten, volgens de jaarrekening in het vierde, derde
en tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het bezoldigingsmaximum wordt
toegepast (t-4, t-3 en t-2) het volgende aantal punten toe.
Gemiddelde totale baten (in €)
|
Aantal complexiteits-punten
|
0 tot 5 miljoen
|
2
|
5 tot 25 miljoen
|
4
|
25 tot 75 miljoen
|
6
|
75 tot 125 miljoen
|
8
|
125 tot 200 miljoen
|
9
|
200 miljoen en meer
|
10
|
1B. Driejaarsgemiddelde van het aantal bekostigde leerlingen, deelnemers of studenten
Aan de rechtspersoon of instelling komt aan de hand van het gemiddelde van het aantal
bekostigde leerlingen, deelnemers of studenten die op 1 oktober van het vierde, derde
en tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin het bezoldigingsmaximum wordt toegepast
(t-4, t-3 en t-2) onderwijs volgden aan die instelling het volgende aantal bekostigde
punten toe. Onder aantal bekostigde leerlingen, deelnemers of studenten wordt verstaan:
leerlingen, deelnemers of studenten waarvoor de rechtspersoon of instelling bekostiging
ontvangt van de minister of de Minister van Economische Zaken op grond van de onderwijswetten.
Gemiddeld aantal bekostigde leerlingen, deelnemers of studenten
|
Aantal bekostigde complexiteitspunten
|
1 tot 1.500
|
1
|
1.500 tot 2.500
|
2
|
2.500 tot 10.000
|
3
|
10.000 tot 20.000
|
4
|
20.000 en meer
|
5
|
1C. Het gewogen aantal onderwijssoorten of sectoren
Aan de rechtspersoon of instelling komt aan de hand van het gewogen aantal onderwijssoorten
of sectoren dat werd aangeboden op 1 oktober in het tweede jaar voorafgaand aan het
jaar waarin het bezoldigingsmaximum wordt toegepast (t-2) het uit de tabel volgende
aantal punten toe. De manier waarop het aantal onderwijssoorten of sectoren wordt
gewogen is verschillend voor de verschillende onderwijssoorten of sectoren. Voor het
bepalen van het aantal onderwijssoorten of sectoren geldt het volgende.
-
1. Voor po, wec-onderwijs – onderwijssoort speciaal onderwijs, mbo, hbo en wo worden
uitsluitend de onderwijssoorten of sectoren meegeteld als voor die onderwijssoorten
of sectoren bij de rechtspersoon of instelling leerlingen, deelnemers of studenten
staan ingeschreven voor wie die rechtspersoon of instelling op grond van de onderwijswetten
bekostiging ontvangt van de minister of de Minister van Economische Zaken.
-
2. Voor vo worden uitsluitend de bij de rechtspersoon of instelling door de minister
toegestane onderwijssoorten meegeteld.
-
3. Voor ‘wec-onderwijs – onderwijssoort voortgezet speciaal onderwijs’ geldt het volgende.
-
a. Voor een rechtspersoon of instelling die zelfstandige examenlicenties bezit voor de
onderwijssoorten vmbo, havo of vwo, worden de examenlicenties geteld. Wec-onderwijs
– onderwijssoort voortgezet speciaal onderwijs wordt dan uitsluitend meegeteld indien
die instelling of rechtspersoon tevens voorziet in het uitstroomprofiel dagbesteding
en/of arbeidsmarktgerichtheid.
-
b. Voor een rechtspersoon of instelling die geen zelfstandige examenlicenties bezit voor
de onderwijssoorten vmbo, havo of vwo wordt, overeenkomstig het onder 1 genoemde,
de wec-onderwijssoort voortgezet speciaal onderwijs uitsluitend meegeteld als de rechtspersoon
of instelling waar de leerlingen staan ingeschreven voor die leerlingen op grond van
de onderwijswetten bekostiging ontvangt van de minister of de Minister van Economische
Zaken.
Gewogen aantal onderwijssoorten of sectoren*
|
Aantal complexiteitspunten
|
1
|
1
|
2
|
2
|
3
|
3
|
4
|
4
|
5 en meer
|
5
|
* Het gewogen aantal onderwijssoorten is het resultaat van de volgende berekening:
I. Het aantal onderwijssoorten uit de volgende opsomming wordt vermenigvuldigd met
factor 1:
1. primair onderwijs – onderwijssoort basisonderwijs (inclusief internationaal georiënteerd
basisonderwijs);
2. primair onderwijs – onderwijssoort speciaal basisonderwijs;
3. wec-onderwijs – onderwijssoort speciaal onderwijs;
4. wec-onderwijs – onderwijssoort voortgezet speciaal onderwijs;
5. voortgezet onderwijs – onderwijssoort praktijkonderwijs;
6. voortgezet onderwijs – onderwijssoort voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
(inclusief VM2);
7. voortgezet onderwijs – onderwijssoort hoger algemeen voortgezet onderwijs (inclusief
International Baccalaureate middle years programme);
8. voortgezet onderwijs – onderwijssoort voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
(inclusief International Baccalaureate diploma programme en European Secondary School).
II. Het aantal onderwijssectoren uit de volgende opsomming wordt vermenigvuldigd met
factor 2:
1. middelbaar beroepsonderwijs – combinatie van sectoren;
2. middelbaar beroepsonderwijs – sector groen;
3. middelbaar beroepsonderwijs – sector techniek;
4. middelbaar beroepsonderwijs – sector zorg en welzijn;
5. middelbaar beroepsonderwijs – sector economie;
6. hoger beroepsonderwijs – sectoroverstijgend;
7. hoger beroepsonderwijs – sector onderwijs;
8. hoger beroepsonderwijs – sector landbouw en natuurlijke omgeving;
9. hoger beroepsonderwijs – sector techniek;
10. hoger beroepsonderwijs – sector gezondheidszorg;
11. hoger beroepsonderwijs – sector economie;
12. hoger beroepsonderwijs – sector gedrag en maatschappij;
13. hoger beroepsonderwijs – sector taal en cultuur.
III. Het aantal onderwijssectoren uit de volgende opsomming wordt vermenigvuldigd
met factor 3:
1. wetenschappelijk onderwijs – sectoroverstijgend;
2. wetenschappelijk onderwijs – sector onderwijs;
3. wetenschappelijk onderwijs – sector landbouw en natuurlijke omgeving;
4. wetenschappelijk onderwijs – sector natuur;
5. wetenschappelijk onderwijs – sector techniek;
6. wetenschappelijk onderwijs – sector gezondheidszorg;
7. wetenschappelijk onderwijs – sector economie;
8. wetenschappelijk onderwijs – sector recht;
9. wetenschappelijk onderwijs – sector gedrag en maatschappij;
10. wetenschappelijk onderwijs – sector taal en cultuur.
Deel 2. Criteria voor de vaststelling van de toepasselijke bezoldigingsklasse voor
rechtspersonen of instellingen die in het lopende jaar of de drie voorafgaande jaren
zijn opgericht, gefuseerd of gesplitst
De criteria genoemd in deel 1, onder 1A, 1B en 1C, van deze bijlage zijn van overeenkomstige
toepassing op rechtspersonen of instellingen die in het lopende jaar of de drie voorafgaande
jaren zijn opgericht, gefuseerd of gesplitst, met dien verstande dat voor de toepassing
van de criteria de volgende berekening wordt gehanteerd.
2A. Opgericht, gefuseerd of gesplitst in het lopende jaar (gegevens t)
Indien een rechtspersoon of instelling in het lopende jaar is opgericht, gefuseerd
of gesplitst, wordt voor de toepassing van:
-
a. het criterium onder 1A van deze bijlage uitgegaan van de baten die zijn opgenomen
in de begroting voor het lopende jaar;
-
b. het criterium onder 1B van deze bijlage uitgegaan van de aantallen leerlingen, deelnemers
of studenten die voor de eerste bekostiging aan de minister zijn doorgegeven; en
-
c. het criterium onder 1C van deze bijlage uitgegaan van het aantal onderwijssoorten
of sectoren die op basis van het onderwijsaanbod in het lopende jaar kunnen worden
vastgesteld.
2B. Opgericht, gefuseerd of gesplitst in het voorafgaande jaar (gegevens t en t-1)
Indien een rechtspersoon of instelling in het jaar voorafgaand aan het lopende jaar
is opgericht, gefuseerd of gesplitst, wordt voor de toepassing van:
-
a. het criterium onder 1A van deze bijlage uitgegaan van het gemiddelde van de baten
volgens de jaarrekening van het voorafgaande jaar en de totale baten die zijn opgenomen
in de door de verantwoordelijke goedgekeurde begroting voor het lopende jaar;
-
b. het criterium onder 1B van deze bijlage uitgegaan van het gemiddelde van de aantallen
leerlingen, deelnemers of studenten van het voorafgaande jaar en het aantal waar in
de door de verantwoordelijke goedgekeurde begroting van het lopende jaar vanuit is
gegaan; en
-
c. het criterium onder 1C van deze bijlage uitgegaan van het gewogen aantal onderwijssoorten
of sectoren in het voorafgaande jaar.
2C. Opgericht, gefuseerd of gesplitst in het tweede jaar voorafgaand aan het lopende
jaar (gegevens t, t-1 en t-2)
Indien een rechtspersoon of instelling in het tweede jaar voorafgaand aan het lopende
jaar is opgericht, gefuseerd of gesplitst, wordt voor de toepassing van:
-
a. het criterium onder 1A van deze bijlage uitgegaan van het gemiddelde van de totale
baten volgens de jaarrekening van het tweede en eerste jaar voorafgaande aan het lopende
jaar en de totale baten die zijn opgenomen in de door de verantwoordelijke goedgekeurde
begroting voor het lopende jaar;
-
b. het criterium onder 1B van deze bijlage uitgegaan van het gemiddelde van de aantallen
leerlingen, deelnemers of studenten van het tweede en eerste jaar voorafgaand aan
het lopende jaar en het aantal waar in de door de verantwoordelijke goedgekeurde begroting
van het lopende jaar vanuit is gegaan; en
-
c. het criterium onder 1C van deze bijlage uitgegaan van het gewogen aantal onderwijssoorten
of sectoren in het tweede jaar voorafgaand aan het lopende jaar.
2D. Opgericht, gefuseerd of gesplitst in het derde jaar voorafgaand aan het lopende
jaar (gegevens t-1, t-2 en t-3)
Indien een rechtspersoon of instelling in het derde jaar voorafgaand aan het lopende
jaar is opgericht, gefuseerd of gesplitst, wordt voor de toepassing van:
-
a. het criterium onder 1A van deze bijlage uitgegaan van het gemiddelde van de baten
volgens de jaarrekening van het derde, tweede en eerste jaar voorafgaande aan het
lopende jaar;
-
b. het criterium onder 1B van deze bijlage uitgegaan van het gemiddelde van de aantallen
leerlingen, deelnemers of studenten van het derde, tweede en eerste jaar voorafgaand
aan het lopende jaar; en
-
c. het criterium onder 1C van deze bijlage uitgegaan van het gewogen aantal onderwijssoorten
of sectoren in het tweede jaar voorafgaand aan het lopende jaar.