Beleidsregel van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) [...] door het openbaar bestuur (Bibob)

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2007.
Geldend van 18-04-2004 t/m heden

Beleidsregel van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer over de weg aan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob)

Beleidsregel van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) inzake toepassing van regels van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur op de toetsing van vergunningen beroepsgoederenvervoer (Beleidsregel toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer aan de Wet Bibob)

Hoofdstuk 1. Definities en toepassing

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Artikel 2

Deze beleidsregel heeft betrekking op:

Hoofdstuk 2. Strafbare feiten

Paragraaf 1. Voordelen uit strafbare feiten

Artikel 3

De NIWO kan op grond van artikel 7, tweede lid, en artikel 12, tweede lid, van de Wet goederenvervoer over de weg een vergunning weigeren of intrekken indien er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten.

Artikel 4

  • 1 De NIWO neemt ingevolge het gevaar als bedoeld in artikel 3 uitsluitend strafbare feiten in aanmerking:

    • a. die zijn gepleegd;

    • b. ingevolge waarvan aanzienlijke voordelen zijn of kunnen worden behaald; waaronder financiële middelen, zaken, producten, diensten, gegevens, informatie, waardepapieren, concurrentievoordeel, goodwill, goede naam en andere voordelen zonder een in het zakelijk verkeer gebruikelijke tegenprestatie;

    • c. waarvan de voordelen kunnen worden benut in de uitoefening van het beroep of bedrijf van de aanvrager of houder dan wel de activiteiten waarvoor de vergunning is bedoeld;

    • d. die worden aangemerkt als een misdrijf; en

    • e. die van zodanig gewicht zijn dat in handeling en gevolg de rechtsorde dan wel economische, maatschappelijke of openbare belangen kunnen worden geschaad.

Artikel 5

Als strafbare feiten, bedoeld in artikel 4, kunnen in ieder geval worden aangemerkt:

Artikel 6

  • 1 De NIWO kan de in artikel 4 bedoelde strafbare feiten buiten beschouwing laten indien naar zijn oordeel een gepleegd strafbaar feit door de omstandigheden van het geval in geringe mate ernstig is.

  • 2 De ernst van een strafbaar feit wordt bepaald door:

    • a. recidive van een zelfde of verwant strafbaar feit;

    • b. de mate van schuld;

    • c. de hoogte van het behaalde voordeel;

    • d. de hoogte van de opgelegde of bij het strafbaar feit behorende strafmaat;

    • e. de verleden tijd sinds het feit is begaan;

    • f. het aantal betrokkenen bij het strafbare feit;

    • g. betrokkenheid van de leidinggevenden binnen het bedrijf van de houder of aanvrager van een vergunning;

    • h. de aan mens en goed toegebrachte schade.

Paragraaf 2. Te plegen strafbare feiten

Artikel 7

De NIWO kan op grond van de artikelen 7, tweede lid, en 12, tweede lid, van de Wet goederenvervoer over de weg een vergunning weigeren of intrekken indien er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.

Artikel 8

  • 1 De NIWO neemt ingevolge het gevaar als bedoeld in artikel 7 uitsluitend strafbare feiten in aanmerking:

    • a. die overeenkomen of samenhangen met de activiteiten die in het kader van een vergunning kunnen worden verricht;

    • b. die zijn verricht in de uitoefening van het beroep of bedrijf van de ontvanger of houder dan wel de activiteiten waarvoor de vergunning wordt verstrekt;

    • c. die worden aangemerkt als een misdrijf; en

    • d. die van zodanig gewicht zijn dat in handeling en gevolg de rechtsorde dan wel economische, maatschappelijke of openbare belangen kunnen worden geschaad.

Artikel 9

Als strafbare feiten, bedoeld in artikel 8 kunnen in ieder geval worden aangemerkt:

Artikel 10

  • 1 De NIWO kan de in artikel 8 bedoelde strafbare feiten buiten beschouwing laten indien naar zijn oordeel een gepleegd strafbaar feit door de omstandigheden van het geval in geringe mate ernstig is.

  • 2 De ernst van een strafbaar feit wordt bepaald door:

    • a. recidive van een zelfde of verwant strafbaar feit;

    • b. de mate van schuld;

    • c. de hoogte van het behaalde voordeel;

    • d. de hoogte van de opgelegde of bij het strafbaar feit behorende strafmaat;

    • e. de verleden tijd sinds het feit is begaan;

    • f. het aantal betrokkenen bij het strafbare feit;

    • g. betrokkenheid van de leidinggevenden binnen het bedrijf van de houder of aanvrager van een vergunning; of

    • h. de aan mens en goed toegebrachte schade.

Paragraaf 3. Strafbare feiten als middel

Artikel 11

De NIWO kan op grond van de artikelen 7, tweede lid, en 12, tweede lid, van de Wet goederenvervoer een vergunning weigeren of intrekken indien feiten en omstandigheden er op wijzen of redelijkerwijze doen vermoeden dat ter verkrijging van een vergunning een strafbaar feit is gepleegd.

Artikel 12

De NIWO neemt ingevolge een aanwijzing of vermoeden als bedoeld in artikel 11 uitsluitend strafbare feiten in aanmerking die:

  • a. er naar de aard op zijn gericht de beoordeling van de aanvraag of bestendiging van een vergunning te begunstigen;

  • b. zijn verricht in de uitoefening van het beroep of bedrijf van de ontvanger of houder dan wel de activiteiten waarvoor de vergunning wordt verstrekt;

  • c. worden aangemerkt als een misdrijf; en

  • d. van zodanig gewicht zijn dat in handeling en gevolg de rechtsorde dan wel economische, maatschappelijke of openbare belangen kunnen worden geschaad.

Artikel 13

Als strafbare feiten, bedoeld in artikel 12, kunnen in ieder geval worden aangemerkt:

Artikel 14

  • 1 De NIWO kan de in artikel 12 bedoelde strafbare feiten buiten beschouwing laten indien naar zijn oordeel een strafbaar feit door de omstandigheden van het geval in geringe mate ernstig is.

  • 2 De ernst van een strafbaar feit wordt bepaald door:

    • a. recidive van een zelfde of verwant strafbaar feit;

    • b. de mate van schuld;

    • c. de hoogte van het behaalde voordeel;

    • d. de hoogte van de opgelegde of bij het strafbaar feit behorende strafmaat;

    • e. de verleden tijd sinds het feit is begaan;

    • f. het aantal betrokkenen bij het strafbare feit;

    • g. betrokkenheid van de leidinggevenden binnen het bedrijf van de houder of aanvrager van een vergunning; of

    • h. de aan mens en goed toegebrachte schade.

Hoofdstuk 3. Afweging van belangen

Artikel 15

  • 1 De NIWO kan een besluit tot weigering of intrekking van een vergunning waarbij ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid Wet Bibob of een aanwijzing of een vermoeden als bedoeld in artikel 3, zesde lid Wet Bibob is geconstateerd achterwege laten indien sprake is van andere, zwaarwegende belangen en omstandigheden.

  • 2 Deze belangen en omstandigheden kunnen zijn:

    • a. zwaarwegende economische of maatschappelijke gevolgen van intrekking of weigering van de vergunning;

    • b. gevolgen voor de werkgelegenheid;

    • c. financiële gevolgen voor de aanvrager of houder of zijn zakelijke partners;

    • d. adequate flankerende maatregelen of waarborgen met het oog op het voorkomen van de relevante strafbare feiten;

    • e. de vereiste continuïteit van de met de vergunning gemoeide activiteiten;

    • f. een veiligheidsrisico bij weigering of intrekking van de vergunning;

    • g. de kans op recidive van de in hoofdstuk 3 genoemde strafbare feiten;

    • h. de opgewekte verwachtingen naar aanvrager of houder.

Hoofdstuk 4. Aanvraag van een advies

Artikel 16

Alvorens de NIWO een advies als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Wet Bibob aanvraagt, maakt hij redelijkerwijze gebruik van andere, bij of krachtens de Wet goederenvervoer over de weg en de Algemene wet bestuursrecht toegestane middelen om te toetsen of er feiten of omstandigheden aanwezig zijn die kunnen leiden tot toepassing van artikel 3, eerste of zesde lid Wet Bibob.

Artikel 17

  • 1 De feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot aanvraag van een advies als bedoeld in artikel 9, eerste lid Wet Bibob kunnen blijken uit:

    • a. de kenmerken van de aanvrager of houder van een vergunning of de omgeving waarbinnen deze zijn activiteiten verricht;

    • b. gegevens uit gesloten of open bronnen;

    • c. de gedragingen van de aanvrager of houder van een vergunning; of

    • d. objectieve kenmerken.

  • 2 De feiten of omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, duiden op een mogelijk verband met een strafbaar feit als bedoeld in de paragrafen 1, 2 of 3 van hoofdstuk 2.

Artikel 18

Onder de in artikel 17, eerste lid, onder a genoemde kenmerken van de aanvrager of houder van een vergunning of de omgeving waarbinnen hij zijn activiteiten verricht wordt verstaan:

  • a. de kwetsbaarheid van de sector of branche waarbinnen wordt geopereerd;

  • b. de kwetsbaarheid van het gebied van waaruit wordt geopereerd;

  • c. de verspreidingsgraad van de vervoersactiviteiten;

  • d. samenwerking met bedrijven of personen met een aantoonbare criminele achtergrond;

  • e. zakelijke contacten met risicogebieden;

  • f. zakelijke contacten met rampgebieden;

  • g. zakelijke contacten met van overheidswege geboycotte landen; of

  • h. onduidelijke eigendom van in gebruik genomen panden, gronden en bedrijfsmiddelen.

Artikel 19

Onder de in artikel 17, eerste lid, onder b genoemde gegevens uit gesloten of open bronnen wordt verstaan:

  • a. berichten uit de onderzoeksjournalistiek omtrent betrokkenheid bij criminaliteit;

  • b. een aanwezig strafblad met betrekking tot een in hoofdstuk 2 bedoeld strafbaar feit;

  • c. een gestart strafrechtelijk onderzoek door het openbaar ministerie in verband met verdenking van een in hoofdstuk 2 bedoeld strafbaar feit;

  • d. een gestart strafrechtelijk onderzoek door het openbaar ministerie in verband met verdenking van een in hoofdstuk 2 bedoeld strafbaar feit;

  • e. gegevens uit een verklaring omtrent het gedrag van niet meer dan twee jaar oud waaruit een in hoofdstuk 2 bedoeld strafbaar feit blijkt;

  • f. een tip van het openbaar ministerie;

  • g. de aard van de gegevens uit formele aanvraagformulieren;

  • h. informatie van opsporingsambtenaren, openbaar ministerie en toezichthouders van andere overheden waarmee wordt samengewerkt;

  • i. onjuiste of onduidelijke gegevens uit de registers bij de Kamer van Koophandel;

  • j. een ontbrekende verklaring van geen bezwaar voor oprichten van een vennootschap;

  • k. schikkingen, boetes en sepots in zaken waarbij toezichthouders van de Minister betrokken zijn geweest;

  • l. opgelegde bestuursrechtelijke maatregelen in de laatste twee jaar;

  • m. delicten blijkend uit handhavingsdocumenten;

  • n. gebleken faillissementen in het verleden;

  • o. gebleken ongebruikelijke wijze van financieren;

  • p. een afschrijvingsplan met ongebruikelijke afschrijving bedrijfsmiddelen;

  • q. gegevens over ontoereikende afdracht van belastingen en premies;

  • r. ondoorzichtige bedrijfsconstructies of eigendom van inactieve rechtspersonen;

  • s. ondoorzichtige boekhouding en financiële structuur volgens de gangbare accountancynormen;

  • t. verplichte bedrijfsdocumenten die gemanipuleerd of verouderd zijn;

  • u. belastende gegevens van toezichthouders inzake het Kredietwezen;

  • v. veelvuldige personeelsen bestuurswisselingen; of

  • w. ontvangen klachten van klanten, leveranciers, afnemers en omwonenden van het bedrijf die duiden op een verband met strafbare feiten als bedoeld in hoofdstuk 2.

Artikel 20

Onder de in artikel 17, eerste lid, onder c genoemde gedragingen van de aanvrager of houder van een vergunning wordt verstaan:

  • a. tegenwerking bij toezicht op de naleving van op het bedrijf van toepassing zijnde fiscale, bedrijfseconomische, technische of veiligheidseisen;

  • b. ontwijkend gedrag bij intakegesprekken of bevraging;

  • c. tegenwerking bij toezicht op de naleving;

  • d. onjuiste of afwijkende antwoorden uit ingevulde formulieren ten behoeve van een besluit omtrent de vergunning;

  • e. contante betalingswijze in gevallen waarbij girale transacties gebruikelijk zijn; of

  • f. herhaald uitstel vragen bij het overleggen van bewijs ter voldoening aan eisen.

Artikel 21

Onder de in artikel 17, eerste lid, onder d genoemde objectieve kenmerken wordt verstaan:

  • a. een hoge met de vervoersactiviteiten gemoeide omzet waarvoor een vergunning is aangevraagd;

  • b. een hoge waarde van de bedrijfsmiddelen van de vervoeronderneming;

  • c. een groot aantal werknemers;

  • d. een hoog aantal in te zetten voertuigen;

  • e. afwijkende bruto winstmarges;

  • f. het vervoeren van gevoelige gegevens, zaken of producten;

  • g. grensoverschrijdend vervoer;

  • h. een overheersende marktmacht in de afzetgebieden van de kernactiviteit; of

  • i. één of meer buitenlandse vestigingen.

Artikel 22

Onverminderd artikel 16 wordt een advies uitsluitend aangevraagd indien op een aanvrager of houder van een vergunning:

  • a. ten minste vier kenmerken, gegevenssoorten of gedragingen van toepassing zijn, waarbij deze uit ten minste twee van de artikelen 18, 19, 20 of 21 afkomstig zijn; of

  • b. ten minste één van de in artikel 19 onder a tot en met f genoemde gegevens van toepassing zijn.

Hoofdstuk 5. Bijzondere omstandigheden

Artikel 23

De NIWO kan in bijzondere omstandigheden van deze beleidsregel afwijken voor zover dit gelet op het achterhalen, voorkomen of tegengaan van misbruik van een vergunning niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

Artikel 24

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 25

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer over de weg aan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob).