-
a. Sluitingsregels voor medicinale oncologische behandelingen, te weten (1.0000.1):
-
– chemo-immunotherapie;
-
– immunotherapie;
-
– chemotherapie bij acute leukemie;
-
– chemotherapie bij gemetastaseerde tumoren;
-
– chemotherapie bij niet gemetastaseerde tumoren;
-
– hormonale therapie bij gemetastaseerde tumoren;
-
– hormonale therapie bij niet gemetastaseerde tumoren.
Voor kinderoncologische behandelingen in een centrum voor Kindergeneeskunde Oncologische
behandeling met SKION-stratificatie gelden andere sluitingsregels (zie 1.0316.2).
Medicinale oncologische behandelingen binnen initiële (ZT11) subtrajecten
Wanneer binnen een initieel (ZT11) subtraject besloten wordt tot een medicinale oncologische
behandeling, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de datum van de toediening
per infuus of injectie en/of de begeleiding bij orale oncologische medicatie. Aansluitend
wordt een nieuw subtraject geopend en gaan de regels voor medicinale oncologische
behandelingen binnen vervolg (ZT21) subtrajecten gelden.
Medicinale oncologische behandelingen binnen vervolg (ZT21) subtrajecten
Behandeling binnen een klinisch subtraject:
Een klinisch subtraject ZT21 met een medicinale oncologische behandeling per infuus
of injectie wordt bij élke nieuwe toediening afgesloten (behalve bij acute leukemie).
Dit betekent dat een subtraject afgesloten wordt bij:
-
– een nieuwe toediening tijdens dezelfde klinische opname;
-
– een nieuwe toediening tijdens een heropname binnen 42 dagen na ontslag uit de voorgaande
opname;
-
– een nieuwe toediening in een niet klinische setting (dagverpleging of polikliniek)
binnen 42 dagen na ontslag uit kliniek.
Het subtraject wordt in deze situaties één dag voor de datum van de nieuwe toediening
gesloten en aansluitend wordt een nieuw subtraject geopend.
Toelichting
|
Voor het afsluiten van een klinisch subtraject met medicinale behandeling per infuus
of injectie – behalve bij acute leukemie – waarbij géén nieuwe toediening binnen 42
dagen na ontslag plaatsvindt gelden de algemene afsluitregels.
|
Voor orale oncologische medicatie gelden de algemene regels voor het afsluiten van
klinische subtrajecten ZT21 (zie artikel 9.1). Alleen bij overgang naar een andere
soort orale medicinale oncologische behandeling of een toediening per infuus of injectie
wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie/toedieningsvorm
gesloten en aansluitend een nieuw subtraject geopend. Bijvoorbeeld als een hormonale
therapie wordt vervolgd door een chemotherapie of wanneer van orale chemotherapie
wordt overgegaan op chemotherapie per infuus of injectie.
Dus afsluiten 42 dagen na ontslag uit de kliniek tenzij:
-
– een overgang naar een ander soort orale medicinale oncologische behandeling tijdens
dezelfde klinische opname;
-
– een overgang naar een ander soort orale medicinale oncologische behandeling tijdens
een heropname binnen 42 dagen na ontslag van de voorgaande opname;
-
– een overgang naar een ander soort orale medicinale oncologische behandeling in een
niet klinische setting (dagverpleging of polikliniek) binnen 42 dagen na ontslag uit
de kliniek;
-
– een toediening per infuus of injectie tijdens dezelfde klinische opname;
-
– een toediening per infuus of injectie tijdens een heropname binnen 42 dagen na ontslag
van de voorgaande opname;
-
– een toediening per infuus of injectie in een niet klinische setting (dagverpleging
of polikliniek) binnen 42 dagen na ontslag uit de kliniek.
Behandeling binnen een niet klinisch subtraject:
Een niet klinisch subtraject ZT21 met een medicinale oncologische behandeling per
infuus of injectie wordt 42 dagen na toediening per infuus of injectie afgesloten
(behalve bij acute leukemie). Dit geldt niet indien er een nieuwe toediening per infuus
of injectie binnen 42 dagen plaatsvindt, ongeacht of dit klinisch of niet klinisch
gebeurt. Het subtraject wordt in die situatie één dag voor de datum van de nieuwe
toediening gesloten en er wordt aansluitend een nieuw subtraject geopend.
Voor orale oncologische medicatie geldt dat het subtraject ZT21 42 dagen na de uitvoerdatum
van de eerste begeleidingszorgactiviteit binnen het subtraject afgesloten wordt. Alleen bij overgang naar een andere soort
orale medicinale oncologische behandeling of na een toediening per infuus of injectie
wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie/toedieningsvorm
gesloten en aansluitend een nieuw subtraject geopend. Bijvoorbeeld als een hormonale
therapie wordt vervolgd door een chemotherapie of wanneer van orale chemotherapie
wordt overgegaan op chemotherapie per infuus of injectie.
Sluitingsregels voor medicinale oncologische behandeling per infuus of injectie van
acute leukemie:
Bij een medicinale oncologische behandeling van acute leukemie per infuus of injectie
wordt het subtraject ZT21 gesloten op iedere 30ste behandeldag (klinische dag respectievelijk
dagverpleging dag) of 42 dagen na de laatste behandeldag indien er minder dan 30 behandeldagen
zijn geweest.
Toelichting
|
Voor de bepalingen in artikel 9.2a geldt:
– Indien medicinale oncologische behandeling ter voorbereiding op een stamceltransplantatie
plaatsvindt, dient voor het stamceltransplantatietraject een parallel zorg/subtraject
met dezelfde diagnose te worden geopend.
– De regels voor medicinale oncologische behandelingen zijn niet van toepassing op
blaasspoelingen bij urologie (zie artikel 9.2.e).
|
-
b. Bij chronische zorg met thuisbeademing wordt telkens na een periode van 30 dagen afgesloten.
Het zorgprofiel bevat tenminste één van de zorgactiviteiten voor thuisbeademing. De
voorbereidingsfase wordt afgesloten op de dag voor de start van de chronische thuisbeademing
tenzij deze niet leidt tot chronische thuisbeademing. In het laatste geval gelden
de algemene regels voor afsluiting als vermeld in artikel 9.1. Voor chronische zorg
met thuisbeademing wordt een apart zorgtraject geopend (zo nodig parallel aan de aandoening
waarvoor de chronische thuisbeademing wordt gegeven) (1.0000.2).
-
c. Chronische zorg met dialyse wordt afgesloten telkens na een periode van zeven dagen.
Het zorgprofiel bevat tenminste één van de zorgactiviteiten voor dialyse. Voor chronische
dialyse wordt een apart zorgtraject geopend (zo nodig parallel aan de aandoening waarvoor
de dialyse wordt gegeven) (1.0000.3).
Een zorgactiviteit voor dialyse mag maar eenmaal per dialyse worden geregistreerd.
Deze zorgactiviteit wordt gekoppeld aan het zorgtraject waarvoor de dialyse wordt
uitgevoerd. Indien de patiënt tijdelijk dialyseert in een andere instelling dan de
instelling waar de patiënt regulier in behandeling is, mogen beide instellingen een
eigen zorgtraject registreren.
-
d. Bij niet-klinische subtrajecten urologie voor behandeling met blaasspoelingen bij
interstitiële cystitis wordt het subtraject telkens na 90 dagen afgesloten (1.0306.1).
-
e. Bij niet-klinische subtrajecten urologie voor behandeling met blaasspoelingen bij
blaascarcinomen wordt het subtraject telkens na 90 dagen afgesloten (1.0306.2).
-
f. Bij niet-klinische subtrajecten urologie voor behandeling met APD- of andere bisfosfonaat
infusen wordt het subtraject telkens na 90 dagen afgesloten (1.0306.3).
-
g. Bij prenatale diagnostiek en intra-uteriene ingrepen (diagnosen Z14, Z15 en Z16) wordt het subtraject gynaecologie afgesloten één dag voor de andere prenatale diagnostiek
of intra-uteriene ingreep, of conform de algemene regel als vermeld in artikel 9.1
indien de andere diagnostiek of ingreep later dan dit moment start (1.0307.1).
-
h. Een subtraject neonatologie wordt afgesloten op de dag van ontslag (ontslagdatum)
van de neonaat uit het ziekenhuis (1.0316.1). Zie voor kindergeneeskunde ook de overige
uitzonderingen in dit artikellid.
-
i. De looptijd van kinderoncologische subtrajecten in een centrum voor Kindergeneeskunde
Oncologische behandeling met SKION stratificatie is altijd 365 dagen (1.0316.2). Zie
voor kindergeneeskunde ook de overige uitzonderingen in dit artikellid.
-
j. Voor het specialisme cardiologie gelden voor subtrajecten met ZT11 en ZT21 niet de
algemene afsluitregels maar wordt het subtraject als volgt afgesloten (1.0320.1):
Bij opname in de kliniek of dagverpleging (geen hartrevalidatie) wordt het subtraject
afgesloten:
-
– op datum van ontslag uit de kliniek of dagverpleging behalve bij vervolg subtrajecten
(ZT21) op de dagverpleging in het kader van diagnostiek of elektrocardioversie;
-
– wanneer zich bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw
zorgtraject wordt geopend (vanwege niet toegestane parallelliteit).
Bij een poliklinisch subtraject (geen hartrevalidatie) wordt het subtraject afgesloten:
-
– subtraject met ZT11: op de 90e dag na de opening van het subtraject; tenzij zich bij
de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw zorgtraject wordt
geopend (vanwege niet toegestane parallelliteit). In dat geval wordt het subtraject
één dag voor opening van het nieuwe zorgtraject afgesloten.
-
– subtraject met ZT21: op de 365e dag na de opening van het subtraject; tenzij zich
bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw zorgtraject
wordt geopend (vanwege niet toegestane parallelliteit). In dat geval wordt het subtraject
één dag voor opening van het nieuwe zorgtraject afgesloten
Bij hartrevalidatie (diagnose 821) wordt het subtraject afgesloten:
-
k. Wanneer bij exacerbatie van COPD een heropname plaatsvindt binnen 42 dagen na ontslag
van de voorgaande opname, wordt het subtraject longgeneeskunde afgesloten en een nieuw
subtraject geopend. Moment van afsluiten is één dag voor de start van de nieuwe klinische
opname. Indien de heropname plaatsvindt na de 42e dag na ontslag, gelden de algemene
regels (1.0322.1).
-
l. Indien bij een vervolgbehandeling reumatologie (ZT21) de behandelsetting wijzigt,
wordt het subtraject reumatologie afgesloten en mag per een daarop volgende dag een
nieuw subtraject worden geopend.
Moment van afsluiten is één dag voor de start van de behandeling in de nieuwe setting
of conform de algemene regel (genoemd in artikel 9.1), indien de behandeling in nieuwe
setting later dan dit moment start.
Echter, indien logischerwijs de behandeling in tempi wordt uitgevoerd gelden de algemene
regels. Voorbeelden in tempi: het meerdere malen toedienen van Remicade of APD- of
andere bisfosfonaat infusen (1.0324.1).
-
m. Voor revalidatiegeneeskunde (niet zijnde geriatrische revalidatiezorg) geldt dat subtrajecten
worden afgesloten op de 42e dag na de datum waarop de laatste revalidatiegeneeskundige
zorgactiviteit heeft plaatsgevonden. Indien binnen deze 42-dagen periode opnieuw een
verrichting plaats vindt gaat de termijn van 42-dagen opnieuw lopen en wordt deze
afgesloten op de 42e dag na de datum van de laatste verrichting (1.0327.3).
-
n. Voor de geriatrische revalidatiezorg (GRZ) geldt dat de subtrajecten worden afgesloten
op de 42e dag na de datum waarop de laatste geriatrische revalidatiezorg zorgactiviteit
heeft plaatsgevonden. Indien binnen deze 42-dagen periode opnieuw een verrichting
plaatsvindt gaat de termijn van 42 dagen opnieuw lopen en wordt deze afgesloten op
de 42e dag na de datum van de laatste verrichting (1.8418.1).
In bijzondere gevallen kan de zorgverzekeraar toestaan dat er langer dan zes maanden
GRZ wordt geleverd. Deze situatie kan zich voordoen wanneer er sprake is van een nieuwe
zorgvraag die ontstaat tijdens een lopend GRZ zorgtraject.
Indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, mag (vanwege niet toegestane parallelliteit)
het lopende subtraject voor de oorspronkelijke zorgvraag (handmatig) afgesloten worden:
-
– De zorgverzekeraar heeft schriftelijk toestemming gegeven voor het openen van een
nieuw zorgtraject voor de nieuwe zorgvraag, én;
-
– Het nieuwe zorgtraject wordt voorafgegaan aan een noodzakelijk ziekenhuisverblijf
in verband met de nieuwe zorgvraag.
Het moment van afsluiten van het lopende subtraject voor de oorspronkelijke zorgvraag,
is de dag voorafgaand aan de eerste zorgactiviteit voor de nieuwe zorgvraag.
-
o. Indien er bij de behandeling klinische geriatrie of ouderengeneeskunde een verergering
van het probleem ontstaat waarvoor opnieuw een Comprehensive Geriatric Assessment
(CGA) noodzakelijk is, wordt het subtraject afgesloten. Vervolgens wordt aansluitend
een nieuw subtraject geopend. Het moment van afsluiten is één dag voor de start van
de nieuwe behandeling of conform de algemene regel indien de nieuwe behandeling later
dan dit moment start (1.0000.8).
-
p. Radiotherapie (2.0361.1)
Van de algemene afsluitregels wordt afgeweken indien (zowel) een behandeling van metastaseringen
of recidief wordt gestart, als er een subtraject van radiotherapie open staat. In
dat geval is het moment van afsluiten van het openstaande subtraject één dag voor
de start van de nieuwe behandeling, of conform de algemene regel (zie artikel 9.1)
indien de behandeling later dan dit moment start. Een behandeling bevat alle bestralingen
die onderdeel uitmaken van het behandelplan.
Bij radiotherapie kunnen parallelle zorgtrajecten geopend worden bij:
-
– Combinatiebehandelingen
Voor combinatiebehandelingen van tele-, brachytherapie en/of hyperthermie wordt per
soort behandeling een afzonderlijk (parallel) zorgtraject geopend.
-
– Uitwendige bestraling
Voor uitwendige bestraling geldt dat parallelle zorgtrajecten zijn toegestaan, voor
zover er sprake is van meerdere doelgebieden die niet in één bestralingsplan te omvatten
zijn. Behandeling van twee isocentra betekent twee zorgtrajecten.
-
q. Klinische genetica (1.0390.1)
Het gehele erfelijkheidsadviseringstraject valt binnen één subtraject. Op de 90e dag
na opening wordt het subtraject afgesloten als er minimaal 1 zorgactiviteit voor erfelijkheidsadvisering
geregistreerd is. Als dit niet het geval is dan blijft dit subtraject maximaal 365
dagen open, tenzij de zorgactiviteit ‘erfelijkheidsadvisering complex’ geregistreerd
wordt. In dit laatste geval wordt het traject afgesloten op de dag van uitvoering
van deze zorgactiviteit.
-
r. Complex chronische longfalen (Longastma centra)
Een subtraject voor complex chronisch longfalen (CLL) wordt afgesloten op de 42e dag
na de datum waarop de laatste specifieke CCL zorgactiviteit (193200 t/m 193243, 193291
en 193293) heeft plaatsgevonden. Indien binnen deze 42-dagen periode opnieuw een verrichting
plaatsvindt, gaat de termijn van 42 dagen opnieuw lopen en wordt afgesloten op de
42ste dag na de datum van de laatste CLL zorgactiviteit.
De intake en assessment maken onderdeel uit van het subtraject waarbinnen de behandeling
wordt uitgevoerd. Een subtraject met alleen intake, of intake en assessment (193290
en 193292) wordt daarom niet gesloten op de 42e dag na de datum waarop de intake of
assessment zorgactiviteit heeft plaatsgevonden. Als na de intake, of intake en assessment
wordt besloten geen behandeling te starten, wordt de zorgactiviteit voor afgebroken
behandeling (193291) geregistreerd en wordt het subtraject gesloten op de 42e dag
na de datum waarop deze zorgactiviteit is geregistreerd (1.0000.4).
-
s. Incongruentie gender
Voor het conservatieve deel van genderzorg wordt een apart (bij gynaecologie zo nodig
parallel aan een operatief behandeltraject) zorgtraject geopend.
De conservatieve behandeling bestaat uit 3 fasen:
-
– Fase 1: het screeningstraject
-
– Fase 2: de diagnostiek genderidentiteitsstoornis
-
– Fase 3: de real life of hormonale behandeling
Binnen een subtraject voor fase 1 dient bij het eerste face-to-face contact met de
medisch psycholoog de zorgactiviteit 194162 ‘Intake face-to-face medisch psycholoog’
geregistreerd te worden.
Een subtraject voor fase 1 heeft een looptijd van 365 dagen, tenzij binnen 365 dagen
de diagnostiek genderidentiteitsstoornis start. In dat geval wordt het subtraject
afgesloten één dag voor de registratie van de zorgactiviteit 036870 ‘Tentatieve diagnostische
fase genderincongruentie’.
Een subtraject voor fase 2 heeft een looptijd van 365 dagen tenzij binnen 365 dagen
de real life of hormoon behandeling start (fase 3). In dat geval wordt het subtraject
afgesloten op de dag van registratie van de zorgactiviteit 19005 “MDO”.
Een subtraject voor fase 3 sluit volgens de algemene regels en wordt vervolgd zolang
patiënt onderbehandeling is (in principe levenslang) (1.0000.5).
-
t. Bij de hierna volgende in tempi behandelingen van diverse specialismen mag het subtraject
na één van de beschreven in tempi behandelingen worden afgesloten wanneer de volgende
in tempi behandeling van start gaat. Wachten op het algemeen geldende sluitmoment
als omschreven in artikel 9.1 (42, 90 of 365 dagen) is hier niet nodig. Wanneer de
volgende deelbehandeling eerder start dan het in artikel 9.1 voorgeschreven afsluitmoment,
dan mag het subtraject worden afgesloten één dag voor de dag dat de volgende deelbehandeling
start. Wanneer de volgende deelbehandeling later dan het algemeen geldende sluitmoment,
als omschreven in artikel 9.1, start geldt deze algemene regel.
Stamceltransplantatie (2.0000.1)
Voor stamceltransplantatie (bij ontvanger) wordt een zorg/subtraject geopend (zo nodig
parallel aan het medicinale (cytostatica) behandeltraject).
De volgende drie fasen worden bij stamceltransplantatie onderscheiden:
-
– Fase 1: selectie/afname;
-
– Fase 2: transplantatie;
-
– Fase 3: nazorg (posttransplantatie).
Na iedere fase van de behandeling wordt het subtraject afgesloten op het bij artikel
9.2.t genoemde moment.
Fase 3 wordt op de 365e dag na opening van het nazorgtraject afgesloten tenzij hertransplantatie
(een nieuwe fase 1 en/of 2) plaatsvindt. In dat geval wordt het subtraject van fase
3 afgesloten één dag voor de dag dat fase 1 of fase 2 start.
Begeleiding orgaantransplantatiezorg door beschouwende specialismen (2.0000.2)
Voor de begeleiding van ontvangers rond orgaantransplantaties wordt door de specialismen cardiologie, inwendige geneeskunde, longgeneeskunde, MDL
en kindergeneeskunde een eigen (eventueel) parallel) zorg/subtraject geopend. Hierbij
worden drie fasen van behandeling onderscheiden:
-
– Fase 1: pretransplantatie fase/screening ontvangers;
-
– Fase 2: transplantatiefase ontvangers;
-
– Fase 3: posttransplantatie fase/nazorg ontvangers.
Na iedere fase van de behandeling die wordt gevolgd door een nieuwe/andere fase, maar
ook bij het opnieuw starten van fase 1 of fase 2, wordt het voorafgaande transplantatie
begeleidings subtraject afgesloten op het bij artikel 9.2.t genoemde moment.
Voor de begeleiding van donoren rond orgaantransplantaties wordt door de specialismen
inwendige geneeskunde, MDL en kindergeneeskunde een eigen (eventueel) parallel) zorg/subtraject
geopend. Hierbij worden drie fasen van behandeling onderscheiden:
-
– Fase 1: pretransplantatie fase/screening donoren;
-
– Fase 2: transplantatiefase donoren;
-
– Fase 3: posttransplantatie fase/nazorg donoren.
Na iedere fase van de behandeling die wordt gevolgd door een nieuwe/andere fase, maar
ook bij het opnieuw starten van fase 1, wordt het voorafgaande transplantatie begeleidings
subtraject afgesloten op het bij artikel 9.2.t genoemde moment.
Orgaantransplantatiezorg snijdende specialismen (2.000.3)
Wanneer een hertransplantatie eerder uitgevoerd wordt dan het in artikel 9.1 voorgeschreven
afsluitmoment, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de hertransplantatie
plaatsvindt (dus op het in artikel 9.2.t genoemde moment).
Toelichting
Het plaatsen van een lange termijn steunhart wordt beschouwd als een (voortraject)
orgaantransplantatie. Dus ook bij het vervangen van een steunhart geldt bovenstaande
sluitregel.
|
Oogheelkunde (2.0301.1)
Bij behandeling met intravitreale injecties (diagnose 503, 609, 652, 655, 657, 659,
704, 705, 707, 709, 754, 755, 757 en 759) wordt per intravitreale injectie een subtraject
geopend. Wanneer de behandeling met intravitreale injecties eerder start dan het in
artikel 9.1 voorgeschreven afsluitmoment, dan mag het subtraject worden afgesloten
één dag voor de dag dat de volgende intravitreale injectie plaatsvindt.
Oogheelkunde (2.0301.2)
Bij behandeling van (sub)retinale pathologie (diagnose 659 en 704) met fotodynamische
therapie wordt per fotodynamische therapie een subtraject geopend. Wanneer de fotodynamische
therapie bij (sub)retinale pathologie eerder start dan het in artikel 9.1 voorgeschreven
afsluitmoment, dan mag het subtraject worden afgesloten één dag voor de dag dat de
volgende fotodynamische therapie plaatsvindt.
Oogheelkunde (2.0301.3)
Wanneer de operatieve tempi behandeling van strabismus (diagnosecodes 204, 205, 209)
eerder start dan het in artikel 9.1 voorgeschreven afsluitmoment, dan mag het subtraject
worden afgesloten één dag voor de dag dat de volgende strabismus operatie plaatsvindt.
Oogheelkunde (2.0301.4)
Wanneer de operatieve tempi behandeling van retina defect/-retinaloslating (diagnosecodes
654) eerder start dan het in artikel 9.1 voorgeschreven afsluitmoment, dan mag het
subtraject worden afgesloten één dag voor de dag dat de volgende operatieve behandeling
van het retina defect/retinaloslating.
Plastische chirurgie (2.0304.1)
Bij mammareconstructie vindt afsluiting van het subtraject na iedere operatieve tempi
behandeling plaats op het bij artikel 9.2.t genoemde moment.
Plastische chirurgie (2.0304.2)
Bij meer transplantatiesessies bij de behandeling van uitgebreide (brand)wonden wordt
na iedere transplantatiesessie het subtraject afgesloten op het bij artikel 9.2.t
genoemde moment.
Urologie (2.0306.1)
Bij niet-klinische ESWL behandeling van urinewegstenen wordt per ESWL behandeling
een subtraject geopend. Wanneer de volgende ESWL behandeling eerder start dan het
in artikel 9.1 voorgeschreven moment dan mag het subtraject worden afgesloten één
dag voor de dag dat de volgende ESWL behandeling plaatsvindt. Dit geldt ook wanneer
een niet-klinische ESWL gevolgd wordt door een operatieve ingreep voor urinewegstenen.
Gynaecologie (2.0307.1)
De subtrajecten bij diagnose F21 ‘gespecialiseerde technieken’ voor stimulatie respectievelijk
de IUI/IVF/ICSI technieken en ovulatie-inductie met gonadotrofines worden per cyclus
geopend en gesloten (dus 1 subtraject per cyclus). Indien de behandeling in meer ziekenhuizen
(transport-IVF/ICSI) plaatsvindt opent ieder ziekenhuis de (deel)behandeling die daar
wordt uitgevoerd. Het subtraject wordt gesloten op de 42e dag na de start van behandelcyclus
tenzij binnen 42 dagen een nieuwe behandelcyclus start. Het subtraject wordt dan één
dag voor de datum van start van de nieuwe behandelcyclus gesloten en aansluitend wordt
een nieuw subtraject geopend.
Kindergeneeskunde (2.0316.1)
Voor de niet-klinische chronische verstrekking van geneesmiddelen per infuus of per
injectie (voor niet oncologische indicatie), wordt per drie verstrekkingen een subtraject
geopend. Wanneer de vierde verstrekking eerder plaatsvindt dan het in artikel 9.1
voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag
dat de volgende verstrekking per infuus of injectie plaatsvindt (dus op het in artikel
9.2.t genoemde moment).
Kindergeneeskunde (2.0316.2)
Voor de niet-klinische behandeling met bloedtransfusies op niet oncologische indicatie
wordt per drie bloedtransfusies een subtraject geopend. Wanneer de vierde bloedtransfusie
eerder plaatsvindt dan het in artikel 8.s voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de
dag dat de volgende bloedtransfusie gegeven wordt (dus op het in artikel 9.2.t genoemde
moment).
Kindergeneeskunde (2.0316.3)
Voor de niet-klinische behandeling met bloedtransfusies op oncologische indicatie
in centra zonder SKION stratificatie, wordt per bloedtransfusie een subtraject geopend.
Wanneer de volgende bloedtransfusie eerder plaatsvindt dan het in artikel 9.1 voorgeschreven
afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende
bloedtransfusie gegeven wordt (dus op het in artikel 9.2.t genoemde moment).
Kindergeneeskunde (2.0316.4)
Bij behandeling middels plasmafiltratie en LDL aferese wordt per drie behandelingen
een subtraject geopend. Wanneer de vierde behandeling eerder plaatsvindt dan het in
artikel 9.1 voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag
voor de dag dat de vierde behandeling plaatsvindt (dus op het in artikel 9.2.t genoemde
moment). Zie voor kindergeneeskunde ook de overige uitzonderingen in dit artikellid.