Regeling klachtbehandeling politie

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2015 en zichtdatum 30-09-2024.
Geldend van 01-07-2015 t/m heden

Regeling van de Minister voor Veiligheid en Justitie van 13 december 2012, nr. 330698, houdende nadere regels over de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot en met c, van de Politiewet 2012 (Regeling klachtbehandeling politie)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 68, eerste lid, van de Politiewet 2012;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 Er is een klachtencommissie voor de Landelijke eenheid en voor iedere regionale eenheid. De klachtencommissie heeft tot taak het behandelen van een klacht over een gedraging van een ambtenaar van politie die bij de desbetreffende eenheid is tewerkgesteld. De klachtencommissie adviseert voorts, gevraagd en ongevraagd de politiechef bij zijn taak, genoemd in artikel 70, tweede lid, van de wet.

  • 2 De klachtencommissie voor de regionale eenheid is tevens belast met het gevraagd en ongevraagd adviseren van de korpschef over klachten over gedragingen van ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een ondersteunende dienst en hun werkgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel x, onder 3, van het Besluit algemene rechtspositie politie hebben in het gebied dat die regionale eenheid bestrijkt.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, kan de politiechef van een eenheid, in voorkomende gevallen besluiten, na overleg met de voorzitter van de klachtencommissie voor die eenheid, de behandeling van en advisering over een klacht over te dragen aan een klachtencommissie voor een andere eenheid.

Artikel 3

  • 1 Iedere klachtencommissie heeft een voorzitter en ten hoogste twee plaatsvervangend voorzitters. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitters hebben in het bijzonder de taak de onafhankelijkheid van de commissie te bewaken.

  • 2 De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitters en de overige leden van de klachtencommissie worden benoemd, herbenoemd en ontslagen door de Minister. De benoeming vindt plaats op basis van een open sollicitatieprocedure.

  • 3 De benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitters en de overige leden van een klachtencommissie voor een regionale eenheid vindt plaats op gezamenlijke aanbeveling van de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie. De regioburgemeester hoort voor de aanbeveling de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert. De klachtencommissie en de politiechef adviseren de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie over de aanbeveling.

  • 4 De benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitters en de overige leden van een klachtencommissie voor de Landelijke eenheid vindt plaats op aanbeveling van het College van de procureurs-generaal. De klachtencommissie en de politiechef adviseren het College van procureurs-generaal over de aanbeveling.

  • 6 Een advies over een klacht dient door drie leden tot stand te komen. In nader te bepalen gevallen, te bepalen in het huishoudelijk reglement, bedoeld in artikel 5, zesde lid, kan hiervan worden afgeweken.

  • 7 Bij de samenstelling van de klachtencommissie wordt in ieder geval zorg gedragen voor de benodigde juridische deskundigheid, vaardigheden op het gebied van geschillenbeslechting of bemiddeling en kennis van het politiewerk. De leden van de klachtencommissie komen uit diverse maatschappelijke geledingen.

  • 8 De politiechef wijst een ambtelijk secretaris aan. De ambtelijk secretaris neemt niet deel aan de besluitvorming van de commissie en is niet betrokken bij de behandeling of coördinatie van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie.

  • 9 De leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar en kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.

  • 10 De zittingen van de klachtencommissie zijn niet openbaar, tenzij de voorzitter anders beslist.

Artikel 4

  • 3 De nationale klachtencommissie wijst uit haar midden een vaste voorzitter en een plaatsvervanger aan, die de onafhankelijkheid van de nationale klachtencommissie bewaken.

  • 4 Een advies dient door drie leden tot stand te komen. In nader te bepalen gevallen, te bepalen in het huishoudelijk reglement zoals bedoeld in artikel 5, zesde lid, kan hiervan worden afgeweken.

  • 5 De Minister wijst een ambtelijk secretaris aan wanneer de nationale klachtencommissie in functie komt. De ambtelijk secretaris neemt niet deel aan de besluitvorming van de commissie en is niet betrokken bij de behandeling of coördinatie van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie.

  • 6 De zittingen van de nationale klachtencommissie zijn niet openbaar, tenzij de voorzitter anders beslist.

Artikel 5

  • 1 De klachtencommissie stelt jaarlijks een jaarverslag van haar werkzaamheden vast overeenkomstig een door de korpschef in overeenstemming met de voorzitters van de klachtencommissies vastgesteld model. De nationale klachtencommissie stelt alleen een jaarverslag op wanneer de nationale klachtencommissie in het betreffende jaar de Minister of de korpschef heeft geadviseerd bij hun in artikel 70, derde en vijfde lid, van de wet genoemde taken.

  • 2 De klachtencommissies registreren de klachten conform de uniforme rubricering zoals bepaald krachtens artikel 6, eerste lid.

  • 3 Het jaarverslag wordt uiterlijk 1 maart aangeboden aan de politiechef, alsmede aan de korpschef ten behoeve van het jaarverslag van de politie. Het jaarverslag van de nationale klachtencommissie wordt in voorkomende gevallen uiterlijk 1 maart aangeboden aan de Minister en de korpschef.

  • 4 De Minister, de korpschef en de politiechef verstrekken de klachtencommissies alle gegevens die zij voor behandeling en advisering nodig achten.

  • 5 De leden van de klachtencommissies gaan vertrouwelijk om met informatie die zij vernemen tijdens de klachtbehandeling.

  • 6 De commissies, bedoeld in artikel 2, eerste lid, eerste volzin, stellen gezamenlijk een huishoudelijk reglement op waarin in ieder geval afspraken staan over een gedeelde werkwijze en de werking van de nationale klachtencommissie. De korpschef biedt hierin ondersteuning.

Artikel 6

  • 1 De Minister, de korpschef en de politiechefs registreren op basis van een uniforme rubricering de bij hen ingediende klachten, de wijze waarop de klacht is afgedaan en de genomen beslissingen. De korpschef draagt zorg voor de uniforme rubricering.

  • 2 De korpschef doet eenmaal per jaar een verslag over de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie aan de Minister toekomen.

  • 3 De Minister biedt het verslag, bedoeld in het tweede lid, aan de Tweede Kamer aan.

  • 4 De verslagen, bedoeld in dit artikel en in artikel 5, bevatten geen gegevens die tot individuele personen herleidbaar zijn.

Artikel 7

De korpschef stelt nadere regels vast omtrent de uniforme wijze waarop de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie binnen de politieorganisatie wordt uitgevoerd.

Artikel 8

  • 2 De verplichting, bedoeld in artikel 3, eerste lid, om de leden van de klachtencommissie te benoemen op basis van een open sollicitatieprocedure, is niet van toepassing op de benoeming met ingang van 1 januari 2013, voor zover het een commissielid betreft dat voor 1 januari 2013 lid was van een klachtencommissie als bedoeld in artikel 61, tweede lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993, zoals dit luidde voor 1 januari 2013.

  • 3 In afwijking van artikel 3, tweede lid, tweede volzin, kunnen de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitters en de overige leden van de klachtencommissie tot 1 juni 2015 worden benoemd uit het midden van de leden van de klachtencommissie.

  • 4 In afwijking van artikel 3, tweede lid, behouden de voor 1 december 2014 benoemde leden die hoedanigheid tot uiterlijk 1 juni 2015.

  • 5 In afwijking van artikel 3, tweede lid, behouden de voor 1 december 2014 aangewezen voorzitters respectievelijk plaatsvervangers die hoedanigheid tot de datum waarop de Minister hen uit die hoedanigheid ontheft, tot uiterlijk 1 juni 2015.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten