Kaderbesluit BZK-subsidies

Geraadpleegd op 26-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2014 en zichtdatum 01-01-2014.
Geldend van 01-01-2014 t/m heden

Besluit van 30 mei 2013, houdende regels voor het verstrekken van subsidies door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Wonen en Rijksdienst (Kaderbesluit BZK-subsidies)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 18 januari 2913, nr. 2013-0000031583;

Gelet op de artikelen 3 en 4 van de Kaderwet overige BZK-subsidies;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 13 maart 2013, nr. W04.13.0018/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 24 mei 2013, nr. 2013-0000260522;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanvrager: natuurlijk persoon of rechtspersoon die een subsidie aanvraagt op grond van een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2;

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard («de algemene groepsvrijstellingsverordening») (PbEU 9.8.2008, L 214/3), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • de-minimis verordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379) ), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector (PbEU L 193), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, beschikking of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Commissie van de Europese Gemeenschappen, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft vastgesteld;

  • wet: Kaderwet overige BZK-subsidies.

Hoofdstuk 2. Verstrekken van subsidie

Artikel 2

  • 1 Subsidies die worden verstrekt krachtens een ministeriële regeling op de gebieden, genoemd in artikel 2 van de wet, worden verstrekt volgens de regels van dit besluit.

  • 2 Artikel 25 van dit besluit is tevens van toepassing op subsidieverstrekking door Onze Minister die niet op een wettelijk voorschrift berust.

Artikel 3

Geen subsidie wordt verstrekt aan een provincie, gemeente, waterschap of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, tenzij bij ministeriële regeling is bepaald dat daaraan wel subsidie wordt verstrekt.

Hoofdstuk 3. Europese subsidies en staatssteunregels

Artikel 4

  • 1 Indien reeds door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Unie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens dit besluit kan worden verstrekt.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bepaalde subsidieregelingen of bijdragen van de Commissie van de Europese Unie bij de toepassing van het eerste lid buiten beschouwing blijven.

  • 3 Indien bij ministeriële regeling is bepaald dat toepassing is gegeven aan een de-minimis verordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd voor zover dit nodig is op basis van deze verordening.

Artikel 5

  • 1 Een subsidie lager dan € 25 000, die op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is aan te merken als staatssteun, wordt voor zover mogelijk verstrekt met toepassing van de desbetreffende de-minimis verordening.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de subsidie kan worden verstrekt met goedkeuring van de Commissie van de Europese Unie of onder de werking van een vrijstellingsverordening.

Hoofdstuk 4. Subsidiabele kosten

Artikel 6

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking de redelijk te maken kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 2 De subsidiabele kosten worden door de aanvrager berekend op basis van een voor de aanvrager gebruikelijke en voor Onze Minister controleerbare methode, die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd.

  • 3 De subsidiabele kosten worden door Onze Minister op hun aannemelijkheid en redelijkheid getoetst.

  • 4 Tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, wordt geen subsidie verstrekt voor activiteiten voor zover die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd.

  • 5 Vóór indiening van de aanvraag door de aanvrager gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking, tenzij

    • a. het een subsidie lager dan € 25.000 betreft waarbij met toepassing van artikel 16, tweede lid, onderdeel a, direct een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven; of

    • b. bij ministeriële regeling anders is bepaald.

  • 6 Verschuldigde btw komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking ingeval de aanvrager de btw niet kan verrekenen met de door hem af te dragen omzetbelasting.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de kosten die voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 7

  • 1 Indien in het kader van de berekening van de hoogte van de subsidiabele kosten uurtarieven worden gehanteerd, worden deze door de aanvrager berekend aan de hand van één of meer in het tweede lid genoemde standaardberekeningswijzen.

  • 2 Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven worden gehanteerd:

    • 1. berekening op basis van integrale kosten;

    • 2. berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of

    • 3. een forfaitair vastgesteld uurtarief.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke van de in het tweede lid genoemde standaardberekeningswijzen in dat geval van toepassing is.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van de standaardberekeningswijzen genoemd in het tweede lid.

Hoofdstuk 5. Subsidieplafond en wijze van verdelen

Artikel 8

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt een subsidieplafond vastgesteld voor het verstrekken van subsidies op in een bepaalde periode ontvangen aanvragen op grond van die ministeriële regeling. Daarbij kunnen afzonderlijke subsidieplafonds worden vastgesteld voor bepaalde categorieën van aanvragers of activiteiten of voor bepaalde thema’s of voor bepaalde vormen van subsidie.

  • 2 Bij ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid wordt gekozen voor:

    • a. verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,

    • b. evenredige verdeling van het subsidieplafond over de ingediende aanvragen, of

    • c. verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

    Bij ministeriële regeling wordt de periode vastgesteld waarbinnen de aanvragen om subsidie moeten zijn ontvangen.

  • 3 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst, kan bij ministeriële regeling worden bepaald op welke wijze wordt omgegaan met meerdere aanvragen van één aanvrager of aanvragers binnen één groep.

Artikel 9

  • 1 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst en Onze Minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

  • 3 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst en het subsidieplafond is bereikt, doet Onze Minister daarvan onverwijld mededeling in de Staatscourant.

Artikel 10

Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen worden bij ministeriële regeling rangschikkingscriteria vastgesteld en, indien meerdere rangschikkingscriteria worden vastgesteld, de onderlinge weging daarvan. Indien Onze Minister zich bij de rangschikking van aanvragen laat adviseren door een persoon die of een college dat niet onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, wordt bij ministeriële regeling bepaald door wie en op welke wijze het advies wordt uitgebracht.

Hoofdstuk 6. Indienen van de aanvraag

Artikel 11

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat gebruik moet worden gemaakt van een door Onze Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de periode waarbinnen de aanvraag wordt ingediend.

  • 3 De aanvraag bevat, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de betreffende subsidieregeling;

    • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • d. een tijdsplanning van de activiteit;

    • e. indien voorschotten worden aangevraagd, een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

    • f. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;

    • g. indien van toepassing, het inschrijfnummer van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel.

Hoofdstuk 7. Afwijzingsgronden

Artikel 12

Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels.

Artikel 13

Onze Minister beslist voorts afwijzend op een aanvraag om subsidie voor zover:

  • a. door de toepassing van een de-minimis verordening, een bedrag aan de-minimis steun zou worden verstrekt dat hoger is dan geoorloofd op grond van deze verordening;

  • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

  • c. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

  • d. aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;

  • e. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de activiteiten;

  • f. onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten;

  • g. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

  • h. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten naar behoren uit te voeren.

Artikel 14

Bij ministeriële regeling kunnen andere afwijzingsgronden dan de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 12 en 13, worden vastgesteld.

Hoofdstuk 8. Wijze van subsidieverstrekking

Artikel 15

Tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, wordt een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 16

  • 1 Een subsidie lager dan € 25.000 wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd of dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

  • 2 Indien een subsidie lager dan € 25.000 wordt verstrekt, wordt:

    • a. direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven, of

    • b. een beschikking tot subsidieverlening gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 3 In het geval bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is de subsidieontvanger verplicht om:

    • a. onverwijld een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan; en

    • b. desgevraagd, op door Onze Minister van tevoren in de beschikking of in de betrokken ministeriële regeling aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 17

  • 1 Een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd of dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

  • 2 Indien een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 wordt verstrekt, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en het tijdstip waarop een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling moet worden gedaan.

  • 3 In geval van een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 is de subsidieontvanger verplicht om:

    • a. onverwijld een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan; en

    • b. op door Onze Minister van tevoren in de beschikking of in de betrokken ministeriële regeling aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 18

  • 1 Een subsidie van € 125.000 of meer wordt verstrekt in de vorm van een maximumbedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd of dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

  • 2 Indien een subsidie van € 125.000 of meer wordt verstrekt, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en het tijdstip waarop een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling moet worden gedaan.

  • 3 In geval van een subsidie van € 125.000 of meer is de subsidieontvanger verplicht om onverwijld een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 19

Indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie van € 25.000 of meer wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt, is de subsidieontvanger tevens verplicht om één keer per periode van twaalf maanden via een voortgangsverslag inzicht te geven in de voortgang van de activiteiten.

Artikel 20

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie lager dan € 25.000 van toepassing zijn op een subsidie van € 25.000 of meer of dat de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing zijn op subsidies van € 125.000 of meer.

Hoofdstuk 9. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 21

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a. de activiteit uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de beschikking tot subsidieverlening, of, indien direct een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven, overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de subsidievaststelling;

  • b. te voldoen aan de verplichtingen die door Onze Minister aan de subsidie zijn verbonden;

  • c. op verzoek van Onze Minister medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de gesubsidieerde activiteit, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd;

  • d. op verzoek van Onze Minister alle medewerking te verlenen aan een door Onze Minister terzake van de toepassing en de effecten van dit besluit ingesteld evaluatieonderzoek, die Onze Minister redelijkerwijs nodig heeft bij de uitvoering van dat evaluatieonderzoek;

  • e. indien een egalisatiereserve is gevormd, deze zo veilig mogelijk te beheren;

  • f. onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan Onze Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem;

  • g. voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt ontvangen en voor de overige activiteiten een gescheiden administratie te voeren;

  • h. de in het kader van de subsidieverstrekking gevoerde administratie te bewaren tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling of, indien sprake is van staatssteun, gedurende een andere bij ministeriële regeling of bij beschikking aangegeven termijn;

  • i. op verzoek van Onze Minister nadere informatie aan te leveren ten behoeve van nadere verantwoording aan de Europese Commissie, op basis van de artikelen 106, tweede en derde lid, 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie dan wel een van de Europese steunkaders.

Hoofdstuk 10. Termijnen

Artikel 22

  • 1 Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag of, indien sprake is van een subsidieplafond en de verdeling plaatsvindt in volgorde van rangschikking of evenredige verdeling, binnen dertien weken na afloop van de periode waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend. Indien sprake is van cofinanciering, over de aanvraag advies wordt ingewonnen of een nader onderzoek is ingesteld dan geldt een termijn van 22 weken.

  • 2 Een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag van de subsidie.

  • 3 Een ambtshalve beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel b, wordt gegeven binnen 22 weken na de in de verleningsbeschikking opgenomen datum waarop de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend moeten zijn verricht.

  • 4 Een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling vindt plaats binnen dertien weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend. Bij ministeriële regeling of bij de beschikking tot subsidieverlening kan een andere termijn worden bepaald. Als sprake is van een subsidie waarbij verantwoord wordt volgens het principe van Single information Single audit als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, vindt vaststelling plaatst op basis van die verantwoording.

  • 5 Een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag daarvan.

Hoofdstuk 11. Betaling en bevoorschotting

Artikel 23

  • 3 Bij subsidies als bedoeld in de artikelen 17 en 18 wordt in de beschikking tot subsidieverlening de wijze van bevoorschotting opgenomen.

Hoofdstuk 12. Subsidievaststelling

Artikel 24

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. De aanvraag gaat vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden, waaronder in elk geval:

    • a. een eindverslag omtrent de uitvoering van en de resultaten van de activiteiten, en

    • b. indien het een subsidie als bedoeld in artikel 18 betreft, een controleverklaring.

  • 2 Indien sprake van een subsidieverlening in de vorm van een vast bedrag dan vindt verantwoording plaats van het totaal van de geleverde prestaties.

  • 3 Indien sprake is van een subsidieverlening in de vorm van een vast bedrag per prestatie-eenheid, dan vindt verantwoording plaats per prestatie-eenheid.

  • 4 Indien sprake is van een subsidieverlening in de vorm van een maximumbedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid dan vindt verantwoording plaats van het totaal van de geleverde prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 5 Bij ministeriële regeling of bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, de aanvraag tot subsidievaststelling niet vergezeld hoeft te gaan van een controleverklaring.

Hoofdstuk 13. Misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)

Artikel 25

  • 1 Onze Minister houdt ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidie een registratie bij waarin wordt vastgelegd:

  • 2 De registratie kan worden geraadpleegd door daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren die zich bezighouden met het verstrekken van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3 De registratie van gegevens vindt plaats voor de duur van vijf jaar na de datum van registratie, waarna de betreffende gegevens uit de registratie worden verwijderd.

  • 4 Indien blijkt dat een aanvrager in de in het eerste lid bedoelde registratie is opgenomen kan Onze Minister aan de geregistreerde gegevens gevolgtrekkingen verbinden bij de beoordeling van de aanvraag, de in het kader van de subsidieverstrekking op te leggen verplichtingen en de controle op de naleving van die verplichtingen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 30 mei 2013

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R.H.A. Plasterk

DeMinistervoorWonen en Rijksdienst,

S.A. Blok

Uitgegeven de veertiende juni 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten