Wet op de Kamer van Koophandel

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2014 en zichtdatum 01-01-2015.
Geldend van 25-01-2014 t/m heden

Wet van 25 november 2013, houdende regels omtrent de Kamer van Koophandel (Wet op de Kamer van Koophandel)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot één Kamer van Koophandel en in verband daarmee nieuwe regels te stellen omtrent bestuur, taken en financiering daarvan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

    • b. de Kamer: de Kamer van Koophandel, bedoeld in artikel 2.

  • 2 Onze Minister wijst de naar zijn oordeel algemeen erkende centrale algemene werkgeversorganisaties en de naar zijn oordeel algemeen erkende centrale algemene werknemersorganisaties aan als centrale werkgeversorganisaties onderscheidenlijk centrale werknemersorganisaties in de zin van deze wet.

  • 3 De Kamer wijst de naar zijn oordeel in de desbetreffende regio algemeen erkende werkgeversorganisaties en de naar zijn oordeel in de desbetreffende regio algemeen erkende werknemersorganisaties aan als regionale werkgeversorganisaties onderscheidenlijk regionale werknemersorganisaties in de zin van deze wet.

  • 4 Onze Minister en de Kamer doen mededeling in de Staatscourant van aanwijzing als bedoeld in het tweede onderscheidenlijk derde lid.

Hoofdstuk 2. Instelling en indeling van de Kamer

Artikel 2

  • 1 Er is een Kamer van Koophandel die tot doel heeft het stimuleren van economische ontwikkeling door middel van het informeren en ondersteunen op het gebied van ondernemen en innovatie van personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten.

  • 2 De Kamer is gevestigd te Utrecht.

  • 3 De Kamer bezit rechtspersoonlijkheid.

Artikel 3

  • 1 De Kamer stelt regio’s vast en stelt per regio één of meer regionale vestigingen in.

  • 2 De Kamer kan ter uitvoering van een wettelijke taak bepalen dat bepaalde handelingen feitelijk bij of door bepaalde regionale vestigingen worden verricht.

  • 3 Een besluit krachtens het eerste of tweede lid wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de instelling en opheffing van regio’s en regionale vestigingen.

Artikel 4

  • 1 De Kamer stelt regionale ondernemerspleinen in, welke worden ondergebracht bij regionale vestigingen.

  • 2 De ondernemerspleinen vormen het loket waarbij personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten terecht kunnen voor aangelegenheden op het gebied van ondernemen en innovatie.

  • 3 Deelneming aan een ondernemersplein staat onder door de Kamer te bepalen voorwaarden open voor andere organisaties. Voorwaarden kunnen mede zien op het bijdragen in de kosten van het desbetreffende ondernemersplein.

  • 4 Deelneming geschiedt op zodanige wijze dat gewaarborgd blijft dat het bieden van informatie en ondersteuning geschiedt in het belang van de ondernemer die gebruik maakt van het ondernemersplein.

  • 5 Onze Minister kan bij regeling voorschriften geven voor deelneming aan ondernemerspleinen, waaronder voorschriften die deelneming in bepaalde gevallen of door bepaalde organisaties uitsluit, beperkt of onderwerpt aan zijn voorafgaande instemming.

Artikel 5

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van een digitaal ondernemersplein met behulp waarvan ten behoeve van personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten:

    • a. informatie toegankelijk wordt gemaakt die van belang is voor het oprichten en drijven van een onderneming;

    • b. berichtenverkeer tussen personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten en bestuursorganen kan plaatsvinden, voor zover het daartoe is opengesteld.

  • 2 Onze Minister kan voor alle rechtshandelingen en handelingen ter uitvoering van het eerste lid aan de Kamer mandaat, volmacht onderscheidenlijk machtiging verlenen.

Hoofdstuk 3. Samenstelling van de Kamer

Artikel 6

  • 1 De Kamer bestaat uit een voorzitter en ten hoogste vier overige leden.

  • 2 De leden oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

Artikel 7

  • 1 De leden van de Kamer worden benoemd op voordracht van de Kamer.

  • 2 De voordracht is met redenen omkleed en wordt gedaan op basis van een door Onze Minister, gehoord de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties, vastgesteld profiel.

  • 3 Indien een voordracht niet leidt tot benoeming door Onze Minister, wordt een nieuwe voordracht gedaan. Onze Minister kan gemotiveerd afwijken van de tweede voordracht.

  • 4 Onze Minister kan een tijdstip bepalen waarop een voordracht als bedoeld in het tweede of derde lid moet zijn gedaan. Indien op dat tijdstip de voordracht niet is gedaan, kan zonder voordracht worden benoemd.

Artikel 8

De leden van de Kamer worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij kunnen ten hoogste tweemaal worden herbenoemd.

Hoofdstuk 4. Centrale Raad en regionale raden

§ 1. Centrale Raad

Artikel 9

  • 1 Er is een Centrale Raad, bestaande uit ten hoogste twaalf leden.

  • 2 De Centrale Raad wijst uit zijn midden een voorzitter aan.

  • 3 Een lid van de Centrale Raad kan niet tevens lid zijn van de Kamer of in dienst zijn van de Kamer.

Artikel 10

  • 1 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de Centrale Raad.

  • 2 Ten hoogste zes uit de kring van ondernemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de centrale werkgeversorganisaties.

  • 3 Ten hoogste drie uit de kring van werknemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de centrale werknemersorganisaties.

  • 4 Ten hoogste drie overige leden worden benoemd in het belang van een evenwichtige samenstelling van de Centrale Raad dan wel in het belang van in de raad aanwezige deskundigheid op het gebied van ondernemen en innovatie. Deze leden worden benoemd op voordracht van de Kamer.

  • 5 Voordrachten zijn met redenen omkleed en worden gedaan in overeenstemming met een door de Kamer, gehoord de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties, vastgesteld profiel.

  • 6 Voordrachten als bedoeld in het tweede, derde lid en vierde lid worden gedaan door tussenkomst van de Kamer. De Kamer bepaalt het tijdstip waarop deze voordrachten moeten zijn ontvangen. Indien op dat tijdstip een bepaalde voordracht niet is ontvangen, kan de Kamer de desbetreffende voordracht zelf doen met inachtneming van al naargelang het tweede, derde of vierde lid.

  • 7 De Kamer zendt een voordracht niet aan Onze Minister dan nadat hij heeft vastgesteld dat deze in overeenstemming is met de bepalingen van dit artikel.

Artikel 11

Onze Minister stelt de schadeloosstelling van de leden van de Centrale Raad vast.

Artikel 12

  • 1 De leden van de Centrale Raad worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij treden tegelijk af en kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.

  • 2 Degene die lid is geworden ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is getreden, had moeten aftreden.

§ 2. Regionale raden

Artikel 13

  • 1 Er is per regio een regionale raad, bestaande uit ten hoogste twaalf leden.

  • 2 Een regionale raad wijst uit zijn midden een voorzitter aan.

  • 3 Een lid van een regionale raad kan niet tevens lid zijn van de Kamer, lid zijn van de Centrale Raad of in dienst zijn van de Kamer.

Artikel 14

  • 1 De Kamer benoemt, schorst en ontslaat de leden van een regionale raad.

  • 2 Ten hoogste zes uit de kring van ondernemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de regionale werkgeversorganisaties.

  • 3 Ten hoogste drie uit de kring van werknemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de regionale werknemersorganisaties.

  • 4 Ten hoogste drie overige leden worden zonder voordracht benoemd in het belang van een evenwichtige samenstelling van de raad dan wel in het belang van in de raad aanwezige deskundigheid op het gebied van ondernemen en innovatie.

  • 5 Voordrachten zijn met redenen omkleed en worden gedaan in overeenstemming met een door de Kamer, gehoord de regionale werkgevers- en werknemersorganisaties, vastgesteld profiel.

  • 6 De Kamer bepaalt het tijdstip waarop voordrachten moeten zijn gedaan. Indien op dat tijdstip een bepaalde voordracht niet is gedaan, kan de Kamer zonder voordracht overgaan tot benoeming met inachtneming van al naargelang het tweede of derde lid.

Artikel 15

Onze Minister stelt de schadeloosstelling van de leden van de regionale raden vast.

Artikel 16

  • 1 De leden van de regionale raden worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij treden tegelijk af en kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.

  • 2 Degene die lid is geworden ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is getreden, had moeten aftreden.

Hoofdstuk 5. Werkwijze van de Kamer

Artikel 17

  • 1 De Centrale Raad stelt ten minste eenmaal in de vijf jaren het ontwerp voor het meerjarenprogramma vast. Het ontwerp legt op hoofdlijnen vast welke werkzaamheden de Kamer zal uitvoeren.

  • 2 Het ontwerp bevat voorts een beschrijving van de op middellange en lange termijn te realiseren doelstellingen en de hoofdlijnen van het daarop te richten beleid.

  • 3 De Kamer stelt het meerjarenprogramma vast op basis van het ontwerp. Voor zover het ontwerp op overwegende bezwaren stuit kan de Kamer het meerjarenprogramma in afwijking van het ontwerp vaststellen. Afwijking wordt met redenen omkleed weergegeven in het meerjarenprogramma.

  • 4 De Kamer zendt het meerjarenprogramma ter goedkeuring aan de Minister, vergezeld van zijn standpunt inzake de financiële en organisatorische voorwaarden die ter uitvoering ervan moeten worden vervuld.

  • 5 Onze Minister kan het tijdstip vaststellen waarop het meerjarenprogramma en het standpunt moeten zijn ontvangen.

Artikel 18

  • 1 De Kamer stelt jaarlijks een activiteitenplan vast voor het daaropvolgende jaar. De Kamer kan het activiteitenplan tussentijds wijzigen.

  • 2 In het activiteitenplan wordt vastgelegd welke werkzaamheden de Kamer zal uitvoeren, voor zover de beschikbare middelen dat toelaten. De Kamer neemt hierbij de hoofdlijnen van het op grond van artikel 17 goedgekeurde meerjarenprogramma in acht.

  • 3 Een regionale raad doet de Kamer jaarlijks voor een door de Kamer te bepalen tijdstip een voorstel voor de ter uitvoering van artikel 28 voor de desbetreffende regio in het activiteitenplan op te nemen werkzaamheden. Ten aanzien van vastlegging van deze activiteiten in het activiteitenplan neemt de Kamer het voor die regio op grond van artikel 23 vastgestelde regionale meerjarenprogramma in acht.

Artikel 19

De Kamer legt het activiteitenplan en de wijzigingen in het activiteitenplan voor advies voor aan de Centrale Raad.

Artikel 20

  • 1 De Kamer zendt jaarlijks het activiteitenplan aan Onze Minister, vergezeld van het advies van de Centrale Raad.

  • 2 Onze Minister kan het tijdstip vaststellen waarop het activiteitenplan moet zijn ontvangen.

Artikel 21

  • 1 De Kamer stelt een bestuursreglement vast.

  • 2 In het bestuursreglement worden in elk geval regels gesteld omtrent de wijze waarop beslissingen van de Kamer worden voorbereid, genomen en uitgevoerd, en worden regels gesteld omtrent de taak en bevoegdheden van de voorzitter en overige leden.

Hoofdstuk 6. Taak en werkwijze van de Centrale Raad en de regionale raden

Artikel 22

De Centrale Raad adviseert de Kamer desgevraagd of uit eigen beweging met betrekking tot:

  • a. uitvoering van het meerjarenprogramma,

  • b. het activiteitenplan,

  • c. de vraag of uit te oefenen werkzaamheden, waaronder in het bijzonder de werkzaamheden ter uitvoering van taken als bedoeld in de artikelen 30 en 31, leiden tot uit oogpunt van goede marktwerking ongewenste mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren, en

  • d. de vergoedingen voor de activiteiten ter uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 25 tot en met 28, eerste lid, 30 en 31.

Artikel 23

  • 1 De regionale raden adviseren de Kamer desgevraagd of uit eigen beweging over regionale aangelegenheden.

  • 2 Gehoord de naar zijn oordeel bij de stimulering van de economische ontwikkeling in de desbetreffende regio in belangrijke mate betrokken private en publieke organisaties stelt een regionale raad ten minste eenmaal in de vijf jaren het ontwerp voor een regionaal meerjarenprogramma vast. Het ontwerp legt op hoofdlijnen vast welke werkzaamheden de Kamer ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 28, in de desbetreffende regio zal uitvoeren.

  • 3 Het ontwerp bevat voorts een beschrijving van de op middellange en lange termijn ter uitvoering van artikel 28 in de regio te realiseren doelstellingen en de hoofdlijnen van het daarop te richten beleid.

  • 4 De Kamer stelt het regionale meerjarenprogramma vast op basis van het ontwerp. Voor zover het ontwerp op overwegende bezwaren stuit kan de Kamer het meerjarenprogramma, gehoord de desbetreffende regionale raad, in afwijking van het ontwerp vaststellen. Afwijking wordt met redenen omkleed weergegeven in het regionale meerjarenprogramma.

Hoofdstuk 7. Taken van de Kamer en voorwaarden voor de taakuitoefening

Artikel 24

De Kamer is belast met de inrichting en het beheer van de regionale ondernemerspleinen.

Artikel 25

De Kamer heeft tot taak desgevraagd inlichtingen van algemene aard te verstrekken ten aanzien van het oprichten en drijven van een onderneming.

Artikel 26

De Kamer heeft tot taak:

  • a. gerichte voorlichting te geven op juridisch en economisch terrein ten aanzien van een gevestigde of nog te vestigen onderneming, en

  • b. voorlichting te geven over aangelegenheden op juridisch en economisch terrein aan groepen van personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten.

Artikel 27

De Kamer heeft tot taak het stimuleren van economische ontwikkeling door middel van het adviseren van ondernemingen over innovatieve ontwikkelingen alsmede het in voorkomende gevallen begeleiden van personen of groepen van personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten bij het ontwikkelen en implementeren van innovaties.

Artikel 28

  • 1 De Kamer heeft tot taak het stimuleren van economische ontwikkeling in een regio door middel van het bevorderen van onderzoeken, overleg- en samenwerkingsvormen en het desgevraagd informeren van openbare lichamen over aangelegenheden die de economische ontwikkeling van handel, industrie, ambacht en dienstverlening raken.

  • 2 De Kamer kan ten behoeve van onderzoeken en overleg- en samenwerkingsvormen als bedoeld in het eerste lid subsidie verstrekken.

  • 3 Bij regeling van de Kamer kunnen voorschriften voor subsidieverstrekking op grond van het tweede lid worden gegeven en kunnen subsidieplafonds worden vastgesteld.

  • 4 Een regeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister en wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 29

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in de artikelen 24 tot en met 28 bedoelde taken.

Artikel 30

  • 1 Voor zover daaromtrent geen andere regeling geldt, kan de Kamer in één of meer regio’s de volgende taken uitvoeren:

    • a. het op verzoek afgeven van verklaringen ten dienste van handel, industrie, ambacht en dienstverlening;

    • b. het op verzoek legaliseren van handtekeningen van personen die bij handel, industrie, ambacht en dienstverlening zijn betrokken;

    • c. het in depot nemen van algemene voorwaarden en daarover verstrekken van informatie, bedoeld in artikel 234, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen ter implementatie van bepalingen uit bindende rechtshandelingen van de Raad van de Europese Unie of het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, die betrekking hebben op het afgeven van verklaringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, regels worden gesteld.

Artikel 31

  • 1 De Kamer kan besluiten in één of meer regio’s nog andere dan de taken, bedoeld in artikel 30, uit te voeren, voor zover deze passen binnen de doelstelling van de Kamer, bedoeld in artikel 2 van deze wet.

  • 2 Een besluit als bedoeld in het eerste lid behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 3 Het uitvoeren van taken als bedoeld in het eerste lid en als bedoeld in artikel 30 wordt vermeld in het activiteitenplan en het jaarverslag.

Artikel 32

  • 1 Onverminderd hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht hebben ondernemers, vrije beroepsbeoefenaren en rechtspersonen die krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden de algemene en collectieve belangen van ondernemers of vrije beroepsbeoefenaren behartigen het recht om bij de Kamer een mededingingsklacht in te dienen.

  • 2 Een mededingingsklacht stelt en onderbouwt dat een bepaalde in het klaagschrift aangeduide werkzaamheid ter uitvoering van een taak van de Kamer leidt tot uit oogpunt van goede marktwerking ongewenste mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren.

  • 3 Op een mededingingsklacht en de behandeling daarvan zijn de volgende artikelen van Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing:

    • a. 9:3 tot en met 9:6, met uitzondering van artikel 9:4, tweede lid, onder c;

    • b. 9:8;

    • c. 9:10, met uitzondering van de zinsnede «en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft»;

    • d. 9:11, met dien verstande dat de genoemde termijnen telkens zes weken langer zijn en de zinsnede «en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft» niet van toepassing is;

    • e. 9:12, eerste lid, en 9.12a, met dien verstande dat de jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten vergezeld gaat van een zakelijke weergave van de strekking van de klachten, van de bevindingen van het onderzoek naar de klachten, van de oordelen van de Kamer en van de eventuele conclusies die daaraan zijn verbonden;

    • f. 9:13 tot en met 9:16.

Artikel 33

  • 1 Indien de Kamer, al dan niet naar aanleiding van een mededingingsklacht, vaststelt dat een werkzaamheid ter uitvoering van een taak leidt tot uit oogpunt van goede marktwerking ongewenste mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren, wordt de uitoefening van de desbetreffende werkzaamheid binnen een jaar beëindigd.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven voor uitvoering van werkzaamheden door de Kamer, waaronder voorschriften die de Kamer het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden ontzeggen.

Hoofdstuk 8. Financiering

Artikel 34

  • 1 Voor activiteiten ter uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 5, 24 tot en met 28, eerste lid, 30 en 31, stelt Onze Minister ter gehele of gedeeltelijke financiering van de aan de uitvoering van die activiteiten voor de Kamer verbonden kosten, de vergoedingen vast.

  • 2 De Kamer doet, gehoord de Centrale Raad, met het oog op de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister jaarlijks vóór 15 oktober een voorstel toekomen.

  • 3 De Kamer kan bepalen dat bepaalde vergoedingen als bedoeld in het eerste lid zijn verschuldigd zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. De Kamer bepaalt daarbij binnen welke termijn de betaling moet plaatsvinden.

Artikel 35

  • 1 Indien de Kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in de artikelen 30 of 31, geschiedt zulks tegen vergoeding van de aan de uitvoering van die taken voor de Kamer verbonden integrale kosten.

  • 2 Vergoedingen en bijdragen die aan de Kamer zijn verschuldigd anders dan op basis van het eerste lid, worden niet aangewend ter vergoeding van kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van de in het eerste lid genoemde taken.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering in handen is van de Kamer, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen door de Kamer wordt benoemd.

Hoofdstuk 9. Informatievoorziening

Artikel 36

  • 1 De Kamer stelt het jaarverslag vast.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inrichting van het jaarverslag.

Artikel 37

Het vastgestelde jaarverslag ligt gedurende acht weken ter inzage bij de Kamer. Hiervan doet de Kamer mededeling in de Staatscourant.

Artikel 38

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevensuitwisseling, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Hoofdstuk 10. Financieel toezicht

§ 1. Begroting

Artikel 39

  • 1 De baten van de Kamer bestaan uit:

    • a. de opbrengsten uit vergoedingen voor werkzaamheden ter uitvoering van taken bij of krachtens deze wet;

    • b. de opbrengsten uit vergoedingen voor andere bij of krachtens de wet aan de Kamer opgedragen taken;

    • c. de opbrengsten uit andere werkzaamheden en uit samenwerking met derden;

    • d. andere baten, hoe ook genoemd, anders dan de bijdrage ten laste van de rijksbegroting.

  • 2 De kosten van de Kamer volgens de goedgekeurde begroting komen ten laste van de rijksbegroting, voor zover deze niet uit de baten worden bestreden.

Artikel 40

Het voorstel, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, bevat een onderverdeling naar de taken, bedoeld in de artikelen 5 en 24 tot en met 28, eerste lid, en de overige bij of krachtens de wet aan de Kamer opgedragen taken.

Artikel 41

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting van en de toelichting op de begroting alsmede eisen met betrekking tot de hoogte en samenstelling van het eigen vermogen.

Artikel 42

  • 2 Bij de goedkeuring kan Onze Minister in afwijking van de begroting een bedrag bestemmen voor een bepaalde taak als bedoeld in de artikelen 5 en 24 tot en met 28. Uitgaven van de Kamer in strijd met de bestemming kunnen door Onze Minister geheel of gedeeltelijk in mindering worden gebracht op bijdragen in de daaropvolgende jaren.

  • 3 Onze Minister verstrekt in het desbetreffende jaar in een door hem te bepalen ritme een bijdrage ter hoogte van de kosten die krachtens artikel 39, tweede lid, ten laste komen van de rijksbegroting.

  • 4 Indien voor uitgaven in een bepaalde maand nog geen begroting is goedgekeurd, is de Kamer gerechtigd uitgaven te doen tot ten hoogste een door Onze Minister voor die maand vastgesteld bedrag.

§ 2. Beheer en verantwoording

Artikel 43

  • 1 De Kamer stelt de jaarrekening vast.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inrichting van en de toelichting op de jaarrekening alsmede omtrent aandachtspunten voor de accountantscontrole.

Artikel 44

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van handelingen van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering direct of indirect in handen is van de Kamer, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen direct of indirect door de Kamer wordt benoemd.

  • 3 Onze Minister kan aan de instemming voorschriften en beperkingen verbinden.

Hoofdstuk 11. Informatievoorziening, sturing en toezicht

Artikel 45

De verplichting, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, geldt ook ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering direct of indirect in handen is van de Kamer of van wie de meerderheid van de bestuurders of de commissarissen direct of indirect door de Kamer wordt benoemd.

Artikel 46

  • 1 De Kamer stelt een gedragscode op ter bevordering van de integriteit van het gedrag van de leden van de Kamer en de werkwijze van de Kamer.

  • 2 Het besluit tot vaststelling van de gedragscode behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 3 De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Hoofdstuk 12. Wijzigingen in andere wetten

Artikel 47

[Red: Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht en het voorstel van wet Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (kst. 32550).]

Artikel 55

[Red: Wijzigt de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.]

Artikel 57

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.]

Artikel 58

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.]

Artikel 64

[Red: Wijzigt de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.]

Hoofdstuk 13. Fusiebepalingen

§ 1. Beëindiging bestaande rechtspersonen

Artikel 69

De vereniging Kamer van Koophandel Nederland is ontbonden en houdt op te bestaan.

Artikel 71

  • 1 Binnen acht dagen na inwerkingtreding van artikel 2 zorgt de Kamer voor doorhaling van de inschrijving van de kamers van koophandel en fabrieken in het handelsregister.

  • 2 Binnen acht dagen na inwerkingtreding van artikel 69 of 70 zorgt de Kamer voor doorhaling van de inschrijving van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland onderscheidenlijk de inschrijving van de stichting Syntens in het handelsregister.

§ 2. Overgang personeel

Artikel 72

  • 1 Op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2 van deze wet zijn de personeelsleden van de kamers van koophandel en fabrieken van rechtswege ontslagen en aangesteld in dienst van de Kamer.

  • 2 De rechtspositie met inbegrip van aanspraken op pensioen van de personeelsleden die op grond van het eerste lid zijn aangesteld in dienst van de Kamer en direct voor die aanstelling in dienst waren bij een kamer van koophandel en fabrieken is in totaliteit ten minste gelijkwaardig aan die welke voor elk van hen gold bij de desbetreffende kamer.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid worden personeelsleden die op grond van een tijdelijk dienstverband werkzaam zijn bij de kamers van koophandel en fabrieken aangesteld in dienst van de Kamer voor de resterende duur van dat dienstverband.

Artikel 73

  • 1 Op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 69 van deze wet zijn de personeelsleden van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland van rechtswege ontslagen en aangesteld in dienst van de Kamer.

Artikel 74

  • 1 Op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 70 van deze wet zijn de personeelsleden van de Stichting Syntens van rechtswege ontslagen en aangesteld in dienst van de Kamer.

§ 3. Overgang rechten en verplichtingen

Artikel 75

  • 1 De vermogensbestanddelen van de kamers van koophandel en fabrieken, van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland en van de stichting Syntens gaan op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2, artikel 69 onderscheidenlijk artikel 70 van deze wet onder algemene titel over op de Kamer.

  • 3 Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

Artikel 76

  • 1 Alle rechten en verplichtingen van de kamers van koophandel en fabrieken, van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland en van stichting Syntens, van welke aard ook, gaan op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2, artikel 69 onderscheidenlijk artikel 70 van deze wet, over op de Kamer.

  • 2 Aanvragen en bezwaarschriften, ingediend bij een kamer van koophandel en fabrieken, worden na inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als aanvragen en bezwaarschriften, ingediend bij de Kamer. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op het doen van opgaven als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007.

  • 3 Een besluit dat door een kamer van koophandel en fabrieken is genomen, geldt als een besluit van de Kamer.

  • 4 In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij een kamer van koophandel en fabrieken, de vereniging Kamer van Koophandel Nederland of stichting Syntens is betrokken, treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2, artikel 69 en artikel 70 van deze wet de Kamer in de plaats van die kamer van koophandel en fabrieken, van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland respectievelijk van stichting Syntens.

  • 5 Op bezwaarschriften en wettelijke procedures en rechtsgedingen als bedoeld in het tweede en vierde lid is het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaand aan het toepasselijke tijdstip van inwerkingtreding, bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Termijnen die voor inwerkingtreding van deze wet zijn aangevangen voor het aanhangig maken van wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een kamer van koophandel en fabrieken, de vereniging Kamers van Koophandel Nederland of stichting Syntens is betrokken, staan open gedurende het resterende deel van die termijnen.

  • 7 In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan een kamer van koophandel en fabrieken, treedt de Kamer op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van die kamer van koophandel en fabrieken.

  • 8 In afwijking van het eerste lid en artikel 75, eerste lid, gaan op het tijdstip, bedoeld in die leden, de rechten en verplichtingen die de vereniging Kamer van Koophandel Nederland heeft onderscheidenlijk is aangegaan met het oog op de zorg van Onze Minister voor inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van het digitaal ondernemersplein, bedoeld in artikel 5 van deze wet, over op de Staat.

Artikel 77

Archiefbescheiden van de kamers van koophandel en fabrieken, van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland en van stichting Syntens worden overgedragen aan de Kamer, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Hoofdstuk 14. Overgangsrecht

Artikel 78

  • 1 In afwijking van artikel 7 benoemt Onze Minister voor de eerste maal de leden van de Kamer ambtshalve, gehoord de naar zijn oordeel algemeen erkende centrale algemene werkgeversorganisaties en de naar zijn oordeel algemeen erkende centrale algemene werknemersorganisaties. Gehoord voor inwerkingtreding van deze wet geldt als gehoord in de zin van de eerste volzin.

  • 2 De leden van de Centrale Raad en de leden van de regionale raden worden binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet benoemd. Zo lang de leden niet zijn benoemd vinden voorschriften van deze wet die strekken tot advies of betrokkenheid van de Centrale Raad of een regionale raad in zoverre geen toepassing.

Artikel 79

  • 2 Indien artikel 2, artikel 69 onderscheidenlijk artikel 70 in werking treedt op 1 januari van enig jaar, stelt de Kamer voor 15 maart van dat jaar het jaarverslag over het voorafgaande jaar van de desbetreffende voormalige organisatie of organisaties op. Het jaarverslag wordt opgesteld in overeenstemming met de voor de desbetreffende voormalige organisatie geldende voorschriften voor de jaarverslaglegging.

  • 3 Indien artikel 2, artikel 69 onderscheidenlijk artikel 70 op een ander tijdstip dan 1 januari van enig jaar in werking treedt, stelt de Kamer voor 15 maart van het jaar volgend op die inwerkingtreding een verslag op van de taakuitoefening en het gevoerde beleid door de desbetreffende voormalige organisatie in de periode tot inwerkingtreding van het desbetreffende artikel. Het verslag wordt zoveel mogelijk gedaan in overeenstemming met de in die periode voor die organisatie geldende voorschriften voor de jaarverslaglegging.

  • 4 Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de jaarrekening dan wel op het afleggen van rekening en verantwoording van het financieel beheer en van de geleverde prestaties door de desbetreffende voormalige organisatie in de periode tot aan inwerkingtreding van het desbetreffende artikel. Rekening en verantwoording worden zoveel mogelijk afgelegd in overeenstemming met de in die periode voor die organisatie geldende voorschriften voor de jaarrekening.

Artikel 80

In afwijking van artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen stelt de Kamer de begroting voor de rest van het jaar waarin deze wet in werking treedt zo spoedig mogelijk vast en zendt deze zo spoedig mogelijk aan Onze Minister. Tot de begroting op de voet van artikel 29, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen door Onze Minister is goedgekeurd, is de Kamer gerechtigd uitgaven te doen tot ten hoogste een door Onze Minister vastgesteld bedrag.

Artikel 81

In afwijking van artikel 41, eerste lid, van de Handelsregisterwet 2007 vindt de eerste keer dat de Kamer op grond van dat artikellid een controle door een accountant laat plaatsvinden binnen drie jaren na inwerkingtreding van deze wet plaats onder aftrek van de periode die is gelegen tussen de laatste accountantscontrole die de kamers hebben laten uitvoeren en het tijdstip van intrekking van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997.

Artikel 83

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevolgen van de inwerkingtreding van deze wet voor zover een goede overgang naar de Kamer dit vordert. Deze regels gelden uiterlijk tot en met 31 december van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin zij in werking zijn getreden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

Wassenaar, 25 november 2013

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken,

H.G.J. Kamp

DeMinistervoorWonen en Rijksdienst,

S.A. Blok

Uitgegeven de tiende december 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten