Regeling diergeneesmiddelen

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2014 en zichtdatum 01-03-2014.
Geldend van 01-03-2014 t/m 30-06-2014

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 12 december 2012, nr. WJZ/12375453, houdende regels inzake diergeneesmiddelen (Regeling diergeneesmiddelen)

De Minister van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op

Beschikking van de Raad van 17 december 1999 betreffende het op de markt brengen en het toedienen van boviene somatotropine (BST) en tot intrekking van Beschikking 90/218/EEG (1999/879/EG);

Richtlijn 90/167/EEG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (PbEG 1990, L 092);

Richtlijn 91/412/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1991 tot vastlegging van beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 1991, L 228);

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG 1996, L 125);

Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG 1996, L 125);

Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 2001, L 311);

Richtlijn 2004/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEU 2004, L 136);

Richtlijn 2006/130/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 december 2006 tot uitvoering van Richtlijn nr. 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de vaststelling van criteria voor de vrijstelling van het vereiste van een voorschrift van een dierenarts voor het verstrekken van bepaalde geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik ten behoeve van voor de productie van levensmiddelen bestemde dieren (PbEG 2006, L 349);

Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PbEU 2004, L 136);

Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2009, L 152);

Verordening (EG) nr. 1950/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 2006 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik van een lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen (PbEG 2006, L 367);

Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 november 2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEU 2008. L 334);

Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van de Europese Unie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2010, L 15);

de artikelen 2.19, derde lid, onderdelen c, d en f, 2.20, derde lid, 2.22, derde lid, 2.25, tweede lid, 5.1, vierde lid, 7.2, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin, aanhef, 7.3, derde lid, 7.4, tweede lid, onderdeel a, 7.5, vierde lid, 7.6, eerste en derde lid, 7.9, 9.1, eerste en vierde lid, en 6.4 in samenhang met 2.19, tweede, vierde en vijfde lid, 2.20, tweede lid, 2.21, eerste lid, 2.22, tweede lid, 7.2, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, eerste volzin, en derde lid, en 7.6, eerste lid, van de Wet dieren;

de artikelen 4, eerste lid, 5, onderdeel b, en 6, tweede lid, van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde 1990,

de artikelen 2.1, vierde lid, 2.3, derde lid, 2.5, tweede lid, 2.8, tweede lid, onderdeel b, 2.13, onderdelen a, b, d, e en j, 2.14, tweede lid, 2.18, vierde lid, 3.1, tweede lid, 3.2, tweede lid, 3.4, vierde lid, 3.5, eerste lid, 3.6, vijfde lid, 3.19, tweede lid, 3.22, vierde lid, 4.1, tweede lid, 4.2, tweede en derde lid, 4.3, tweede lid, 4.6, onderdeel d, onder 2°, 4.8, onderdelen d, e en g, 4.9, eerste lid, 4.10, tweede lid, 4.11, derde lid, 4.18, eerste lid, aanhef, 4.21, tweede lid, 4.23, 5.1, derde lid, 5.2, eerste, tweede en derde lid, 5.3. tweede lid, 5.4, tweede tot en met vierde lid, 5.7, tweede lid, 5.8, eerste lid, 6.2, tweede lid, 7.6, eerste lid, onderdelen g, h en i, 8.1, tweede lid, 8.3, 8.4, 8.5, eerste lid, 8A.1, vijfde lid, 8A.2, zesde en zevende lid, 8A.3, tweede lid, 8A.5, eerste lid, 8A.8, tweede lid, 8A.11, eerste lid, 8A.13, derde lid, 9.1, 9.3 van het Besluit diergeneesmiddelen;

de artikelen 8 en 11 van het Besluit paraveterinairen;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemeen deel

§ 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • antimicrobiële diergeneesmiddelen: diergeneesmiddelen, niet zijnde sera of entstoffen, die substanties bevatten die al dan niet na omzetting, in staat zijn in een dier de vermeerdering van micro-organismen of virussen te verhinderen bij een concentratie van 10 microgram/ml of lager, of die in staat zijn de groei van een cultuur van micro-organismen of virussen tegen te gaan bij een concentratie van 5 microgram/ml of lager;

    • algemene benaming: de door de Wereldgezondheidsorganisatie aanbevolen algemene internationale benaming of, bij ontstentenis daarvan, de algemeen gangbare benaming;

    • aquacultuurdieren: levende vissen en schaal- en weekdieren die afkomstig zijn van een bedrijf, met inbegrip van voor een bedrijf bestemde dieren die oorspronkelijk in het wild leefden;

    • autovaccin: entstof die bereid is met behulp van een uit één of meer dieren geïsoleerde pathogene organismen of antigenen met het oog op de incidentele toepassing bij datzelfde dier of diezelfde dieren of dieren die daarmee tezamen worden gehouden op dezelfde locatie;

    • Beschikking 1999/879/EG: Beschikking van de Raad van 17 december 1999 betreffende het op de markt brengen en het toedienen van boviene somatotropine (BST) en tot intrekking van Beschikking 90/218/EEG (PbEG 1999 L 879);

    • besluit: Besluit diergeneesmiddelen;

    • Bureau diergeneesmiddelen: Bureau diergeneesmiddelen, organisatorische eenheid ressorterend onder het Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (ACBG), bedoeld in artikel 3, vijfde lid, onderdeel a, onder 3°, van het Organisatiebesluit VWS 2010;

    • Commissie: Commissie registratie diergeneesmiddelen, bedoeld in artikel 2.1;

    • experimentele keuring: een keuring voor controle als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van Richtlijn 2001/82/EG;

    • hormoonpreparaten: diergeneesmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit één of meer substanties die al dan niet na omzetting in het lichaam in een dier een fysiologisch gelijksoortige of tegengestelde werking uitoefenen als een of meer natuurlijke hormonen of die bestemd zijn om de werking van hormonen of endocriene organen rechtstreeks te beïnvloeden, zonder effect te hebben op de immuniteit van een dier;

    • ingrijpende wijziging: ingrijpende wijziging van type II als bedoeld in artikel 2, derde lid, en bijlage II, onderdeel 2, bij Verordening (EG) nr. 1234/2008;

    • kleine wijziging van de eerste categorie: kleine wijziging van type IA als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en bijlage II, onderdeel 1, bij Verordening (EG) nr. 1234/2008;

    • kleine wijziging van de tweede categorie: kleine wijziging van type IB als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 1234/2008;

    • landbouwhuisdieren: runderen, varkens, schapen, geiten, eenhoevigen, pluimvee en tamme konijnen, alsook wilde dieren van genoemde soorten en wilde herkauwers, voor zover zij op een bedrijf worden gehouden;

    • minister: Minister van Economische Zaken;

    • officieel toezicht: toezicht als bedoeld in artikel 17 van richtlijn 96/23;

    • partijvrijgiftecertificaat: document afgegeven door Bureau diergeneesmiddelen op grond waarvan de desbetreffende partij in de handel mag worden gebracht;

    • partijvrijgiftedocument: document opgesteld door de houder van de vergunning voor vervaardiging, degene die melding doet van invoer of de houder van de vergunning voor invoer ter zake van een bepaalde partij van een diergeneesmiddel:

      • a. waarin is vermeld de naam en het registratienummer van het middel, het nummer van de desbetreffende partij en de partijgrootte,

      • b. dat ondertekend is door de persoon die verantwoordelijk is voor de kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderdeel f, van het besluit,

      • c. dat een verklaring bevat dat:

        • 1°. de bereiding en de kwaliteitscontroles van die partij in overeenstemming zijn met de eisen die aan goede praktijken bij het vervaardigen van een diergeneesmiddel zijn gesteld, en

        • 2°. de partij voldoet aan de documenten, waaronder het dossier, die overeenkomstig artikel 12, derde lid, van richtlijn 2001/82/EG zijn overgelegd bij de aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken diergeneesmiddel;

    • partijprotocol: document opgesteld door de houder van de vergunning voor vervaardiging van een bepaalde partij van een diergeneesmiddel waarop het verloop en de technische en wetenschappelijke resultaten van de bij de vergunning voor het in de handel brengen voorgeschreven controles zijn vermeld of, indien het product is ingevoerd uit een land niet behorend tot een EER-lidstaat, het verloop en de technische en wetenschappelijke resultaten van de controles, die voor de invoer zijn voorgeschreven;

    • reconstitutie: het bijeenbrengen van verschillende componenten tot een gebruiksklaar diergeneesmiddel;

    • resistentie-inducerende diergeneesmiddelen: diergeneesmiddelen die een blijvende resistentie kunnen induceren bij voordien voor dat diergeneesmiddel gevoelige pathogene micro-organismen, virussen, inwendige parasieten of uitwendige parasieten;

    • Richtlijn 90/167/EEG: Richtlijn 90/167/EEG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (PbEG 1990, L 092);

    • Richtlijn 91/412/EEG: Richtlijn nr. 91/412/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1991 tot vastlegging van beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 1991, L 228);

    • Richtlijn 2006/130/EG: Richtlijn nr. 2006/130/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 december 2006 tot uitvoering van Richtlijn nr. 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de vaststelling van criteria voor de vrijstelling van het vereiste van een voorschrift van een dierenarts voor het verstrekken van bepaalde geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik ten behoeve van voor de productie van levensmiddelen bestemde dieren (PbEG 2006, L 349);

    • uitbreiding van een vergunning voor het in de handel brengen: uitbreiding als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1234/2008;

    • veiligheidsonderzoek na verstrekking van een vergunning voor het in de handel brengen: een farmaco-epidemiologisch onderzoek of een klinische proef die overeenkomstig de vergunning voor het in de handel brengen wordt uitgevoerd teneinde een gevaar voor de veiligheid in verband met een diergeneesmiddel waarvoor de vergunning is verstrekt te specificeren of te onderzoeken;

    • Verordening (EG) nr. 1950/2006: Verordening (EG) nr. 1950/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 2006 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik van een lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen (PbEG 2006, L 367);

    • Verordening (EG) nr. 1234/2008: Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 november 2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEU 2008. L 334);

    • Verordening (EU) nr. 37/2010: Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van de Europese Unie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2010, L 15);

  • 2 Onder een gewaarmerkt afschrift wordt mede verstaan een elektronisch verschaft afschrift waaruit de authenticiteit van het origineel genoegzaam blijkt.

Hoofdstuk 2. Behandeling aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel

§ 1. Procedure

Artikel 2.1. Commissie registratie diergeneesmiddelen

  • 1 Er is een Commissie registratie diergeneesmiddelen.

  • 2 De Commissie adviseert, desgevraagd, de minister over vergunningen voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel.

  • 3 De minister benoemt en ontslaat de leden van de Commissie.

  • 4 De Commissie bestaat uit zeven leden en vergadert met minimaal vijf leden.

Artikel 2.2. Voorbereiding van het advies door de Commissie

De minister en de Commissie voor de voorbereiding van haar adviezen kunnen een beoordeling van een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van het besluit laten verrichten door het:

  • a. Centraal Veterinair Instituut, onderdeel van de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek;

  • b. RIKILT – instituut voor voedselveiligheid, onderdeel van de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek;

  • c. Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne.

Artikel 2.3. Aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen

Een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen wordt ingediend bij Bureau diergeneesmiddelen met een door de minister vastgesteld formulier of een op de website van Bureau diergeneesmiddelen beschikbaar gestelde elektronische wijze van aanvragen.

Artikel 2.4. Documenten

Het formulier, bedoeld in artikel 2.3, is verkrijgbaar bij Bureau diergeneesmiddelen.

Artikel 2.5. Samenvatting van de productkenmerken

De samenvatting van de productkenmerken, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, van het besluit, bevat in onderstaande volgorde de volgende informatie:

  • a. de naam van het diergeneesmiddel met vermelding van de concentratie en de farmaceutische vorm,

  • b. de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling aan werkzame stoffen en hulpstoffen, , waarvan de kennis onmisbaar is voor een juiste toediening van het diergeneesmiddel, onder vermelding van de gebruikelijke algemene of scheikundige benamingen,

  • c. de farmaceutische vorm,

  • d. de volgende klinische gegevens:

    • 1°. diersoorten waarvoor het diergeneesmiddel is bestemd,

    • 2°. bij welke aandoening of aandoeningen het diergeneesmiddel bij welke diersoort kan worden toegepast,

    • 3°. contra-indicaties,

    • 4°. bijzondere waarschuwingen per diersoort,

    • 5°. bijzondere voorzorgsmaatregelen bij het toepassen, waaronder de bijzondere voorzorgsmaatregelen die in acht moeten worden genomen door degene die het diergeneesmiddel toepast,

    • 6°. bijwerkingen, waaronder de frequentie en ernst,

    • 7°. toepassing tijdens drachtigheid, lactatie of eierproductie,

    • 8°. interactie met andere diergeneesmiddelen of andere vormen van interactie,

    • 9°. dosering en wijze van toepassing,

    • 10°. in voorkomend geval van overdosering:

      • de symptomen,

      • de noodprocedures, en

      • de tegengiffen,

    • 11°. de in acht te nemen wachttermijnen bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd voor de verschillende levensmiddelen, waaronder die waarvoor geen wachttermijn is,

  • e. farmacologiche eigenschappen:

    • 1°. dynamische eigenschappen,

    • 2°. farmacokinetische bijzonderheden,

  • f. de volgende farmaceutische gegevens:

    • 1°. lijst van hulpstoffen,

    • 2°. voornaamste onverenigbaarheden,

    • 3°. uiterste houdbaarheidsdatum bij een ongeopende verpakking en zo nodig de uiterste gebruiksdatum na reconstitutie van het diergeneesmiddel of wanneer de primaire verpakking voor het eerst wordt geopend,

    • 4°. bijzondere voorzorgsmaatregelen bij opslag,

    • 5°. aard en samenstelling van de primaire verpakking,

    • 6°. bijzondere voorzorgsmaatregelen bij de verwijdering van niet-toegepaste diergeneesmiddelen of, in voorkomend geval, van afvalstoffen die ontstaan bij het toepassen van diergeneesmiddelen,

  • g. de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, bedoeld in artikel 2.12 van het besluit,

  • h. het nummer van de vergunning, bedoeld in artikel 2.12 van het besluit,

  • i. de datum van de eerste verstrekking van de vergunning en indien van toepassing van de verlenging van de vergunning, en

  • j. datum van herziening van de samenvatting van de productkenmerken na een besluit tot verlenging, wijziging of gedeeltelijke intrekking van de vergunning, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 5, van het besluit.

Artikel 2.6. Uitvoerige, kritische samenvattingen

  • 2 De personen, bedoeld in het eerste lid, rechtvaardigen een eventuele verwijzing naar een bibliografie als bedoeld in artikel 3.10 van het besluit.

  • 3 Bij de samenvattingen, bedoeld in het eerste lid, wordt een beknopt curriculum vitae van de personen, bedoeld in het eerste lid, in een bijlage opgenomen, waarin de technische capaciteiten en beroepskwalificaties van deze personen zijn vermeld.

Artikel 2.7. Controle van diergeneesmiddelen

De minister kan bij de behandeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van het besluit een diergeneesmiddel, waaronder een grondstof, tussenproduct of ander bestanddeel van dat diergeneesmiddel, onderwerpen aan een onderzoek door een laboratorium aangewezen krachtens een EU-rechtshandeling of krachtens artikel 8.3 van het besluit om:

  • a. te verzekeren dat de door de fabrikant toegepaste en in het dossier beschreven controlemethoden bevredigend zijn en

  • b. zich ervan te vergewissen, met name door overleg met het aangewezen laboratorium, dat de door de aanvrager voorgelegde analytische methode voor de opsporing van residuen bevredigend is.

Artikel 2.8. Beoordelingsrapport

Een beoordelingsrapport als bedoeld in artikel 2.12, onder c, van het besluit, bevat tenminste de beoordeling van en opmerkingen over het dossier betreffende de resultaten van:

  • a. de farmaceutische proeven,

  • b. de onschadelijkheids- en residuproeven,

  • c. de preklinische en klinische proeven,

  • d. het onderzoek naar de veiligheid van de toediener, en

  • e. de milieurisicobeoordeling.

Artikel 2.9. Aanvraag in twee of meer EER-lidstaten en wederzijdse erkenning

  • 1 De aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 2.4 van het besluit, overlegt documenten waarin hij:

    • a. verklaart dat het ingediende dossier en de uitvoerige kritische samenvattingen in alle EER-lidstaten geheel gelijk zijn en

    • b. aan Nederland verzoekt op te treden als referentielidstaat of vermeldt bij welke EER-lidstaat dit verzoek is ingediend.

  • 2 Indien de aanvrager aan de minister verzoekt om Nederland als referentielidstaat op te doen treden, overlegt hij een ontwerpbeoordelingsrapport, een ontwerpsamenvatting van de productkenmerken en een ontwerpetikettering en -bijsluiter.

§ 2. Weigeringsgronden

Artikel 2.10. Kwaliteit van werkzame stoffen in het diergeneesmiddel

Een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt geweigerd indien het diergeneesmiddel

  • a. een werkzame stof bevat:

    • 1°. die niet is opgenomen in een monografie die is opgenomen in een Europese farmacopee, samengesteld krachtens het op 22 juli 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de samenstelling van een Europese farmacopee (Trb. 1966, 115) of een farmacopee van een EER-lidstaat en

    • 2°. waarvoor bij de aanvraag geen monografie is ingediend in overeenstemming met bijlage 1 van richtlijn 2001/82/EG, of

  • b. een werkzame stof bevat die niet voldoet aan de in de desbetreffende monografie gegeven specificaties ten aanzien van de kwaliteit.

Artikel 2.11. Verboden substanties

Een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt niet in behandeling genomen, indien het diergeneesmiddel:

  • a. wordt bereid, bewerkt of verwerkt met een ziekteverwekker die brucellosis melitensis, brucellosis suis, brucellosis bang of rundertuberculose kan veroorzaken,

  • b. somatotropine bevat, waaronder somatotropine als bedoeld in beschikking 1999/879/EG, of

  • c. een niet-geïnactiveerd hondsdolheidvirus bevat.

Artikel 2.12. Uitsluitend onder voorwaarden toegestane substanties

Een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt geweigerd indien het diergeneesmiddel bestemd is of mede bestemd is om te worden toegepast bij dieren die zijn bestemd voor de productie van levensmiddelen en het diergeneesmiddel:

  • a. niet voldoet aan de voorwaarden in bijlage, tabel 1, Toegestane stoffen, bij Verordening (EU) nr. 37/2010,

  • b. een substantie bevat dat niet is opgenomen in de bijlage, tabel 1, Toegestane stoffen, bij Verordening (EU) nr. 37/2010,

  • c. een substantie bevat dat is opgenomen in de bijlage, tabel 2, Verboden stoffen, bij Verordening (EU) nr. 37/2010,

  • d. een substantie bevat als bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 96/22/EG, tenzij de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op een toepassing voor therapeutische doeleinden als bedoeld in artikel 4, punt 2, van Richtlijn nr. 96/22/EG en het diergeneesmiddel niet een product als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van richtlijn 96/22/EG is,

  • e. een substantie bevat als bedoeld in bijlage III bij Richtlijn 96/22/EG, tenzij de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op een toepassing voor doeleinden als bedoeld in artikel 4 of 5 van Richtlijn nr. 96/22/EG en het diergeneesmiddel niet een product als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van richtlijn 96/22/EG is,

  • f. is bestemd voor de behandeling van paardachtigen met een substantie als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1950/2006 en de aanvraag niet voldoet aan de in deze verordening gestelde voorwaarden.

§ 3. Kanalisatie

Artikel 2.13. Aanwijzing als diergeneesmiddel dat wordt verstrekt na te zijn voorgeschreven

De minister verbindt aan de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel het voorschrift dat het diergeneesmiddel uitsluitend wordt afgeleverd na te zijn voorgeschreven als bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, indien:

  • a. voor het diergeneesmiddel een leverings- of gebruiksbeperking geldt, waaronder:

    • 1°. beperkingen die voortvloeien uit de ten uitvoerlegging van de van toepassing zijnde verdragen van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

    • 2°. beperkingen die voortvloeien uit een EU-rechtshandeling op het gebied van diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid of het milieu,

  • b. het diergeneesmiddel bestemd is om te worden toegepast bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd en ten minste één van de criteria, bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot en met h, van Richtlijn 2006/130/EG niet van toepassing is,

  • c. voor het diergeneesmiddel een bijzondere voorzorgsmaatregel geldt ten einde elk onnodig risico te vermijden voor:

    • 1°. de diersoort die de doelgroep vormt,

    • 2°. degene die de diergeneesmiddelen toepast,

    • 3°. het milieu,

  • d. het diergeneesmiddel bestemd is voor een behandeling of een pathologisch proces waarvoor een nauwkeurige voorafgaande diagnose vereist is, of waarvan de toepassing van het diergeneesmiddel de diagnose of de therapie nadien kan bemoeilijken of beïnvloeden,

  • e. het noodzakelijk is dat de voor te schrijven hoeveelheid diergeneesmiddel beperkt blijft tot de beoogde behandeling of therapie, onder meer indien:

    • 1°. er vóór de keuze van het toe te passen diergeneesmiddel een noodzaak is tot diagnosestelling, waaronder het gebruik van tests en andere diagnostische hulpmiddelen of instrumenten,

    • 2°. toepassing van het diergeneesmiddel een risico met zich brengt voor het dier, degene die het diergeneesmiddel toepast, het milieu of de volksgezondheid, of

  • f. het diergeneesmiddel een farmacologisch werkzame stof bevat die nog geen vijf jaar in de Europese Economische Ruimte in een diergeneesmiddel in de handel is.

Artikel 2.14. Advies van de Commissie registratie diergeneesmiddelen

De minister kan aan de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel het voorschrift verbinden dat het diergeneesmiddel uitsluitend wordt afgeleverd na te zijn voorgeschreven als bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, indien de Commissie registratie diergeneesmiddelen dit adviseert, omdat een diergeneesmiddel een risico met zich brengt voor het dier, degene die het diergeneesmiddel toepast, de volksgezondheid of het milieu.

Artikel 2.15. Afleveren door een houder van een vergunning voor kleinhandel

De minister verbindt aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift dat een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 2.13 en 2.14 door iedere houder van een vergunning voor kleinhandel kan worden afgeleverd, indien aan de vergunning het voorschrift, bedoeld in artikel 2.13, aanhef, is verbonden in verband met een risico voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of het milieu dat naar het oordeel van de minister beperkt is.

Artikel 2.16. Uitsluitend aflevering door de dierenarts of op recept van de dierenarts door een apotheker

De minister verbindt aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift dat een diergeneesmiddel als bedoeld in artikelen 2.13 en 2.14 uitsluitend door een dierenarts of op recept van de dierenarts door een apotheker kan worden afgeleverd, indien aan de vergunning het voorschrift, bedoeld in artikel 2.13, aanhef, is verbonden in verband met een risico voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of het milieu dat naar het oordeel van de minister niet tot de conclusie leidt dat toepassing door de dierenarts noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 2.17. Uitsluitend aflevering en toepassing door de dierenarts

De minister verbindt aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift dat een diergeneesmiddel als bedoeld in artikelen 2.13 en 2.14 uitsluitend kan worden afgeleverd door toepassing door de dierenarts, indien de artikelen 2.15 en 2.16 niet van toepassing zijn.

Artikel 2.18. Andere personen dan de dierenarts die gekwalificeerd zijn

  • 1 De minister kan aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift verbinden dat:

    • a. een andere persoon dan een dierenarts eveneens gekwalificeerd is om het diergeneesmiddel, bedoeld in artikel 2.13, aanhef, in afwijking van de artikelen 2.15 tot en met 2.17 toe te passen of af te leveren, indien die toepassing of het afleveren nodig is voor de beroepsuitoefening van een dergelijke persoon onder de bij die vergunning te stellen voorschriften of

    • b. een houder van een dier gekwalificeerd kan zijn om het diergeneesmiddel, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, toe te passen bij een in het voorschrift te bepalen behandeling onder verantwoordelijkheid van de dierenarts.

  • 2 In afwijking van krachtens deze paragraaf aan een vergunning verbonden voorschriften worden in bijlage 1 bij deze regeling toepassingen van werkzame stoffen aangewezen die als diergeneesmiddel bij een diersoort door:

    • a. andere personen dan de dierenarts toegepast kunnen worden indien deze persoon naar het oordeel van de minister onder nader te stellen voorschriften voor die toepassing van een diergeneesmiddel voldoende gekwalificeerd is of

    • b. houders van dieren onder verantwoordelijkheid van een dierenarts kunnen worden toegepast, indien houders van dieren naar het oordeel van de minister onder nader te stellen voorschriften voor die toepassing van een diergeneesmiddel voldoende gekwalificeerd zijn.

§ 4. Verpakking en etikettering

Artikel 2.19. Toepasselijkheid van deze paragraaf

De regels, gesteld in deze paragraaf, zijn van toepassing als:

Artikel 2.20. Verpakking

  • 1 De verpakking van een diergeneesmiddel:

    • a. is ten minste bestand tegen elke normale behandeling, waarbij rekening wordt gehouden met de risico’s van het diergeneesmiddel;

    • b. is zodanig dat de inhoud niet kan ontsnappen;

    • c. is geschikt om de samenstelling en de zuiverheid van het daarin verpakte diergeneesmiddel te waarborgen gedurende de aangegeven houdbaarheidstermijn onder de voorgeschreven of aanbevolen bewaaromstandigheden.

  • 2 De sluiting van de primaire verpakking en, in voorkomend geval, van de buitenverpakking is van zodanige aard dat deze niet zonder zichtbare en onherstelbare beschadiging kan worden geopend.

Artikel 2.21. Informatie op, bij of in een verpakking

  • 1 Alle ingevolge deze paragraaf voorgeschreven informatie op, bij of in een verpakking is gesteld in de Nederlandse taal in goed leesbaar en onuitwisbaar schrift en in begrijpelijke bewoordingen.

  • 2 Indien de bijsluiter in verschillende talen is opgesteld, is de informatie in alle gebruikte talen gelijk.

  • 3 Andere dan de ingevolge deze paragraaf voorgeschreven informatie komt op, bij of in een verpakking of op een begeleidend document slechts voor, indien deze informatie:

    • a. niet met de voorgeschreven informatie in strijd is,

    • b. niet misleidend is ten aanzien van aard, samenstelling, eigenschappen en toepassingswijze van het diergeneesmiddel en

    • c. voor zover aangebracht op de primaire verpakking, buitenverpakking of de bijsluiter, deze informatie duidelijk gescheiden is van de voorgeschreven informatie.

Artikel 2.22. Etikettering primaire verpakking en buitenverpakking

  • 1 De primaire verpakking en, in voorkomend geval, de buitenverpakking van een diergeneesmiddel vermeldt:

    • a. de naam van het diergeneesmiddel, onmiddellijk gevolgd door de concentratie en de farmaceutische vorm met dien verstande dat in het geval het diergeneesmiddel slechts één werkzame stof bevat en de naam van het diergeneesmiddel een fantasienaam is, de algemene benaming wordt vermeld;

    • b. de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling aan werkzame stoffen per doseringseenheid, of, naar gelang van de toedieningsvorm, voor een bepaald volume of een bepaald gewicht, waarbij de algemene benamingen worden gebruikt;

    • c. het nummer van de fabricagepartij;

    • d. het nummer van de vergunning voor het in de handel brengen, vooraf gegaan door de letters ‘Reg. NL’;

    • e. de naam of handelsnaam en de woonplaats of plaats van vestiging van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het besluit en, in voorkomend geval, van de door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen aangewezen vertegenwoordiger,

    • f. de diersoort waarvoor het diergeneesmiddel uitsluitend is bestemd, onder vermelding van de dosering, de wijze van gebruik en eventueel de wijze van toepassing;

    • g. de wachttermijn bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd voor alle betrokken diersoorten en voor de verschillende betrokken levensmiddelen afzonderlijk, waaronder die waarvoor geen wachttermijn is;

    • h. de uiterste gebruiksdatum;

    • i. de bijzondere voorzorgsmaatregelen voor bewaring;

    • j. de bijzondere voorzorgsmaatregelen bij het zich ontdoen van niet gebruikte diergeneesmiddelen en daarvan afkomstige afvalproducten;

    • k. de veiligheidsmaatregelen en bijzondere waarschuwingen voor de gebruiker;

    • l. de vermelding ‘diergeneesmiddel’ of ‘geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik’ met een vermelding voor diergeneesmiddelen:

      • 1°. die zonder te zijn voorgeschreven verkrijgbaar zijn: ‘Vrij’.

      • 2°. die uitsluitend na te zijn voorgeschreven verkrijgbaar zijn als bedoeld in artikel 5.8, eerste lid van het besluit ‘alleen afgeven op voorschrift van een dierenarts’ en de wijze van afleveren van het diergeneesmiddel:

        • 1°. ‘uitsluitend op recept afleveren, dan wel ‘U.R.A.’;

        • 2°. ‘uitsluitend aflevering door de dierenarts of op recept van de dierenarts door de apotheker’, dan wel ‘U.D.A.’,

        • 3°. ‘uitsluitend toepassing door de dierenarts’, dan wel: ‘U.D.D.’;

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan de minister bij de vergunning voor het in de handel brengen toestaan dat de farmaceutische vorm en de inhoud naar gewicht, volume of doseringseenheid, alleen op de buitenverpakking wordt aangegeven.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel l, is overeenkomstig artikel 58, vijfde lid, van richtlijn 2001/82/EG mede van toepassing op een diergeneesmiddel waarvoor krachtens artikel 35, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 726/2004 een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt met dien verstande dat de vermelding met betrekking tot de wijze van afleveren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l, subonderdeel 2°, in een blauw omlijnd kader is opgenomen.

Artikel 2.23. Etiket op een ampul

  • 1 In afwijking van artikel 2.22 wordt, indien de primaire verpakking bestaat uit een ampul, de informatie, bedoeld in dat artikel, uitsluitend vermeld op de buitenverpakking van de ampul.

  • 2 Op de primaire verpakking van een ampul wordt vermeld:

    • a. de naam van het diergeneesmiddel;

    • b. de hoeveelheid werkzame stoffen;

    • c. de wijze van toediening;

    • d. het nummer van de fabricagepartij;

    • e. de uiterste gebruiksdatum;

    • f. de vermelding ‘diergeneesmiddel’’ of ‘geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik’.

Artikel 2.24. Kleine primaire verpakking

Wanneer een kleine primaire verpakking slechts één gebruiksdosis bevat en de informatie, bedoeld in artikel 2.22 niet op de primaire verpakking kan worden vermeld, wordt die informatie op de buitenverpakking vermeld.

Artikel 2.25. Ontbreken buitenverpakking

Wanneer er geen buitenverpakking is wordt alle informatie, bedoeld in artikel 2.22, op de primaire verpakking vermeld.

Artikel 2.26. Bijsluiter

  • 1 In de buitenverpakking is een bijsluiter opgenomen die ten minste informatie bevat:

  • 2 Als de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, op de primaire verpakking en op de buitenverpakking is aangebracht kan een bijsluiter achterwege worden gelaten.

  • 3 Indien een diergeneesmiddel alleen bestemd is om door een dierenarts toegepast te worden kan de minister bij de vergunning bepalen dat:

    • a. een bepaald gegeven niet op het etiket of in de bijsluiter behoeft te worden vermeld;

    • b. de bijsluiter niet in het Nederlands behoeft te worden opgesteld.

Artikel 2.27. Etiket homeopathisch diergeneesmiddel

Het etiket van een diergeneesmiddel waarvoor overeenkomstig artikel 3.5 van het besluit een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt, vermeldt in afwijking van artikel 2.22, eerste lid, onderdeel l, aanhef, duidelijk leesbaar: ‘homeopathisch diergeneesmiddel’ of homeopathisch geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik’.

Artikel 2.28. Etiket homeopathisch diergeneesmiddel na vereenvoudigde aanvraag

Het etiket van een diergeneesmiddel waarvoor overeenkomstig artikel 3.4 van het besluit een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt, vermeldt in afwijking van de artikelen 2.22 en 2.27: uitsluitend de volgende informatie:

  • a. ‘homeopathisch diergeneesmiddel zonder goedgekeurde therapeutische indicaties’ of homeopathisch geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik zonder goedgekeurde therapeutische indicaties’;

  • b. de naam van het diergeneesmiddel en de wetenschappelijke benaming van de homeopathische grondstof of grondstoffen, gevolgd door de verdunningsgraad, waarvoor gebruik wordt gemaakt van de Europese Farmacopee of bij ontstentenis daarvan, een in de EER-lidstaten officieel gebruikte farmacopee, met dien verstande dat indien het diergeneesmiddel uit meer dan één homeopathische grondstof bestaat, de etikettering naast de wetenschappelijke benaming van deze grondstoffen ook een fantasienaam kan vermelden;

  • c. het nummer waaronder de vergunning is verstrekt, voorafgegaan door de letters ‘Reg. NL H’;

  • d. de naam of handelsnaam en het adres van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het besluit alsmede, indien de houder van de vergunning voor vervaardiging niet tevens houder van de vergunning voor het in de handel brengen is, de naam, de handelsnaam of het merk van de houder van de vergunning voor vervaardiging als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van het besluit voor het bereiden van een diergeneesmiddel;

  • e. de diersoort of diersoorten waarvoor de dosering of doseringen waarin en de wijze of wijzen waarop het betrokken diergeneesmiddel uitsluitend mag worden gebruikt;

  • f. het nummer van de fabricagepartij;

  • g. de uiterste gebruiksdatum;

  • h. de farmaceutische vorm;

  • i. de inhoud van de primaire verpakking naar gewicht, volume of aantal doses;

  • j. de aanbevelingen omtrent de wijze van bewaring en zo nodig aan wijzingen omtrent te nemen voorzorgsmaatregelen bij het zich ontdoen van niet gebruikte diergeneesmiddelen en daarvan afkomstige afvalproducten;

  • k. zonodig de veiligheidsmaatregelen en bijzondere waarschuwingen voor de gebruiker.

Artikel 2.29. Etiket en bijsluiter bij ontheffing of vrijstelling

Alle ingevolge deze paragraaf voorgeschreven informatie is van overeenkomstige toepassing bij een diergeneesmiddel waarvoor een vrijstelling of een ontheffing is verleend met toepassing van hoofdstuk 3, paragraaf 5, van het besluit.

§ 5. Verlenging

Artikel 2.30. Veiligheidsverslag bij verlenging

De vergunninghouder overlegt bij de aanvraag om verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen het verslag, bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b, over perioden waarover nog geen verslag is overgelegd voorzover de informatie in dit verslag niet is opgenomen in een document in de lijst, bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, van het besluit.

§ 6. Wijziging van een niet volgens een communautaire procedure verstrekte vergunning voor het in de handel brengen

Artikel 2.31. Toepasselijkheid van deze paragraaf

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen die niet met toepassing van een procedure als bedoeld in de artikelen 2.1, derde lid, 2.4, tweede lid, 2.23, 2.24 of 2.25 van het besluit is verstrekt.

Artikel 2.32. Verbod zonder kennisgeving veiligheidsmaatregelen te nemen, wijzigingen aan te brengen en weigering verstrekking van informatie

Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 22, 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1234/2008.

Artikel 2.33. Kennisgeving en aanvraag van een wijziging

  • 1 Een kennisgeving of een aanvraag van een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel, die geen uitbreiding van die vergunning inhoudt, bevat de elementen, bedoeld in Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1234/2008.

Artikel 2.34. Kleine wijziging van de eerste categorie

  • 1 Een kennisgeving van een kleine wijziging van de eerste categorie van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt in behandeling genomen in overeenstemming met artikel 13bis van Verordening (EG) nr. 1234/2008.

  • 2 Met overeenkomstige toepassing van artikel 2.6 van het besluit kan een indiener in de gelegenheid worden gesteld om een kennisgeving aan te vullen, ingeval de kennisgeving ongeldig is.

Artikel 2.35. Kleine wijziging van de tweede categorie

  • 1 Een aanvraag omtrent een kleine wijziging van de tweede categorie van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt behandeling genomen in overeenstemming met artikel 13 ter of artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1234/2008.

  • 2 Met overeenkomstige toepassing van artikel 2.6 van het besluit kan een indiener in de gelegenheid worden gesteld om een kennisgeving aan te vullen, ingeval de kennisgeving ongeldig is.

  • 3 Een besluit wordt genomen binnen de termijn, genoemd in artikel 13 ter, tweede lid, of artikel 20, zevende lid, onderdeel b, van Verordening (EG) nr. 1234/2008 tenzij aan de houder van de vergunning bij toepassing van artikel 13 ter, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1234/2008:

    • a. een ongunstig advies is gestuurd of

    • b. een gelegenheid is geboden als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Indien een houder van de vergunning een ongunstig advies is gestuurd, is artikel 13ter, derde en vierde lid van Verordening (EG) nr. 1234/2008 van toepassing.

  • 5 Indien een gelegenheid is geboden als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt een besluit genomen binnen een termijn van 30 dagen na ontvangst van de aanvullingen, tenzij binnen deze termijn een ongunstig advies als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, aan de houder van de vergunning is gestuurd.

  • 6 Indien het besluit niet wordt genomen binnen de termijn genoemd in het derde of vijfde lid, wordt de vergunning met toepassing van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege gewijzigd overeenkomstig de aanvraag en de ontvangen aanvullingen.

Artikel 2.36. Ingrijpende wijziging

  • 1 Een aanvraag omtrent een ingrijpende wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt behandeling genomen in overeenstemming met artikel 13 quater of artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1234/2008.

  • 2 Met overeenkomstige toepassing van artikel 2.6 van het besluit kan een aanvrager in de gelegenheid worden gesteld om een aanvraag aan te vullen, ingeval de aanvraag ongeldig is.

Artikel 2.37. Verscheidene wijzigingen

Indien een kennisgeving of een aanvraag als bedoeld in artikel 2.33 betrekking heeft op verscheidene wijzigingen, wordt de kennisgeving of aanvraag ingediend met inachtneming van artikel 13 quinquies of artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1234/2008.

§ 7. Wijziging van een volgens een communautaire procedure verstrekte vergunning voor het in de handel brengen

Artikel 2.38. Toepasselijkheid van deze paragraaf

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen die met toepassing van een procedure als bedoeld in de artikelen 2.1, derde lid in samenhang met het vierde lid, 2.4, tweede lid, 2.23, 2.24 of 2.25 van het besluit is verstrekt.

Artikel 2.39. Verbod zonder kennisgeving veiligheidsmaatregelen te nemen, wijzigingen aan te brengen en geen informatie te verstrekken

Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 22, 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1234/2008 en de artikelen 41, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en 42 van Verordening (EG) nr. 726/2004.

Artikel 2.40. Kennisgeving en aanvraag van een wijziging

  • 1 Een kennisgeving of een aanvraag van een wijziging, die geen uitbreiding van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel inhoudt, bevat de elementen, bedoeld in Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1234/2008, tenzij de aanvraag betrekking heeft op een diergeneesmiddel waarvoor met toepassing van Verordening (EG) nr.726/2004 een vergunning is verstrekt door de Europese Commissie.

Artikel 2.41. Kleine wijziging van de eerste categorie

  • 1 Een kennisgeving van een kleine wijziging van de eerste categorie van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt behandeling genomen volgens de procedure, bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1234/2008, in samenhang met artikel 11 van deze Verordening en bijlage IV bij deze Verordening.

  • 2 Met overeenkomstige toepassing van artikel 2.6 van het besluit kan een indiener in de gelegenheid worden gesteld om een kennisgeving aan te vullen, ingeval de kennisgeving ongeldig is.

Artikel 2.42. Kleine wijziging van de tweede categorie

  • 1 Een aanvraag omtrent een kleine wijziging van de tweede categorie van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt in behandeling genomen:

    • a. overeenkomstig de procedure, bedoeld in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1234/2008, in samenhang met artikel 11 van deze Verordening en bijlage IV bij deze Verordening, of, voor zover van toepassing,

    • b. overeenkomstig de procedure, bedoeld in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1234/2008, in samenhang met bijlagen IV en V bij deze Verordening.

  • 2 Met overeenkomstige toepassing van artikel 2.6 van het besluit kan een indiener in de gelegenheid worden gesteld om een kennisgeving aan te vullen, ingeval de kennisgeving ongeldig is.

  • 3 Een besluit wordt genomen binnen de termijn, genoemd in artikel 9, tweede lid, of artikel 20, zevende lid, onderdeel b, van Verordening (EG) nr. 1234/2008 tenzij aan de houder van de vergunning bij toepassing van artikel 9, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1234/2008:

    • a. een ongunstig advies is gestuurd of

    • b. een gelegenheid is geboden als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Indien een houder van de vergunning een ongunstig advies is gestuurd, is artikel 9, derde en vierde lid van Verordening (EG) nr. 1234/2008 van toepassing.

  • 5 Indien een gelegenheid is geboden als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt een besluit genomen binnen een termijn van 30 dagen na ontvangst van de aanvullingen, tenzij binnen deze termijn een ongunstig advies als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, aan de houder van de vergunning is gestuurd.

  • 6 Indien het besluit niet wordt genomen binnen de termijn genoemd in het derde of vijfde lid, wordt de vergunning met toepassing van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege gewijzigd overeenkomstig de aanvraag en de ontvangen aanvullingen.

Artikel 2.43. Ingrijpende wijziging

Een aanvraag omtrent een ingrijpende wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel wordt in behandeling genomen:

  • a. overeenkomstig de procedure, bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1234/2008 in samenhang met artikel 11 van deze Verordening en bijlage IV bij deze Verordening, of, voor zover van toepassing,

  • b. overeenkomstig de procedure, bedoeld in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1234/2008, in samenhang met bijlagen IV en V bij deze Verordening.

Artikel 2.44. Verscheidene wijzigingen

Indien een kennisgeving of een aanvraag van een wijziging als bedoeld in de artikelen 2.41, 2.42 onderscheidenlijk 2.43 betrekking heeft op verscheidene wijzigingen, wordt de kennisgeving gedaan of de aanvraag ingediend met inachtneming van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1234/2008.

§ 7. Werkzaamheden Bureau diergeneesmiddelen beoordeling diergeneesmiddel

Artikel 2.45. Bijeenkomst van deskundigen

Een aanvrager kan aan Bureau diergeneesmiddelen verzoeken een bijeenkomst van deskundigen te houden in het kader van de beoordeling van een diergeneesmiddel.

§ 8. Register

Artikel 2.46. Het register

  • 2 In het register worden in voorkomend geval ter zake van het betrokken diergeneesmiddel onder vermelding van de datum aangetekend:

    • a. de verstrekking van een vergunning;

    • b. de verlenging van een vergunning;

    • c. de wijziging van een vergunning, waaronder wijziging van aan een vergunning verbonden voorschriften;

    • d. de schorsing van een vergunning;

    • e. de opheffing van een schorsing van een vergunning;

    • f. de intrekking van een vergunning;

    • g. het vervallen van een vergunning;

    • h. het uitstel van het vervallen van een vergunning.

  • 3 Vanaf de datum waarop een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel is ingetrokken of vervallen worden de op dat diergeneesmiddel betrekking hebbende gegevens uit het register nog ten minste 10 jaar bewaard.

Hoofdstuk 3. Aanvraag vergunning voor een diergeneesmiddel met specifieke kenmerken, aanvraag tot ontheffing en vrijstellingen

§ 1. Aanvraag vergunning voor een diergeneesmiddel met specifieke kenmerken

Artikel 3.1. Vereenvoudigde aanvraag vergunning voor homeopathisch diergeneesmiddel

  • 1 Een vereenvoudigde aanvraag als bedoeld in artikel 3.4 van het besluit om vergunning voor een homeopathisch diergeneesmiddel wordt in behandeling genomen, indien het dossier voldoet aan artikel 12, derde lid, van Richtlijn 2001/82/EG, met uitzondering van artikel 12, derde lid, eerste alinea, onderdelen e, h tot en met k, n, p, en de tweede alinea van Richtlijn 2001/82/EG en in overeenstemming met bijlage I, titel IV, onder 2 van richtlijn 2001/82/EG.

  • 2 Een vereenvoudigde aanvraag om vergunning voor een homeopathisch diergeneesmiddel dat is bestemd of mede is bestemd voor dieren die bestemd zijn voor de productie van levensmiddelen en overeenkomstig artikel 3.4, eerste lid, van het besluit is ingediend in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 470/2009, voldoet aan Verordening (EU) nr. 37/2010.

  • 3 Een vereenvoudigde aanvraag die betrekking heeft op een reeks diergeneesmiddelen die van dezelfde homeopathische grondstof of grondstoffen is afgeleid gaat vergezeld van de in artikel 18, tweede volzin, van Richtlijn 2001/82/EG genoemde documenten.

  • 4 Indien bij een vereenvoudigde aanvraag een verklaring wordt overgelegd dat de documenten die bij de aanvraag worden overgelegd identiek zijn aan de documenten, bedoeld in artikel 25, onderdeel b, van de Geneesmiddelenwet, worden die documenten slechts beoordeeld indien dat in verband met de toepassing op dieren in het belang van de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of het milieu nodig is.

Artikel 3.2. Aanvraag vergunning voor homeopathisch diergeneesmiddel voor gezelschapsdieren of exotische diersoorten

  • 1 Een aanvraag om vergunning voor een homeopathisch diergeneesmiddel voor toepassing bij gezelschapsdieren of exotische diersoorten, die niet bestemd zijn voor de productie van levensmiddelen wordt in behandeling genomen zonder documenten inzake de proeven, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, onderdelen a en b, indien de aanvrager door middel van gedetailleerde wetenschappelijke documentatie kan aantonen dat:

    • a. de aanvraag is afgestemd op de homeopathische veterinaire geneeskunde en

    • b. het veiligheidsniveau aanvaardbaar is.

  • 2 Indien bij een aanvraag een verklaring wordt overgelegd dat de documenten die bij de aanvraag worden overgelegd identiek zijn aan de documenten, bedoeld in artikel 25, onderdeel b, van de Geneesmiddelenwet, worden die documenten slechts beoordeeld indien dat in verband met de toepassing op dieren in het belang van de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of het milieu nodig is.

Artikel 3.3. Aanvraag vergunning voor generiek diergeneesmiddel

Indien een aanvraag omtrent een vergunning voor een generiek diergeneesmiddel betrekking heeft op:

  • a. een diergeneesmiddel van een referentiegeneesmiddel waarvoor de Europese Commissie een vergunning voor het in de handel brengen heeft verstrekt zijn de artikelen 3, derde en vierde lid, 41 tweede, derde en vierde lid, 34, vierde lid, onderdeel e, van Verordening (EG) nr. 726/2004 van toepassing;

  • b. een in Nederland octrooirechtelijk of door middel van een aanvullend beschermingscertificaat beschermd diergeneesmiddel dat wordt betrokken uit Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en daarvoor ten tijde van de registratie van het octrooi of het aanvullende beschermingscertificaat in de desbetreffende EER-lidstaat niet een dergelijke bescherming kon worden verkregen, wordt bij de aanvraag tevens overgelegd een afschrift van de schriftelijke kennisgeving aan de houder van het octrooi of het aanvullende beschermingscertificaat of de begunstigde van die bescherming met betrekking tot het referentiegeneesmiddel waaruit blijkt dat de kennisgeving is gedaan ten minste een maand voor de dag waarop de aanvraag is ingediend.

Artikel 3.4. Aanvraag vergunning voor parallelle invoer

  • 1 Een besluit omtrent een vergunning voor parallelle invoer van een diergeneesmiddel wordt genomen binnen 90 dagen na ontvangst van een volledige aanvraag.

  • 2 Indien de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een in Nederland octrooirechtelijk of door middel van een aanvullend beschermingscertificaat beschermd geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik dat wordt betrokken uit Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en daarvoor ten tijde van de registratie van het octrooi of het aanvullende beschermingscertificaat in de desbetreffende EER-lidstaat niet een dergelijke bescherming kon worden verkregen, wordt bij de aanvraag tevens overgelegd een afschrift van de schriftelijke kennisgeving aan de houder van het octrooi of het aanvullende beschermingscertificaat of de begunstigde van die bescherming met betrekking tot het referentiegeneesmiddel waaruit blijkt dat de kennisgeving is gedaan ten minste een maand voor de dag waarop de aanvraag is ingediend.

Artikel 3.5. Aanvraag afgeleide vergunning

Een besluit omtrent een afgeleide vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 3.15 van het besluit wordt genomen binnen 90 dagen na ontvangst van een volledige aanvraag.

§ 2. Vrijstellingen

Artikel 3.6. Werkzame substanties

Vrijstelling wordt verleend tot 1 januari 2015 van het verbod in artikel 2.19, eerste lid van de wet inzake het in de handel brengen van een diergeneesmiddel voor toepassing van de in bijlage 2 vermelde werkzame substanties onder de voorwaarden, genoemd in artikel 3.16 van het besluit.

Artikel 3.7. Vrijstelling diergeneesmiddelen voor specifieke diersoorten

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan een houder van een vergunning voor vervaardiging of groothandel in ieder geval niet een antimicrobieel diergeneesmiddel aan een houder van een vergunning voor kleinhandel afleveren, tenzij:

    • a. de verpakking niet meer dan vijf gram werkzame stof tetracycline, chloortetracyline, oxytetracycline of sulfonamiden bevat,

    • b. de minister voor het diergeneesmiddel op aanvraag toestemming heeft verleend voor het in de handel brengen van dat diergeneesmiddel onder aan de toestemming te verbinden voorschriften, waaronder een voorschrift als bedoeld in de artikelen 2.13 tot en met 2.18,

    • c. het diergeneesmiddel geen wezenlijke verschillen vertoont in samenstelling en werkzaamheid met een diergeneesmiddel waarvoor in een EER-lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel is verstrekt,

    • d. alle wijzigingen van het diergeneesmiddel aan Bureau diergeneesmiddelen zijn gemeld en volgens de aanwijzingen van Bureau diergeneesmiddelen zijn aangebracht.

Artikel 3.8. Vrijstelling toepassing bij dierproeven

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, gesteld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, voor het bereiden, bewerken, verwerken, verpakken, etiketteren, in Nederland brengen, vervoeren, ontvangen, voorhanden hebben, in voorraad hebben of toepassen van diergeneesmiddelen ten behoeve van dierproeven, voor zover deze proeven worden verricht met toepassing van de Wet op de dierproeven door de in die wet bedoelde vergunninghouders, onverminderd artikel 3.11.

Artikel 3.9. Ontheffing voor proeven

  • 2 Een aanvraag bestaat uit een dossier dat is samengesteld volgens het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier en waarvan het aanvraagformulier deel uitmaakt.

  • 3 Een besluit om ontheffing wordt binnen 60 dagen na ontvangst van een volledige aanvraag genomen.

Artikel 3.10. Vrijstelling verboden substanties en ziekteverwekkers

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het uitsluitend toegestaan aan de in bijlage 3 genoemde instellingen voor gebruik voor wetenschappelijke doeleinden als bedoeld in artikel 2.23, derde lid, van de wet alle ziekteverwekkers voorhanden of in voorraad te hebben.

Artikel 3.11. In de handel brengen van een dier na een proef

Een dier waarop een diergeneesmiddel of een andere substantie met mogelijk farmacologische werking is beproefd, of een levensmiddel van een dergelijk dier wordt niet in de handel gebracht, tenzij een ontheffing is verleend waarbij andersluidende voorschriften zijn gesteld en een wachttermijn is vastgesteld.

Artikel 3.12. Vrijstellingen voor toepassing van diergeneesmiddelen

In bijlage 4 bij deze regeling zijn de vrijstellingen opgenomen die krachtens hoofdstuk 3, paragraaf 5, van het besluit en artikel 10.1, eerste lid, van de wet worden verleend.

Hoofdstuk 4. Vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en vergunning voor invoer

§ 1. Procedure

Artikel 4.1. Aanvraag van een vergunning voor vervaardiging, voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en een vergunning voor invoer

  • 1 Aanvragen om een vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en een vergunning voor invoer worden ingediend bij Bureau diergeneesmiddelen met een door de minister vastgesteld formulier of een op de website van Bureau diergeneesmiddelen beschikbaar gestelde elektronische wijze van aanvragen.

  • 2 Een aanvraag met betrekking tot een substantie als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van het besluit wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, van het besluit, indien de aanvraag is ingediend met het daartoe vastgestelde volledig ingevulde formulier en de aanvrager de substantie, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdelen a en b, van het besluit:

    • a. op voorraad heeft, voorhanden heeft, uitvoert in overeenstemming met de artikelen 4.22 en 4.23 van het besluit of na invoer overeenkomstig de artikelen 4.19, 4.20 en 4.21 van het besluit in de handel heeft of vervoert,

    • b. de substantie, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel a, van het besluit wordt bereid, bewerkt of verwerkt, in overeenstemming met door de Europese Commissie vastgestelde richtsnoeren voor de vervaardiging van grondstoffen als bedoeld in artikel 51, derde alinea, van richtlijn 2001/82/EG en

    • c. niet in de handel brengt, aanprijst, aanbiedt of aflevert aan andere personen dan houders van een vergunning voor vervaardiging of personen of instanties die het is toegestaan het desbetreffende diergeneesmiddel ex tempore te bereiden.

Artikel 4.2. Documenten

  • 2 Het formulier is verkrijgbaar bij Bureau diergeneesmiddelen.

Artikel 4.3. Achterwege laten preventief onderzoek

Een preventief onderzoek als bedoeld in artikel 8.1 van het besluit blijft achterwege, indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging van de vergunning, bedoeld in artikel 4.1 en deze aanvraag uitsluitend betrekking heeft op:

  • a. administratieve gegevens, of

  • b. het bereiden, verpakken, etiketteren of afleveren van een diergeneesmiddel, indien:

    • 1°. dat middel dezelfde farmaceutische vorm heeft als een middel waarvoor ingevolge artikel 4.1 van het besluit reeds aan de aanvrager een vergunning tot het verrichten van de betreffende handeling of handelingen is verleend, en

    • 2°. de handeling of handelingen met behulp van dezelfde apparatuur en in dezelfde lokaliteiten geschied.

§ 2. Regels inzake vervaardigen van diergeneesmiddelen of substanties

Artikel 4.4. Toepasselijkheid van deze paragraaf

De regels, gesteld in deze paragraaf, zijn van toepassing als:

  • a. voorwaarden voor het in behandeling nemen van de bij de aanvraag overgelegde documenten, bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, voor een vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en een vergunning voor invoer en

  • b. algemene regels als bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, voor de uitoefening van een vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en een vergunning voor invoer.

Artikel 4.5. Implementatie van richtlijn nr. 91/412/EEG en richtsnoeren voor vervaardiging

  • 1 De houder van een vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel oefent de vergunning uit in overeenstemming met artikel 50 van Richtlijn 2001/82/EG, de artikelen 6 tot en met 14 van richtlijn 91/412/EEG, alsmede door de Europese Commissie vastgestelde richtsnoeren als bedoeld in bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel f, van de wet voor de uitvoering van goede praktijken voor vervaardiging, in samenhang met de artikelen 50, onderdeel f, 51 en 55, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 2001/82/EG, die in bijlage 5 bij deze regeling zijn aangewezen.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt aangewezen als bevoegde instantie als bedoeld in de artikelen 11, vierde lid, en 13 van richtlijn nr. 91/412/EEG: de minister.

Artikel 4.6. Deskundige persoon

  • 1 De houder van de vergunning voor vervaardiging, indien deze een natuurlijke persoon is, of de persoon, bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van het besluit beschikt over:

    • a. een diploma, waaronder certificaten of andere bewijsstukken, die ter afsluiting van een universitaire opleiding zijn behaald, dan wel erkend in een EER-lidstaat of van een opleiding die door de minister als gelijkwaardig is erkend, die:

      • 1°. ten minste vier jaar theoretisch en praktisch onderwijs omvat in:

        • farmacie,

        • geneeskunde,

        • diergeneeskunde,

        • scheikunde,

        • farmaceutische scheikunde en technologie, of

        • biologie,

      • 2°. welke opleiding ten minste de basisvakken, bedoeld in bijlage 6 omvat, en

      • 3°. zodanig is gedoceerd dat de betrokken persoon kwaliteitszorg bij de vervaardiging van diergeneesmiddelen kan uitoefenen, en

    • b. twee jaar praktijkervaring in één of meer ondernemingen met een vergunning voor vervaardiging voor diergeneesmiddelen of een fabrikantenvergunning als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet met betrekking tot het uitvoeren van kwalitatieve analyses van geneesmiddelen, kwantitatieve analyse van werkzame stoffen, alsmede proeven en controles die noodzakelijk zijn om de kwaliteit van geneesmiddelen te garanderen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan de minimumduur van de opleiding drie en een half jaar bedragen indien na de opleiding een periode van theoretische en praktische opleiding is gevolgd van tenminste één jaar, waarvan tenminste zes maanden stage is gelopen in een voor het publiek toegankelijke apotheek, hetgeen wordt afgesloten met een examen op universitair niveau.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, aanhef, wordt een diploma met een opleidingsduur van ten minste drie jaar dat door een EER-lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend aan een diploma, waarvoor een opleidingsduur van vier jaar geldt geacht te voldoen aan de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde eis inzake duur, voor zover de diploma’s, certificaten of andere bewijsstukken voor afsluiting van de beide opleidingen door die EER-lidstaat als gelijkwaardig worden erkend.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, bedraagt de praktijkervaring, bedoeld in dat onderdeel, één jaar bij een opleidingsduur van ten minste vijf jaar en een half jaar bij een opleidingsduur van ten minste zes jaar.

  • 5 Indien de opleiding niet voldoet aan het eerste lid, onderdeel a, het tweede en derde lid, beoordeelt Bureau Diergeneesmiddelen, of de houder of de persoon, bedoeld in het eerste lid, aanhef, kennis bezit over de in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, genoemde vakken die op de vervaardiging van de controle op diergeneesmiddelen is afgestemd en bepaalt of de betrokken persoon voldoende deskundig is.

Artikel 4.7. Deskundige persoon aanstelling of opleiding vóór 18 december 2001

  • 1 In afwijking van artikel 4.6 behoeft een persoon die voor 18 december 2001 in een EER-lidstaat de verantwoordelijkheid heeft gekregen voor de kwaliteitszorg voor de vervaardiging van diergeneesmiddelen als bedoeld in dat artikel, niet te beschikken over een in dat artikel genoemd diploma voor het uitvoeren van deze verantwoordelijkheid in Nederland.

  • 2 In afwijking van het eerste lid en artikel 4.6 behoeft een persoon niet te voldoen aan de opleidingseisen, bedoeld in artikel 4.6, indien deze persoon:

    • a. in Nederland vóór 9 oktober 1981 een universitaire of een daarmee gelijkwaardige opleiding in een exacte wetenschap is begonnen die leidt tot een bekwaamheid in de uitvoering van de in artikel 4.2, eerste lid, onderdeel f, van het besluit bedoelde kwaliteitszorg en

    • b. vóór 9 oktober 1991 ten minste twee jaar in één of meer ondernemingen onder gezag van een voor kwaliteitszorg van diergeneesmiddelen bevoegde persoon praktische ervaring heeft opgedaan.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, geldt voor personen die vóór 9 oktober 1971 de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde praktische ervaring hebben opgedaan een termijn van ten minste drie jaar.

Artikel 4.8. Kwaliteitsbewaking en registers

De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 4.1 van het besluit draagt er zorg voor dat:

  • a. de persoon, bedoeld in artikel 4.6, in staat wordt gesteld zijn taak te vervullen, onder meer door alle noodzakelijke middelen te zijner beschikking te stellen en steeds de gelegenheid te geven om te onderzoeken of:

  • b. een diergeneesmiddel slechts voor de verkoop wordt afgeleverd, nadat een partijvrijgiftedocument is ondertekend door de persoon, bedoeld in onderdeel a;

  • c. Bureau diergeneesmiddelen onverwijld ervan in kennis wordt gesteld, indien de persoon, bedoeld in artikel 4.6, zijn controlewerkzaamheden niet langer uitoefent;

  • d. als grondstof slechts werkzame stoffen worden gebruikt die zijn vervaardigd overeenkomstig door de Europese Commissie vastgestelde richtsnoeren inzake goede praktijken bij de vervaardiging van grondstoffen;

  • e. de persoon, bedoeld in artikel 4.6, in overeenstemming met artikel 55, derde lid, van richtlijn 2001/82/EG een register of gelijkwaardig document bijhoudt en ten minste vijf jaar na de laatste aantekening ter beschikking houdt voor controle door ambtenaren die met het toezicht op de naleving zijn belast;

  • f. een register wordt bijgehouden in overeenstemming met artikel 50, onderdeel g, van richtlijn 2001/82/EG dat gedurende tenminste drie jaar voor toezicht op de naleving toegankelijk is.

Artikel 4.9. Afleveren door een vergunninghouder voor vervaardiging aan een houder van een vergunning voor vervaardiging of een houder van een vergunning voor groothandel

  • 1 Een houder van een vergunning voor vervaardiging of invoer levert een diergeneesmiddel af aan een andere houder van een vergunning voor vervaardiging of invoer of een vergunninghouder voor groothandel in overeenstemming met hoofdstuk 2, paragraaf 4.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan een houder van een vergunning voor vervaardiging een diergeneesmiddel zonder buitenverpakking afleveren aan een houder van een vergunning voor vervaardiging of invoer, indien:

    • a. bij het diergeneesmiddel een document is gevoegd dat de gegevens bevat die krachtens hoofdstuk 2, paragraaf 4, op de buitenverpakking van het diergeneesmiddel worden vermeld;

    • b. alle informatie die krachtens hoofdstuk 2, paragraaf 4, op de buitenverpakking wordt vermeld, is aangebracht op de primaire verpakking;

    • c. alle informatie die krachtens hoofdstuk 2, paragraaf 4, op de bijsluiter wordt vermeld, in het document, bedoeld in onderdeel a, is vermeld.

§ 3. Regels inzake vervaardiging van autovaccins, gewijzigde verpakkingen, ex tempore bereidingen, en kleine hoeveelheden

Artikel 4.10. Autovaccin

  • 1 Het is uitsluitend aan een houder van een vergunning voor vervaardiging die diergeneesmiddel bereidt dat een serum, entstof of biologisch diagnosticum bevat, toegestaan een ziekteverwekker, voorhanden of in voorraad te houden voor de bereiding van, of de controle op dat diergeneesmiddel, indien voor dat diergeneesmiddel een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt of een vrijstelling is verleend, onverminderd artikel 2.22, vierde lid, van de wet en de artikelen 3.9, 3.10 en 3.11.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het een dierenarts toegestaan een autovaccin te vervaardigen of bij een apotheek of een houder van een vergunning voor vervaardiging te doen vervaardigen voor dieren die de dierenarts onder zijn hoede heeft , indien bij toepassing van de artikelen 8A.1 en 8A.2 van het besluit slechts een ex tempore bereiding toepasbaar of beschikbaar is en het vaccin geen ziekteverwekker als bedoeld in artikel 2.11, onderdelen a of c, bevat.

Artikel 4.11. Bereiding, verdeling of verandering met het oog op de verpakking of de aanbiedingsvorm

Het bereiden, verdelen of veranderen van een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, onderdeel a, van het besluit is slechts toegestaan aan een dierenarts of op recept door een apotheker, indien het diergeneesmiddel wordt verdeeld in een kleinere verpakking dan wel bereid of veranderd in een andere aanbiedingsvorm die past bij hetgeen noodzakelijk is voor de beoogde behandeling of therapie, onverminderd hoofdstuk 2, paragraaf 4.

Artikel 4.12. Ex tempore bereiding

Een bereiding als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, onderdeel b, van het besluit is toegestaan, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. er is in Nederland geen diergeneesmiddel beschikbaar, waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt of een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 5 van het besluit of artikel 10.1 van de wet is verleend om een aandoening, dierziekte, zoönose, ziekteverschijnsel, gebrek, in- of uitwendig letsel of pijn bij een dier te voorkomen, te genezen, te verzachten, te onderkennen of op te heffen;

  • b. bij toepassing van de artikelen 8A.1 en 8A.2 van het besluit blijkt dat een behandeling met een ex tempore bereid diergeneesmiddel noodzakelijk is;

  • c. het diergeneesmiddel bevat, indien het is bestemd om te worden toegepast bij een dier dat voor de productie van levensmiddelen bestemd is, uitsluitend farmacologisch werkzame stoffen die voldoen aan de voorwaarden in bijlage, tabel 1, Toegestane stoffen, bij Verordening (EU) nr. 37/2010;

  • d. ingeval het diergeneesmiddel door een apotheker wordt bereid, wordt het diergeneesmiddel uitsluitend afgeleverd aan de dierenarts op wiens recept het middel is bereid, tenzij het diergeneesmiddel met toepassing van artikel 8A.1, vierde lid, of 8A.2, vierde lid, van het besluit onder verantwoordelijkheid van de dierenarts door een ander wordt toegepast, onverminderd artikel 8A.2, negende lid, van het besluit;

  • e. de dierenarts schrijft een wachttermijn voor, indien het diergeneesmiddel wordt bereid voor toepassing bij een dier dat voor de productie van levensmiddelen bestemd is;

  • f. de bereide hoeveelheid blijft beperkt tot hetgeen noodzakelijk is voor de beoogde behandeling of therapie;

  • g. de primaire verpakking en in voorkomend geval de buitenverpakking of zo nodig een bijsluiter vermelden de volgende informatie:

    • 1°. de naam van de bereider;

    • 2°. de naam van het diergeneesmiddel, onmiddellijk gevolgd door de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling van werkzame bestanddelen, afhankelijk van de farmaceutische vorm aangegeven per dosis of in procenten;

    • 3°. de naam van de houder van het dier of de dieren waarvoor het diergeneesmiddel is bereid;

    • 4°. de dosering waarin het diergeneesmiddel moet worden toegepast en de wijze van toepassing;

    • 5°. de wachttermijn, indien het diergeneesmiddel wordt bereid voor toepassing bij een dier dat is bestemd voor de productie van levensmiddelen, voor de verschillende betrokken levensmiddelen afzonderlijk, waaronder die waarvoor geen wachttermijn is;

    • 6°. de datum van bereiding;

    • 7°. de bijzondere voorzorgsmaatregelen voor bewaring;

    • 8°. zo nodig de veiligheidsmaatregelen en bijzondere waarschuwingen voor de gebruiker;

    • 9°. de uiterste gebruiksdatum, indien de maximale houdbaarheidstermijn minder dan drie jaar bedraagt.

Artikel 4.13. Lokaal voor vervaardiging van een kleine hoeveelheid

Het lokaal, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, onderdeel d, van het besluit, dat wordt gebruikt voor de vervaardiging van een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 4.10, 4.11 of 4.12:

  • a. is voldoende groot is en zodanig ingericht dat daarin alle handelingen, die volgens de vergunning kunnen worden uitgevoerd, naar behoren kunnen worden verricht;

  • b. is voorzien van een vlakke, gladde en ondoorlaatbare vloer, zonder scheuren of open afvoeren;

  • c. voldoet aan de artikelen 5.2, onderdelen a en b, en 5.3.

§ 4. Regels inzake invoer van diergeneesmiddelen

Artikel 4.14. Toepasselijkheid van deze paragraaf

De regels, gesteld in deze paragraaf, zijn onverminderd de paragrafen 1, 2 en 3, van toepassing als:

  • a. controlevoorschrift bij invoer zonder vergunning vanuit een EER-lidstaat en

  • b. voorschrift bij een vergunning voor invoer.

Artikel 4.15. Controle bij invoer vanuit EER-lidstaten

Bij de controle bij invoer vanuit een EER-lidstaat geldt dat:

  • a. een controleverslag als bedoeld in artikel 4.20, derde lid, van het besluit voldoet aan de in de betrokken EER-lidstaat geldende regels alsmede aan de bij de vergunning voor de vervaardiging in die lidstaat gegeven voorschriften;

  • b. alle door degene die diergeneesmiddelen invoert voor een partij diergeneesmiddelen bewaarde monsters van voldoende grootte zijn voor het verrichten van kwalitatieve en kwantitatieve controles;

  • c. artikel 11, vierde lid, van richtlijn 91/412/EG van overeenkomstige toepassing is op de monsters, bedoeld in onderdeel b.

Artikel 4.16. Kopie vergunning bij invoer van buiten de Europese Economische Ruimte

Een diergeneesmiddel dat met toepassing van artikel 4.21, eerste lid, van het besluit uit een land van buiten de Europese Economische Ruimte wordt ingevoerd en dat voor een andere EER-lidstaat bestemd is, wordt vergezeld van een kopie van de vergunning voor invoer, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, van het besluit.

Artikel 4.17. Algemene regels bij invoer van buiten de Europese Economische Ruimte

De houder van een vergunning voor invoer die van buiten de Europese Economische Ruimte een diergeneesmiddel, invoert, draagt er zorg voor dat:

  • a. door of onder verantwoordelijkheid van een persoon als bedoeld in artikel 4.6 in Nederland wordt gecontroleerd dat de door hem op Nederlands grondgebied binnengebrachte partijen een volledige kwalitatieve analyse, een kwantitatieve analyse van ten minste alle werkzame bestanddelen en alle andere proefnemingen of controles hebben ondergaan die nodig zijn om de kwaliteit van de diergeneesmiddelen te waarborgen in overeenstemming met de artikelen 6 tot en met 14 van richtlijn nr. 91/412/EG, de in het dossier, bedoeld in artikel 2.3, van het besluit beschreven fabricagewijze en testmethoden in overeenstemming met artikel 12, derde lid, onderdeel d, respectievelijk i, van richtlijn 2001/82/EG;

  • b. het verloop en het resultaat van de controle, bedoeld in onderdeel a, worden in een partijprotocol vastgelegd, dat wordt gedateerd en getekend door de persoon die de controle heeft uitgevoerd;

  • c. indien een analyse, proefneming of controle als bedoeld in onderdeel a is uitgevoerd door een derde partij is de persoon bedoeld in onderdeel a tevens verantwoordelijk voor de kwaliteit van die analyse, proefneming of controle;

  • d. een diergeneesmiddel slechts voor de verkoop wordt afgeleverd, nadat een partijvrijgiftedocument is ondertekend door de onder a, bedoelde persoon.

Artikel 4.18. Afwijking van algemene regels bij invoer van buiten de Europese Economische Ruimte

  • 1 In afwijking van artikel 4.17 is de persoon, bedoeld in artikel 4.6, ontheven van de verplichting een controle als bedoeld in artikel 4,17, onderdeel a, uit te voeren en een partijprotocol als bedoeld in artikel 4.17, onderdeel b, vast te leggen bij partijen diergeneesmiddelen die van buiten de Europese Economische Ruimte worden ingevoerd, indien tussen de Europese Unie en het land van uitvoer passende afspraken zijn gemaakt om te waarborgen dat de houder van een vergunning voor vervaardiging van de betreffende diergeneesmiddelen in het land van uitvoer normen voor goede praktijken bij het vervaardigen hanteert die tenminste gelijkwaardig zijn aan die in de artikelen 6 tot en met 14 van richtlijn nr. 91/412/EG en de artikelen 4.5 tot en met 4.9 en uit een door deze persoon ondertekent partijvrijgiftedocument blijkt dat de controles, bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, onderdeel a, in dat land van uitvoer zijn verricht.

  • 2 De minister doet mededeling in de Staatscourant van de vaststelling van de passende afspraken, bedoeld in het tweede lid.

§ 5. Regels inzake uitvoer van diergeneesmiddelen

Artikel 4.19. Verpakking en etikettering bij uitvoer

  • 1 Hoofdstuk 2, paragraaf 4, inzake voorschriften voor de verpakking en etikettering is van toepassing bij uitvoer van een diergeneesmiddel met dien verstande dat alle informatie op, bij of in de verpakking is gesteld in de taal of één der talen van het land van bestemming.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien degene die het diergeneesmiddel uitvoert aantoont, dat de verpakking en etikettering van het diergeneesmiddel in overeenstemming is, of is gebracht met de eisen van het land van bestemming.

Artikel 4.20. Certificaat voor uitvoer

Bij de afgifte van een certificaat voor uitvoer als bedoeld in artikel 4.23 van het besluit aan de fabrikant of exporteur:

  • a. past Bureau diergeneesmiddelen de geldende administratieve voorschriften van de Wereldgezondheidsorganisatie toe,

  • b. verstrekt Bureau diergeneesmiddelen een samenvatting van de productkenmerken met betrekking tot de voor uitvoer bestemde diergeneesmiddelen of bij gebreke daarvan een gelijkwaardig document.

Artikel 4.21. Verklaring ontbreken vergunning in de handel brengen

Indien in de Europese Economische Ruimte geen vergunning voor het in de handel brengen voor een uit te voeren diergeneesmiddel is verstrekt, overlegt degene die een aanvraag als bedoeld in artikel 4.23 van het besluit indient aan Bureau diergeneesmiddelen een verklaring waarin wordt uiteengezet waarom een dergelijke vergunning ontbreekt.

§ 6. Administratie

Artikel 4.22. Administratie vergunning voor vervaardigen en vergunning voor invoer

  • 1 Een houder van een vergunning voor het vervaardigen van diergeneesmiddelen, een vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat als bedoeld in artikel 4.1 van het besluit of een vergunning voor invoer als bedoeld in artikel 4.21 van het besluit voert een administratie inzake iedere transactie van diergeneesmiddelen, met inbegrip van monsters, overeenkomstig de wetgeving van het land van bestemming.

  • 2 De administratie, bedoeld in het eerste lid, inzake de aflevering van diergeneesmiddelen aan een houder van een vergunning voor groothandel of een houder van een vergunning voor kleinhandel, bevat de kopieën van facturen met daarop of daarbij ten minste de volgende gegevens:

    • a. datum van de transactie;

    • b. benaming en, in voorkomend geval, het nummer van het diergeneesmiddel;

    • c. partijnummer;

    • d. afgeleverde hoeveelheid, en

    • e. naam en adres van de ontvanger.

  • 3 De administratie heeft tevens betrekking op de grondstoffen die door de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden gebruikt.

  • 4 De houder van de vergunning houdt ten minste éénmaal per kalenderjaar een nauwkeurige controle van de administratie door vergelijking van de ontvangen en afgeleverde diergeneesmiddelen met de aanwezige voorraden, ten bewijze waarvan een verslag wordt gemaakt dat in elk geval de geconstateerde verschillen bevat.

  • 5 De administratie en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie alsmede het verslag, bedoeld in het vierde lid, worden gedurende drie jaar bewaard.

§ 7. Het register

Artikel 4.23. Inschrijving register

  • 1 Bureau diergeneesmiddelen houdt het in artikel 4.16, derde lid, en 4.17, eerste lid, van het besluit bedoelde register en maakt daarin aantekening van iedere vergunning en melding onder vermelding van:

    • a. de soort vergunning;

    • b. het nummer van de vergunning;

    • c. naam en adres van de vergunninghouder;

    • d. de diergeneesmiddelen of de soorten diergeneesmiddelen waarop de vergunning betrekking heeft.

  • 2 Het register wordt openbaar gemaakt op de website van Bureau diergeneesmiddelen.

Hoofdstuk 5. Bezit van, handel in en verstrekking van diergeneesmiddelen

§ 1. Algemene regels vergunning voor groothandel en vergunning voor kleinhandel

Artikel 5.1. Aanvraag van een vergunning voor groothandel en een vergunning voor kleinhandel

Aanvragen om een vergunning voor groothandel en een vergunning voor kleinhandel worden ingediend bij Bureau diergeneesmiddelen met een door de minister vastgesteld formulier of een op de website van Bureau diergeneesmiddelen beschikbaar gestelde elektronische wijze van aanvragen.

Artikel 5.2. Lokalen

  • 1

De houder van een vergunning voor groothandel en de houder van een vergunning voor kleinhandel dragen er zorg voor dat de lokalen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onderdeel b, van het besluit:

  • a. goed onderhouden worden, schoon en opgeruimd zijn en goed worden verlicht;

  • b. zijn voorzien van een zodanige klimaatbeheersing dat de temperatuur, de vochtigheidsgraad en de ventilatie geen ongewenste invloed uitoefenen op de zich daarin bevindende diergeneesmiddelen en de temperatuur door de houder van de vergunning gecontroleerd en geregistreerd wordt;

  • c. zijn uitgevoerd met vloeren, muren en plafonds zonder een voor reiniging belemmerende constructie;

  • d. zodanig zijn ingericht dat door leidingen, ventilatoren en overige voorzieningen geen voor de reiniging ontoegankelijke plaatsen ontstaan;

  • e. mede door ontwerp en uitrusting van het gebouw optimale bescherming bieden tegen het binnendringen van ongedierte;

  • f. over voldoende capaciteit beschikken voor de ordelijke opslag van diergeneesmiddelen;

  • g. zodanig zijn ingericht dat de opslagruimtes voor diergeneesmiddelen die uitsluitend worden afgeleverd na te zijn voorgeschreven niet toegankelijk zijn voor het publiek met uitzondering van een opslagruimte in een kleinhandel voor diergeneesmiddelen met de aanduiding ‘URA’, die zodanig is ingericht dat deze diergeneesmiddelen buiten het directe bereik van het publiek beschikbaar wordt gehouden;

  • h. zijn voorzien van een afgescheiden opslagruimte voor diergeneesmiddelen die zijn afgekeurd, teruggeroepen of geretourneerd;

  • i. zodanig zijn ingericht dat diergeneesmiddelen die zich op laad- en losplaatsen bevinden tegen de invloed van weersomstandigheden beschermd zijn;

  • j. door het ontwerp, inrichting, en uitrusting blootstelling van het personeel aan gevaren van in het lokaal opgeslagen werkzame stoffen voorkomen;

  • k. voor dieren een behuizing voor dieren bevat die goed is afgescheiden van andere ruimtes.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van transportmiddelen waarmee diergeneesmiddelen worden vervoerd.

Artikel 5.3. Apparatuur, reparatie en onderhoud

De houder van een vergunning voor groothandel en de houder van een vergunning voor kleinhandel dragen er zorg voor dat:

  • a. de apparatuur door het ontwerp, gemakkelijk en grondig kan worden schoongemaakt;

  • b. de apparatuur door de wijze van installeren niet door een vergissing verkeerd gebruikt kan worden;

  • c. reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan lokalen en apparatuur zodanig worden uitgevoerd dat er geen enkel risico is voor de kwaliteit van de diergeneesmiddelen;

  • d. onderhoudswerkzaamheden aan meet- en controleapparatuur met regelmaat overeenkomstig passende methoden worden uitgevoerd, zodanig dat deze apparatuur gekalibreerd en gecontroleerd zijn.

Artikel 5.4. Afleveren door een vergunninghouder voor groothandel en een vergunninghouder voor kleinhandel

Een houder van een vergunning voor groothandel en een houder van een vergunning voor kleinhandel leveren een diergeneesmiddel af aan een andere houder van een vergunning voor groothandel of kleinhandel af in overeenstemming is met hoofdstuk 2, paragraaf 4.

§ 2. Bijzondere regels voor de vergunning voor groothandel

Artikel 5.5. Opleiding personeel

De houder van een vergunning voor groothandel draagt er zorg voor dat het personeel voldoende technisch geschoold is en de opgedragen werkzaamheden naar behoren kan verrichten.

Artikel 5.6. Noodplan

De houder van de vergunning voor groothandel beschikt over een noodplan voor het uit de handel nemen van een diergeneesmiddel.

§ 3. Bijzondere regels voor de vergunning voor kleinhandel

Artikel 5.7. Verpakking bij afleveren aan een houder van dieren

  • 1 Een houder van een vergunning voor kleinhandel levert een diergeneesmiddel slechts af aan een houder van een dier met een niet verbroken, oorspronkelijke sluiting van de primaire verpakking en in voorkomend geval de buitenverpakking, en indien:

    • a. de houdbaarheidstermijn van het diergeneesmiddel niet verstreken is;

    • b. de aanduidingen op de primaire verpakking en in voorkomend geval de buitenverpakking of bijsluiter, in overeenstemming zijn met hoofdstuk 2, paragraaf 4;

    • c. het diergeneesmiddel, voor zover het is voorgeschreven, een goed zichtbare, duidelijk leesbare en onuitwisbare aanduiding van de volgende vermeldingen bevat:

      • 1°. het woord ‘dierenarts’, ‘apotheker’ of ‘vergunninghouder’;

      • 2°. de naam en het adres van de betreffende houder van de vergunning voor kleinhandel;

      • 3°. de datum van afleveren van het diergeneesmiddel.

  • 2 Het eerste lid, aanhef, is niet van toepassing indien:

    • a. een diergeneesmiddel wordt afgeleverd door een dierenarts of apotheker en

    • b. de oorspronkelijke sluiting is vervangen door een sluiting welke is voorzien van de naam en het adres van de betreffende dierenarts of apotheker.

Artikel 5.8. Plaats van afleveren van diergeneesmiddelen die zijn voorgeschreven

Een houder van een vergunning voor kleinhandel houdt diergeneesmiddelen die uitsluitend worden afgeleverd na te zijn voorgeschreven, met het oog op het afleveren slechts voorhanden of in voorraad in een lokaal als bedoeld in artikel 5.2, en levert deze slechts af:

  • a. in een lokaal als bedoeld in artikel 5.2 aan een houder van een dier,

  • b. vanuit een lokaal als bedoeld in artikel 5.2 met een voor het diergeneesmiddel geschikte wijze van vervoer op het bedrijf van de houder van het dier dat behandeld wordt, of

  • c. vanuit een lokaal als bedoeld in artikel 5.2 met een voor het diergeneesmiddel geschikte wijze van vervoer aan huis bij de houder van het dier, indien het dier niet voor de productie wordt gehouden.

Artikel 5.8a. Gevoeligheidsbepaling bij afleveren aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel 8a.6a van het besluit en artikel 9a.9 zijn van overeenkomstige toepassing op het afleveren van diergeneesmiddelen.

§ 4. Vergunning voor kleinhandel dierenarts andere EER-lidstaat

Artikel 5.9. Dierenarts uit andere EER-lidstaat

Een dierenarts uit een andere EER-lidstaat die met toepassing van de Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties uitoefening van de diergeneeskunde is toegelaten tot uitoefening van de diergeneeskunde, is bevoegd om kleine, de dagelijkse behoeften niet overschrijdende hoeveelheden diergeneesmiddelen, waarvoor in Nederland geen vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt, met uitzondering van immunologische diergeneesmiddelen, te vervoeren, voorhanden te hebben, toe te passen en af te leveren, indien is voldaan aan deze paragraaf.

Artikel 5.10. Voorwaarden toepassen en afleveren

Het is de dierenarts, bedoeld in artikel 5.9, slechts toegestaan een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 5.9 toe te passen, af te leveren of met het oog daarop voorhanden of op voorraad te hebben indien:

  • a. voor het diergeneesmiddel in de EER-lidstaat waar de dierenarts als zodanig is gevestigd, overeenkomstig de bepalingen van richtlijn nr. 2001/82/EG een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt;

  • b. het diergeneesmiddel wordt toegepast onder de voorschriften die bij de vergunning voor het in de handel brengen in de lidstaat, bedoeld onder a, zijn gesteld met dien verstande dat:

    • 1°. de dierenarts bij het toepassen en afleveren van een diergeneesmiddel zich op de hoogte stelt van de geldende goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44 van de wet;

    • 2°. de dierenarts de wachttermijn in acht neemt die vermeld staat op het etiket van het betrokken diergeneesmiddel, tenzij hij redelijkerwijs geacht kan worden te weten dat overeenkomstig goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in onderdeel 1° een langere wachttermijn is voorgeschreven;

  • c. de toe te passen hoeveelheid beperkt blijft tot een hoeveelheid die volgens goed veterinair gebruik voor de behandeling noodzakelijk is,

  • d. indien de dierenarts het diergeneesmiddel toepast bij voedselproducerende dieren, hij kan aantonen dat het betrokken diergeneesmiddel kwalitatief en kwantitatief hetzelfde of dezelfde werkzame bestanddelen bevat als een hier in Nederland voor eenzelfde therapeutisch doel met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, van het besluit in de handel gebracht diergeneesmiddel,

  • e. het afleveren beperkt blijft tot hetgeen noodzakelijk is voor de voltooiing van de beoogde behandeling of therapie van door de dierenarts onderzochte dieren, en

  • f. de dierenarts het dier of de dieren waarvoor het diergeneesmiddel is bestemd onder zijn behandeling heeft.

Artikel 5.11. Voorwaarden voorhanden hebben en vervoeren

Het is de dierenarts, bedoeld in artikel 5.9, slechts toegestaan een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 5.9 te vervoeren of met het oog daarop voorhanden of op voorraad te hebben indien:

  • a. voor het diergeneesmiddel in de EER-lidstaat waar de dierenarts als zodanig is gevestigd, overeenkomstig de bepalingen van richtlijn nr. 2001/82/EG een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt;

  • b. het diergeneesmiddel wordt vervoerd en voorhanden is onder de voorschriften die bij de vergunning voor het in de handel brengen in de lidstaat, bedoeld onder a, zijn gesteld;

  • c. de dierenarts kan aantonen dat een diergeneesmiddel dat hij voorhanden heeft of vervoert voor een toepassing bij voedselproducerende dieren kwalitatief en kwantitatief hetzelfde werkzame bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen bevat als een hier in Nederland voor eenzelfde therapeutisch doel met een door de minister verstrekte vergunning of verleende vrijstelling of ontheffing in de handel gebracht diergeneesmiddel,

  • d. dit diergeneesmiddel zich bevindt in de oorspronkelijke primaire verpakking en buitenverpakking van degene, door wie het is vervaardigd, en

  • e. de aard en de hoeveelheid van het vervoerde diergeneesmiddel is afgestemd op de normale dagelijkse behoefte volgens goed veterinair gebruik voor de dieren waarvoor zijn hulp is ingeroepen.

Artikel 5.12. Verplichting mededeling wachttermijn

De dierenarts, bedoeld in artikel 5.9, deelt, direct na toegepassing of aflevering van een diergeneesmiddel, aan de houder van het dier schriftelijk de wachttermijn mede die vermeld wordt op het etiket of de bijsluiter van het betrokken diergeneesmiddel, tenzij het diergeneesmiddel vergelijkbaar is met een in Nederland in de handel gebracht diergeneesmiddel, gezien de informatie in de samenvatting van de productkenmerken van de beide betrokken diergeneesmiddelen, maar in Nederland een andere wachttermijn is vastgesteld, in welk geval hij deze wachttermijn aan de houder van het dier schriftelijk mededeelt.

§ 5. Afleveren op recept

Artikel 5.13. Recept voor een diergeneesmiddel

  • 1 Het recept bevat in ieder geval de volgende informatie in onderstaande volgorde:

    • a. de datum van uitschrijven;

    • b. de benaming en het registratienummer van het voorgeschreven diergeneesmiddel;

    • c. de diersoort waarvoor het middel bestemd is;

    • d. de af te leveren hoeveelheid;

    • e. de naam en het adres van de betreffende dierenarts;

    • f. de naam van de ontvanger en het adres of uniek bedrijfsnummer van de locatie waar de dieren, waarvoor het recept bedoeld is, gehouden worden;

    • g. in voorkomend geval, de in acht te nemen wachttermijn en

    • h. de handtekening van de betreffende dierenarts dan wel een zodanig elektronisch verzonden kenmerk of, zonder te zijn ondertekend, met een zodanige code beveiligd document dat een daartoe bevoegde persoon of instantie de authenticiteit ervan kan vaststellen.

  • 2 In het recept is de hoeveelheid af te leveren diergeneesmiddelen beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de beoogde behandeling of therapie uit te kunnen voeren:

    • a. in een periode van maximaal één maand na de datum van uitschrijven of

    • b. in een periode van maximaal één jaar na de datum van uitschrijven, indien het diergeneesmiddelen betreft die op de primaire verpakking of in de bijsluiter zijn aangemerkt als:

      • 1°. ontwormingsmiddel,

      • 2°. middel tegen parasieten,

      • 3°. middel tegen schimmels,

      • 4°. kalmeringsmiddel.

  • 3 De dierenarts vermeldt op een recept voor het afleveren van een diergeneesmiddel als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, de frequentie van de behandeling.

Artikel 5.14. Afleveren diergeneesmiddel op recept

  • 1 De dierenarts schrijft een recept uit om een diergeneesmiddel voor te schrijven, indien:

    • a. de vergunning voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel bepaalt dat het diergeneesmiddel slechts na het voorschrijven wordt afgeleverd of toegepast,

    • b. een vrijstelling of ontheffing voorziet in een voorschrijven door de dierenarts door middel van een recept, of

    • c. een diergeneesmiddel ex tempore wordt bereid.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan een diergeneesmiddel door een dierenarts bij een dier worden toegepast of afgeleverd zonder recept, indien:

    • a. de informatie, bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, in de administratie van de houder van dieren wordt opgenomen of, indien de houder van dieren zijn administratie door de dierenarts laat uitvoeren, in die van de dierenarts en

    • b. geen nadere aanwijzingen van de dierenarts voor het gebruik, de toepassing of het bewaren van het diergeneesmiddel noodzakelijk zijn en daarbij, in voorkomend geval, een afwijkende wachttijd wordt vermeld.

  • 3 De houder van een vergunning voor kleinhandel maakt van iedere levering die betrekking heeft op een deel van het recept, aantekening op het recept, onder vermelding van de datum.

  • 4 De houder van een vergunning voor kleinhandel levert geen diergeneesmiddelen op recept af na het verstrijken van een periode als bedoeld in artikel 5.13, tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, of in een hoeveelheid die niet overeenstemt met de volgens het recept nog uit te voeren behandelingen.

§ 6. Administratie vergunning voor groothandel en vergunning voor kleinhandel

Artikel 5.15. Administratie vergunning voor groothandel

  • 2 De administratie, bedoeld in het eerste lid, inzake de aankoop van diergeneesmiddelen bevat de facturen behorende bij de ontvangst met daarop of daarbij ten minste de volgende gegevens:

    • a. datum van de transactie;

    • b. benaming en, in voorkomend geval, het nummer van het diergeneesmiddel;

    • c. partijnummer;

    • d. uiterste gebruiksdatum;

    • e. ontvangen hoeveelheid;

    • f. naam van de leverancier.

  • 3 De administratie, bedoeld in het eerste lid, inzake de aflevering van diergeneesmiddelen aan een houder van een vergunning voor groothandel of een houder van een vergunning voor kleinhandel bevat de kopieën van facturen met daarop of daarbij ten minste de volgende gegevens:

    • a. datum van de transactie;

    • b. benaming en, in voorkomend geval, het nummer van het diergeneesmiddel;

    • c. partijnummer;

    • d. uiterste gebruiksdatum;

    • e. afgeleverde hoeveelheid, en

    • f. naam en adres van de ontvanger.

  • 4 De administratie, bedoeld in het eerste lid, inzake de aflevering van diergeneesmiddelen aan een houder van een vergunning voor groothandel of een houder van een vergunning voor kleinhandel bevat:

    • a. een betaalbewijs, voor zover het een transactie tegen betaling betreft, en

    • b. een bewijs voor aflevering met de gegevens, bedoeld in het derde lid.

Artikel 5.16. Administratie vergunning voor kleinhandel

  • 2 De administratie, bedoeld in het eerste lid, inzake de aankoop van diergeneesmiddelen bevat de facturen behorende bij de ontvangst met daarop of daarbij ten minste de volgende gegevens:

    • a. datum van de transactie;

    • b. benaming en, in voorkomend geval, het nummer van het diergeneesmiddel;

    • c. partijnummer;

    • d. uiterste gebruiksdatum;

    • e. ontvangen hoeveelheid;

    • f. naam van de leverancier.

  • 3 De administratie, bedoeld in het eerste lid, inzake de aflevering van diergeneesmiddelen aan een houder van een vergunning voor kleinhandel of een houder van een vergunning voor groothandel bevat de kopieën van facturen met daarop of daarbij ten minste de volgende gegevens:

    • a. datum van de transactie;

    • b. benaming en, in voorkomend geval, het nummer van het diergeneesmiddel;

    • c. partijnummer;

    • d. uiterste gebruiksdatum;

    • e. afgeleverde hoeveelheid, en

    • f. naam en adres van de ontvanger.

  • 4 De administratie, bedoeld in het eerste lid, inzake de aflevering van diergeneesmiddelen aan een houder van dieren bevat:

    • a. het recept, bedoeld in artikel 5.13, voor zover een recept is uitgeschreven, en

    • b. kopieën van facturen met daarop of daarbij ten minste de volgende gegevens:

      • 1°. datum van de transactie;

      • 2°. benaming en, in voorkomend geval, het registratienummer van het diergeneesmiddel;

      • 3°. partijnummer;

      • 4°. afgeleverde hoeveelheid, en

      • 5°. naam en adres van de ontvanger of uniek bedrijfsnummer van de locatie waarop de dieren gehouden worden.

Artikel 5.17. Controle administratie en bewaartermijn

  • 1 De houders van de vergunningen, bedoeld in de artikelen 5.15, eerste lid, en 5.16, eerste lid, houden ten minste éénmaal per kalenderjaar een nauwkeurige controle van de administratie, bedoeld in de artikelen 5.15 en 5.16 door vergelijking van de ontvangen en afgeleverde diergeneesmiddelen met de aanwezige voorraden, ten bewijze waarvan een verslag wordt gemaakt dat in elk geval de geconstateerde verschillen bevat.

  • 2 De administratie en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie bedoeld in artikel, 5.15, eerste lid, alsmede het verslag, bedoeld in het eerste lid, worden gedurende drie jaar bewaard.

  • 3 De administratie en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, alsmede het verslag, bedoeld in het eerste lid, worden gedurende vijf jaar bewaard.

Hoofdstuk 6. Diergeneesmiddelenbewaking

Artikel 6.1. Uitvoering melding bijwerkingen

De houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel draagt er zorg voor dat een voor diergeneesmiddelenbewaking gekwalificeerde in de Europese Unie gevestigde persoon hem voordurend en zonder onderbreking bijstaat en verantwoordelijk is voor:

  • a. de totstandbrenging en het beheer van een systeem dat waarborgt dat gegevens over alle vermoedelijke bijwerkingen, die aan het personeel van de onderneming, waaronder het verkooppersoneel en de artsenbezoekers worden gemeld, bij het Bureau worden gemeld, geordend en toegankelijk gemaakt;

  • b. het opstellen van een verslag van alle vermoedelijke bijwerkingen en vermoedelijke bijwerkingen bij de mens die zich in een EER-lidstaat of in een derde land voordoen, overeenkomstig de bepalingen van de richtsnoeren, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van richtlijn nr. 2001/82/EG;

  • c. een snelle en volledige beantwoording van elk verzoek van de minister om verstrekking van de nodige aanvullende gegevens voor de beoordeling van de aan een diergeneesmiddel verbonden voordelen en risico's, met inbegrip van gegevens over het afzetvolume van of het aantal recepten voor het betrokken diergeneesmiddel;

  • d. de verstrekking aan de minister van alle andere informatie die relevant is voor de beoordeling van de baten en risico's van een diergeneesmiddel, met inbegrip van relevante informatie over veiligheidsonderzoek na toelating.

Artikel 6.2. Administratie verslagen

  • 1 De houder van de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel bewaart de verslagen, bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b, ten minste vijf jaar.

  • 2 De verslagen, bedoeld in het eerste lid, bevatten in elk geval de meldingen voortkomend uit het systeem, bedoeld in artikel 6.1, onderdeel a, en gaan vergezeld van een wetenschappelijke beoordeling van de balans van de baten en de risico's van het diergeneesmiddel.

  • 3 De vergunninghouder overlegt de in het eerste lid bedoelde verslagen aan Bureau diergeneesmiddelen op een eerste daartoe strekkend verzoek in een frequentie van:

    • a. ten minste eenmaal per zes maanden, vanaf het moment van verstrekken van de vergunning voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel waarop de verslagen betrekking hebben totdat het diergeneesmiddel voor het eerst in de handel wordt gebracht;

    • b. ten minste eenmaal per zes maanden, gedurende de eerste twee jaar na het voor het eerst in de handel brengen van het diergeneesmiddel waarop de verslagen betrekking hebben;

    • c. ten minste eenmaal per jaar in het derde en vierde jaar na het voor het eerst in de handel brengen van het diergeneesmiddel waarop de verslagen betrekking hebben;

    • d. ten minste eenmaal per drie jaar, vanaf het vijfde jaar na het voor het eerst in de handel brengen van het diergeneesmiddel waarop de verslagen betrekking hebben.

  • 4 De minister kan op aanvraag van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel in afwijking van het derde lid, onderdelen b tot en met d, en het vierde lid, in verband met de coördinatie van vergunningen voor diergeneesmiddelen tussen de Europese Commissie en EER-lidstaten voor de toepassing van de artikelen 2.31 tot en met 2.44 in samenhang met Verordening (EG) 1234/2008 besluiten een andere frequentie vast te stellen.

Artikel 6.3. Informatie onverwijlde melding

De houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel stelt de bevoegde autoriteit van een EER-lidstaat, waar zich een voorval heeft voorgedaan, in voorkomend geval Bureau diergeneesmiddelen, onverwijld doch uiterlijk binnen 15 dagen in kennis van:

  • a. alle nieuwe informatie die kan leiden tot wijziging van de gegevens op grond waarvan de vergunning is verstrekt, in het bijzonder:

    • 1°. alle andere nieuwe informatie die op de beoordeling van de voordelen en risico’s van het gebruik van dat diergeneesmiddel van invloed kan zijn;

    • 2°. elke vermoedelijke ernstige bijwerking of bijwerking bij de mens die zich in Nederland of in een derde land voordoet en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij daarvan op de hoogte is of waarvan hij in kennis is gesteld;

    • 3°. elke vermoedelijke overdracht via een diergeneesmiddel van infectieuze stoffen die zich in een derde land voordoet en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij daarvan op de hoogte is of waarvan hij in kennis is gesteld;

  • b. elke door hem voorgenomen wijziging van de gegevens op grond waarvan de vergunning is verstrekt.

Artikel 6.4. Evaluatie

  • 2 De evaluatie heeft tot doel wijzigingen in de fabricage- en controlemethoden aan te brengen die nodig zijn om te waarborgen dat het diergeneesmiddel volgens algemeen aanvaarde wetenschappelijke methoden wordt vervaardigd en gecontroleerd als bedoeld in artikel 2.13, onderdeel b, van het besluit.

  • 3 Indien een evaluatie tot een wijziging van de fabricage- of controlemethoden leidt, neemt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen alle maatregelen die noodzakelijk zijn voor wijziging van de gegevens die dienaangaande zijn vermeld in de documenten, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van het besluit.

Artikel 6.5. Melding aan de minister door een dierenarts

  • 1 Een dierenarts stelt Bureau diergeneesmiddelen onverwijld doch uiterlijk binnen 15 dagen in kennis van elke vermoedelijk ernstige bijwerking, onverwachte bijwerking, of vermoedelijke bijwerking bij de mens, waaronder een verminderde werking of het ontbreken van de gestelde werking, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, onder 1°, bij toepassing van het diergeneesmiddel volgens de primaire verpakking of indien de toepassing niet op de primaire verpakking is vermeld de bijsluiter.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de dierenarts de melding, bedoeld in het eerste lid, bij de houder van de vergunning voor het in handel brengen doen.

Hoofdstuk 7. Diervoeders met medicinale werking

§ 1. Algemene regels

Artikel 7.1. Afleveren diervoeder met medicinale werking op recept

Een diervoeder met medicinale werking wordt uitsluitend aan een houder van dieren afgeleverd op recept van een dierenarts.

Artikel 7.2. Recept voor een diervoerder met medicinale werking

  • 2 Het origineel en één afschrift van het recept zijn bestemd voor de bereider van het voorgeschreven diervoeder met medicinale werking.

  • 3 De overige twee afschriften van het recept zijn bestemd voor de dierenarts en de houder van de dieren.

  • 4 De bereider, bedoeld in het tweede lid, overlegt het afschrift van het recept aan de houder van de dieren bij de aflevering van het voorgeschreven diervoeder met medicinale werking.

  • 5 Een recept geeft slechts eenmalig recht op aflevering van het diervoeder met medicinale werking en behandeling van het betrokken dier met het voorgeschreven diervoeder met medicinale werking binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van het recept.

Artikel 7.3. Administratie vervaardiging diervoeder met medicinale werking

  • 1 Een houder van een vergunning voor het vervaardigen van een diervoeder met medicinale werking, voert een administratie inzake iedere transactie met diervoeders met medicinale werking.

  • 2 De administratie, bedoeld in het eerste lid, bevat:

    • a. het recept, bedoeld in artikel 7.2, en

    • b. bewijzen, waaronder de facturen bij de ontvangst en de kopieën van facturen voor de aflevering, met ten minste de volgende gegevens:

      • 1°. aard en hoeveelheid van de bereide en afgeleverde diervoeders met medicinale werking;

      • 2°. aard en hoeveelheid van de diervoeders met medicinale werking die op het bedrijf opgeslagen zijn,

      • 3°. aard en hoeveelheid van de diervoeders, de voormengsels met medicinale werking en de halffabricaten met medicinale werking die bij de bereiding van diervoeders met medicinale werking zijn gebruikt,

      • 4°. naam en adres van de ontvanger, en

      • 5°. naam en adres van de dierenarts door wie het recept voor het diervoeder met medicinale werking werd uitgeschreven.

  • 3 In de administratie worden de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 3, voor elk voormengsel met medicinale werking, voor elk halffabricaat met medicinale werking en voor elk gemedicineerd voeder afzonderlijk vermeld.

  • 4 De administratie en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie worden gedurende drie jaar bewaard.

Hoofdstuk 8. Onderzoeken, controle, toezicht op de naleving en sancties

§ 1. Controle en onderzoek

Artikel 8.1. Beoordeling monsters vergunning voor het in de handel brengen

  • 1 De aanvrager van een vergunning voor het in handel brengen van een diergeneesmiddel draagt er zorg voor dat één of meer monsters van het betrokken diergeneesmiddel, van de werkzame stof of stoffen, dan wel, in voorkomend geval, van de tussenproducten of van andere bestanddelen tijdens de behandeling van de aanvraag om een vergunning voor het in handel brengen van een diergeneesmiddel voor de beoordeling van het diergeneesmiddel beschikbaar zijn.

  • 2 Het diergeneesmiddel wordt op verzoek van Bureau diergeneesmiddelen binnen vijf weken gezonden aan een voor onderzoek door de minister aangewezen laboratorium.

Artikel 8.2. Controle van vervaardigde diergeneesmiddelen

De houder van een vergunning voor het in handel brengen van een diergeneesmiddel en de houder van een vergunning voor vervaardiging dragen er zorg voor dat van elke partij één of meer monsters van het betrokken diergeneesmiddel, van de werkzame stof of stoffen, dan wel, in voorkomend geval, van de tussenproducten of van andere bestanddelen voor controle beschikbaar zijn.

Artikel 8.3. Controleverslagen van vervaardigde immunologische diergeneesmiddelen

  • 1 De houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een immunologisch diergeneesmiddel overlegt kopieën van alle controleverslagen, ondertekend door de persoon, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, onderdeel l, van het besluit aan Bureau diergeneesmiddelen.

  • 2 Binnen een redelijke termijn en uiterlijk binnen 30 dagen overlegt Bureau diergeneesmiddelen na een controle zonder experimentele keuring, een partijvrijgifte certificaat, indien het diergeneesmiddel aan de vergunning voor het in de handel brengen voldoet.

Artikel 8.4. Monsters van vervaardigde immunologische diergeneesmiddelen

  • 1 Onverminderd artikel 8.2 draagt de houder van een vergunning voor het in handel brengen van een immunologisch diergeneesmiddel er zorg voor dat van elke partij diergeneesmiddelen ten minste tot de uiterste gebruiksdatum ervan voldoende monsters in voorraad worden gehouden.

  • 2 De monsters worden op verzoek van Bureau diergeneesmiddelen snel verschaft aan het voor onderzoek door de minister aangewezen laboratorium.

Artikel 8.5. Experimentele keuring van vervaardigde immunologische diergeneesmiddelen

  • 1 Bureau diergeneesmiddelen kan, indien het om redenen van gezondheid van mens of dier noodzakelijk wordt geacht, artikel 82 van richtlijn 2001/82/EG toepassen en van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen verlangen dat van partijen van een immunologisch diergeneesmiddel vóór deze in de handel worden gebracht, van het product in onverpakte vorm of van het diergeneesmiddel aan Bureau diergeneesmiddelen monsters worden verschaft voor experimentele keuring door een door de minister aangewezen laboratorium.

  • 2 Indien de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel besluit om een partij diergeneesmiddelen de keuring, bedoeld in het eerste lid, niet te laten ondergaan, worden de diergeneesmiddelen niet in de handel gebracht.

  • 3 Indien de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel besluit om een partij diergeneesmiddelen de keuring, bedoeld in het eerste lid, te laten ondergaan, zendt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen met de monsters, bedoeld in het eerste lid, de volgende documenten:

    • a. een partijvrijgiftedocument;

    • b. een partijprotocol, dat is gedagtekend en ondertekend door de persoon die verantwoordelijk is voor de controle;

    • c. een schriftelijke verklaring dat met betrekking tot de ter controle aangeboden partij:

      • 1°. een voor die partij representatief monster bewaard wordt van een zodanige grootte, dat daarop een controle op conformiteit met de vergunning voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel kan worden verricht;

      • 2°. het monster, bedoeld in subonderdeel 1°, gedurende de houdbaarheidstermijn bewaard zal worden,

      • 3°. het in subonderdeel 1° bedoelde monster in elk geval een primaire verpakking van elk type omvat, indien de partij uit verschillende voor de gebruiker bestemde typen primaire verpakkingen bestaat, en

      • 4°. overeenstemming bestaat over het doen uitvoeren van een experimentele keuring.

  • 4 De houder van de vergunning voor het in de handel brengen stelt het monster, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, subonderdeel 1°, op verzoek van Bureau diergeneesmiddelen binnen vijf dagen beschikbaar voor onderzoek door een door de minister aangewezen laboratorium.

Artikel 8.6. Partijvrijgifte van vervaardigde immunologische diergeneesmiddelen

  • 1 De uitslag van de keuring, bedoeld in artikel 8.5, eerste lid, wordt binnen een termijn van 60 dagen aan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van een immunologisch diergeneesmiddel, de houder van de vergunning voor vervaardiging van het betrokken diergeneesmiddel, de andere betrokken EER-lidstaten en het Europees Directoraat voor de geneesmiddelenkwaliteit medegedeeld.

  • 2 Indien Bureau diergeneesmiddelen aan de Europese Commissie heeft medegedeeld dat voor het voltooien van analyses meer tijd nodig is, wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengd met een termijn die nodig is om de analyses uit te voeren.

  • 3 Indien de uitslag gunstig is, wordt bij de mededeling een partijvrijgiftecertificaat verstrekt.

  • 4 Indien de uitslag gunstig is en de termijn, bedoeld in het eerste of tweede lid, verstreken is, is een partijvrijgiftecertificaat met overeenkomstige toepassing van 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege verstrekt.

§ 2. Aanwijzing instelling monsteronderzoek

Artikel 8.7. Officieel laboratorium voor controle van monsters

Als laboratorium voor onderzoek van monsters bij controle of onderzoek als bedoeld in de artikelen 8.1, 8.3, 8.4 en 8.5 van het besluit alsmede de artikelen 8.1, 8.4 en 8.5, eerste en vierde lid, en als instelling als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid, worden aangewezen:

  • a. Centraal Veterinair Instituut, onderdeel van Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek;

  • b. Laboratorium van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

  • c. RIKILT, instituut voor voedselveiligheid, onderdeel van Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek;

  • d. Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu;

  • e. Ducares BV, onderdeel van TNO.

§ 3. Handhaving, controle en toezicht op de naleving aangewezen substanties als bedoeld in richtlijn 96/22/EG en substanties als bedoeld in artikel 3 van richtlijn 96/23/EG

Artikel 8.8. Met aangewezen substanties behandelde dieren

  • 1 Het is een ieder verboden:

    • a. landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren waarbij op enigerlei wijze substanties als bedoeld in bijlage II en III van Richtlijn 96/22/EG met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking alsmede ß- agonisten zijn toegepast in de handel te brengen;

    • b. landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren in de handel te brengen waarbij op enigerlei wijze in strijd met Verordening (EG) nr. 470/2009 zijn toegepast:

      • 1°. farmacologisch werkzame substanties als bedoeld in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, of

      • 2°. farmacologisch werkzame substanties die in een lijst zijn ingedeeld overeenkomstig artikel 14, tweede lid, onderdeel d, van verordening (EG) nr. 470/2009;

    • c. verwerkte producten of vlees van dieren als bedoeld in de onderdelen a en b in de handel te brengen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op dieren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en verwerkte producten of vlees van die dieren, indien bij die dieren diergeneesmiddelen zijn toegepast overeenkomstig bij of krachtens artikel 2.19 van de wet gestelde regels.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing op dieren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en verwerkte producten of vlees van die dieren, indien overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van verordening (EG) nr. 470/2009 een actiedrempel voor een farmacologisch werkzame substantie is vastgesteld en deze actiedrempel niet is overschreden.

Artikel 8.9. Verantwoordelijkheid eigenaar van een inrichting voor de eerste verwerking

De eigenaar van een inrichting voor de eerste verwerking van primaire producten van dierlijke oorsprong treft alle nodige maatregelen:

  • a. opdat alleen landbouwhuisdieren worden aanvaard die afkomstig zijn van een bedrijf dat kan garanderen dat na toediening van diergeneesmiddelen aan die dieren de wachttermijnen in acht zijn genomen;

  • b. om zich ervan te vergewissen dat landbouwhuisdieren of producten van die dieren, die de inrichting worden binnengebracht:

    • 1°. geen residuen van diergeneesmiddelen bevatten in een hoger gehalte dan is toegestaan voor die middelen;

    • 2°. geen diergeneesmiddelen of substanties bevatten die ingevolge EU-rechtshandelingen niet aan landbouwhuisdieren mogen worden toegediend.

Artikel 8.10. Kwaliteitscontrole

  • 1 Met het oog op de uitvoering van artikel 9 van richtlijn nr. 96/23/EG kunnen de verschillende betrokken partners in de veehouderijsector zelf kwaliteitscontrole uitoefenen.

  • 2 Indien kwaliteitscontrole als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt:

    • a. worden de zelfcontrolemaatregelen opgenomen in daarvoor in aanmerking komende algemene voorwaarden voor merken en labels;

    • b. vervallen de voordelen, verbonden aan de deelname aan een kwaliteitscontrolesysteem, voor een bedrijf dat overeenkomstig artikel 8.11 onder toezicht is geplaatst, gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vanaf de datum dat de ondertoezichtplaatsing van het bedrijf is opgeheven.

Artikel 8.11. Officieel toezicht

  • 1 Indien op een bedrijf de aanwezigheid wordt geconstateerd van diergeneesmiddelen of substanties die niet aan landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren mogen worden toegediend alsmede indien in monsters van dieren, excreta en biologische vloeistoffen daarvan, alsmede in weefsel, dierlijke producten, diervoeders en drinkwater residuen worden aangetroffen van dergelijke stoffen, wordt het betrokken bedrijf onder officieel toezicht van de minister geplaatst.

  • 2 Dieren van een bedrijf als bedoeld in het eerste lid worden gemerkt of geïdentificeerd en mogen, zolang het onderzoek niet is afgerond, het bedrijf slechts onder officieel toezicht van de minister verlaten of aan een andere persoon worden overgedragen.

  • 3 De houder van dieren gedoogt dat op of aan die dieren een merk als bedoeld in het tweede lid wordt aangebracht.

Artikel 8.12. Merken

Het is verboden een merk als bedoeld in artikel 8.11, tweede lid, geheel of gedeeltelijk te verwijderen, te veranderen, onleesbaar te maken, dan wel andere handelingen te verrichten waardoor die merken niet meer geschikt zijn ter identificatie van de betrokken dieren.

Artikel 8.13. Maatregelen

  • 1 Indien blijkt dat in landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren aangetroffen residuen van diergeneesmiddelen of substanties de voor die middelen toegestane maxima overschrijden, kan de minister alle maatregelen nemen die met het oog op de volksgezondheid noodzakelijk zijn.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen in ieder geval inhouden dat de desbetreffende dieren of producten van die dieren het betrokken bedrijf niet mogen verlaten zolang het onderzoek naar de redenen van de overschrijding niet is afgerond.

Artikel 8.14. Retributie kosten analyse van monsters

Wanneer het onderzoek, bedoeld in artikel 18 van richtlijn 96/23/EG, de juistheid van het vermoeden bevestigt worden de kosten van de analyses van de monsters door de minister in rekening gebracht bij de houder van de dieren, waarop de monsters betrekking hebben.

Artikel 8.15. Uit de handel nemen en vernietigen

Indien blijkt dat aan landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren diergeneesmiddelen of substanties zijn toegediend die ingevolge een EU-rechtshandeling niet aan landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren mogen worden toegediend of niet zijn toegediend onder de voorschriften die daartoe zijn gesteld, kan de minister met toepassing van artikel 5.10 van de wet die dieren of dierlijke producten van die dieren uit de handel nemen en vernietigen, alsmede een maatregel als bedoeld in artikel 5.11 van de wet met betrekking tot de betrokken diergeneesmiddelen, diervoeders of samenstellingen daarvan nemen.

Artikel 8.16. Retributie uit de handel nemen en vernietiging

De kosten, bedoeld in artikel 9.1, onderdeel h, van de wet voor het uit de handel nemen en vernietigen van dieren, dierlijke producten, diergeneesmiddelen, diervoeders of samenstellingen daarvan, overeenkomstig artikel 8.15, worden door de minister in rekening gebracht bij de houder van de dieren van wie de dieren, diergeneesmiddelen, diervoeders of samenstellingen daarvan afkomstig zijn.

Artikel 8.17. Retributie kosten monsterneming

  • 1 Indien in een monster residuen van diergeneesmiddelen of substanties die niet aan landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren mogen worden toegediend, worden aangetroffen, worden de kosten van onderzoek of monsterneming, bedoeld in artikel 16, 17 en 23, tweede lid, van richtlijn nr. 96/23/EG door de minister in rekening gebracht bij de houder van dieren van wie de dieren of de bemonsterde producten afkomstig zijn.

Artikel 8.18. Retributie kosten bij tegenspraak

Indien de uitkomst van een analyse wordt aangevochten op basis van een analyse op tegenspraak wordt de analyse bevestigd door een laboratorium als bedoeld in artikel 8.7 op kosten van degene die ongelijk heeft.

Hoofdstuk 9. Retributies

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 9.1. Betaling

  • 1 Voor de betaling van een op grond van deze regeling door Bureau diergeneesmiddelen verzonden factuur met betrekking tot een retributie geldt een betalingstermijn van dertig dagen, gerekend vanaf de datering van de factuur.

  • 2 Indien dertig dagen na de datering van de in het eerste lid bedoelde factuur het verschuldigde niet is voldaan, deelt Bureau diergeneesmiddelen aan de schuldenaar mede, dat zolang het verschuldigde niet is voldaan, de behandeling van de aanvraag, het verrichten van werkzaamheden of het leveren van materialen is opgeschort tot:

    • a. de factuur is voldaan, of

    • b. betaling van de verschuldigde bedragen naar het oordeel van de minister voldoende is gegarandeerd door borgstelling door een door de schuldenaar voorgestelde bankinstelling, welke instelling zich voor twee jaar borg stelt voor betaling van de verschuldigde bedragen.

  • 3 Na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, kan worden overgegaan tot gerechtelijke invordering.

  • 4 Voor zover verschuldigd, is de omzetbelasting in het tarief begrepen.

Artikel 9.2. Instandhoudingsvergoeding

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de jaarlijkse vergoeding van kosten voor homeopathische diergeneesmiddelen als bedoeld in de artikel 3.4 van het besluit € 261,–.

  • 3 In afwijking van het eerste lid bedraagt de jaarlijkse vergoeding van kosten voor homeopathische diergeneesmiddelen als bedoeld in de artikel 3.5, eerste lid, van het besluit voorzover dit artikel betrekking heeft op gezelschapsdieren en exotische diersoorten € 261,–.

  • 6 In afwijking van het eerste lid bedraagt de jaarlijkse vergoeding van kosten na een melding als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, van het besluit: € 30,–.

  • 7 In afwijking van het eerste lid bedraagt de vergoeding een gedeelte van een jaar nadat de vergunning is verstrekt naar rato van het aantal maanden waarin het is toegestaan het diergeneesmiddel in de handel te brengen.

Artikel 9.3. Feitelijke werkzaamheden

  • 1 Voor de vergoeding van kosten terzake van een onderzoek, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet dieren met betrekking tot diergeneesmiddelen of andere substanties worden in aanmerking genomen:

    • a. het onderzoek naar de redenen voor de aanwezigheid van residuen in de onderzochte monsters op enig bedrijf waar de bemonsterde dieren of producten van afkomstig zijn of kunnen zijn;

    • b. het nemen van monsters;

    • c. de analyse van de genomen monsters;

    • d. overige onderzoeken.

  • 2 De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden door Bureau diergeneesmiddelen in rekening gebracht en zijn, in voorkomend geval, opgebouwd uit de volgende componenten:

    • a. laboratoriumkosten;

    • b. met de analyse van de monsters gemoeide verzendkosten;

    • c. administratiekosten;

    • d. verblijfskosten van de bij de werkzaamheden betrokkenen;

    • e. reiskosten van de bij de werkzaamheden betrokkenen;

    • f. een bedrag per uur per met de werkzaamheden belaste persoon;

    • g. overige kosten die verband houden met de werkzaamheden.

  • 3 Indien kosten in rekening worden gebracht in verband met een controle op aangewezen substanties in dieren of dierlijke producten als bedoeld in artikel 8.8 kan het in het eerste lid bedoelde bedrag in rekening worden gebracht tezamen met voor de uitvoering van hoofdstuk 8, paragraaf 3, in rekening te brengen kosten.

§ 2. Retributies met betrekking tot de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel

Artikel 9.4. Retributie vergunning in de handel brengen diergeneesmiddel bestemd voor dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

Ingeval het diergeneesmiddel is bedoeld om mede of uitsluitend te worden toegepast bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd bedragen de kosten, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 2.19, eerste lid, van de wet voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel bestemd voor dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd:

Artikel 9.5. Retributie vergunning in de handel brengen diergeneesmiddel uitsluitend voor dieren die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

Ingeval het diergeneesmiddel is bedoeld om uitsluitend te worden toegepast bij andere dan voor de productie van levensmiddelen bestemde dieren, bedragen de kosten, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met 2.19, eerste lid, van de wet voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel uitsluitend voor dieren die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd:

Artikel 9.6. Retributie vergunning diergeneesmiddel voor parallelle invoer

Artikel 9.7. Retributie afgeleide vergunning diergeneesmiddel

In afwijking van de artikelen 9.4 en 9.5 bedragen de kosten voor het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, van het besluit € 896.

Artikel 9.8. Retributie wijziging van een vergunning in de handel brengen diergeneesmiddel

In afwijking van de artikelen 9.4 en 9.5 bedragen de kosten voor het in behandeling nemen van een aanvraag, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, van de wet, voor een aanvraag tot wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 2.18 bedragen:

Artikel 9.9. Retributie wijziging van een vergunning in de handel brengen diergeneesmiddel administratieve beoordeling

  • 1 In afwijking van de artikelen 9.4 en 9.5 bedragen de kosten voor het in behandeling nemen van een aanvraag, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, van de wet, voor een aanvraag tot wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 2.18 en 2.19 van het besluit, in het geval slechts een administratieve beoordeling is uitgevoerd:

    • a. € 336 voor een aanvraag tot een ingrijpende wijziging, indien voldaan is aan de voorwaarde dat de behandeling van de aanvraag niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2.4, tweede lid, van het besluit;

    • b. € 1.568 voor een aanvraag tot een ingrijpende wijziging, indien voldaan is aan de voorwaarde dat de behandeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2.4, tweede lid, van het besluit, waarbij Nederland referentielidstaat is geweest;

    • c. € 448 voor een aanvraag tot een ingrijpende wijziging, indien voldaan is aan de voorwaarde dat de behandeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2.4, tweede lid, van het besluit, waarbij Nederland geen referentielidstaat is geweest;

    • d. € 336 voor een aanvraag tot een kleine wijziging van de tweede categorie, indien voldaan is aan de voorwaarde dat de behandeling van de aanvraag niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2.4, tweede lid, van het besluit;

    • e. € 1.568 voor een aanvraag tot een kleine wijziging van de tweede categorie, indien voldaan is aan de voorwaarde dat de behandeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2.4, tweede lid, van het besluit, waarbij Nederland referentielidstaat is geweest;

    • f. € 448 voor een aanvraag tot een kleine wijziging van de tweede categorie, indien voldaan is aan de voorwaarde dat de behandeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2.4, tweede lid, van het besluit, waarbij Nederland geen referentielidstaat is geweest;

    • g. € 336 voor een aanvraag tot een kleine wijziging van de eerste categorie, indien voldaan is aan de voorwaarde dat de behandeling van de aanvraag niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2.4, tweede lid, van het besluit;

    • h. € 1.568 voor een aanvraag tot een kleine wijziging van de eerste categorie, indien voldaan is aan de voorwaarde dat de behandeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2.4, tweede lid, van het besluit, waarbij Nederland referentielidstaat is geweest;

    • i. € 448 voor een aanvraag tot een kleine wijziging van de eerste categorie, indien voldaan is aan de voorwaarde dat de behandeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2.4, tweede lid, van het besluit, waarbij Nederland geen referentielidstaat is geweest;

    • j. € 336 voor een aanvraag tot overdracht van een dossier.

  • 2 Indien door één aanvrager uitsluitend met het oog op een zelfde wijziging van verschillende registraties gelijktijdig meer dan één aanvraag tot een kleine wijziging van de eerste categorie wordt ingediend, bedragen de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen g, h, i en j, in totaal niet meer dan € 2.990.

Artikel 9.10. Retributie verlenging van een vergunning in de handel brengen diergeneesmiddel

In afwijking van de artikelen 9.4 en 9.5 bedragen de kosten voor het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, van de wet, voor een aanvraag tot verlenging van een vergunning als bedoeld in artikel 2.17:

Artikel 9.11. Retributie kosten van onderzoek

De kosten van verrichtingen als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel g, van de wet in samenhang met artikel 2.6, eerste lid, van het besluit voor een bijeenkomst voor de mondelinge toelichting van een aanvraag in het kader van de beoordeling van een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 2.45, bedragen € 3.450.

§ 3. Retributie met betrekking tot controle en partijvrijgifte van immunologische diergeneesmiddelen

Artikel 9.12. Retributie kosten administratieve controle en experimentele keuring

  • 2 De kosten, bedoeld in het eerste lid, bedragen € 56,–, indien een andere EER-lidstaat de controleverslagen heeft beoordeeld.

  • 3 Indien na een administratieve behandeling als bedoeld in het eerste lid, een keuring als bedoeld in artikel 8.5 noodzakelijk wordt geacht, informeert Bureau diergeneesmiddelen de houder van de vergunning voor het in de handel brengen over de kosten die aan deze keuring verbonden zijn.

  • 4 Indien de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel de verklaring, bedoeld in artikel 8.5, derde lid, onderdeel c, onder 4°, overlegt, worden de in het derde lid bedoelde kosten in rekening gebracht.

§ 4. Retributies vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat, vergunning voor invoer, vergunning voor groothandel en vergunning voor kleinhandel

Artikel 9.13. Retributie vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en vergunning voor invoer

  • 2 De kosten van een aanvraag tot wijziging van een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, bedragen € 104.

§ 5. Retributies toestemming en ontheffingen

Artikel 9.14. Retributie kosten toestemming

De kosten verbonden aan de behandeling van een aanvraag tot toestemming, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel b, in samenhang met 7.1 van de wet en artikel 3.7, tweede lid, onderdeel b, een bedrag van € 1.200.

Artikel 9.15. Retributie kosten ontheffing proeven

De kosten verbonden aan de behandeling van de aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel c, van de wet en artikel 3.22, derde lid, van het besluit bedragen:

  • a. voor de administratieve behandeling van de aanvraag een bedrag van € 288;

  • b. voor de beoordeling van de aanvraag een bedrag van € 1.150;

  • c. voor de administratieve behandeling van aanvragen tot wijziging of verlenging een bedrag van € 288.

§ 6. Retributies onderzoeken, controles en certificaten

Artikel 9.16. Retributie kosten preventief onderzoek

De kosten verbonden aan een onderzoek ter plaatse als bedoeld in bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel g, van de wet in samenhang met artikel 8.1 van het besluit bedragen indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. een vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat of een vergunning voor invoer als bedoeld in artikel 4.1, onderscheidenlijk 4.21, van het besluit € 1.044 per halve dag;

  • b. een vergunning voor groothandel of een vergunning voor kleinhandel als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderscheidenlijk 5.1, tweede lid, van het besluit € 261 per halve dag.

Artikel 9.17. Retributie kosten controle fabricage

De kosten van een controle als bedoeld in bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel g, van de wet in samenhang met artikel 8.2 van het besluit bedragen € 1.044 per halve dag.

Artikel 9.18. Retributie kosten certificaat voor uitvoer

De kosten verbonden aan de behandeling van een aanvraag van een certificaat als bedoeld in artikel 8.2, tweede lid, van het besluit, in samenhang met artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, van de wet, of de behandeling van een aanvraag van een certificaat voor uitvoer als bedoeld in bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel g, van de wet in samenhang met artikel 4.23 van het besluit bedragen € 56.

Hoofdstuk 9a. Overgangsrecht in verband met gedeeltelijke inwerkingtreding wet dieren

§ 1. Administratie diergeneeskundigen en andere personen

Artikel 9a.1. Administratie dierenarts en andere personen

  • 2 Artikel 5.16 is van overeenkomstige toepassing op de toepassing van diergeneesmiddelen door een dierenarts of persoon als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat in het vierde lid, onderdeel b, onder 4°, onder afgeleverde hoeveelheid wordt verstaan toegepaste hoeveelheid.

  • 3 De administratie en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie worden gedurende vijf jaar bewaard.

Artikel 9a.2. Administratie cascade bij toepassing bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

  • 1 Een dierenarts houdt bij toepassing van een diergeneesmiddel bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd overeenkomstig artikel 8A.2 van het besluit, gedurende vijf jaar in een administratie de volgende gegevens bij:

    • a. de datum waarop de dieren werden onderzocht;

    • b. naam en adres van de houder van de dieren;

    • c. het aantal behandelde dieren;

    • d. de diagnose;

    • e. de diergeneeskundige motivering voor de toediening van het diergeneesmiddel;

    • f. de voorgeschreven diergeneesmiddelen;

    • g. de toegediende dosering;

    • h. de duur van de behandeling;

    • i. de vastgestelde wachttermijn.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op diervoeders met medicinale werking.

  • 3 De administratie en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie worden gedurende vijf jaar bewaard.

Artikel 9a.3. Aantekening door de dierenarts in administratie houder van dieren

  • 1 Onverminderd de artikelen 5.16, 5.19 en 9A.2 tekent de dierenarts en, in voorkomend geval, een andere persoon als bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, onderdeel c, van het besluit bij toepassing van een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 2.13, 2.14 en 4.12 in de administratie van de houder van dieren aan:

    • a. de datum van de behandeling met diergeneesmiddelen voor zover door de dierenarts uitgevoerd;

    • b. benaming en, in voorkomend geval, nummer van het diergeneesmiddel;

    • c. de identificatie van de behandelde dieren;

    • d. de in acht te nemen wachttermijn.

  • 2 Indien het diergeneesmiddel, bedoeld in het eerste lid een stof bevat als bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 96/22/EG, waarvan toepassing is toegestaan op grond van artikel 4 van die richtlijn, tekent de dierenarts, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, in de administratie, bedoeld in het eerste lid, tevens aan:

    • a. het doel van de behandeling;

    • b. de wijze van toediening van het diergeneesmiddel.

  • 3 De administratie en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie worden gedurende vijf jaar bewaard.

Artikel 9a.4. Informatie van de dierenarts aan de houder van dieren

De dierenarts informeert de houder van dieren:

  • a. voorafgaand aan de toepassing van een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 8A.1 en 8A.2 van besluit over de toepassing van middelen in afwijking van de in de vergunning voor het in de handel brengen vermelde toepassing of over de ex tempore bereiding en toepassing van een diergeneesmiddel en over de mogelijk daaraan verbonden risico’s.

  • b. onverminderd artikelen 5.16, 9A.2 en 9A.3, bij aflevering of bij het voorschrijven van diergeneesmiddelen als bedoeld in de artikelen 2.13, 2.14 en 4.12, schriftelijk, indien de diergeneesmiddelen bestemd zijn voor dieren, die gehouden worden voor de productie van levensmiddelen over:

    • a. naam en hoeveelheid van het afgeleverde diergeneesmiddel, en

    • b. de in acht te nemen wachttermijn.

Artikel 9a.5. Voorschrijven diergeneesmiddel

Een diergeneesmiddel kan slechts worden voorgeschreven als bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, door een dierenarts, die de medische zorg op zich heeft genomen door ten minste:

  • a. de omstandigheden waaronder het dier of de groep dieren wordt gehouden te kennen, en

  • b. over de medicatiehistorie van het dier of de groep dieren te beschikken.

Artikel 9a.6. Dierenarts uit een andere EER-lidstaat

  • 1 Onverminderd de artikelen 5.16, 9A.2 en 9A.3, voert de dierenarts, bedoeld in artikel 5.9, in het geval door hem een diergeneesmiddel is toegepast of afgeleverd, waarvoor in Nederland geen vergunning voor het in de handel brengen, een vrijstelling of ontheffing is verleend, een administratie die de volgende gegevens bevat:

    • a. de behandelde dieren;

    • b. naam en adres van de houder van de dieren;

    • c. de gestelde diagnose;

    • d. het toegepaste en afgeleverde diergeneesmiddel alsmede de voorgeschreven dosis;

    • e. de duur van de behandeling;

    • f. de door de dierenarts opgegeven wachttermijn, indien voor het betrokken diergeneesmiddel een wachttermijn in acht moet worden genomen.

Artikel 9a.7. Administratie dierenarts substantie voor paardachtigen

Dierenartsen noteren in hoofdstuk IX van het identificatiedocument voor paardachtigen, bedoeld in verordening (EG) nr. 504/2008, de bijzonderheden van een behandeling met een substantie als bedoeld in artikel 2.12, onderdeel f.

§ 2. Administratie houder van dieren

Artikel 9a.8. Administratie houder van dieren

  • 1 Een houder van dieren die dieren houdt die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, voert een administratie inzake iedere transactie met diergeneesmiddelen als bedoeld in de artikelen 2.13, 2.14 en 4.12, in welke administratie de volgende documenten en gegevens zijn opgenomen:

    • a. voor zover een recept als bedoeld in artikel 5.13 is opgesteld, een gewaarmerkt afschrift van dat recept;

    • b. de facturen bij aankoop van diergeneesmiddelen;

    • c. een lijst met de data van de uitgevoerde behandelingen met diergeneesmiddelen en de nummers van deze diergeneesmiddelen, voor zover de behandelingen door de houder zijn uitgevoerd;

    • d. de identificatie van de behandelde dieren;

    • e. de vastgestelde wachttermijn, voor zover deze niet reeds op een recept als bedoeld in onderdeel a, is vermeld;

    • f. de aantekeningen, bedoeld in artikel 9A.3.

  • 2 De houder van dieren, bedoeld in het eerste lid, kan de administratie, bedoeld in het eerste lid, doen uitvoeren in de door de dierenarts overeenkomstig de artikelen 5.16, 9A.2 en 9A.3 te voeren administratie.

  • 3 Een houder van dieren die dieren houdt die bestemd zijn voor de productie van levensmiddelen, voert een administratie inzake transacties met diervoeder met medicinale werking, in welke administratie de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a. een gewaarmerkt afschrift van een recept als bedoeld in artikel 7.2 en, voor zover dit niet reeds op dat afschrift is vermeld:

    • b. naam en hoeveelheid van het voorgeschreven diervoeder met medicinale werking;

    • c. de datum waarop het diervoeder met medicinale werking werd voorgeschreven;

    • d. de in acht te nemen wachttermijn.

  • 4 De administratie, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie, worden gedurende vijf jaar bewaard.

§ 3. Gevoeligheidsbepaling bij toepassing aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel 9a.9. Voorwaarden gevoeligheidsbepaling

  • 2 De gevoeligheidsbepaling wordt uitgevoerd in overeenstemming met de eisen die ingevolge de geldende goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44 van de wet, aan een betrouwbare gevoeligheidsbepaling worden gesteld.

Hoofdstuk 10. Overgangsrecht en overige bepalingen

Artikel 10.1. Overgangsrecht antimicrobieel diergeneesmiddel vijf grams verpakking

  • 1 In afwijking van artikel 3.7, tweede lid, is het de houder van een vergunning voor vervaardiging toegestaan een verpakking als bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de Diergeneesmiddelenregeling, zoals dat artikel gold bij de inwerkingtreding van deze regeling, voor het afleveren aan een houder van een dier te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren, in de handel te brengen, in of buiten Nederland te brengen, te vervoeren, aan te bieden, aan te prijzen, af te leveren, te ontvangen, voorhanden of in voorraad te hebben met dien verstande dat voor 1 januari 2014 een aanvraag als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, onder b, of een aanvraag, als bedoeld in artikel 2.1, van het besluit voor een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de Diergeneesmiddelenregeling, zoals dat artikel gold bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt ingediend.

  • 2 Indien voor 1 januari 2014 een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend, blijft het na 1 januari 2014 toegestaan het diergeneesmiddel, bedoeld in het eerste lid, te vervaardigen en in de handel te brengen tot een besluit op de aanvraag is genomen en het diergeneesmiddel met betrekking tot de verpakking en informatie in, op of bij de verpakking voldoet aan het dossier dat bij de aanvraag is ingediend.

  • 3 In afwijking van artikel 3.7, tweede lid, is het iedere natuurlijke persoon en rechtspersoon toegestaan een verpakking als bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de Diergeneesmiddelenregeling, zoals dat artikel gold bij de inwerkingtreding van deze regeling, aan een houder van dieren af te leveren tot 1 januari 2014 en, na die datum, tot het tijdstip waarop een besluit als bedoeld in het tweede lid is genomen, met inachtneming van de informatie als bedoeld in dat lid.

Artikel 10.2. Overgangsrecht etikettering

  • 1 In afwijking van artikel 2.22, eerste lid, onderdeel l, onder 1° en onder 2°, aanhef, is het toegestaan aan:

    • a. een houder van een vergunning voor vervaardiging of een vergunning voor invoer tot 1 januari 2015 een diergeneesmiddel zonder de aanduiding ‘Vrij’ te verpakken of te etiketteren,

    • b. een houder van een vergunning voor vervaardiging, een vergunning voor invoer of een vergunning voor groothandel tot 1 januari 2016 een diergeneesmiddel zonder de aanduiding ‘Vrij’ af te leveren aan een houder van een vergunning voor groothandel of een vergunning voor kleinhandel,

    • c. een houder van een vergunning voor kleinhandel tot 1 januari 2017 een diergeneesmiddel zonder de aanduiding ‘Vrij’ af te leveren aan het publiek.

  • 2 In afwijking van artikel 2.22, eerste lid, onderdeel l, onder 1° en onder 2°, aanhef, jo. artikel 2.22, derde lid, is het toegestaan aan:

    • a. een houder van een vergunning voor vervaardiging of een vergunning voor invoer tot 1 maart 2014 een diergeneesmiddel zonder een blauw omlijnd kader te verpakken of te etiketteren,

    • b. een houder van een vergunning voor vervaardiging, een vergunning voor invoer of een vergunning voor groothandel tot 1 januari 2015 een diergeneesmiddel zonder een blauw kader af te leveren aan een houder van een vergunning voor groothandel of van een vergunning voor kleinhandel,

    • c. een houder van een vergunning voor kleinhandel tot 1 januari 2016 een diergeneesmiddel zonder een blauw omlijnd kader af te leveren aan het publiek.

Artikel 10.3. Overgangsrecht Verordening (EG) nr. 1234/2008

De artikelen 15a, 16, eerste en tweede lid, 17 tot en met 20, 21, eerste lid, 22, eerste lid, 23, eerste lid, 23a en 23b, eerste en tweede lid, van de Diergeneesmiddelenregeling zoals die golden bij de inwerkingtreding van deze regeling blijven tot 4 augustus 2013 van toepassing op een kennisgeving of een aanvraag van een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel.

Artikel 10.4. Overgangsrecht lijst van homeopathische diergeneesmiddelen 1993

  • 2 Indien voor 1 januari 2014 een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 in samenhang met de artikelen 3.4 of 3.5 van het besluit wordt ingediend, blijft het na 1 januari 2014 toegestaan het diergeneesmiddel, bedoeld in het eerste lid, in de handel te brengen tot een besluit op de aanvraag is genomen en het diergeneesmiddel met betrekking tot de samenstelling, verpakking en informatie in, op of bij de verpakking voldoet aan het dossier dat bij de aanvraag is ingediend.

Artikel 10.5. Overgangsrecht lijst van instellingen in bezit van verboden substanties

In afwijking van artikel 3.8 tot en met artikel 3.10 beschikken de instellingen vermeld in bijlage V van de Diergeneesmiddelenregeling, zoals die bijlage luidde bij de inwerkingtreding van deze regeling tot 1 januari 2015, over een ontheffing als bedoeld in artikel 3.22, derde lid, van het besluit, voor het voorhanden en op voorraad hebben alsmede toepassen van een substantie als bedoeld in artikel 2.12, onderdelen d en e. Zij worden opgenomen in het register, bedoeld in artikel 4.17, tweede lid, van het besluit onder vermelding van de aard van de ontheffing.

Artikel 10.5a. Overgangsrecht kanalisatiestatus antimicrobiële diergeneesmiddelen

  • 1 Tot 1 maart 2014 is het toegestaan dat antimicrobiële middelen, met uitzondering van middelen die intraveneus mogen worden toegepast of die de werkzame stof tilmicosine bevatten en parenteraal mogen worden toegepast, overeenkomstig art 2.16 door een dierenarts of op recept van een dierenarts door een apotheker worden afgeleverd.

  • 2 Met ingang van 1 maart 2014 mogen antimicrobiële diergeneesmiddelen, overeenkomstig artikel 2.17, eerste lid, uitsluitend worden afgeleverd door toepassing door de dierenarts.

Hoofdstuk 11. Slotbepalingen

Artikel 11.1. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 met uitzondering van de artikelen 2.34 tot en met 2.37 en 2.40 tot en met 2.44, die in werking treden met ingang van 4 augustus 2013.

Artikel 11.2. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling diergeneesmiddelen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 december 2012

De

Minister

van Economische Zaken,

H.G.J. Kamp

Bijlage 1. Lijst van andere personen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid

  • 1. Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een embryotransplanteur als bedoeld in artikel 5 van het Besluit paraveterinairen zonder recept van een dierenarts toegepast kunnen worden :

    • a. diergeneesmiddelen die worden toegepast voor een epiduraalanesthesie onder leiding van en in directe aanwezigheid van een dierenarts.

  • 2. Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een dierenartsassistent als bedoeld in artikel 9 van het Besluit paraveterinairen toegepast kunnen worden:

    • a. diergeneesmiddelen die nodig zijn voor het toepassen bij een dier van een algemene of plaatselijke verdoving onder leiding van en in directe aanwezigheid van een dierenarts;

    • b. antimicrobiële diergeneesmiddelen.

  • 3. Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een dierverloskundige als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 zonder recept van een dierenarts toegepast kunnen worden:

    • a. diergeneesmiddelen uitsluitend bestemd voor intra-uterine toediening, welke als werkzaam bestanddeel uitsluitend oxytetracycline, chloortetracycline of tetracycline hycrochloride bevatten;

    • b. diergeneesmiddelen met een combinatie van de werkzame stoffen ‘Trimethoprim’ en ‘Sulfadoxine’ bedoelde diergeneesmiddelen ten behoeve van wondbehandeling ten gevolge van verlossing;

    • c. penicilline-G, streptomycines en tetracyclines uitsluitend geschikt voor intramusculaire toediening;

    • d. antimicrobiële diergeneesmiddelen, voor zover deze geschikt zijn voor en dienen ten behoeve van wondbehandeling ten gevolge van verlossing met uitzondering van die welke chlooramphenicol bevatten;

    • e. hormoonpreparaten die geen andere werking hebben dan de beïnvloeding van de contractiliteit van de uterus;

    • f. vloeistoffen voor intraveneuze toediening, tijdens of na de geboorte die als werkzame bestanddelen slechts calcium en magnesium bevatten in een hoeveelheid van ten hoogste 500 ml;

    • g. diergeneesmiddelen die behoren tot de groep prostaglandinen voor zover deze diergeneesmiddelen gebruikt worden voor inductie van de partus;

    • h. diergeneesmiddelen die hyoscinebutylbromide of natriummetamizol bevatten, voorzover deze diergeneesmiddelen worden gebruikt om spastische toestanden van orgaansystemen op te heffen, indien deze tijdens de geboorte van de vrucht ontstaan;

    • i. vloeistoffen bestemd voor intraveneuze toediening bij runderen, welke vloeistof als werkzaam bestanddeel uitsluitend glucose bevat;

    • j. diergeneesmiddelen die een werkzaam bestanddeel bevatten dat bestemd is voor epiduraalanesthesie bij embryotomie.

  • 4. Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een castreur als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 zonder recept van een dierenarts toegepast kunnen worden:

    • a. antimicrobiële diergeneesmiddelen, voor zover deze geschikt zijn voor en dienen ten behoeve van wondbehandeling ten gevolge van castratie met uitzondering van die welke chlooramphenicol bevatten;

    • b. penicilline-G, streptomycines en tetracyclines uitsluitend geschikt voor intramusculaire toediening.

    • c. lokale anesthetica voor injectie voor zover deze geschikt zijn voor en dienen om een castratie pijnloos te laten verlopen;

    • d. diergeneesmiddelen die uitsluitend als werkzaam bestanddeel xylazine bevatten voor zover deze geschikt zijn voor en dienen om een castratie goed te laten verlopen.

  • 5. Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een houder van een dier onder verantwoordelijkheid van een dierenarts toegepast kunnen worden:

    • a. entstoffen, uitsluitend bestemd voor bedrijfsmatig gehouden pelsdieren, vissen en pluimvee;

    • b. immunologische diergeneesmiddelen, uitsluitend bestemd voor varkens, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in bijlage 7;

    • c. entstoffen voor kanaries ter preventie van kanariepokken;

    • d. sera en entstoffen welke zijn verwerkt in diervoeder met medicinale werking, voor zover die verwerking is toegestaan;

    • e. hormoonpreparaten met een gestagene, oestragene of androgene werking, uitsluitend geschikt en bestemd voor orale toepassing bij honden of katten in een verpakking die ten hoogste 30 gebruikseenheden bevat;

    • f. diergeneesmiddelen die allyltrenbolon voor orale toediening of β-agonisten bevatten, voor toediening aan paardachtigen, in het kader van therapeutische behandeling, met uitzondering van het geval dat een β-agonist gebruikt kan worden voor de opwekking van tocolyse bij vrouwelijke runderen die zich op het bedrijf bevinden;

    • g. hormoonpreparaten met een gestagene, oestrogene of androgene werking die zijn bestemd voor bronstsynchronisatie, met uitzondering van 17-β-oestradiol;

    • h. hormoonpreparaten met een gestagene, oestrogene of androgene werking die zijn bestemd als voorbereiding van donor- en receptordieren op een embryotransplantatie, met uitzondering van 17-β-oestradiol;

    • i. diergeneesmiddelen met androgene werking die uitsluitend bestemd zijn voor de behandeling van jonge vissen gedurende de eerste drie maanden met het oog op geslachtsverandering;

    • j. diergeneesmiddelen die als werkzaam bestanddeel β-agonisten bevatten, voor zover zij uitsluitend bestemd zijn voor toediening aan andere diersoorten dan runderen of paardachtigen;

    • k. antimicrobiële diergeneesmiddelen met uitzondering van antimicrobiële diergeneesmiddelen die krachtens een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet intraveneus mogen worden toegepast of die de werkzame stof tilmicosine bevatten en parenteraal mogen worden toegepast, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9.

Bijlage 2. Substanties als bedoeld in artikel 3.6

Acium aceticum (tot en met 30%)

Acidum hydrochloricum dilutum

Adeps lanae hydrosus

Aether cum Spritu

Alcohol alle sterkten

Ammonia (tot en met 10%)

Aqua Aurantil Ploris

Aqua Foeniculi

Aquz Hamamelidis

Aqua Menthae pipertae

Aqua Rosae

Argenti

Nitra in bacilis

Collodium

Collodium cum Oleo Ricini

Glycerium

Glycerium cum Solutio Camphorae spirituosa

Liquor Formaldehydi saponatus

Lotio contra Pytyriasin

Paraformaldehydi tabletten

Pulvis Acidi Salicylici cum Talco

Sapo aromaticus

Solutio Camphorae spirituosa

Solutio Formaldehydi (tot en met 10%)

Solutio Hydrogenii Peroxydi (tot en met 3%)

Solutio Iodii spirituosa 2% (buisje max. 3 ml.)

Spiritus dilitus cum Acido salicylico 1%

Spiritus Ketonatus dilitus cum Mentholo 2%

Spiritus saponatus

Succus Liquiritiae

Succus Liquiritiae of Succus Liquiritiae deglycyrrhizinatus gemengd met Amomonii Chloridum

Talcum cum Mentholo 2%

Bijlage 3. Lijst van instellingen als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid

  • a. Centraal Veterinair Instituut, onderdeel Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek;

  • b. Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht;

  • c. Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne.

Bijlage 4. Lijst van vrijstellingen als bedoeld in artikel 3.12

A. Vrijstelling voor de toepassing van calcium en magnesium bij een vrouwelijk rund

  • 1. Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het intraveneus toepassen bij vrouwelijke runderen van calcium en magnesium in een hoeveelheid van ten hoogste 500 ml als diergeneesmiddel tijdens of na de geboorte om melkziekte te voorkomen en voor het met het oog daarop voorhanden of in voorraad hebben en afleveren van dit middel.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt voor onbepaalde tijd.

B. Tijdelijke vrijstelling ter verdoving van biggen

  • 1. Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij biggen van het gasmengsel CO2/O2 als diergeneesmiddel ter algehele verdoving van biggen en voor het met het oog daarop voorhanden of in voorraad hebben en afleveren van dit middel onder de voorschriften, gesteld in het derde lid.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot 1 januari 2015.

  • 3. Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

C. Tijdelijke vrijstelling vaccin ter voorkoming van aviaire influenza in dierentuinen

  • 1. Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij vogels in dierentuinen van het diergeneesmiddel Gallimune Flu H5N9 van de firma Merial te Amstelveen en van het diergeneesmiddel Nobilis H5N2 van de firma Intervet te Boxmeer, ten behoeve van het voorkomen van aviaire influenza in dierentuinen en met het oog daarop het voorhanden hebben of in voorraad hebben en het afleveren van het middel onder de voorschriften, gesteld in het derde lid.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt voor onbepaalde tijd.

  • 3. Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

  • 4. Het eerste lid is tevens van toepassing op andere diergeneesmiddelen met identieke farmacologisch werkzame stoffen en toepassing, waarvoor in de Europese Economische Ruimte door een lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, onverminderd de artikelen 3.14 en 4.20, tweede lid, van het besluit.

D. Tijdelijke vrijstelling vaccin ter voorkoming van koepokken

  • 1. Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij olifanten, neushoorns en tapirs, welke overeenkomstig artikel 13 van het Dierentuinenbesluit geregistreerd zijn en worden gehouden in een dierentuin die is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, van het diergeneesmiddel Modified Vaccinia Virus Ankara van het Institut für Medizinische Mikrobiologie, Infektions- und Seuchenmedizin van de Ludwig-Maximilians-Universität München, ten behoeve van het voorkomen van koepokken en met het oog daarop het voorhanden hebben of in voorraad hebben en het afleveren van het middel onder de voorschriften, gesteld in het derde lid.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot 1 januari 2018.

  • 3. Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a. het diergeneesmiddel wordt uitsluitend verstrekt door toepassing door de dierenarts als bedoeld in artikel 2.17,

    • b. de vermeldingen op de verpakking en de bijsluiter zijn in de Nederlandse of Duitse taal gesteld, en

    • c. de dierenarts past het diergeneesmiddel toe overeenkomstig de voorschriften op, bij of in de verpakking van het middel.

  • 4. Het eerste lid is tevens van toepassing op andere diergeneesmiddelen met identieke farmacologisch werkzame stoffen en toepassing, waarvoor in de Europese Economische Ruimte door een lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, onverminderd de artikelen 3.14 en 4.20, tweede lid, van het besluit

E. Tijdelijke vrijstelling vaccin ter voorkoming van Q-koorts bij schapen en geiten

  • 1. Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij schapen of geiten van het diergeneesmiddel ‘Coxevac’ van de firma CEVA SANTE ANIMALE B.V. te Naaldwijk ten behoeve van het voorkomen van Q-koorts en met het oog daarop het voorhanden hebben of in voorraad hebben en het afleveren van het middel onder de voorschriften, gesteld in het derde lid.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot 1 januari 2015.

  • 3. Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a. het diergeneesmiddel wordt uitsluitend verstrekt door toepassing door de dierenarts als bedoeld in artikel 2.17,

    • b. de vermeldingen op de verpakking en de bijsluiter zijn in de Nederlandse taal gesteld, en

    • c. de dierenarts past het diergeneesmiddel toe overeenkomstig de voorschriften op, bij of in de verpakking van het middel.

  • 4. Het eerste lid is tevens van toepassing op andere diergeneesmiddelen met identieke farmacologisch werkzame stoffen en toepassing, waarvoor in de Europese Economische Ruimte door een lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, onverminderd de artikelen 3.14 en 4.20, tweede lid, van het besluit.

F. Tijdelijke vrijstelling van vaccin Gudair

  • 1. Van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toepassen bij schapen en geiten van het diergeneesmiddel Gudair van CZ Veterinaira S.A., ten behoeve van behandeling van paratuberculose en met het oog daarop het voorhanden hebben of in voorraad hebben van het middel onder de voorschriften, gesteld in het derde lid.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot 1 oktober 2014.

  • 3. Aan de vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a. het diergeneesmiddel wordt uitsluitend verstrekt door toepassing door de dierenarts als bedoeld in artikel 2.17.

    • b. de vermeldingen op de verpakking en de bijsluiter zijn in de Nederlandse taal gesteld, en

    • c. de dierenarts past het diergeneesmiddel toe overeenkomstig de voorschriften op, bij of in de verpakking van het middel.

  • 4. Het eerste lid is tevens van toepassing op andere diergeneesmiddelen met identieke farmacologisch werkzame stoffen en toepassing, waarvoor in de Europese Economische Ruimte door een lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, onverminderd de artikelen 3.14 en 4.20, tweede lid, van het besluit.

Bijlage 5. Richtsnoeren als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onder f, van de wet

  • 1. Richtsnoeren voor goede praktijken voor het vervaardigen van diergeneesmiddelen van 3 februari 2010, onder nummer D(2010) 3374, The Rules Governing Medicinal Products in the European Union, Volume 4, Good Manufacturing Practice, Medicinal Products for Human and Veterinary Use, Part II: Basic Requirements for Active Substances used as Starting Materials.

  • 2. Richtsnoeren voor het toezicht op de goede praktijken voor het vervaardigen van diergeneesmiddelen van 16 juli 2012, Compilation of Community Procedures on Inspections and Exchange of Information.

Bijlage 6. Lijst van de basisvakken als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onderdeel a, onder 2°

  • experimentele natuurkunde,

  • algemene en anorganische scheikunde,

  • organische scheikunde,

  • analytische scheikunde,

  • farmaceutische scheikunde, met inbegrip van geneesmiddelenanalyse,

  • algemene en toegepaste medische biochemie,

  • fysiologie,

  • microbiologie,

  • farmacologie,

  • farmaceutische technologie,

  • toxicologie, en

  • farmacognosie, studie van de samenstelling en van de werking van werkzame bestanddelen van natuurlijke stoffen van plantaardige of dierlijke oorsprong.

Bijlage 7. Voorwaarden voor het toepassen van immunologische diergeneesmiddelen door houders van varkens als bedoeld in bijlage 1, vijfde lid, onderdeel b

De aanwijzing van immunologische diergeneesmiddelen, bedoeld in bijlage 1, vijfde lid, onderdeel b, is van toepassing op:

  • a. een entstof die is bestemd om te worden toegepast bij varkens ter voorkoming van, onderscheidenlijk, bij een besmetting met influenza, vlekziekte, Porcine reproductive and Respiratory syndrome, Atrofische rhinitis, Escherichia coli, Clostridium perfringens, Mycoplasma hyopneumoniae, Actinobacillus pleuropneumoniae, parvovirus, rotavirus, de ziekte van Glässer, Lawsonia intracellularis of Porcine Circo Virus type 2; en

  • b. een immunologisch diergeneesmiddel dat bestemd is om te worden toegepast bij varkens ter voorkoming van berengeur; indien:

    • 1°. de entstof, bedoeld in onderdeel a, respectievelijk het immunologisch diergeneesmiddel, bedoeld in onderdeel b, aan een houder van varkens wordt afgeleverd:

      • door een dierenarts op grond van een overeenkomst tot begeleiding bij het gebruik van een immunologisch diergeneesmiddel, of

      • door een apotheker op recept van een dierenarts die een overeenkomst als bedoeld onder 1° met de houder heeft gesloten, en

    • 2°. de houder van varkens die het diergeneesmiddel toepast en de dierenarts voldoen aan elk van de voorwaarden, bedoeld in bijlage 8, onderdelen 2 tot en met 5, die zijn opgenomen in een overeenkomst die is aangegaan in overeenstemming met bijlage 8.

Bijlage 8. Voorwaarden voor de toepassing van entstoffen onderscheidenlijk diergeneesmiddelen door een houder van varkens onder begeleiding bij het gebruik door een dierenarts als bedoeld in bijlage 7, onderdeel b, onder 2°

  • 1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

    • a. entstof: entstof als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet dieren en bijlage 7 van de Regeling diergeneesmiddelen;

    • b. immunologisch diergeneesmiddel: immunologisch diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet dieren en bijlage 7 van de Regeling diergeneesmiddelen;

    • c. overeenkomst: overeenkomst als bedoeld in bijlage 7 van de Regeling diergeneesmiddelen;

    • d. dierenarts: dierenarts die partij is bij de overeenkomst;

    • e. NEN-EN 45004: algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidden op 1 oktober 1996.

  • 2. Voor de entstof onderscheidenlijk het immunologisch diergeneesmiddel is een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel verstrekt als bedoel in artikel 2.12 van het Besluit diergeneesmiddelen.

  • 3. De overeenkomst:

    • a. is schriftelijk vastgelegd;

    • b. verplicht de houder ertoe om:

      • 1°. De entstoffen, antimicrobiële diergeneesmiddelen onderscheidenlijk de immunologische diergeneesmiddelen uitsluitend af te nemen van de dierenarts of een apotheker op recept van de dierenarts;

      • 2°. De dierenarts toegang te verschaffen tot alle lokaliteiten waar door de houder varkens worden gehouden en inzage te verschaffen in de administratie, bedoeld in artikel 9A.8;

    • c. verplicht beide partijen ertoe om zich ten minste eenmaal per jaar te laten controleren op het nakomen van de in deze bijlage opgenomen voorwaarden door een instelling die:

      • 1°. voldoet aan NEN-EN 45004;

      • 2°. door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht is geaccrediteerd voor het uitvoeren van inspecties op varkenshouderijen;

      • 3°. onverwijld de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op de hoogte brengt van een geconstateerde overtreding van die voorwaarden door de dierenarts of de houder; en

    • d. voorziet in ontbinding van de overeenkomst ingeval niet wordt voldaan aan de controleverplichting, bedoeld in onderdeel c.

  • 4. De dierenarts:

    • a. schrijft entstoffen, antimicrobiële diergeneesmiddelen, onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen, voor een periode van ten hoogste vier weken voor;

    • b. bezoekt ten minste eenmaal per vier weken alle lokaliteiten waar door de houder varkens worden gehouden, waarbij in elk geval het volgende wordt onderzocht:

      • 1°. de noodzaak tot het toepassen van de entstoffen, antimicrobiële diergeneesmiddelen, onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen;

      • 2°. nakoming van de verplichting, bedoeld in artikel 9A.8;

    • c. maakt een verslag van elk bezoek als bedoeld in onderdeel b en bewaart dat verslag tot ten minste één jaar na de datum van het bezoek;

    • d. schoolt de kennis, benodigd voor de uitvoering van de in dit punt genoemde taken, ten minste eenmaal per twee jaar bij.

  • 5. De houder:

    • a. heeft zich voorafgaand aan de eerste toediening laten scholen in het verantwoord toepassen van de entstoffen, onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen, bij varkens en in het omgaan met eventuele complicaties bij varkens na toepassing van entstoffen, onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen;

    • b. bewaart de entstof, het antimicrobiële diergeneesmiddel, onderscheidenlijk het immunologisch diergeneesmiddel, en dient deze, onderscheidenlijk dit, bij varkens toe overeenkomstig de aanwijzingen van de dierenarts;

    • c. beschikt uitsluitend over entstoffen, antimicrobiële diergeneesmiddelen, onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen, die zijn afgeleverd door de dierenarts of door een apotheker op recept van de dierenarts;

    • d. beschikt uitsluitend over entstoffen, antimicrobiële diergeneesmiddelen onderscheidenlijk immunologische diergeneesmiddelen gedurende de periode, bedoeld in onderdeel 4, onder a.

Bijlage 9. Voorwaarden voor het toepassen van antimicrobiële diergeneesmiddelen door houders van dieren

1. Begripsbepaling

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • varken: varken dat wordt gehouden op een bedrijf dat varkens houdt met het oog op de fokkerij of mesterij;

  • vleeskalf: rund dat niet ouder is dan twaalf maanden en dat wordt gehouden met het oog op de productie van vlees;

  • melkveerund: rund dat wordt gehouden op een bedrijf dat runderen houdt met het oog op de productie van melk of een verwerking daarvan, bestemd voor humane consumptie, met inbegrip van kalveren van deze dieren die op dit bedrijf aanwezig zijn;

  • vleeskuiken: dier van de soort Gallus gallus dat wordt gehouden op een bedrijf dat pluimvee houdt met het oog op de productie van vlees.

2. Reikwijdte aanwijzing antimicrobiële diergeneesmiddelen

De aanwijzing van antimicrobiële diergeneesmiddelen, bedoeld in bijlage 1, vijfde onderdeel, subonderdeel k, is van toepassing op:

  • a. een houder die meer dan 5 varkens, meer dan 5 vleeskalveren, meer dan 5 melkveerunderen of meer dan 250 vleeskuikens houdt, voor zover met betrekking tot die dieren wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen 3 tot en met 8 van deze bijlage;

  • b. een houder die dieren, anders dan de dieren, bedoeld in onderdeel a, houdt, voor zover de houder van het dier waarbij het antimicrobiële diergeneesmiddel wordt toegepast handelt overeenkomstig het behandeladvies van de dierenarts.

3. Overeenkomst dierhouder en dierenarts

  • 1. Er is een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een dierenarts, met dien verstande dat de houder per diersoort één overeenkomst met een dierenarts kan sluiten.

  • 2. In de overeenkomst zijn ten minste de verplichtingen, bedoeld in de onderdelen 4, 5, eerste en tweede lid en 6, eerste lid, opgenomen.

  • 3. De houder en dierenarts handelen overeenkomstig het bepaalde in de overeenkomst.

4. Diergeneeskundige zorg

De houder:

  • a. neemt alle diergeneeskundige zorg die ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 4.1 van de wet uitsluitend door een dierenarts wordt uitgevoerd, af van de dierenarts met wie hij de overeenkomst sluit, met uitzondering van die gevallen waarin:

    • 1°. een diergeneeskundige noodzaak vereist dat hiervan wordt afgeweken;

    • 2°. een dierenarts bij de uitvoering van de overeenkomst en na instemming van de houder zich laat bijstaan door een andere dierenarts met specifieke kundigheid, expertise of ervaring.

  • b. verschaft de dierenarts toegang tot alle ruimten waar de houder dieren houdt waar de overeenkomst betrekking op heeft;

  • c. verschaft de dierenarts inzage in de administratie, bedoeld in artikel 9A.8.

5. Regelmatig bedrijfsbezoek

  • 1. De veehouder vraagt de dierenarts waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten regelmatig een bezoek op zijn bedrijf af te leggen.

  • 2. De dierenarts:

    • a. brengt regelmatig een bezoek aan het bedrijf van de houder waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten;

    • b. maakt een verslag van elk bezoek, bedoeld in onderdeel a.

  • 3. Een bezoek als bedoeld in het eerste en tweede lid, bestaat ten minste uit:

    • a. het beoordelen van de algehele gezondheidstoestand van de dieren waarop de overeenkomst betrekking heeft;

    • b. het evalueren van het gebruik van antimicrobiële middelen.

  • 4. Een bezoek als bedoeld in het eerste en tweede lid, vindt ten minste overeenkomstig de volgende frequentie plaats:

    • a. voor vleeskuikens eenmaal per ronde dat een koppel wordt opgezet;

    • b. voor varkens eenmaal per maand;

    • c. voor vleeskalveren of melkveerunderen eenmaal per drie maanden.

  • 5. In afwijking van het vierde lid, kan het bezoek voor melkveerunderen eenmaal per zes maanden plaatsvinden, mits in de tussenliggende periode een beoordeling en een evaluatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a respectievelijk b, plaatsvindt en hiervan een verslag wordt gemaakt.

  • 6. De houder bewaart de verslagen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en het vijfde lid, gedurende vijf jaar op zijn bedrijf.

6. Bedrijfsdossier

  • 1. De houder en de dierenarts handelen met betrekking tot alle diergeneeskundige zorg overeenkomstig een bedrijfsdossier, met uitzondering van die gevallen waarin een diergeneeskundige noodzaak vereist dat hiervan wordt afgeweken.

  • 2. De dierenarts stelt het bedrijfsdossier op, in overleg met de houder.

  • 3. De houder bewaart het bedrijfsdossier gedurende vijf jaar op zijn bedrijf.

  • 4. Het bedrijfsdossier bestaat ten minste uit:

    • a. een analyse van de diergezondheidssituatie en de toepassing van diergeneesmiddelen op het bedrijf gedurende het voorgaande jaar;

    • b. een overzicht van de te nemen maatregelen ter verbetering van de diergezondheidssituatie op het bedrijf, waaronder in ieder geval maatregelen gericht op het verminderen van de toepassing van antimicrobiële middelen op het bedrijf, waaraan een reductiedoelstelling en een uitvoeringstermijn worden verbonden;

    • c. een bedrijfsspecifiek overzicht van aandoeningen en ziektes bij door de houder gehouden dieren waar de overeenkomst betrekking op heeft, waarbij is weergegeven op welke wijze de aandoeningen en ziektes worden behandeld;

    • d. een beschrijving van de voorziening voor noodzakelijke vervanging van de dierenarts.

  • 5. In het bedrijfsdossier is met betrekking tot antimicrobiële middelen in ieder geval opgenomen dat:

    • a. de dierenarts uitsluitend op basis van een klinische inspectie van de te behandelen dieren en de op grond daarvan gestelde diagnose antimicrobiële middelen aflevert waarmee deze dieren overeenkomstig een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet, één maal behandeld kunnen worden;

    • b. de dierenarts antimicrobiële middelen aflevert en de houder en de dierenarts antimicrobiële middelen toepassen overeenkomstig de geldende goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44 van de wet;

    • c. de houder en de dierenarts afspraken maken over het volgen van de te behandelen dieren tijdens de behandeling.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid, onderdeel a, kan in het bedrijfsdossier worden opgenomen dat de dierenarts ter behandeling van in het bedrijfsdossier genoemde aandoeningen of ziekten antimicrobiële middelen af kan leveren en dat de houder bij deze aandoeningen of ziekten zelf kan overgaan tot individuele behandeling van de dieren met deze middelen. Dit betreft slechts antimicrobiële middelen die ingevolge de goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44 van de wet,

    • a. als middel van eerste keuze zijn aangemerkt;

    • b. als middel van tweede keuze zijn aangemerkt en dienen ter behandeling van mastitis bij melkveerunderen;

    • c. als middel van tweede keuze zijn aangemerkt en dienen ter behandeling van diarree bij pasgeboren melkveerunderen mits:

      • 1°. het middel dient ter behandeling van pasgeboren melkveerunderen die direct contact hebben gehad met zieke melkveerunderen of melkveerunderen die worden geboren in de twee weken na aflevering van het middel;

      • 2°. de dierenarts in een periode van 14 dagen voorafgaand aan de toepassing van het middel, het bedrijf heeft bezocht en heeft geconstateerd dat behandeling van dieren met een middel van de tweede keus noodzakelijk is;

      • 3°. de dierenarts een schriftelijke instructie inzake het gebruik van het middel achterlaat, waarin in ieder geval de mogelijk te behandelende dieren ondubbelzinnig geïdentificeerd worden, dan wel het moederdier indien het een ongeboren dier betreft;

      • 4°. in het bedrijfsdossier maatregelen zijn opgenomen om de uitbraak te bestrijden en herhaling te voorkomen;

    • d. als middel van tweede keuze zijn aangemerkt en dienen ter behandeling van luchtwegaandoeningen, enteritis of artritis bij vleeskalveren mits voldaan wordt aan de voorwaarden, opgenomen in onderdeel c, onder 2°, 3° en 4°;

    • e. als middel van tweede keuze zijn aangemerkt en dienen ter behandeling van neonatale diarree door E. coli, speendiarree door E. coli en meningo-encephalitis door Streptococcus suis bij varkens mits voldaan wordt aan de voorwaarden, opgenomen in onderdeel c, onder 2°, 3° en 4°.

  • 7. Op het bedrijf van de houder mogen niet meer antimicrobiële middelen aanwezig zijn dan de hoeveelheid:

    • a. afgeleverd overeenkomstig het vijfde lid, onderdeel a, ten behoeve van het voltooien van een behandeling, tenzij de kleinste primaire verpakking die is toegelaten conform artikel 2.19 van de wet de hoeveelheid noodzakelijk om de dieren te behandelen, overschrijdt en het niet mogelijk is dat het middel overeenkomstig artikel 4.11 wordt verdeeld in een kleinere verpakking;

    • b. afgeleverd overeenkomstig het zesde lid, onderdeel a of b, waarmee 15% van de op het bedrijf aanwezige en voor de aandoening of ziekte vatbare dieren waar de overeenkomst betrekking op heeft overeenkomstig een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet, één maal behandeld kunnen worden, tenzij de kleinste primaire verpakking die is toegelaten conform artikel 2.19 van de wet de hoeveelheid noodzakelijk om de dieren te behandelen, overschrijdt en het niet mogelijk is dat het middel overeenkomstig artikel 4.11 wordt verdeeld in een kleinere verpakking;

    • c. afgeleverd overeenkomstig het zesde lid, onderdeel c of e, waarmee het aantal door de dierenarts als mogelijk te behandelen geïdentificeerde, op het bedrijf aanwezige en voor de aandoening of ziekte vatbare dieren waar de overeenkomst betrekking op heeft overeenkomstig een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet, één maal behandeld kunnen worden, tenzij de kleinste primaire verpakking die is toegelaten conform artikel 2.19 van de wet de hoeveelheid noodzakelijk om de dieren te behandelen, overschrijdt en het niet mogelijk is dat het middel overeenkomstig artikel 4.11 wordt verdeeld in een kleinere verpakking;

    • d. afgeleverd overeenkomstig het zesde lid, onderdeel d, waarmee 5% van de in een stal aanwezige en voor de aandoening of ziekte vatbare dieren waar de overeenkomst betrekking op heeft overeenkomstig een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet, één maal behandeld kunnen worden, tenzij de kleinste primaire verpakking die is toegelaten conform artikel 2.19 van de wet de hoeveelheid noodzakelijk om de dieren te behandelen, overschrijdt en het niet mogelijk is dat het middel overeenkomstig artikel 4.11 wordt verdeeld in een kleinere verpakking.

  • 8. Antimicrobiële middelen, afgeleverd, overeenkomstig het zesde lid, onderdeel c, d of e, mogen niet langer op het bedrijf van de houder aanwezig zijn dan een periode van 14 dagen nadat de dierenarts het bedrijf heeft bezocht en heeft geconstateerd dat behandeling van de dieren noodzakelijk is.

  • 9. De dierenarts evalueert, in overleg met de houder het bedrijfsdossier ten minste jaarlijks en stelt dit, indien nodig, bij. Een verslag van de evaluatie wordt door de houder en de dierenarts ondertekend. Het verslag vormt een onderdeel van het bedrijfsdossier.

  • 10. Op houders die minder dan 25 varkens, minder dan 25 vleeskalveren of minder dan 25 melkveerunderen houden is het zesde lid van toepassing met dien verstande dat:

    • a. de verplichting in het vierde lid, aanhef en onderdeel c niet van toepassing is;

    • b. van de mogelijkheid van het zesde lid gebruik gemaakt kan worden zonder opname daarvan in een bedrijfsdossier en zonder dat er sprake is van behandeling van de in een bedrijfsdossier genoemde aandoeningen of ziekten;

    voor zover geen van de door de houder gehouden dieren waarop de overeenkomst betrekking heeft afkomstige producten in de handel worden gebracht en, al dan niet na verwerking, voor humane consumptie worden gebruikt.

7. Beëindiging van de overeenkomst

  • 1. Indien de overeenkomst eindigt stelt de houder de verslagen van het regelmatig bezoek, bedoeld in onderdeel 5, tweede lid, onderdeel b, en vijfde lid, en het bedrijfsdossier, bedoeld in onderdeel 6, ter hand aan de dierenarts met wie de houder een nieuwe overeenkomst sluit.

  • 2. De reden van het opzeggen van de overeenkomst wordt door de dierenarts waarmee de overeenkomst eindigt, in het bedrijfsdossier vermeld.

8. Melding van de overeenkomst

De dierenarts doet binnen tien werkdagen na het sluiten of eindigen van de overeenkomst bij de minister melding van de volgende gegevens:

  • a. de naam van de houder en het UBN van zijn bedrijf;

  • b. de naam van de dierenarts en het nummer waaronder hij is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet.

9. Overgangstermijn gebruik tweede keus middelen

Met ingang van 1 maart 2016 wordt deze bijlage als volgt gewijzigd:

  • 1. onder vervanging van de puntkomma aan het eind van onderdeel 6, zesde lid, onderdeel b, door een punt, vervallen de onderdelen c, d en e;

  • 2. onder vervanging van de puntkomma aan het eind van onderdeel 6, zevende lid, onderdeel b, door een punt, vervallen de onderdelen c en d;

  • 3. het achtste lid van onderdeel 6 vervalt.