Beleidsregels sturing van en toezicht op de NIWO

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2013 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 5 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/241286, houdende vaststelling beleidsregels van de Minister van Infrastructuur en Milieu voor de sturing van en het toezicht op de NIWO (Beleidsregels sturing van en toezicht op de NIWO)

§ 2. Financieel toezicht

Artikel 2. Inhoud tarievenvoorstel

  • 1 De minister besteedt bij de beoordeling van het voorstel voor de tarieven en tariefwijzigingen van de NIWO ten behoeve van de goedkeuring op grond van artikel 17 van de Kaderwet in ieder geval aandacht aan de volgende aspecten:

    • a. de voorgestelde tarieven per taak dan wel per cluster van taken;

    • b. voorgestelde wijzigingen in het tarievenbeleid;

    • c. de invloed van en consequenties voor de vermogenspositie;

    • d. de mate van kostendekkendheid en de kostenontwikkeling per taak dan wel per cluster van taken;

    • e. de invloed van efficiëntieontwikkelingen;

    • f. de invloed van loon-, prijs- en volumeontwikkelingen.

  • 2 De NIWO informeert de minister bij voorgestelde tariefwijzigingen en tarieven voor nieuwe taken of clusters van taken inzake de mogelijk aan het voorstel gekoppelde gevoeligheden.

Artikel 3. Begroting

  • 1 Ten behoeve van de goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de begroting conform artikel 29 van de Kaderwet beoordeelt de minister de begroting zoals door de NIWO bij de minister neergelegd na instemming van het bestuur en besteedt daarbij in ieder geval aandacht aan hetgeen in het tweede lid benoemd.

  • 2 De begroting bevat de navolgende elementen, waarbij ter vergelijking bij de onderdelen a, b en c tevens de gerealiseerde gegevens van het laatst afgesloten boekjaar (t-1), de oorspronkelijke begroting van het lopende jaar (t) en de geprognosticeerde realisatie van het lopende jaar (t) worden vermeld:

    • a. de begroting conform artikel 27 van de Kaderwet aangevuld met de kosten en opbrengsten, zowel met betrekking tot de gehele exploitatie als onderscheiden per taakcluster;

    • b. de begrote gecomprimeerde balans per ultimo van het begrotingsjaar;

    • c. de wijze van financiering;

    • d. een overzicht en bedrijfseconomische onderbouwing van investeringen van zwaarwegend belang;

    • e. een toelichting op de onderdelen a tot en met d.

§ 3. Taakuitoefening

Artikel 4. Risicoprofiel en kernprestatie-Indicatoren

  • 1 De minister maakt gebruik van een door de NIWO opgesteld risicoprofiel om risicogestuurd toezicht te kunnen houden. Het risicoprofiel bevat de belangrijkste risico’s van de continuïteit en de kwaliteit van de taakuitvoering van de NIWO en geeft weer op welke wijze deze zijn afgedekt, alsmede de financiële consequenties daarvan.

  • 2 De minister zet kernprestatie-indicatoren in. De kernprestatie-indicatoren komen tot stand in afstemming tussen NIWO en minister mede op basis van het in het eerste lid genoemde risicoprofiel.

Artikel 5. Oordeelsvorming

De minister vormt zich een oordeel over de kwaliteit van de taakuitoefening van de NIWO. Daarbij baseert hij zich onder meer op

  • a. de bevindingen voortvloeiend uit de in artikel 19, tweede lid, van de Kaderwet bedoelde voorzieningen;

  • b. de regelmatig door de NIWO gehouden klant- en medewerkerstevredenheidsonderzoeken;

  • c. de kernprestatie-indicatoren zoals bedoeld in artikel 4;

  • d. de jaarrekening, het jaarverslag, de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen van de accountant.

§ 4. Opdracht en inkadering van taken en activiteiten

Artikel 6. Uitvoeringstoets

  • 1 De minister legt voornemens tot het opdragen van taken of het stellen van regels met betrekking tot de uitoefening van de taken bij of krachtens een wet waarvoor hij eerste verantwoordelijke is en tot het stellen van beleidsregels tijdig aan de NIWO voor met het oog op een uitvoeringstoets.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op voornemens van de minister en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot medewerking van de NIWO aan samenwerking tussen bestuursorganen.

  • 3 De minister verbindt de in het eerste en tweede lid bedoelde consultatie zoveel mogelijk met de jaarcyclus van begroting van de NIWO.

Artikel 7. Instemmingstoets minister

  • 1 De NIWO legt tot haar gerichte voorstellen tot taakopdracht van een ander bestuursorgaan tijdig voor aan de minister met het oog op het verkrijgen van diens instemming.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op voornemens van de NIWO tot het verrichten van marktactiviteiten, die nog niet bij of krachtens de wet of bij een eerder besluit van de minister zijn toegestaan.

  • 3 De minister besteedt bij het toetsen van de in het eerste en tweede lid bedoelde voorstellen en voornemens in ieder geval aandacht aan de volgende aspecten:

    • a. de taken en marktactiviteiten zijn verenigbaar met de reeds aan het zbo opgedragen taken en niet in strijd met overige wet- en regelgeving of rijksbeleid;

    • b. er is voorzien in een kostendekkende financiering van de taken en marktactiviteiten door de opdrachtgever of gebruikers.

  • 4 Met het oog op de in het zesde lid bedoelde toetsing legt de NIWO aan de minister een uitwerking en onderbouwing voor van het voorstel voor een nieuwe taak of voornemen tot een nieuwe marktactiviteit.

  • 5 Voor zover het betreft marktactiviteiten laat de minister een markteffectentoets uitvoeren met het oog op het voorkomen van verstoring van marktverhoudingen.

  • 6 De minister toetst tevens of het systeem van doorberekening van kosten van marktactiviteiten aan afnemers voldoet aan de eisen van het Besluit markt en overheid.

  • 7 De minister integreert zijn beslissing over instemming met voorstellen en voornemens als bedoeld in het eerste en tweede lid indien die hem zijn voorgelegd in het voorstel voor de begroting, in zijn beslissing over goedkeuring van de begroting. In andere gevallen wordt een afzonderlijke instemmingsprocedure doorlopen.

Deze regels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.