Bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van opsporingsberichtgeving maakt
het OM altijd een afweging van verschillende belangen, in de regel de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde enerzijds en de persoonlijke levenssfeer anderzijds.
Daarbij is van belang dat het OM nadrukkelijk rekening houdt met het grote (en steeds
grotere) bereik van verschillende mediavormen zoals het internet en de omstandigheid
dat eenmaal gepubliceerde berichtgeving zich – bijvoorbeeld van het internet – niet
meer zonder meer laat verwijderen of herroepen. Opsporingsberichtgeving kan de persoonlijke
levenssfeer of andere belangen van betrokkenen raken (verdachte, slachtoffer, eventueel
getuigen). Het OM moet met ieders belang rekening houden bij de beslissing om dit
middel in te zetten.
Net als bij de inzet van andere opsporingsmiddelen gelden de vereisten van proportionaliteit
en subsidiariteit.
Proportionaliteit: de zwaarte van het in te zetten middel dient in verhouding te staan
tot het beoogde doel. Hierbij speelt de ernst van het gepleegde delict een rol.
Subsidiariteit: het middel wordt ingezet als een eventueel lichter middel niet tot
voldoende resultaat heeft geleid dan wel zal kunnen leiden. Als het doel ook met een
voor de verdachte minder belastend middel kan worden bereikt, moet voor dat middel
worden gekozen.
Vertaald naar opsporingsberichtgeving: hoe ernstiger het opsporingsbericht de belangen
van de verdachte schendt, hoe belangrijker het is dat het doel in verhouding staat
tot het middel én het beoogde doel niet op een andere manier kan worden bereikt die
de verdachtes privacy of andere belangen minder schendt.
Een algemeen opsporingsbericht dat informatie geeft over het gepleegde delict en getuigen
vraagt zich te melden, zal de privacy of een ander belang van de verdachte niet snel
schenden. Dit is uiteraard anders als een compositietekening of zelfs camerabeelden
worden getoond.
De politiek en andere instanties, zoals het College Bescherming Persoonsgegevens,
waken voor inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van burgers, vooral gepleegd door
de overheid. In de strafzaak is het de zittingsrechter die achteraf de rechtmatigheid
van de inzet van het middel toetst.
Als de rechter tot het oordeel komt dat de inzet niet rechtmatig was of dat daarbij
de belangen van verdachte onevenredig zijn geschonden, kan de rechter art. 359a Sv toepassen. Als de verdachte de rechtmatigheid in een verzoek om schadevergoeding
aan de orde stelt, zal dit verzoek – zoals gebruikelijk – door het College worden
behandeld, waarbij het ook mogelijk is dat de civiele rechter zich uiteindelijk over
de rechtmatigheid van de inzet van het middel uitspreekt.