Regeling dierlijke producten

Geraadpleegd op 18-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015 en zichtdatum 17-12-2024.
Geldend van 01-01-2015 t/m 15-12-2015

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 7 december 2012, nr. WJZ/12346914, houdende regels met betrekking tot dierlijke producten (Regeling dierlijke producten)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 92/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die voor de uitvoer naar derde landen is bestemd (PbEG 1992 L 179), verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PbEG 2000 L 204), verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001 L 147), verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsvoorschriften (PbEG 2002 L 31), verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU 2004 L 139), verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004 L 139), verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PbEU 2004 L 139), verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PbEU 2005 L 338), verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 (PbEG 2005 L 338), verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PbEU 2005 L 338), verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU 2006 L 93), verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU 2006 L 93), verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007 L 189), verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (PbEU 2007 L 299), verordening (EG) nr. 1523/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten (PbEG 2007 L 343), verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEU 2008 L 157), verordening (EG) nr. 566/2008 van de Commissie van 18 juni 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbesluiten voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de afzet van vlees van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden (PbEU 2008 L 160), verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (PbEU 2008 L 163), verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PbEU 2008 L 250), verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PbEU 2008 L 334), verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009 L 300), verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PbEU 2011 L 54), de artikelen 3.3, eerste lid, 3.4, derde lid, 6.2, eerste lid, 6.4, eerste lid, en 7.6 van de Wet dieren, artikel 4b, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 2.1, 2.6, 2.7, 2.8, 2.10 en 3.1 van het Besluit dierlijke producten en artikel 4.4 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren;

Besluit:

Hoofdstuk 1. : Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • besluit: Besluit dierlijke producten;

  • minister: Minister van Economische Zaken;

  • NVWA: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

  • verordening (EG) nr. 999/2001: verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001 L 147);

  • verordening (EG) nr. 834/2007: verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007 L 189).

Artikel 1.2. Minister bevoegde instantie EU-verordeningen

[Vervallen per 01-07-2014]

Hoofdstuk 2. : Voor menselijke consumptie bestemde dierlijke producten

§ 1. Vleeskeuring

Artikel 2.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 2.2. Toepassingsbereik

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op exploitanten van levensmiddelenbedrijven als bedoeld in sectie I tot en met IV van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004.

Artikel 2.3. NVWA

  • 1 Indien in een EU-verordening over de productie van vlees na het doden van dieren als bedoeld in artikel 3.2, eerste en derde lid, van de wet een taak wordt opgedragen aan de officiële dierenarts is een dierenarts, verbonden aan de NVWA, daartoe bevoegd, voor zover die taak niet bestaat uit het nemen van besluiten.

Artikel 2.4. Verbodsbepalingen EU-verordeningen

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien een bepaalde handeling of toestand in deze paragraaf of door middel van een ontheffing is toegestaan en is voldaan aan daarbij gestelde voorwaarden.

Artikel 2.5. Aanvullende verbodsbepaling

Het is verboden op vlees van dieren waarbij een noodslachting is uitgevoerd een gezondheidsmerk als bedoeld in bijlage III, sectie I, hoofdstuk VI, onderdeel 9, van verordening (EG) nr. 853/2004 aan te brengen, tenzij is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat hoofdstuk.

Artikel 2.6. Vrijstellingen

Het is toegestaan, met toepassing van:

  • a. bijlage V, onderdeel 4.3, aanhef en onder a, van verordening (EG) nr. 999/2001, ruggenmerg van schapen en geiten te verwijderen in daarvoor erkende uitsnijderijen;

  • b. bijlage V, onderdeel 9, van verordening (EG) nr. 999/2001, kopvlees van runderen te verzamelen in daarvoor erkende uitsnijderijen, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat onderdeel;

  • c. artikel 5, zesde lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 854/2004, dat personeel van een slachthuis bijstand verleent bij de officiële controles.

Artikel 2.7. Gids voor goede praktijken

  • 1 Een verzoek tot beoordeling van een gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 852/2004 wordt ingediend bij de NVWA.

  • 2 De beoordeling, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op grond van de voorwaarden, bedoeld in artikel 8, derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004.

  • 3 Indien niet langer is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, trekt de minister de beoordeling in.

Artikel 2.8. Keuring vervoermiddel

Artikel 2.9. Herkeuring

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij de NVWA:

    • a. binnen 12 uur na afloop van de dag waarop de beslissing met betrekking tot het vlees, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van het besluit is genomen;

    • b. indien op de dag, bedoeld in onderdeel a, een zondag of een of meer erkende feestdagen volgt of volgen, binnen 12 uur na afloop daarvan, of

    • c. onmiddellijk na de beslissing met betrekking tot het vlees, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van het besluit, indien het organen of delen van organen betreft.

  • 3 Herkeuring wordt verricht door een andere officiële dierenarts dan degene die de oorspronkelijke keuring heeft uitgevoerd.

§ 2. Kwaliteit van levensmiddelen van dierlijke oorsprong

§ 2.1. Algemeen

Artikel 2.10. Begripsbepalingen

In hoofdstuk 2, paragraaf 2, wordt verstaan onder:

  • aangewezen instelling: instantie als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Metrologiewet;

  • erkende keurder: natuurlijke persoon of rechtspersoon waaraan een erkenning als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Metrologiewet is verleend;

  • essentiële wijziging in de vloeistofmeetinstallatie: wijziging die de meetfunctie kan beïnvloeden, waaronder wijziging van:

    • a. de melkpomp, indien dit een verandering in de opzuigcapaciteit tot gevolg heeft;

    • b. de luchtafscheider, indien het een wijziging van het binnenwerk dan wel een vervanging van de gehele luchtafscheider betreft;

    • c. de melkinhoud, indien dit een wijziging van de basishoeveelheid tot gevolg heeft, of

    • d. de melkmeter, indien het een verandering in de meter dan wel een vervanging van de meter betreft;

  • geslachte kippen: geslachte kippen, met inbegrip van delen daarvan en eetbare bijproducten, alsmede producten op basis van geslachte kippen;

  • gewijzigde rijdende melkontvangst: rijdende melkontvangst waarbij een essentiële wijziging in de vloeistofmeetinstallatie is aangebracht;

  • handboek: door Stichting COKZ goedgekeurde gids voor goede praktijken;

  • herkeuring: overeenstemmingsbeoordeling als bedoeld in artikel 7 van de Metrologiewet van een afgekeurde rijdende melkontvangst;

  • in onderzoek nemen: registreren van de ontvangst door een melkcontrolestation;

  • keuring: overeenstemmingsbeoordeling van in gebruik genomen meetinstrumenten als bedoeld in artikel 7 van de Metrologiewet;

  • kippen: pluimvee behorend tot de soort Gallus domesticus waarbij de punt van het borstbeen nog buigzaam is;

  • koemelk: het door het melken van een of meer koeien verkregen product, zonder dat daaraan stoffen zijn toegevoegd of onttrokken;

  • legkip: legrijp dier van de soort Gallus gallus dat wordt gehouden voor de productie van andere eieren dan broedeieren;

  • melkcontrolestation: laboratorium dat onderzoek naar de kwaliteit of de samenstelling van boerderijmelk uitvoert;

  • richtlijn 2000/13/EG: richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PbEU 2000 L 109);

  • richtlijn 92/52/EEG: richtlijn 92/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die voor de uitvoer naar derde landen is bestemd (PbEG 1992 L 179);

  • rijdende melkontvangst: mobiele installatie met vloeistofmeetinstallatie voor melk die wordt gebruikt voor het ophalen van boerderijmelk;

  • traaggroeiend pluimveeras: pluimveeras waarvan de daartoe behorende dieren gemiddeld met ten hoogste 40 gram per dag groeien;

  • verordening (EG) nr. 1760/2000: verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PbEG 2000 L 204);

  • verordening (EU) nr. 1151/2012: verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU 2012, L 343);

  • verordening (EG) nr. 543/2008: verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEU 2008 L 157);

  • verordening (EG) nr. 543/2008: verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee (Pb EU 2008, L 157).

  • verordening (EG) nr. 566/2008: verordening (EG) nr. 566/2008 van de Commissie van 18 juni 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbesluiten voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de afzet van vlees van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden (PbEU 2008 L 160);

  • verordening (EG) nr. 589/2008: verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (PbEU 2008 L 163);

  • verordening (EG) nr. 617/2008: verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee (PbEU 2008, L 168);

  • verordening (EG) nr. 889/2008: verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PbEU 2008 L 250);

  • verordening (EG) nr. 1235/2008: verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PbEU 2008 L 334);

  • verordening (EU) nr. 1308/2013: verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • vleeskuiken: dier van de soort Gallus gallus dat wordt gehouden voor de productie van vlees;

  • vloeistofmeetinstallatie voor melk: meetinstallatie als bedoeld in bijlage MI-005 bij richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten (PbEU 2004 L 135) bedoeld voor de meting van de bij melkveehouders in te nemen hoeveelheid melk;

  • weegcontrole: vaststelling van het gewicht van ingenomen melk met een weegbrug of weegtank na beëindiging van de melkrit.

Artikel 2.11. Bevoegdheid Stichting COKZ en Stichting Skal

De onderwerpen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit, zijn:

  • a. voor Stichting COKZ: de bescherming van kwaliteitsaanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen van dierlijke oorsprong, handelsnormen voor eieren en vlees van pluimvee, zuigelingenvoeding bestemd voor derde landen, boerderijmelk, nationale kwaliteitsvoorschriften voor kaas en nationale voorschriften over de aanduiding van bijzondere slachtpluimveehouderijsystemen;

  • b. voor Stichting Skal: de biologische productiemethode.

§ 2.2. Biologische productiemethode

Artikel 2.12. Stichting Skal

De Stichting Skal is de controlerende autoriteit, bedoeld in artikel 27, vierde lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 834/2007.

Artikel 2.13. Verbodsbepaling

Het is verboden bij het in de handel brengen of etiketteren van of reclame maken voor producten te verwijzen naar de biologische productiemethode, bedoeld in verordening (EG) nr. 834/2007 en het logo, bedoeld in artikel 25 van die verordening, tenzij is voldaan aan de voorschriften van die verordening, van verordening (EG) nr. 889/2008, verordening (EG) nr. 1235/2008 en deze paragraaf.

Artikel 2.14. Deelname controlesysteem

  • 2 Met toepassing van artikel 28, tweede lid, van verordening (EG) nr. 834/2007 is artikel 28, eerste lid, van die verordening niet van toepassing op marktdeelnemers die producten direct aan de eindconsument of eindgebruiker verkopen, mits zij deze producten niet produceren, bereiden of opslaan op een plaats die geen verband houdt met het verkooppunt, of dergelijke activiteiten aan een derde partij hebben uitbesteed.

Artikel 2.15. Aanvragen vergunningen en ontheffingen

  • 2 Een aanvraag voor ontheffing om gelijkwaardige producten als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1235/2008 overeenkomstig dat artikel in de handel te brengen, wordt ingediend bij de minister.

Artikel 2.16. Vrijstellingen

  • 1 Tot en met 31 december 2015, met toepassing van artikel 39 van verordening (EG) nr. 889/2008, mogen bedrijven met ten hoogste vijftig runderen die dieren aanbinden, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat artikel. Vanaf 1 januari 2016, met toepassing van artikel 39 van verordening (EG) nr. 889/2008, mogen bedrijven met ten hoogste tien runderen die dieren aanbinden, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat artikel.

  • 2 Met toepassing van artikel 27, vierde lid, van verordening 889/2008 is het tijdens de drie maanden die voorafgaan aan Pasen toegestaan eieren te kleuren met gebruikmaking van natuurlijke kleurstoffen en natuurlijke bedekkingsstoffen.

Artikel 2.17. Veebezetting

De maximale omvang van de mestproductie per hectare landbouwgrond, bedoeld in artikel 15 van verordening (EG) nr. 889/2008, bedraagt de hoeveelheid stikstof zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling, of, indien de betreffende diercategorie daarin ontbreekt, in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Artikel 2.18. Uitlopen pluimvee

De duur van de periode waarin de uitlopen van pluimveestallen leeg moeten blijven, bedoeld in artikel 23, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 889/2008 bedraagt telkens na het houden van een koppel:

  • a. legkippen: 60 dagen;

  • b. vleeskuikens: 30 dagen.

§ 2.3. Bescherming van kwaliteitsaanduiding van landbouwproducten en levensmiddelen van dierlijke oorsprong

Artikel 2.19. Stichting COKZ

De Stichting COKZ is ten aanzien van nationale productdossiers voor zuivelproducten, eieren en vlees van pluimvee verantwoordelijk voor de controles met betrekking tot de in verordening (EU) nr. 1151/2012 gestelde verplichtingen en voor de verificatie inzake de inachtneming van productdossiers voordat een product op de markt wordt gebracht.

Artikel 2.20. Verbodsbepalingen EU-verordeningen

Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn de bij of krachtens de artikelen 12, 13, 14, 15, 23, 24 en 33 van verordening (EU) nr. 1151/2012 gestelde voorschriften.

Artikel 2.21. In Nederland ingediende aanvraag tot registratie of wijziging productdossier

  • 1 Bij de minister worden ingediend:

    • a. een aanvraag tot registratie als bedoeld in artikel 49 van verordening (EU) nr. 1151/2012;

    • b. een verzoek tot wijziging van een productdossier als bedoeld in artikel 53 van verordening (EU) nr. 1151/2012;

    • c. een verzoek tot annulering van een registratie als bedoeld in artikel 54 van verordening (EU) nr. 1151/2012.

  • 2 De Minister geeft kennis van een aanvraag tot registratie als bedoeld in artikel 49 van verordening (EU) nr. 1151/2012 en een verzoek tot niet-minimale wijziging van een productdossier als bedoeld in artikel 53 van verordening (EU) nr. 1151/2012 in de Staatscourant.

  • 3 Binnen vier weken na de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan een belanghebbende als bedoeld in artikel 49, derde lid, van verordening (EU) nr. 1151/2012 bedenkingen tegen de aanvraag of het verzoek kenbaar maken bij de minister.

  • 4 Indien de aanvraag tot registratie of het verzoek tot wijziging of annulering aan de voorschriften van verordening (EU) nr. 1151/2012 voldoet, zendt de minister deze door naar de Europese Commissie.

  • 5 Indien de minister besluit tot doorzending van een aanvraag tot registratie of van een verzoek tot niet-minimale wijziging van een productdossier, wordt dit besluit tezamen met de versie van het productdossier waarop het besluit betrekking heeft, gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 6 De Minister voorziet in de openbaarmaking, bedoeld in artikel 49, vierde lid, laatste alinea, van verordening (EU) nr. 1151/2012.

Artikel 2.22. Door Europese Commissie voorgenomen registratie, wijziging of annulering

  • 1 De Minister geeft kennis van een door de Europese Commissie voorgenomen of ingeschreven registratie, wijziging van een productdossier of annulering van een registratie onmiddellijk na publicatie daarvan in het Publicatieblad van de Europese Unie in de Staatscourant.

  • 2 Binnen 8 weken na de datum van publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie kan een belanghebbende als bedoeld in artikel 51, eerste lid, tweede alinea, van verordening (EU) nr. 1151/2012 bedenkingen tegen een voorgenomen registratie als bedoeld in artikel 49 van verordening (EU) nr. 1151/2012 of niet-minimale wijziging van een productdossier als bedoeld in artikel 53 van verordening (EU) nr. 1151/2012 kenbaar maken door middel van toezending van een gemotiveerde verklaring aan de minister.

  • 3 De minister betrekt de verklaring, bedoeld in het tweede lid, bij de overweging omtrent het instellen van bezwaar tegen een registratie of niet-minimale wijziging van een productdossier bij de Europese Commissie als bedoeld in artikel 51 van verordening (EU) nr. 1151/2012.

§ 2.4. Handelsnormen voor dierlijke producten

Artikel 2.23. Stichting COKZ

De Stichting COKZ is bevoegd de besluiten te nemen waartoe voorschriften van verordening (EG) nr. 543/2008 en verordening (EG) nr. 589/2008 een tot de overheid behorend orgaan of een door de overheid aangesteld persoon de opdracht geeft of de keuze laat.

Artikel 2.24

  • 1 Voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, zijn:

    • a. artikel 78, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, van verordening (EU) nr. 1308/2013, in samenhang met bijlage VII, deel I, onderdelen II, III, IV en V, bij die verordening, en de artikelen 3, 4 en 5 van verordening (EG) nr. 566/2008;

    • b. artikel 78, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, van verordening (EU) nr. 1308/2013, in samenhang met bijlage VII, deel V, onderdeel III, bij die verordening, en de artikelen 3 tot en met 20 van verordening (EG) nr. 543/2008;

    • c. artikel 78, eerste lid, onderdeel e, en tweede lid, van verordening (EU) nr. 1308/2013, in samenhang met bijlage VII, deel VI, onderdelen II en III, bij die verordening, en de artikelen 2, 4, 5 tot en met 23 en 29 van verordening (EG) nr. 589/2008;

    • d. de artikelen 3, eerste en tweede lid, vierde lid en zesde tot en met achtste lid, 5, 6, onderdelen a en c, 7 en 8, eerste lid, van verordening (EG) nr. 617/2008;

    • e. artikel 11, aanhef en tweede streepje, van verordening (EG) nr. 1760/2000.

  • 2 Het is verboden vlees van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden in niet-voorverpakte vorm in de detailhandel aan te bieden aan de eindverbruiker, tenzij is voldaan aan bijlage VII, deel I, onderdeel IV, eerste lid, bij verordening (EU) nr. 1308/2013.

Artikel 2.25. Temperatuur vers pluimveevlees

Indien nodig voor het snijden en behandelen van vers vlees van pluimvee mag, in afwijking van de in bijlage VII, deel V, onderdeel II, subonderdeel 2, bij verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde temperatuurvoorschriften, de temperatuur van dat vlees gedurende een periode van ten hoogste 24 uur omlaag worden gebracht tot een temperatuur die niet lager is dan -8°C in de kern, in:

  • a. detailhandelszaken of in aan verkooppunten grenzende lokalen, waar het vlees uitsluitend wordt versneden en behandeld om het ter plaatse rechtsreeks aan de consument te kunnen leveren, en

  • b. de fabriek tijdens de productie van bereidingen op basis van vers vlees van pluimvee.

Artikel 2.25a. Gegevens broederijen

  • 1 Een broederij registreert het aantal ingelegde broedeieren, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van verordening (EG) nr. 617/2008, binnen vijf werkdagen na afloop van de betreffende kalendermaand:

  • 2 Een broederij als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel c, van verordening (EG) nr. 617/2008 meldt jaarlijks voor 1 oktober de capaciteit, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, en de benutting daarvan, voor legpluimvee, vleeskuikens of gemengde productievormen overeenkomstig het eerste lid, onderdelen a en b.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing, indien de gegevens, bedoeld in dat lid, ten opzichte van de vorige melding niet zijn gewijzigd.

§ 2.5. Zuigelingenvoeding bestemd voor derde landen

Artikel 2.26. Zuigelingenvoeding

Het is verboden volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding uit Nederland uit te voeren naar een staat die geen lid van de Europese Unie is en geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, tenzij is voldaan aan:

  • a. de Warenwetregeling zuigelingenvoeding 2007;

  • b. de Codex Alimentarius, voor zover deze betrekking heeft op volledige zuigelingenvoeding of opvolgzuigelingenvoeding, of

  • c. de regels van het land van bestemming.

§ 2.6. Nationale kwaliteitsvoorschriften voor kaas

Artikel 2.27. Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt onder bereiden mede verstaan: het ter rijping in opslag hebben van kaas en het elders dan op de plaats van verkoop aan de verbruiker vermalen, versnijden of raspen en het onmiddellijk verpakken van kaas.

Artikel 2.28. Goudse kaas

  • 1 Kaas die onder de benaming ‘Goudse kaas’ in de handel gebracht of verhandeld wordt, wordt op zodanige wijze bereid dat is voldaan aan de eigenschappen, bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 2 Goudse kaas is:

    • a. halfhard of hard;

    • b. bereid uit koemelk of producten uit koemelk waarbij de verhouding tussen wei-eiwit en caseïne van koemelk niet wordt overstegen;

    • c. ivoor tot geel van kleur;

    • d. platcilindrisch dan wel rechthoekig van vorm;

    • e. bereid uit gepasteuriseerde of hoogverhitte grondstoffen met voor Goudse kaas typische cultures van melkzuur- en aromavormende micro-organismen;

    • f. gezouten door pekelen.

  • 3 Goudse kaas heeft:

    • a. een vetgehalte van ten minste 30% in de droge stof, en

    • b. een vochtgehalte van:

      • ten hoogste 52% bij een vetgehalte van 30% tot 40% in de droge stof;

      • 2°. ten hoogste 48% bij een vetgehalte van 40% tot 48% in de droge stof;

      • 3°. ten hoogste 45% bij een vetgehalte van 48% tot 60% in de droge stof;

      • 4°. ten hoogste 38% bij een vetgehalte van 60% of hoger in de droge stof.

Artikel 2.29. Edammer kaas

  • 1 Kaas die onder de benaming ‘Edammer kaas’ in de handel gebracht of verhandeld wordt, wordt op zodanige wijze bereid dat is voldaan aan de eigenschappen, bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 2 Edammer kaas is:

    • a. halfhard of hard;

    • b. bereid uit koemelk of producten uit koemelk waarbij de verhouding tussen wei-eiwit en caseïne van koemelk niet wordt overstegen;

    • c. ivoor tot geel van kleur;

    • d. afgeplat bolvormig dan wel rechthoekig van vorm;

    • e. bereid uit gepasteuriseerde of hoogverhitte grondstoffen met voor Edammer kaas typische cultures van melkzuur- en aromavormende micro-organismen;

    • f. gezouten door pekelen.

  • 3 Edammer kaas heeft:

    • a. een vetgehalte van ten minste 30% in de droge stof, en

    • b. een vochtgehalte van:

      • 1°. ten hoogste 53% bij een vetgehalte van 30% tot 40% in de droge stof;

      • 2°. ten hoogste 49% bij een vetgehalte van 40% tot 45% in de droge stof;

      • 3°. ten hoogste 45% bij een vetgehalte van 45% tot 50% in de droge stof;

      • 4°. ten hoogste 43% bij een vetgehalte van 50% tot 60% in de droge stof;

      • 5°. ten hoogste 38% bij een vetgehalte van 60% of hoger in de droge stof.

Artikel 2.30. Commissiekaas

  • 1 Kaas die onder de benaming ‘Commissiekaas’ in de handel gebracht of verhandeld wordt, wordt op zodanige wijze bereid dat is voldaan aan de eigenschappen, bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 2 Commissiekaas is:

    • a. halfhard of hard;

    • b. bereid uit koemelk of producten uit koemelk waarbij de verhouding tussen wei-eiwit en caseïne van koemelk niet wordt overstegen;

    • c. oranje tot oranjerood van kleur;

    • d. afgeplat bolvormig dan wel rechthoekig van vorm;

    • e. bereid uit gepasteuriseerde of hoogverhitte grondstoffen met voor Commissiekaas typische cultures van melkzuur- en aromavormende micro-organismen;

    • f. gezouten door pekelen.

  • 3 Commissiekaas heeft:

    • a. een vetgehalte van ten minste 30% in de droge stof, en

    • b. een vochtgehalte van:

      • 1°. ten hoogste 53% bij een vetgehalte van 30% tot 40% in de droge stof;

      • 2°. ten hoogste 49% bij een vetgehalte van 40% tot 45% in de droge stof;

      • 3°. ten hoogste 45% bij een vetgehalte van 45% tot 50% in de droge stof;

      • 4°. ten hoogste 43% bij een vetgehalte van 50% tot 60% in de droge stof;

      • 5°. ten hoogste 38% bij een vetgehalte van 60% of hoger in de droge stof.

  • 4 In plaats van de benaming ‘Commissiekaas’ kan ook de benaming ‘Mimolette’ worden gebruikt.

§ 2.7. Nationale voorschriften over de aanduiding van bijzondere slachtpluimveehouderijsystemen

Artikel 2.31. Vermeldingen van houderijsystemen

  • 1 Onverminderd verordening (EG) nr. 543/2008 worden ter aanduiding van het houderijsysteem bij de etikettering als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 2000/13/EG van geslachte kippen de vermeldingen:

    • a. ‘Scharrel ... binnengehouden’;

    • b. ‘Scharrel ... met uitloop’;

    • c. ‘Boerenscharrel .... met uitloop’ of ‘Hoeve ... met uitloop’, of

    • d. ‘Boerenscharrel .... met vrije uitloop’ of ‘Hoeve ... met vrije uitloop’,

    en de overeenkomstige aanduidingen in de andere talen van de Gemeenschap, uitsluitend gebruikt voor zover aan de in deze paragraaf gestelde voorschriften is voldaan.

  • 2 Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing ten aanzien van in Nederland gehouden en geslachte kippen bij de etikettering waarvan de in het eerste lid, genoemde aanduidingen worden gebezigd.

Artikel 2.32. Stallen

De kippen worden gehouden in stallen:

  • a. waarin op het grondoppervlak dat de kippen ter beschikking staat ten hoogste twaalf dieren per vierkante meter worden gehouden, met dien verstande dat gedurende de eerste drie levensweken van de kippen ten hoogste vijftien dieren per vierkante meter grondoppervlak worden gehouden;

  • b. waarin het voor de kippen beschikbare grondoppervlak geheel is bedekt met losse blanke houtsnippers, houtkrullen, los stro, los gehakseld stro of ander strooiselmateriaal;

  • c. waarin de voor de kippen bestemde ruimte zodanig is ingericht dat bij een buitensterkte van 1.200 lux minimaal 10 lux aan daglicht beschikbaar is, de totale hoeveelheid licht gemeten op ooghoogte van de dierenoverdag te allen tijde minimaal twintig lux is op ten minste tachtig procent van het oppervlak, een intermitterend verlichtingsschema met perioden korter dan acht uur niet wordt toegepast, geen kunstlicht wordt toegepast gedurende een aaneengesloten periode van acht uur vallende in de avond en in de nacht en het kunstlicht niet afkomstig is van laag frequente TL-verlichting.

Artikel 2.33. Verzorging

  • 1 Met ingang van de derde levensweek wordt minimaal twee gram graan per kip per dag toegediend door het dagelijks strooien op het voor de kippen beschikbare grondoppervlak.

  • 2 Met ingang van de tweede levensweek wordt per mestperiode minimaal één stro-, hooi, of luzernebaal verstrekt per duizend kippen, waarbij de balen gelijkmatig over de ruimte worden verdeeld.

Artikel 2.34. Voeder

Gedurende de mestperiode wordt voeder verstrekt waarin het minimumgehalte aan graan en graanbijproducten 70% bedraagt en waaraan geen dierlijke producten, met uitzondering van melkproducten, zijn toegevoegd.

Artikel 2.35. Uitloop

  • 1 Bij gebruik van de vermeldingen, genoemd in artikel 2.31, onderdelen b, c en d:

    • a. hebben de kippen ten minste van het einde van de ochtendschemering tot het begin van de avondschemering of ten minste tien uur per dag toegang tot een uitloopruimte in de vrije lucht;

    • b. hebben de toegangsluiken tot de uitloop een minimale lengte per luik van zestig centimeter en een minimale hoogte van dertig centimeter en zijn zij gelijkelijk verdeeld over de kant van de stal waar zich de uitloop bevindt, en

    • c. hebben de kippen toegang tot de uitloop vanaf uiterlijk de 28e levensdag.

  • 2 Bij gebruik van de vermelding, genoemd in artikel 2.31, onderdeel b, mag de bezettingsdichtheid in de stal worden verhoogd tot dertien kippen per vierkante meter.

Artikel 2.36. Verkoop aan particulieren

Bij verkoop van geslachte kippen aan particulieren:

  • a. worden onverpakte geslachte kippen gescheiden aangeboden, en

  • b. houdt de verkoper een administratie bij waarin tenminste is opgenomen:

    • 1°. het aantal stuks en het nettogewicht van de aangevoerde kippen;

    • 2°. het aantal stuks en het nettogewicht van de verkochte geslachte kippen;

    • 3°. het aantal delen, het soort delen en het nettogewicht van de verkochte delen van geslachte kippen.

§ 2.8. Boerderijmelk

Artikel 2.37. Registratie

Een ontvanger van boerderijmelk meldt zich ter registratie aan bij Stichting COKZ onder vermelding van naam, adres, vestigingsplaats, contactpersoon, telefoonnummer, e-mailadres en de hoeveelheid op jaarbasis ontvangen boerderijmelk naar soort boerderijmelk in het afgelopen kalenderjaar.

Artikel 2.38. Melkkoeltanks

Een ontvanger van boerderijmelk ontvangt uitsluitend boerderijmelk die is bewaard in een deugdelijke melkkoeltank die is voorzien van een intermitterend roerwerk dat telkens, met een onderbreking van ten hoogste een half uur, de inhoud van de tank tenminste twee minuten roert en waarvan het op adequate wijze functioneren wordt geborgd door middel van een tankwacht voorzien van een visueel waarneembare alarmfunctie.

Artikel 2.39. Monstername

  • 1 Een ontvanger van boerderijmelk zorgt ervoor dat van elke leverantie boerderijmelk een representatief monster wordt genomen door een ter zake kundig persoon die beschikt over een verklaring van deskundigheid van Stichting COKZ.

  • 2 Een melkveehouder verleent op verzoek van de ontvanger van boerderijmelk medewerking aan de bemonstering van de boerderijmelk.

  • 3 Een ontvanger van boerderijmelk neemt ten aanzien van het nemen, transporteren en bewaren van monsters boerderijmelk de volgende bepalingen in acht:

    • a. de monsterneming heeft plaats uit de melkkoeltank waarin de boerderijmelk wordt bewaard. Voor het te nemen monstervolume worden de aanwijzingen van het melkcontrolestation opgevolgd;

    • b. de monsters zijn duidelijk gekenmerkt;

    • c. de naam van de monsternemer, de herkomst van het monster en de datum en het tijdstip van de bemonstering worden ordelijk geregistreerd;

    • d. voorafgaand aan de monsterneming verifieert de monsternemer de tankwacht op het adequaat functioneren van het roerwerk; wanneer het roerwerk niet aantoonbaar goed heeft gefunctioneerd, wordt de melk voorafgaand aan de monsterneming twee minuten geroerd;

    • e. er worden uitsluitend monsterflessen gebruikt die door het melkcontrolestation ter beschikking worden gesteld;

    • f. een monsterfles en de sluiting daarvan, die gebruikt wordt voor de monsterneming uit de melkkoeltank is schoon, droog en inwendig nagenoeg vrij van kweekbare kiemen; na spoelen van de monsterfles met 5 ml gesteriliseerde melk is het kiemgetal van die melk ten hoogste 10 kiemen per ml;

    • g. de lege monsterflessen worden na ontvangst door de ontvanger van boerderijmelk ordelijk bewaard in een speciaal daarvoor bestemde, niet voor onbevoegden toegankelijke, koele, droge en schone ruimte;

    • h. de monsters boerderijmelk worden nadat ze zijn genomen direct gekoeld en bereiken uiterlijk na één uur een temperatuur van ten minste 0,0 °C en ten hoogste 4,0 °C;

    • i. de monsters worden zo snel mogelijk nadat zij zijn genomen geplaatst in een speciaal daarvoor bestemde, niet voor onbevoegden toegankelijke, schone en gekoelde ruimte;

    • j. de monsters boerderijmelk worden bewaard bij een temperatuur van ten minste 0,0 °C en ten hoogste 4,0 °C totdat de monsters in onderzoek worden genomen.

Artikel 2.40. Hoeveelheidsbepaling

Een ontvanger van boerderijmelk stelt van iedere leverantie van boerderijmelk de hoeveelheid boerderijmelk vast met een vloeistofmeetinstallatie voor melk.

Artikel 2.41. Bepaling vet- en eiwitgehalte

  • 1 Indien een ontvanger van boerderijmelk een melkveehouder uitbetaalt op basis van het vetgehalte of het eiwitgehalte, wordt dit gehalte per leverantie bepaald.

  • 2 Monsters boerderijmelk die bestemd zijn voor de bepaling van vetgehalte of eiwitgehalte worden, in afwijking van artikel 2.39, onderdelen h en j, bewaard bij ten minste 0,0 °C en ten hoogste 8,0 °C en worden binnen 96 uur na de monsterneming in onderzoek genomen.

  • 3 De bepaling van het vetgehalte geschiedt overeenkomstig referentiemethode NEN-EN-ISO 1211:2010 of een andere gevalideerde methode waarmee geen wezenlijke afwijkingen worden verkregen van de uitslagen overeenkomstig die referentiemethode.

  • 4 De bepaling van het eiwitgehalte geschiedt overeenkomstig referentiemethode NEN-EN-ISO 8968-1:2014 of een andere gevalideerde methode waarmee geen wezenlijke afwijkingen worden verkregen van de uitslagen overeenkomstig die referentiemethode.

  • 5 Per kalendermaand neemt Stichting COKZ ten minste twee series monsters voor de uitvoering van heronderzoek naar het vetgehalte en het eiwitgehalte. Per serie worden zes willekeurig gekozen monsters onderzocht.

  • 6 Het gemiddelde verschil en de standaardafwijking bedragen per serie als bedoeld in het vijfde lid voor het door de ontvanger van boerderijmelk bepaalde vetgehalte elk ten hoogste 0,04 procentpunt ten opzichte van de resultaten van door Stichting COKZ uitgevoerd heronderzoek.

  • 7 Het gemiddelde verschil en de standaardafwijking bedragen per serie als bedoeld in het vijfde lid voor het door de ontvanger van boerderijmelk bepaalde eiwitgehalte elk ten hoogste 0,045 procentpunt ten opzichte van de resultaten van door Stichting COKZ uitgevoerd heronderzoek.

  • 8 Het door de ontvanger van boerderijmelk bepaalde vetgehalte of eiwitgehalte verschilt over een periode van een jaar gemiddeld ten hoogste 0,01 procentpunt van de resultaten van door Stichting COKZ uitgevoerd heronderzoek.

Artikel 2.42. Aantonen van de aanwezigheid van melkvreemde bacteriegroeiremmende stoffen

  • 1 Een ontvanger van boerderijmelk onderzoekt iedere leverantie van boerderijmelk op de aanwezigheid van melkvreemde bacteriegroeiremmende stoffen.

  • 2 Monsters boerderijmelk die bestemd zijn voor onderzoek op melkvreemde bacteriegroeiremmende stoffen worden, in afwijking van artikel 2.39, onderdelen h en j, bewaard bij een temperatuur van ten hoogste 8,0 °C en worden binnen 96 uur na de monsterneming in onderzoek genomen. Gedurende een periode van ten hoogste 24 uur kan de temperatuur ten hoogste 20 °C bedragen.

  • 3 Het onderzoek op melkvreemde bacteriegroeiremmende stoffen geschiedt volgens een onderzoekschema dat bestaat uit een screeningsmethode, een bevestigingsmethode en een test ter nadere kwalificering van de groeiremming. Met de screeningsmethode worden monsters rauwe melk opgespoord die aantoonbaar bacteriegroeiremmende stoffen kunnen bevatten. Met de bevestigingsproef wordt nagegaan of na verhitting van de met de screeningsmethode opgespoorde monsters de bacteriegroeiremming in deze monsters wordt bevestigd.

  • 4 De gebruikte screeningsmethode en bevestigingsmethode kunnen tenminste de in bijlage 2 genoemde concentraties van bacteriegroeiremmende stoffen aantonen.

  • 5 Indien ook in de bevestigingsproef sprake is van groeiremming, wordt een test uitgevoerd ter nadere kwalificering van de aard en mate van de groeiremming.

  • 6 Indien bij de test ter nadere kwalificering een groeiremming wordt vastgesteld die groter is dan die voor de meelopende grensstandaard van 0,0037 IE per ml penicilline en een test op ß-lactam antibiotica positief is, wordt het resultaat als positief gekwalificeerd en met een P aangeduid.

  • 7 Indien bij koemelk bij de test ter nadere kwalificering een groeiremming wordt vastgesteld die groter is dan die voor de meelopende grensstandaard van 0,0037 IE per ml penicilline en een test op ß-lactam antibiotica negatief is, wordt het resultaat als positief gekwalificeerd en met een O aangeduid.

  • 8 In geval van een positief resultaat wordt ten minste 2 ml van het betreffende monsterrestant tot ten minste drie maanden na de datum van monsterneming bij –20 °C of lager bewaard. Dit monsterrestant wordt voorzien van een adequate identificatie.

Artikel 2.43. Bepaling van het kiemgetal

  • 1 De bepaling van het kiemgetal van een leverantie boerderijmelk door de ontvanger van boerderijmelk geschiedt overeenkomstig referentiemethode NEN-EN-ISO 4833-1:2013.

  • 2 Een andere gevalideerde methode waarmee geen wezenlijke afwijkingen worden verkregen van de uitslagen overeenkomstig de referentiemethode, genoemd in het eerste lid, kan worden gebruikt indien:

    • a. de verkregen resultaten worden omgerekend naar een plaatkiemgetal;

    • b. de daartoe benodigde conversievergelijking wordt vastgesteld en onderhouden overeenkomstig NEN-EN-ISO 21187:2005.

  • 3 Het kiemgetal wordt uitgedrukt in kolonievormende eenheden per ml. Voor kiemgetallen boven 999.000 per ml wordt 999.000 per ml vermeld als uitslag.

  • 4 Monsters boerderijmelk die bestemd zijn voor de bepaling van het kiemgetal worden binnen 36 uur na de monsterneming in onderzoek genomen.

Artikel 2.44. Bepaling van het celgetal van koemelk

  • 1 De bepaling van het celgetal van een leverantie koemelk door de ontvanger van boerderijmelk geschiedt overeenkomstig referentiemethode NEN-EN-ISO 13366-1:2008.

  • 2 Een andere gevalideerde methode waarmee geen wezenlijke afwijkingen worden verkregen van de uitslagen overeenkomstig de referentiemethode, genoemd in het eerste lid, kan worden gebruikt indien:

    • a. de herhaalbaarheid van de meting bij 400.000 cellen per ml kleiner is dan 40.000 cellen per ml;

    • b. de standaardafwijking van de verschillen ten opzichte van resultaten met de referentiemethode bij 400.000 cellen per ml kleiner is dan 40.000 cellen per ml.

  • 3 Het celgetal wordt uitgedrukt in cellen per ml. Voor celgetallen boven 9.999.000 per ml wordt 9.999.000 per ml vermeld als uitslag.

Artikel 2.45. Bepaling van het celgetal van geitenmelk

  • 1 De bepaling van het celgetal van een leverantie geitenmelk door de ontvanger van boerderijmelk geschiedt overeenkomstig referentiemethode NEN-EN-ISO 13366-1:2008.

  • 2 Een andere gevalideerde methode waarmee geen wezenlijke afwijkingen worden verkregen van de uitslagen overeenkomstig de referentiemethode, genoemd in het eerste lid, kan worden gebruikt indien de herhaalbaarheid van de meting bij 1.000.000 cellen per ml kleiner is dan 80.000 cellen per ml.

  • 3 Het celgetal wordt uitgedrukt in cellen per ml. Voor celgetallen boven 9.999.000 per ml wordt 9.999.000 per ml vermeld als uitslag.

Artikel 2.46. Bepaling van de verontreinigingsgraad

  • 1 De bepaling van de verontreinigingsgraad van een leverantie boerderijmelk door een ontvanger van boerderijmelk geschiedt met een methode die berust op het filtreren van ten minste 22 en ten hoogste 28 ml melk met een temperatuur van ten minste 35 °C en ten hoogste 39 °C bij een drukverschil van ten minste 25 kPa en ten hoogste 30 kPa.

  • 2 De verontreinigingsgraad wordt vastgesteld na droging van het filter, waarbij een gradatiecijfer wordt toegekend op grond van vergelijking met een periodiek door Stichting COKZ verstrekte grensstandaard. Indien de door een monster veroorzaakte verontreinigingsgraad van het filter groter is dan die van de grensstandaard wordt een gradatiecijfer II toegekend. In andere gevallen wordt een gradatiecijfer I toegekend.

Artikel 2.47. Bepaling van het vriespunt

  • 1 De bepaling van het vriespunt van een leverantie boerderijmelk door de ontvanger van boerderijmelk geschiedt overeenkomstig referentiemethode NEN-EN-ISO 5764:2009.

  • 2 Een andere gevalideerde methode waarmee geen wezenlijke afwijkingen worden verkregen van de uitslagen overeenkomstig de referentiemethode, genoemd in het eerste lid, kan worden gebruikt indien:

    • a. de herhaalbaarheid van de meting kleiner is dan 0,004 °C;

    • b. de standaardafwijking van de verschillen ten opzichte van de resultaten met de referentiemethode kleiner is dan 0,004 °C.

  • 3 Het vriespunt wordt uitgedrukt in °C.

Artikel 2.48. Bepaling van de aanwezigheid van sporen van boterzuurbacteriën

  • 1 Het onderzoek van een leverantie boerderijmelk op de aanwezigheid van sporen van boterzuurbacteriën door de ontvanger van boerderijmelk geschiedt overeenkomstig een methode die berust op het doseren van 0,1 ml van de te onderzoeken melk in een testbuis met paraffine en het toevoegen van een medium met gesteriliseerde melk, glucose en melkzuur met een pH van ten minste 5,42 en ten hoogste 5,48. Vervolgens wordt nagegaan of na bebroeding gedurende ten minste 92 en ten hoogste 100 uur zonder luchttoetreding gasvorming is opgetreden in de testbuis.

  • 2 Gasvorming in de testbuis wordt aangeduid met een +, indien geen sprake is van gasvorming wordt dit aangeduid met een –.

Artikel 2.49. Bepaling van de zuurtegraad van het vet

  • 1 De bepaling van de zuurtegraad van het vet van een leverantie boerderijmelk door de ontvanger van boerderijmelk geschiedt overeenkomstig een referentiemethode die berust op het doseren van ten minste 29 ml en ten hoogste 33 ml van de te onderzoeken melk in een vetafscheidingsbuis en het mengen met een oplossing die natriumpolyfosfaat en een oppervlakteactieve stof bevat. Het mengsel wordt verwarmd in een kokendwaterbad om het vet vrij te maken. Een afgemeten hoeveelheid van het vet wordt opgelost in een organisch oplosmiddel en vervolgens getitreerd.

  • 2 Een andere gevalideerde methode waarmee geen wezenlijke afwijkingen worden verkregen van de uitslagen overeenkomstig de referentiemethode, genoemd in het eerste lid, kan worden gebruikt indien:

    • a. de herhaalbaarheid van de meting bij een zuurtegraad van ten hoogste 1,5 mmol per 100 g vet kleiner is dan 0,15 mmol per 100 g vet;

    • b. de beoordeling plaatsvindt op basis van het rekenkundig gemiddelde van ten minste n meetresultaten, waarbij n > (de herhaalbaarheid van de meting/0,07)2.

  • 3 De zuurtegraad van het vet wordt uitgedrukt in mmol per 100 g vet.

Artikel 2.50. Bepaling van het chloroformgehalte

  • 1 De bepaling van het chloroformgehalte van een leverantie boerderijmelk door de ontvanger van boerderijmelk geschiedt met een methode die berust op het verwarmen van een hoeveelheid monster in een afgesloten flesje met een septum. Aansluitend wordt een deel van de bovenstaande gasfase in een gaschromatograaf geïnjecteerd. Na scheiding van de gehalogeneerde koolwaterstoffen vindt detectie plaats middels een EC-detector en wordt het chloroformgehalte met behulp van een kalibratiecurve gekwantificeerd. Het gemeten gehalte wordt vervolgens gecombineerd met het overeenkomstig artikel 2.35 vastgestelde vetgehalte van het monster.

  • 2 Het chloroformgehalte wordt uitgedrukt in milligram chloroform per kilogram vet.

  • 3 Bij een vetgehalte van 4,5% en een chloroformgehalte van 0,2 mg per kg vet is de herhaalbaarheid van de meting kleiner dan 0,02 mg per kg vet.

Artikel 2.51. Bewaartemperatuur

Monsters boerderijmelk bestemd voor de onderzoeken, bedoeld in de artikelen 2.44 tot en met 2.50, worden in afwijking van het bepaalde in artikel 2.39, onderdelen h en j:

  • a. bewaard bij ten minste 0,0 °C en ten hoogste 8,0 °C en binnen 36 uur na monsterneming in onderzoek genomen of

  • b. bewaard bij ten minste 0,0 °C en ten hoogste 4,0 °C en binnen 96 uur na monsterneming in onderzoek genomen.

Artikel 2.52. Melkcontrolestation

  • 1 Een ontvanger van boerderijmelk draagt er zorg voor dat de onderzoeken, bedoeld in de artikelen 2.41 tot en met 2.50, worden verricht door een melkcontrolestation dat beschikt over een ter zake deskundige leiding en over een voor het te verrichten onderzoek voldoende outillage en dat voor alle in dit kader relevante onderzoekmethoden geaccrediteerd is volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005.

  • 2 Een melkcontrolestation beschikt over een gedocumenteerd en adequaat functionerend systeem waarmee de kwaliteit van de werkzaamheden wordt geborgd en over een gedetailleerde en actuele beschrijving van de methoden die worden toegepast voor het onderzoek van de samenstelling en kwaliteit van boerderijmelk.

  • 3 De uitslagen van het onderzoek naar samenstelling en kwaliteit worden door het melkcontrolestation vastgelegd op een toegankelijke en overzichtelijke wijze en gedurende ten minste een jaar bewaard.

Artikel 2.53. Kwaliteitsborging

  • 1 De ontvanger van boerderijmelk beschikt over een door Stichting COKZ goedgekeurd handboek waarin wordt beschreven op welke wijze het gestelde in de artikelen 2.39 en 2.40 wordt gerealiseerd, beheerst en geborgd.

  • 2 De ontvanger van boerderijmelk legt het systeem van de uitvoering en beoordeling van de resultaten van de onderzoeken, bedoeld in de artikelen 2.41 tot en met 2.50, vast. Dit systeem wordt aan de betrokken melkveehouders bekendgemaakt.

Artikel 2.54. Administratie

  • 1 De ontvanger van boerderijmelk beschikt over een administratie waarin per melkveehouder wordt vastgelegd:

    • a. de hoeveelheid ontvangen boerderijmelk;

    • b. de samenstelling en de kwaliteit van de ontvangen boerderijmelk.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden op overzichtelijke wijze geadministreerd en worden gedurende ten minste één jaar bewaard.

Artikel 2.55. Gebruik van rijdende melkontvangsten

  • 1 De ontvanger van boerderijmelk die bij de bepaling van de geleverde hoeveelheid boerderijmelk, bedoeld in artikel 2.40, gebruik maakt van een rijdende melkontvangst neemt het bepaalde in de artikelen 2.56 tot en met 2.59 in acht.

  • 2 De ontvanger van boerderijmelk, bedoeld in het eerste lid, beschikt over een handboek waarin wordt beschreven op welke wijze het gestelde in de artikelen 2.56 tot en met 2.59 wordt gerealiseerd, beheerst en geborgd.

Artikel 2.56. Eisen aan rijdende melkontvangsten

  • 1 Rijdende melkontvangsten:

    • a. zijn voorzien van een ruimte waarin de monsters diepgekoelde boerderijmelk kunnen worden gekoeld en bewaard op een temperatuur van ten minste 0,0 °C en ten hoogste 4,0 °C en

    • b. hebben een ontvangstcapaciteit van ten minste 900 liter.

  • 2 Essentiële wijzigingen in de vloeistofmeetinstallatie voor melk van een rijdende melkontvangst worden geadministreerd.

Artikel 2.57. Keuring van rijdende melkontvangsten

  • 1 Een ontvanger van boerderijmelk laat de vloeistofmeetinstallatie voor melk van een rijdende melkontvangst ten minste één keer per jaar keuren door een aangewezen instelling of een erkende keurder.

  • 2 Indien bij een keuring wordt geconstateerd dat de vloeistofmeetinstallatie voor melk niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Metrologiewet, wordt de rijdende melkontvangst binnen acht weken aan een herkeuring onderworpen.

  • 3 Indien de vloeistofmeetinstallatie voor melk bij herkeuring blijkt te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens de Metrologiewet wordt de rijdende melkontvangst binnen een periode van zes maanden opnieuw voor keuring aangeboden. Indien de vloeistofmeetinstallatie voor melk bij de herkeuring niet blijkt te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens de Metrologiewet, wordt de rijdende melkontvangst pas weer gebruikt voor het vaststellen van de geleverde hoeveelheid boerderijmelk nadat door een aangewezen instelling of een erkende keurder is vastgesteld dat de vloeistofmeetinstallatie voor melk voldoet aan die eisen. De ontvanger van boerderijmelk meldt de afkeuring bij herkeuring onverwijld aan Stichting COKZ.

  • 4 De resultaten van het keuren, bedoeld in het eerste lid, en de herkeuring, bedoeld in het tweede en derde lid, en de genomen maatregelen om de rijdende melkontvangst na afkeuring in overeenstemming te brengen met het bepaalde bij of krachtens de Metrologiewet, worden door de ontvanger van boerderijmelk geregistreerd en gedurende een jaar bewaard.

Artikel 2.58. Hoeveelheidsbepaling

  • 1 De vaststelling en de notering van het volume van elke melkleverantie vinden plaats in liters.

  • 2 In de data-apparatuur op een rijdende melkontvangst kan het volume van de geleverde boerderijmelk worden omgerekend van liters naar kilogrammen melk, mits op de plaats van inname van de melk het geregistreerde aantal liters en de omrekeningsfactor inzichtelijk zijn.

  • 3 Indien het volume van de geleverde boerderijmelk wordt omgerekend van liters naar kilogrammen melk geschiedt dit door het aantal liters overeenkomstig een door de ontvanger van boerderijmelk overeenkomstig bijlage 3 vast te stellen omrekeningsfactor om te rekenen in kilogrammen, waarbij hoeveelheden tot een halve kg worden afgerond naar beneden en hoeveelheden van een halve tot één kg worden afgerond naar boven. De omrekeningsfactor wordt éénmaal per kalendermaand bepaald en is van toepassing op de daaropvolgende kalendermaand. De ontvanger van boerderijmelk legt vast op welke wijze de objectieve vaststelling van de omrekeningsfactor wordt geborgd.

  • 4 De gegevens waaruit de omrekeningsfactor wordt afgeleid, worden gedurende ten minste één jaar op het bedrijf van een ontvanger van boerderijmelk bewaard onder vermelding van de datum van bepaling van de omrekeningsfactor en de gemiddelde temperatuur van de melk bij aankomst op de zuivelfabriek. In geval van een uniforme omrekeningsfactor als bedoeld in bijlage 3, onderdeel B, omvatten deze gegevens de datum, het aantal liters en kilogrammen en de gevonden omrekeningsfactor voor iedere in gebruik zijnde rijdende melkontvangst.

  • 5 Indien de omrekeningsfactor voor een rijdende melkontvangst kleiner is dan 1,028 of groter is dan 1,035, wordt binnen één week na vaststelling van deze omrekeningsfactor opnieuw de omrekeningsfactor van deze rijdende melkontvangst vastgesteld. Indien de omrekeningsfactor wederom kleiner is dan 1,028 of groter is dan 1,035, wordt de rijdende melkontvangst binnen 10 werkdagen na de tweede weegcontrole voor een keuring bij de erkende keurder aangeboden en wordt hiervan binnen één week na aanbieding melding gemaakt aan Stichting COKZ.

  • 6 Een gewijzigde rijdende melkontvangst wordt door de ontvanger van boerderijmelk direct aan een weegcontrole onderworpen. Deze weegcontrole wordt uitgevoerd overeenkomstig de in bijlage 3, onderdeel A, beschreven werkwijze. Het derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.59. Deskundigheid

Degene die door de ontvanger van boerderijmelk wordt belast met het ontvangen en vervoeren van boerderijmelk door middel van een rijdende melkontvangst, is terzake kundig en voert de te verrichten handelingen uit overeenkomstig een door de ontvanger van boerderijmelk opgestelde en door Stichting COKZ goedgekeurde instructie.

Hoofdstuk 3. : Niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke producten

§ 1. : Algemeen

Artikel 3.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • aangewezen dierlijke bijproducten: dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 3.20;

  • ondernemer: de ondernemer, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de wet;

  • verordening (EG) nr. 1069/2009: verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009 L 300);

  • verordening (EU) nr. 142/2011: verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PbEU 2011 L 54);

  • verordening (EG) nr. 1523/2007: verordening (EG) nr. 1523/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten (PbEG 2007 L 343).

§ 2. : Uitvoering EU-regels

Artikel 3.2. NVWA

  • 1 Een aanvraag voor toestemming of een erkenning als bedoeld in verordening (EG) nr. 1069/2009 en verordening (EU) nr. 142/2011 wordt ingediend bij de NVWA.

  • 2 De kennisgeving met het oog op registratie, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1069/2009, en de op grond van het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid van dat artikel te verstrekken informatie worden toegezonden aan de NVWA.

  • 4 Aan de NVWA wordt melding gedaan van:

    • a. een voornemen tot verzending als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 vanuit Nederland naar een lidstaat van de Europese Unie;

    • b. verzending van producten als bedoeld in artikel 48 derde lid, onderdelen a en b, van verordening (EG) nr. 1069/2009 vanuit Nederland naar een lidstaat van de Europese Unie;

    • c. de ontvangst van een zending producten als bedoeld in artikel 48, derde lid, onderdelen a en b, van verordening (EG) nr. 1069/2009 uit een lidstaat.

  • 5 De melding, bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, wordt op elektronische wijze gedaan.

  • 6 De afgifte van een gezondheidsverklaring als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk I, afdeling I, punt 2, onderdeel c, en punt 3, van verordening (EU) nr. 142/2011 door de NVWA geldt als instemming als bedoeld in punt 1, onderdeel b, onder ii, van die bijlage.

Artikel 3.3. Verbodsbepalingen EU-verordeningen

  • 1 Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:

    • a. de artikelen 4, eerste en tweede lid, 6, eerste lid, 11, eerste lid, 12, 13 en 14, 21, eerste tot en met derde lid, 22, eerste en tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 24, 25, 26, eerste en tweede lid, 28, 29, eerste tot en met derde lid, 31, eerste lid, 32, eerste lid, 35, 36, 41, eerste en tweede lid, onderdelen c en d, 43, eerste tot en met derde lid, 44, derde lid, en 48, eerste, vierde en vijfde lid van verordening (EG) nr. 1069/2009;

    • b. de artikelen 3, 5, tweede lid, 6, derde tot en met vijfde lid, 8, eerste lid, 9, 10, eerste lid, 11, tweede en derde lid, 12, tweede en derde lid, 13,,15, 17, 19, 20, eerste en tweede lid, 21, eerste lid, 22, eerste lid, 23, 24, 25, eerste en derde lid, 27, tweede en derde lid, 28, tweede en vierde lid en 31 van verordening (EU) nr. 142/2011;

    • c. artikel 8, eerste lid, bijlage IV, hoofdstuk V, onderdeel E, bijlage V, punt 3, en bijlage IX, hoofdstuk D, afdeling A en B, van verordening (EG) nr. 999/2001.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien een bepaalde handeling of toestand in deze paragraaf of door middel van een ontheffing is toegestaan en is voldaan aan daarbij gestelde voorwaarden.

Artikel 3.4. Aanvullende verbodsbepalingen

  • 1 Het is de houder van landbouwhuisdieren, met uitzondering van pelsdieren, verboden keukenafval, etensresten of voedermiddelen die keukenafval bevatten of daarvan afkomstig zijn als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1069/2009 voorhanden te hebben, tenzij het keukenafval of etensresten betreft dat is ontstaan in de huishouding van de houder en buiten het bereik van die dieren en uitsluitend verpakt voorhanden wordt gehouden in afwachting van afvoer.

  • 2 Het is verboden keukenafval, etensresten of voedermiddelen die keukenafval of etensresten bevatten of daarvan afkomstig zijn als bedoeld in het eerste lid te vervoeren naar plaatsen waar landbouwhuisdieren, met uitzondering van pelsdieren, worden gehouden of af te leveren aan die houders.

Artikel 3.5. Uitzondering verplichte kennisgeving

De verplichting tot kennisgeving, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1069/2009, is niet van toepassing op exploitanten die:

  • a. jachttrofeeën of andere preparaten als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van verordening (EU) nr. 142/2011 hanteren of vervaardigen;

  • b. voor onderzoek en diagnose bestemde monsters voor educatieve doeleinden hanteren of verwijderen.

Artikel 3.6. Vervoer dierlijke bijproducten in Nederland

  • 1 Met toepassing van artikel 21, derde lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 en bijlage VIII, hoofdstuk III, onderdeel 4, onder a, bij verordening (EU) nr. 142/2011 is het toegestaan bij vervoer van dierlijke bijproducten in Nederland een ander handelsdocument als bedoeld in dat onderdeel te gebruiken.

  • 2 Met toepassing van artikel 21, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is het toegestaan mest zonder handelsdocument of gezondheidscertificaat te vervoeren, indien die mest in Nederland:

    • a. rechtstreeks wordt vervoerd tussen twee locaties van hetzelfde agrarische bedrijf, of

    • b. wordt vervoerd tussen agrarische bedrijven en gebruikers die de mest op het land uitrijden overeenkomstig de bij of krachtens het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet gestelde regels.

Artikel 3.7. Biodynamische preparaten

Met toepassing van artikel 16, onderdeel f, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is het toegestaan om voor het maken van biodynamische preparaten als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EG) nr. 834/2007 gebruik te maken van:

  • a. mest, niet gemineraliseerde guano en de inhoud van het maag-darmkanaal;

  • b. horens, hoorn en hoeven als bedoeld in artikel 10, onderdelen b, onder iii, en n, van verordening (EG) nr. 1069/2009;

  • c. de blaas, alsmede van de schedel en darmen voor zover dit niet gespecificeerd risicomateriaal als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van verordening (EG) nr. 999/2001 betreft.

Artikel 3.8. Onderzoek en andere specifieke doeleinden

  • 2 Met toepassing van bijlage VI, hoofdstuk I, afdeling 1, punt zes, van verordening (EU) nr. 142/2011 zijn de punten 1, 4 en 5 van die afdeling niet van toepassing op het gebruik, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en vindt verwijdering van die bijproducten plaats overeenkomstig artikel 14, onderdeel a, b of f van verordening (EG) nr. 1069/2009.

Artikel 3.9. Bijzondere vervoederingsdoeleinden

  • 1 Met toepassing van artikel 18, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is het een exploitant van een dierentuin toegestaan het materiaal, bedoeld in die bepaling, dat is verkregen van dieren uit de eigen dierentuin te vervoederen aan dieren in die dierentuin.

Artikel 3.10. Verwijdering

Met toepassing van artikel 19, eerste lid, onderdelen a en f, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is het toegestaan met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 15, onderdeel a, en bijlage VI, hoofdstuk III, van verordening (EU) nr. 142/2011:

  • a. dode gezelschapsdieren te verwijderen door begraving op een terrein dat ter beschikking staat van de houder van dat dode dier of op een plaats die daarvoor is toegelaten ingevolge een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente;

  • b. bijproducten van bijen en bijenteelt te verwijderen door verbranding of begraving ter plaatse.

Artikel 3.11. Pasteurisatie- of ontsmettingstoestel voor biogasinstallaties

Met toepassing van bijlage V, hoofdstuk I, afdeling 1, punt 2, onderdeel f, van verordening (EU) nr. 142/2011 is een pasteurisatie- of ontsmettingstoestel niet verplicht voor biogasinstallaties die alleen worden gebruikt voor de omzetting van de dierlijke bijproducten, bedoeld in de subonderdelen ii en iii van dat onderdeel.

Artikel 3.12. Grondstoffen in biogas- en composteerinstallaties

  • 1 Wanneer de in bijlage V, hoofdstuk III, afdeling 2, punt 2, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 142/2011 of in artikel 10, onderdeel g, van verordening (EG) nr. 1069/2009 genoemde producten de enige grondstoffen van dierlijke oorsprong zijn die in een biogas- of composteerinstallatie worden behandeld, is het met toepassing van bijlage V, hoofdstuk III, afdeling 2, punt 3, van verordening (EU) nr. 142/2011 toegestaan om die producten te verwerken, indien is voldaan aan de voorschriften, bedoeld in bijlage V, hoofdstuk II en hoofdstuk I, afdeling 1, punt 3, respectievelijk afdeling 2, punt 3, van die verordening.

  • 2 De vergistingsresiduen en de compost die het resultaat zijn van de behandeling, bedoeld in het eerste lid, worden beschouwd als niet-verwerkt materiaal, dat overeenkomstig verordening (EG) nr. 1069/2009 en verordening (EU) nr. 142/2011 wordt behandeld.

  • 3 Het is met toepassing van Bijlage V, hoofdstuk III, afdeling 2, punt 2, van verordening (EU) nr. 142/2011 toegestaan de hierin genoemde dierlijke bijproducten om te zetten in biogas of compost als wordt voldaan aan de volgende parameters:

    • a. bij thermofiele vergisting:

      • bedraagt de temperatuur van het materiaal in de vergister ten minste 55°C, bij een minimale verblijftijd in de vergister van 6 opeenvolgende uren;

      • bedraagt de temperatuur van het materiaal in de vergister ten minste 53,5°C, bij een minimale verblijftijd in de vergister van 8 opeenvolgende uren, of

      • bedraagt de temperatuur van het materiaal in de vergister ten minste 52°C, bij een minimale verblijftijd in de vergister van 10 opeenvolgende uren;

    • b. bij compostering bedraagt de temperatuur van het materiaal ten minste 50°C tijdens een aaneengesloten periode, waarbinnen de temperatuur ten minste 55°C bedraagt voor ten minste 72 uren.

Artikel 3.13. Hergebruik van recipiënten voor dierlijke bijproducten

Met toepassing van bijlage VIII, hoofdstuk I, afdeling 1, punt 3, van verordening (EU nr. 142/2011, is het gebruik van recipiënten die opnieuw kunnen worden gebruikt toegestaan voor het vervoer, bedoeld in de onderdelen a en b, van dat punt.

Artikel 3.14. Levering biest

Met toepassing van bijlage X, hoofdstuk II, afdeling 4, deel II, punt 4, van verordening (EU) nr. 142/2011 is het toegestaan dat biest als bedoeld in dat punt aan een andere landbouwer binnen Nederland wordt geleverd voor vervoederingsdoeleinden, indien is voldaan aan de daarin opgenomen voorwaarde.

Artikel 3.15. Gebruik huiden

Met toepassing van bijlage XIII, hoofdstuk V, onderdeel A, van verordening (EU nr. 142/2011 is het bedrijven die huiden hanteren toegestaan om afgesneden en gesplitste stukken van die huiden te leveren voor de productie van gelatine voor diervoeders, organische meststoffen of bodemverbeteraars, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat onderdeel.

Artikel 3.16. Onbehandelde veren en dons

Met toepassing van bijlage XIII, hoofdstuk VII, onderdeel A, punt 1, van verordening (EU nr. 142/2011, is het toegestaan onbehandelde veren en delen van veren die niet droog zijn en onbehandeld dons dat niet droog is rechtstreeks van een slachthuis naar een verwerkingsbedrijf te brengen, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat punt.

Artikel 3.17. Uitvoer verwerkte dierlijke eiwitten

Met toepassing van bijlage IV, onderdeel III, subonderdeel E, punt 2, bij verordening (EG) nr. 999/2001 is het toegestaan verwerkte dierlijke eiwitten die afkomstig zijn van niet-herkauwers en producten die dergelijke eiwitten bevatten die niet bestemd zijn voor dierlijke voeding buiten Nederland te brengen naar een derde land, indien is voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

Artikel 3.18. Kleurstof en mengstof

  • 1 Het kleuren, bedoeld in bijlage V, punt 3, bij verordening (EG) nr. 999/2001, gebeurt met de kleurstoffen methyleen blauw, patentblauw E131, briljantblauw E133.

  • 2 Organische meststoffen en bodemverbeteraars als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk II, afdeling 1, punt 2, bij verordening (EU) nr. 142/2011 worden gemengd met een hoeveelheid van de hierna te noemen stoffen die voldoende is om het mengsel voor vervoederingsdoeleinden uit te sluiten:

    • a. vaste of droge mest;

    • b. kalk;

    • c. houtsnippers, of

    • d. anorganische meststoffen.

Artikel 3.19. Gids voor goede praktijken

  • 1 Een verzoek tot beoordeling van een gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 30 van verordening (EG) nr. 1069/2009 wordt ingediend bij de NVWA.

  • 3 Indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, trekt de Minister een positieve beoordeling in.

§ 3. : Werkgebieden

Artikel 3.20. Aanwijzing dierlijke bijproducten

Dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de wet zijn kadavers en delen daarvan als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van verordening (EG) nr. 1069/2009, met uitzondering van:

  • a. dode gezelschapsdieren die worden begraven overeenkomstig artikel 3.10, eerste lid of overeenkomstig artikel 12, onderdeel a, subonderdeel i of onderdeel b, subonderdeel i, van verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verbrand of meeverbrand in een dierencrematorium;

  • b. dode paarden, indien deze overeenkomstig artikel 13, onderdeel a, subonderdeel i of onderdeel b, subonderdeel i, van verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verbrand of meeverbrand in een dierencrematorium;

  • c. kadavers van pelsdieren die nog niet zijn onthuid, indien ze worden onthuid in een daarvoor op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel h, van verordening 1069/2009 erkende inrichting of erkend bedrijf;

  • d. kadavers of delen daarvan die worden gebruikt voor activiteiten, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en artikel 18, eerste en tweede lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009, waarvan het gebruik is toegestaan;

  • e. producten van bijen en bijenteelt die overeenkomstig artikel 3.10, aanhef en onderdeel b worden verwijderd;

  • f. Op een broederij in de schaal gestorven pluimvee en kadavers van pluimvee die zijn ontstaan op een broederij.

Artikel 3.21. Werkgebied

  • 2 De ondernemer is Rendac Son B.V.

Artikel 3.22. Aangifte- en ophaalplicht

  • 1 De houder van aangewezen dierlijke bijproducten doet zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan aangifte bij de ondernemer, maar uiterlijk op de eerste werkdag, volgend op de dag waarop die bijproducten zijn ontstaan.

  • 2 De ondernemer haalt de bijproducten, bedoeld in het eerste lid, op uiterlijk op de werkdag die volgt op de dag waarop de aangifte heeft plaatsgevonden.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kunnen de ondernemer en de aanbieder van aangewezen dierlijke bijproducten overeenkomen dat kadavers:

    • a. met een gewicht tot 25 kilo en kadavers van varkens met een gewicht tot 200 kilo ten minste één keer in de twee weken op een vaste werkdag worden opgehaald;

    • b. van pluimvee ten minste één keer in de vier weken op een vaste werkdag worden opgehaald.

  • 4 De aangifte van dierlijke bijproducten als bedoeld in het derde lid, onderdeel a en b vindt uiterlijk plaats op de laatste werkdag voorafgaand aan de werkdag, bedoeld in die onderdelen.

  • 5 De aangifte gebeurt telefonisch of elektronisch, onder opgave van:

    • a. de soort en de hoeveelheid van het materiaal;

    • b. de plaats waar het materiaal zich bevindt.

Artikel 3.23. Bewaarvoorschriften

  • 1 De houder van aangewezen dierlijke bijproducten zorgt ervoor dat die bijproducten tot ze zijn opgehaald:

    • a. niet vrij toegankelijk zijn voor anderen dan de houder en de ondernemer;

    • b. niet bereikbaar zijn voor vogels, knaagdieren, honden en katten;

    • c. door afdekking, die door de ondernemer eenvoudig kan worden verwijderd, niet zichtbaar zijn voor voorbijgangers;

    • d. van elkaar gescheiden worden gehouden en van ander materiaal te onderscheiden zijn.

  • 2 De houder van aangewezen dierlijke bijproducten zorgt ervoor dat categorie 1-materiaal als bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 1069/2009 respectievelijk categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 9 van die verordening door de ondernemer apart kan worden geladen.

Artikel 3.24. Nadere bewaarvoorschriften bij vaste ophaaldag

  • 1 De houder van aangewezen dierlijke bijproducten zorgt ervoor dat dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 3.22, derde lid, worden aangeboden in vaten of containers die passen in de laadinrichting van het vervoermiddel waarmee die bijproducten worden opgehaald en waarop de categorie van het materiaal is aangegeven dat zij bevatten.

  • 3 Dierlijke bijproducten die overeenkomstig artikel 3.22, derde lid, aanhef en onderdeel b, ten minste een keer in de vier weken worden opgehaald, worden tot ze worden opgehaald bewaard bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 5 °C.

Artikel 3.25. Plaats van aanbieden

  • 1 De houder van dierlijke bijproducten die bij de ondernemer zijn aangegeven op grond van artikel 3.22 zorgt ervoor dat deze bijproducten op de dag dat ze worden opgehaald worden aangeboden op een plaats die vanaf een wagenlengte van de openbare weg binnen het bereik van de laadkraan van het vervoermiddel ligt waarmee die bijproducten worden opgehaald.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen de houder en de ondernemer overeenkomen dat de dierlijke bijproducten op een andere plaats worden aangeboden.

  • 3 Bij een geschil over de plaats van aanbieding van de dierlijke bijproducten stelt de Minister die plaats op aanvraag van de houder of de ondernemer vast op basis van de criteria, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.26. Registratie kadavers runderen door ondernemer

  • 2 Binnen drie werkdagen nadat het kadaver is opgehaald meldt de ondernemer de identificatiecode van het merk aan de Minister.

  • 3 De ondernemer bewaart de registratie, bedoeld in het eerste lid, ten minste twee jaar.

Hoofdstuk 4. : Overige bepalingen

Artikel 4.1. Overeenkomstige toepassing nadere regels over tarieven

Hoofdstuk 8 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van tarieven door de Stichting COKZ en de Stichting Skal voor de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.11.

Artikel 4.2. Overgangsrecht biologische productiemethode

Met toepassing van artikel 95, eerste en tweede lid van verordening (EG) nr. 889/2008 kan de Stichting Skal tot en met 30 december 2013 op aanvraag toestemming verlenen om:

  • a. runderen aangebonden te houden, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van verordening (EG) nr. 889/2008;

  • b. de bezetting van de buitenruimte van vleeskuikens te laten plaatsvinden volgens artikel 95, tweede lid, van verordening nr. 889/2008, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat lid.

Artikel 4.2a. Overgangsrecht kwaliteitsaanduidingen

De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel bij het Hoofdproductschap Akkerbouw aanhangige aanvragen en verzoeken, bedoeld in artikel 17, eerste lid, worden met ingang van 1 januari 2014 overeenkomstig deze regeling behandeld door de daartoe bevoegde autoriteit met inachtneming van de termijn die op dat tijdstip is verstreken sinds het tijdstip van indiening van de aanvraag of het verzoek.

Artikel 4.2b. Overgangsrecht aanduiding bijzondere slachtpluimveehouderijsystemen

Vrijstellingen en ontheffingen verleend door het Productschap Pluimvee en Eieren die golden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, worden met ingang van de inwerkingtreding van dit artikel geacht te zijn verleend door de minister op grond van artikel 10.1 van de wet, onder dezelfde voorschriften, beperkingen en voorwaarden.

Artikel 4.2c. Overgangsrecht boerderijmelk

  • 2 Meldingen, gedaan ter voldoening aan verplichtingen bij of krachtens de in het eerste lid genoemde verordeningen worden geacht te zijn gedaan op grond van deze regeling.

Artikel 4.4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013, met uitzondering van de artikelen 2.11, onderdeel b, en 2.12 tot en met 2.18, 4.2 en 4.3, eerste en derde lid, die inwerking treden op het tijdstip dat artikel 2.6, onderdeel a, van het Besluit dierlijke producten in werking treedt.

Artikel 4.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling dierlijke producten.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 7 december 2012

De

Minister

van Economische Zaken,

H.G.J. Kamp.

Bijlage 1. behorende bij artikel 2.17

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • dekberen: jonge, nog niet dekrijpe beren en zoekberen;

  • fokschapen: ooien die ten minste eenmaal hebben gelammerd;

  • fokzeugen: varkens die ten minste eenmaal gedekt of geïnsemineerd zijn, waaronder guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen en zeugen waarvan de biggen gespeend zijn;

  • hennen en hanen van legrassen: hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren;

  • melk- en kalfkoeien: koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden, waaronder koeien die droog gezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;

  • melkgeiten: geiten die ten minste eenmaal hebben gelammerd;

  • opfokberen: jonge, nog niet dekrijpe beren die worden aangehouden voor de fokkerij;

  • opfokhennen en -hanen van legrassen: opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren;

  • opfokhennen en -hanen van vleesrassen: opfokhennen en - hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen;

  • opfokkonijnen: jonge, nog niet dekrijpe konijnen die worden aangehouden voor de fokkerij;

  • opfokzeugen: jonge zeugen die nooit gedekt of geïnsemineerd zijn die worden gehouden voor de fokkerij;

  • slachtzeugen: zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest;

  • stieren voor de fokkerij: stieren bestemd voor het fokken van melk- of vleesvee;

  • voedsters: vrouwelijke konijnen die die ten minste eenmaal zijn gedekt;

  • vleeskuikens: kuikens die voor de slacht worden afgeleverd;

  • vrouwelijk jongvee: alle vrouwelijke dieren die nog nooit gekalfd hebben en die worden aangehouden voor de vervanging van de eigen veestapel of de veestapel van derden, waaronder drachtige dieren die niet eerder hebben gekalfd;

  • weide- en zoogkoeien: koeien die niet meer worden gemolken, maar worden vetgeweid.

Omvang van de mestproductie voor de onderscheiden diercategorieën, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar als bedoeld in artikel 2.17

Diersoorten

Onderscheiden categorieën binnen de diersoorten

Omvang mestproductie per dier van de onderscheiden diercategorieën per jaar, uitgedrukt in kilogrammen stikstof

Rundvee

Fok- en gebruiksvee

 
 

Melk- en kalfkoeien gehouden in een stal, niet zijnde een grupstal of potstal met vaste mest

96,1

 

Melk- en kalfkoeien gehouden in een grupstal met vaste mest

90,6

 

Melk- en kalfkoeien gehouden in een potstal met vaste mest

86,4

 

Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar

32,3

 

Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder

66

 

Stieren voor de fokkerij jonger dan 1 jaar

26,7

 

Stieren voor de fokkerij van 1 jaar en ouder

51

 

Roodvleesproductie

 
 

Weide- en zoogkoeien

66,2

 

Vleesstierkalf tot een leeftijd van ca. 3 maanden

6,6

 

Vleesstieren van ca. 3 maanden tot ca. 16 maanden oud

27,2

 

Vleesstieren tot een leeftijd van ca. 16 maanden die op één bedrijf worden afgemest

23,4

 

Overig vleesvee dat is bestemd voor roodvleesproductie dat niet behoord tot de hierboven genoemde categorieën en jonger is dan 1 jaar

26,4

 

Overig vleesvee dat is bestemd voor roodvleesproductie dat niet behoord tot de hierboven genoemde categorieën van 1 jaar en ouder

65,4

Varkens

Fokkerij/vermeerdering

 
 

Fokzeugen waarvan de biggen ca. 6 weken na hun geboorte aan een ander bedrijf worden geleverd en fokzeugen die nog geen biggen hebben

12

 

Fokzeugen waarvan de biggen worden gehouden tot ze een gewicht van ca. 25 kg hebben en fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden

15,3

 

Opfokzeugen van ca. 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn en opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden

5,9

 

Opfokzeugen van ca. 7 maanden tot de eerste dekking

9,1

 

Opfokzeugen van ca. 25 kg tot de eerste dekking en opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg die worden aangehouden tot de eerste dekking

6,1

 

Opfokberen van ca. 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn en opfokberen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn

5,5

 

Dekberen van ca. 7 maanden en ouder en beren afkomstig van het eigen bedrijf van 7 maanden oud

11,7

 

Gespeende biggen, aangeleverd op een leeftijd van ca. 6 weken, totdat ze een gewicht hebben van ca. 25 kg en gespeende biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij totdat ze een gewicht hebben van 25 kg

2

 

Mesterij

 
 

Slachtzeugen

12,8

 

Varkens die worden gemest van ca. 25 kg tot ca. 110 kg en biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf 25 kg

6,1

Kippen

Legrassen

 
 

Opfokhennen en -hanen jonger dan ca. 18 weken die worden afgeleverd op ca. 18 weken en opfokhennen en -hanen die op het eigen bedrijf worden gehouden tot 18 weken

0,159

 

Hennen en hanen van legrassen van ca. 18 weken en ouder die zijn aangeleverd op ca. 18 weken en van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen van 18 weken en ouder

0,371

 

Vleesrassen

 
 

Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken en opfokhennen en -hanen die op het eigen bedrijf worden aangehouden tot 19 weken oud

0,11

 

(Groot)ouderdieren van vleesrassen van ca. 19 weken en ouder en van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren van 19 weken en ouder

0,411

 

Vleeskuikens

0,332

Kalkoenen

Voor broedeieren

 
 

Hennen en hanen tot een leeftijd van ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf

0,29

 

Hennen en hanen van ca. 6 tot ca. 30 weken oud, gehouden op een opfokbedrijf

1,165

 

Hennen en hanen van ca. 30 weken en ouder

1,513

 

Vleeskalkoenen

 
 

Vleeskalkoenen, vanaf het opzetten bij aanvang van de mestperiode tot de aflevering voor de slacht

0,884

Schapen

Fokschapen en lammeren tot ca. 25 kg

10,3

 

Overige schapen

9,3

Geiten

Melkgeiten en lammeren tot ca. 10 kg

5,8

 

Overige geiten

3,1

Eenden

Ouderdieren van vleeseenden

0,5

 

Vleeseenden

0,39

Konijnen

Vrouwelijke konijnen die ten minste eenmaal zijn gedekt en niet-gespeende jongen

1,24

 

Fokrammen, bestemd voor het fokken van vleeskonijnen

0,75

 

Opfokkonijnen vanaf ca. 80 dagen oud tot de eerste dekking

1,01

 

Vleeskonijnen vanaf het spenen tot ca. 80 dagen oud en opfokkonijnen tot 80 dagen oud

0,4

Parelhoenders

Vleesparelhoenders

0,437

Bijlage 2. , behorende bij artikel 2.42, vierde lid, concentraties van bacteriegroeiremmende stoffen

Stof

Aantoonbare concentraties

Beta-lactam antibiotica

 

benzylpenicilline

0,003 IE/ml

ampicilline

0,002 µg/ml

cloxacilline

0,02 µg/ml

cefalexine

0,1 µg/ml

ceftiofur

0,05 µg/ml

   

Overige antibiotica

 

sulfamethazine

0,2 µg/ml

oxytetracycline

0,2 µg/ml

neomycine

0,5 µg/ml

tylosine

0,05 µg/ml

Bijlage 3. , behorende bij artikel 2.58, derde lid, berekening van de omrekeningsfactor

A. Gebruik van één rijdende melkontvangst

  • 1. Indien de ontvanger van boerderijmelk gebruik maakt van één rijdende melkontvangst wordt na beëindiging van een melkrit met de desbetreffende rijdende melkontvangst het gewicht van de ontvangen melk door middel van een weegbrug of weegtank in kilogrammen voldoende nauwkeurig vastgesteld. Dat gewicht wordt gedeeld door het totale aantal gedurende die rit ontvangen liters melk, zoals dat met behulp van de vloeistofmeetinstallatie op de desbetreffende rijdende melkontvangst werd vastgesteld.

  • 2. Bij gebruikmaking van een weegbrug wordt voor de bepaling van de omrekeningsfactor:

    • 1°. na beëindiging van een melkrit eerst het gewicht van de geladen rijdende melkontvangst vastgesteld, alvorens het gewicht van de lege rijdende melkontvangst te bepalen, of

    • 2°. voor aanvang van een melkrit het gewicht van de lege rijdende melkontvangst vastgesteld en na beëindiging van de melkrit het gewicht van de geladen rijdende melkontvangst bepaald en wordt bij de vaststelling van de omrekeningsfactor rekening gehouden met het verbruik van dieselolie door de rijdende melkontvangst. Hierbij wordt uitgegaan van een verbruik van 1 kg op 3 kilometer.

  • 3. Het gevonden getal wordt afgerond op de derde decimaal. De omrekeningsfactor voor de rijdende melkontvangst wordt vastgesteld op het getal dat resulteert uit deze afronding. Indien dat getal kleiner is dan 1,028 wordt een omrekeningsfactor van 1,028 gehanteerd.

B. Gebruik van meerdere rijdende melkontvangsten

  • 1. Indien de ontvanger van boerderijmelk gebruik maakt van twee of meer rijdende melkontvangsten wordt een uniforme omrekeningsfactor gebruikt per fabriek of per groep van fabrieken of per groep van ontvangers van boerderijmelk.

  • 2. Deze uniforme omrekeningsfactor wordt vastgesteld door de omrekeningsfactor van iedere in gebruik zijnde rijdende melkontvangst te bepalen op de wijze omschreven in onderdeel A. Het, op de in onderdeel A omschreven wijze, vastgestelde gewicht in kilogrammen van de melk ontvangen door rijdende melkontvangsten, waarvan de omrekeningsfactoren niet kleiner zijn dan 1,028 en niet groter dan 1,035, wordt gedeeld door de totale hoeveelheid door deze rijdende melkontvangsten ontvangen melk in liters.

  • 3. De op deze wijze vastgestelde uniforme omrekeningsfactor geldt voor alle in gebruik zijnde rijdende melkontvangsten, inclusief die rijdende melkontvangsten waarvan de omrekeningsfactoren kleiner zijn dan 1,028 of groter dan 1,035. De ontvanger van boerderijmelk draagt er zorg voor dat voor de weging van de rijdende melkontvangst ten behoeve van de vaststelling van de omrekeningsfactor een voor de desbetreffende ontvanger van boerderijmelk representatief aantal leveranties boerderijmelk wordt gehanteerd.

  • 4. De uniforme omrekeningsfactor wordt éénmaal per uitbetalingsperiode bepaald. Van elke in gebruik zijnde rijdende melkontvangst wordt de datum en het tijdstip waarop de vaststelling van de omrekeningsfactor plaatsvindt vastgelegd.