Regeling specifieke bepalingen CRD IV en CRR

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 12-06-2015 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 01-01-2014 t/m 27-08-2015

Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. van 9 december 2013, houdende regels met betrekking tot de implementatie van specifieke bepalingen uit de richtlijn kapitaalvereisten en de uitvoering van specifieke bepalingen van de verordening kapitaalvereisten (Regeling specifieke bepalingen CRD IV en CRR)

De Nederlandsche Bank N.V.,

Na overleg met de representatieve organisaties;

Gelet op de Wet op het financieel toezicht en het Besluit prudentiële regels Wft;

Gelet op Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn nr. 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen nr. 2006/48/EG en nr. 2006/49/EG (CRD IV; PbEU L 176), in het bijzonder de artikelen 128 en 141;

Gelet op Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (CRR; PbEU L 176), in het bijzonder de artikelen 26, 52, 63, 89, 115, 116, 148, 311, 400, 465, 467, 468, 473, 478, 479, 480, 481, 486 en 496;

Gelet op artikel 2 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten;

Besluit:

Hoofdstuk 1. – Algemene bepalingen

Artikel 1:1. – definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. Wft: Wet op het financieel toezicht;

  • b. Besluit: Besluit prudentiële regels Wft;

  • c. DNB: de Nederlandsche Bank N.V.;

  • d. CRD IV: Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn nr. 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen nr. 2006/48/EG en nr. 2006/49/EG (PbEU L 176; richtlijn kapitaalvereisten of Capital Requirements Directive IV);

  • e. CRR: Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU L 176; verordening kapitaalvereisten of Capital Requirements Regulation);

  • f. CET1 kapitaal: Common Equity Tier 1 capital of Tier 1-kernkapitaal, als bedoeld in artikel 50 van de CRR;

  • g. AT1 kapitaal: Additional Tier 1 capital of Aanvullend Tier 1-kapitaal, als bedoeld in artikel 61 van de CRR;

  • h. T2 kapitaal: Tier 2 capital of Tier 2-kapitaal, als bedoeld in artikel 71 van de CRR;

  • i. eigen vermogen: eigen vermogen of own funds, als bedoeld in artikel 72 van de CRR;

  • j. EBA: de Europese Bankenautoriteit (European Banking Authority);

  • k. technische reguleringsnormen of technische uitvoeringsnormen van de EBA: door de EBA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen (draft regulatory technical standards) of ontwerpen van technische uitvoeringsnormen (draft implementing technical standards), die door de Europese Commissie zijn bevestigd;

  • l. kredietinstelling: een kredietinstelling als bedoeld in artikel 4 van de CRR, dat wil zeggen een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft.;

  • m. instelling: een instelling of een onderneming waarop deze regeling op grond van artikel 1:3 van toepassing is.

Artikel 1:3. – toepassingsbereik van deze regeling

  • 1 Deze regeling is van toepassing op:

    • a. kredietinstellingen met zetel in Nederland;

    • b. kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren;

    • c. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland; en

    • d. beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en die in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten.

  • 2 Deze regeling is van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen met zetel in Nederland en op clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren, tenzij de aard van een bepaling of de systematiek van deze regeling deze overeenkomstige toepassing uitsluit.

Artikel 1:4. – toetsing AT1 en T2 instrumenten door DNB

  • 1 Ter voldoening van de eigenvermogensvereisten als bedoeld in artikel 92, eerste lid, van de CRR kunnen aanvullend-tier 1-instrumenten (AT1 instrumenten) als bedoeld in artikel 52 van de CRR en tier-2 instrumenten (T2 instrumenten) als bedoeld in artikel 63 van de CRR, uitsluitend in aanmerking worden genomen als AT1 kapitaal onderscheidenlijk als T2 kapitaal, indien de voorgenomen emissie van deze instrumenten vooraf en tijdig aan DNB ter toetsing wordt voorgelegd, onder overlegging van alle benodigde informatie, bedoeld in het vierde lid, uit welke informatie blijkt dat is voldaan aan alle vereisten van artikel 52 van de CRR onderscheidenlijk artikel 63 van de CRR, alsmede dat is voldaan aan de relevante technische reguleringsnormen van de EBA.

  • 2 Het in aanmerking nemen van de AT1 instrumenten als bedoeld in artikel 52 van de CRR en van T2 instrumenten als bedoeld in artikel 63 van de CRR is uitsluitend mogelijk vanaf het moment dat DNB schriftelijk heeft bevestigd dat aan alle vereisten zoals opgenomen in de CRR en de relevante technische reguleringsnormen van de EBA is voldaan.

  • 3 DNB beslist op een aanvraag tot het in aanmerking nemen van AT1 instrumenten als bedoeld in artikel 52 van de CRR of van T2 instrumenten als bedoeld in artikel 63 van de CRR uiterlijk acht weken nadat de instelling alle informatie als bedoeld in het vierde lid aan DNB heeft verstrekt.

  • 4 De instelling die AT1 instrumenten of T2 instrumenten ter toetsing voorlegt aan DNB, verstrekt in ieder geval de volgende documentatie:

    • a. een onderbouwde en ondertekende aanvraag voor de toetsing van het instrument;

    • b. een prospectus en term-sheet welke een beschrijving van de karakteristieken van het instrument bevatten;

    • c. een analyse waaruit blijkt dat het instrument voldoet aan de vereisten zoals opgenomen in deel 2 van de CRR en de relevante technische reguleringsnormen van de EBA, waarbij per clausule in het prospectus en de term-sheet dan wel de leningovereenkomst wordt geduid op welk criterium uit de CRR deze bepaling betrekking heeft en hoe hiermee voldaan wordt aan het relevante criterium uit de CRR;

    • d. een beschrijving waaruit blijkt dat het instrument past in de planning van het kapitaalmanagement van de instelling;

    • e. indien de emissie samenhangt met een terugkoop of vervanging van een instrument, ten minste: een term-sheet van het oorspronkelijke instrument en de tekst met voorwaarden van het te vervangen of terug te kopen instrument, inclusief een beschrijving van doel en beoogde wijze waarop de terugkoop of vervanging van het instrument zal geschieden;

    • f. indien de initiële rente of couponrente te betalen op het instrument periodiek aangepast wordt of kan worden of de basis van de rentevoet op een vooraf bepaald tijdstip in de toekomst van vast naar variabel verandert, ten minste: een beschrijving, waar mogelijk aangevuld met berekeningen, waaruit blijkt dat geen aflossingsprikkel ontstaat bij de aanpassing van de rentevoet;

    • g. een beschrijving van de behandeling van het instrument in de financiële verslaggeving van de instelling welke het instrument uit geeft en de wijze waarop de in financiële verslaggeving van de instelling de informatie over het instrument openbaar gemaakt zal worden; en

    • h. indien in het prospectus of het term-sheet, bedoeld onder b, wordt aangegeven dat gebruik wordt gemaakt van een special purpose entity, als omschreven in artikel 83 van de CRR, ten minste:

      • een beschrijving van de juridische structuur van de special purpose entity;

      • het intragroepsinstrument; en

      • een met redenen omklede beschrijving van de verschillen tussen het intragroepsinstrument en het externe instrument.

  • 5 Waar dat nodig is voor een adequate beoordeling van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, kan DNB in aanvulling op het vierde lid aanvullende informatie opvragen bij de instelling.

Artikel 1:5. – toetsing CET1 instrumenten door DNB

  • 1 Een instelling die de voorgenomen uitgifte van een CET1-instrument ingevolge artikel 26, derde lid, van de CRR ter goedkeuring voorlegt aan DNB, overlegt daarbij de volgende documentatie:

    • a. een onderbouwde en ondertekende aanvraag tot goedkeuring van het desbetreffende instrument;

    • b. voor zover van toepassing: het prospectus; en

    • c. overige gegevens of bescheiden die relevant zijn voor de in de aanhef bedoelde beoordeling door DNB.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, kan DNB de instelling verzoeken nadere gegevens of bescheiden te verstrekken die DNB met het oog op de in het eerste lid bedoelde toetsing nodig acht. Artikel 1:4, derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:6. – melding van gebruik opties en discreties door instellingen

  • 1 Telkens waar de CRR de toestemming van de bevoegde autoriteit voorschrijft voor het uitoefenen van een optie of discretie door de instelling, vraagt de instelling deze toestemming aan DNB.

  • 2 Instellingen melden hun keuze voor een optie of discretie uit de CRR waarvoor geen toestemming van DNB is vereist aan DNB. Indien van toepassing geven instellingen bij deze melding aan dat is voldaan aan de toepasselijke voorwaarden van de CRR voor het toepassen van de betreffende optie of discretie, alsmede aan de relevante technische reguleringsnormen of technische uitvoeringsnormen van de EBA. Deze melding vindt in ieder geval plaats indien het een optie of discretie betreft uit de volgende artikelen van de CRR:

    artikel 33 derde lid, artikel 42 onderdeel a, artikel 45 onderdeel a, artikel 57 onderdeel a, artikel 67 onderdeel c, artikel 69 onderdeel a, artikel 90, artikel 94 eerste lid, artikel 102 vierde lid, artikel 111 tweede en derde lid, artikel 125 derde lid, artikel 126 derde lid, artikel 132 derde lid, artikel 137 eerste lid, artikel 138, artikel 152 vierde lid, artikel 155 eerste lid, artikel 160 vierde lid, artikel 166 achtste lid onderdeel e, artikel 180 tweede lid onderdeel c, artikel 193 derde lid, artikel 194 derde en vierde lid, artikel 197 vierde en vijfde lid, artikel 199 tweede, derde en vierde lid, artikel 202, artikel 214 eerste lid, artikel 221 vijfde lid, artikel 222 zesde lid, artikel 223 zesde lid, artikel 227 eerste en tweede lid, artikel 230 derde lid, artikel 243 eerste lid, artikel 244 eerste lid, artikel 246 tweede lid, artikel 254, artikel 255 eerste lid, artikel 258, artikel 266 eerste en derde lid, artikel 271 tweede lid, artikel 301 tweede lid, artikel 303 vierde lid, artikel 305 tweede en vierde lid, artikel 314 tweede lid, artikel 331 tweede lid, artikel 340 eerste lid, artikel 345 eerste lid, artikel 350 tweede en derde lid, artikel 356 eerste lid, artikel 361, artikel 402 derde lid en artikel 421 vijfde lid.

  • 3 DNB plaatst een formulier op haar website waarmee de toestemmingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden aangevraagd respectievelijk de meldingen, bedoeld in het tweede lid, kunnen worden gedaan.

Artikel 1:7. – aanwijzing regionale en lokale overheden en publiekrechtelijke lichamen

  • 1 Onder regionale en lokale overheden als bedoeld in artikel 115 van de CRR worden verstaan:

    • a. in Nederland: provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen met een bestuurlijk karakter;

    • b. in de overige lidstaten van de Europese Unie: regionale en lokale overheden die door de toezichthouder op financiële ondernemingen in het betrokken land op de lijst zijn geplaatst van regionale en lokale overheden waarvoor hetzelfde risicogewicht geldt als voor hun centrale overheid;

    • c. in de Verenigde Staten, Canada, Japan, Republiek Korea, Hong Kong, Singapore, Australië, Nieuw-Zeeland en Zwitserland: regionale en lokale overheden die door de toezichthouder op financiële ondernemingen op de lijst zijn geplaatst van regionale en lokale overheden waarvoor hetzelfde risicogewicht geldt als voor hun centrale overheid, indien:

      • geen verschil in risico bestaat vanwege de specifieke bevoegdheden van de regionale en lokale overheden om inkomsten te verkrijgen; en

      • het bestaan van specifieke institutionele regels waardoor de kans dat genoemde overheden in gebreke blijven, wordt verminderd.

        Posities ten aanzien van deze regionale en lokale overheden worden door DNB behandeld als posities ten aanzien van de centrale overheid.

  • 2 Onder publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in artikel 116 van de CRR worden verstaan: de rijksuniversiteiten, de gemeentelijke universiteit te Amsterdam, de bijzondere universiteiten te Amsterdam, Nijmegen en Tilburg, alsmede de aan deze universiteiten verbonden academische ziekenhuizen, dan wel kerkgenootschappen en andere godsdienstige gemeenschappen met publiekrechtelijke grondslag.

Hoofdstuk 2. – Kapitaalbuffervereisten

Paragraaf 2.2. – Maximaal uitkeerbare bedrag (Maximum Distributable Amount – MDA)

Artikel 2:2:1. – berekening maximaal uitkeerbare bedrag (Maximum Distributable Amount – MDA)

  • 1 Een instelling berekent het maximaal uitkeerbare bedrag (Maximum Distributable Amount – MDA), als bedoeld in artikel 141, vierde lid, van de CRD IV, als het product van de uitkeerbare winst, bedoeld in het tweede lid, en het percentage, bedoeld in het derde lid.

  • 2 De uitkeerbare winst als bedoeld in het eerste lid bedraagt de som van onderdeel a en b minus onderdeel c:

    • a. interim winsten, berekend ingevolge Titel 2 Boek 9 van het Burgerlijk wetboek of de toepasselijke internationale jaarrekeningstandaarden, voor zover deze winsten nog niet zijn toegerekend aan het CET1 kapitaal zoals bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de CRR en voor zover deze winsten zijn gegenereerd sinds de meeste recente beslissing over handelingen, als bedoeld in artikel 141, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de CRD IV; en

    • b. winsten, berekend ingevolge Titel 2 Boek 9 van het Burgerlijk wetboek of de toepasselijke internationale jaarrekeningstandaarden, voor zover deze winsten nog niet zijn toegerekend aan het eigen vermogen en voor zover deze winsten zijn gegeneerd sinds de meeste recente beslissing over handelingen, als bedoeld in artikel 141, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de CRD IV;

    • c. de te betalen belasting als de winsten, bedoeld in onderdelen a en b van dit lid, door de bank of beleggingsonderneming zouden worden aangehouden.

  • 3 Een bank of beleggingsonderneming, stelt het percentage als bedoeld in het eerste lid vast door de waarde van het CET1 kapitaal, voor zover dit niet wordt gebruikt om te voldoen aan de solvabiliteitsvereiste uit hoofde van artikel 92, eerste lid, onderdeel c, van de CRR, af te zetten tegen het gecombineerde buffervereiste, als bedoeld in artikel 128, onderdeel 6, van de CRD IV, waarbij:

    • a. indien de omvang van het CET1 kapitaal afgezet tegen de vereiste kapitaalbuffer kleiner is dan vijfentwintig procent, het percentage nul procent (0%) bedraagt;

    • b. indien de omvang van het CET1 kapitaal afgezet tegen de vereiste kapitaalbuffer kleiner is dan vijftig procent, het percentage twintig procent (20%) bedraagt;

    • c. indien de omvang van het CET1 kapitaal afgezet tegen de vereiste kapitaalbuffer kleiner is dan vijfenzeventig procent, het percentage veertig procent (40%) bedraagt;

    • d. indien de omvang van het CET1 kapitaal afgezet tegen de vereiste kapitaalbuffer kleiner is dan honderd procent, het percentage zestig procent (60%) bedraagt;

    • e. indien de omvang van het CET1 kapitaal groter is dan de vereiste kapitaalbuffer, het percentage honderd procent (100%) bedraagt.

  • 4 Een instelling beschikt over adequate procedures om te waarborgen dat de berekening van het maximaal uitkeerbare bedrag (Maximum Distributable Amount – MDA), als bedoeld in het eerste lid, accuraat is.

Hoofdstuk 4. – Opties en descreties

Artikel 4:1. – berekening exposure op een CCP op grond van alternatieve formule

Indien een CCP is gestopt met het berekenen van de KCCP in de zin van artikel 308, derde lid, van de CRR, dan mogen instellingen de alternatieve formule uit artikel 310 van de CRR gebruiken om het vereiste eigen vermogen voor hun handelspositie op de CCP en de bijdrage aan het faillissementsfonds voor de CCP zoals omschreven in artikel 311, tweede lid, van de CRR te berekenen, mits aan de volgende vereisten is voldaan:

  • a. de CCP heeft conform artikel 311, eerste lid, onderdeel a, van de CRR aan de instelling gemeld dat de CCP gestopt is met het berekenen van de KCCP; en

  • b. naar het oordeel van DNB is voldaan aan de voorwaarden van artikel 311, tweede lid, van de CRR.

Artikel 4:2. – grote posities

Gelet op artikel 400, tweede lid, van de CRR zijn de volgende posities vrijgesteld van het vereiste uit artikel 395, eerste lid, van de CRR:

  • a. gedekte obligaties in de zin van artikel 129, eerste, derde en zesde lid, van de CRR tot een maximum van 100% van het in aanmerking komend kapitaal;

  • b. posities, waaronder deelnemingen of andere belangen, die een instelling heeft met betrekking tot haar moederonderneming, andere dochterondernemingen van de moederonderneming en haar eigen dochterondernemingen, voor zover:

    • deze groepsondernemingen opgenomen zijn in het toezicht op geconsolideerde basis waaraan de instelling zelf onderworpen is, overeenkomstig de CRR, de richtlijn financiële conglomeraten of overeenkomstig daaraan gelijkwaardige, in een derde land geldende prudentiële standaarden;

    • de instelling aan DNB heeft aangetoond dat zij in redelijkheid niet aan de limieten van de grote postenregeling voor de betreffende posities kan voldoen;

    • de instelling aan DNB heeft aangetoond dat de posities op haar groepsondernemingen passen binnen de beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf en dat de instelling beschikt over solide risicomanagementprocedures aan de hand waarvan zij doorlopend nagaat en ervoor zorgt dat de grote posities op groepsondernemingen aansluiten op haar risicoprofiel; en

    • de instelling aan DNB heeft aangetoond dat de posities op groepsondernemingen passen binnen de gezonde balansverhoudingen van de instelling en de desbetreffende groepsondernemingen, zowel voor wat betreft de bruto- als netto omvang als voor wat betreft looptijden;

  • c. activa die vorderingen op, en andere posities, waaronder deelnemingen of andere belangen, met betrekking tot regionale of centrale kredietinstellingen vertegenwoordigen waarmee de kredietinstelling krachtens wettelijke of statutaire bepalingen in het kader van een netwerk is verbonden en die op grond van die bepalingen belast zijn met de verevening van onderlinge geldposities binnen het netwerk;

  • d. activa die vorderingen op centrale banken vertegenwoordigen in de vorm van bij deze centrale banken aan te houden voorgeschreven minimumreserves die in de nationale valuta luiden; en

  • e. 50% van de documentaire kredieten met middelhoog tot laag risico buiten de balanstelling en van de niet-opgenomen kredietfaciliteiten buiten de balanstelling, bedoeld in bijlage 1 van de CRR, alsmede, met instemming van DNB, 80% van andere dan leninggaranties met een wettelijke of bestuursrechtelijke grondslag die voor de leden worden verstrekt door onderlinge garantiesystemen met de status van kredietinstelling.

Artikel 4:3. – interne modellen

Gelet op artikel 148, tweede lid, van de CRR hanteren de moederonderneming en dochterondernemingen van een instelling die een IRB model hanteert uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor alle posities een IRB model. DNB kan deze periode verkorten of verlengen, indien daartoe aanleiding bestaat op grond van de aard of de omvang van de betreffende instelling of van het aantal en de aard van de toe te passen ratingsystemen.

Hoofdstuk 5. – Overgamgsbepalingen en transitie volgend uit de CRR

Artikel 5:1. – vaststelling percentages artikel 465 CRR met betrekking tot het vereiste eigen vermogen

  • 1 Gelet op artikel 465, tweede lid, van de CRR wordt de vereiste CET1 ratio voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 vastgesteld op 4,5%.

  • 2 Gelet op artikel 465, tweede lid, van de CRR wordt de vereiste Tier 1 ratio voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 vastgesteld op 6%.

Artikel 5:2. – vaststelling percentages artikel 467 CRR met betrekking tot de ongerealiseerde verliezen

Gelet op artikel 467, derde lid, van de CRR worden de percentages waarvoor de ongerealiseerde verliezen gerelateerd aan activa of passiva die worden gewaardeerd op de reële waarde kunnen worden toegepast, als volgt vastgesteld:

  • a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 20%;

  • b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 40%;

  • c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 60%;

  • d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 80%;

  • e. voor de periode vanaf 1 januari 2018, 100%.

Artikel 5:3. – vaststelling percentages artikel 468 CRR met betrekking tot ongerealiseerde winsten

Gelet op artikel 468, eerste lid, van de CRR worden de percentages waarvoor de ongerealiseerde winsten gerelateerd aan activa of passiva die worden gewaardeerd op de reële waarde kunnen worden toegepast, als volgt vastgesteld:

  • a. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 60%;

  • b. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 40%;

  • c. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 20%;

  • d. voor de periode vanaf 1 januari 2018, 0%.

Artikel 5:4. – toestaan gebruik berekening van artikel 473 CRR met betrekking tot het gebruik van IAS

Indien een instelling voldoet aan de vereisten van artikel 473, eerste lid, van de CRR, is het deze instelling toegestaan om voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 de berekening als bedoeld in artikel 473, tweede en derde lid, van de CRR toe te passen.

Artikel 5:5. – vaststelling percentages artikel 478 CRR met betrekking tot de aftrek van CET1 kapitaal, AT1 kapitaal en T2 kapitaal

  • 1 Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel a, van de CRR worden de percentages voor onderdelen b, d en e van artikel 36, eerste lid, van de CRR als volgt vastgesteld:

    • a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 20%;

    • b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 40%;

    • c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 60%;

    • d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 80%;

    • e. voor de periode vanaf 1 januari 2018, 100%.

  • 2 Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel a, van de CRR worden de percentages voor onderdeel c van artikel 36, eerste lid, van de CRR, voor zover de uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen, als volgt vastgesteld:

    • a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 20%;

    • b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 40%;

    • c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 60%;

    • d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 80%;

    • e. voor de periode vanaf 1 januari 2018, 100%.

  • 3 Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel a, van de CRR worden de percentages voor onderdelen a, f, g en h van artikel 36, eerste lid, van de CRR als volgt vastgesteld: voor de periode vanaf 1 januari 2014, 100%.

  • 4 Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel b, van de CRR worden de percentages voor onderdeel c van artikel 36, eerste lid, van de CRR voor zover de uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen, en voor onderdeel i van artikel 36, eerste lid, van de CRR als volgt vastgesteld:

    • a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 0%;

    • b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 10%;

    • c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 20%;

    • d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 30%;

    • e. voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018, 40%;

    • f. voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, 50%;

    • g. voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, 60%;

    • h. voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021, 70%;

    • i. voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022, 80%;

    • j. voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023, 90%;

    • k. voor de periode vanaf 1 januari 2024, 100%.

  • 5 Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel c, van de CRR worden de percentages voor onderdelen b tot en met d van artikel 56, eerste lid, van de CRR als volgt vastgesteld: voor de periode vanaf 1 januari 2014, 100%.

  • 6 Gelet op artikel 478, derde lid, onderdeel d, van de CRR worden de percentages voor onderdelen b tot en met d van artikel 66, eerste lid, van de CRR als volgt vastgesteld: voor de periode vanaf 1 januari 2014, 100%.

Artikel 5:6. – vaststelling percentages artikel 479 CRR met betrekking tot minderheidsbelangen

Gelet op artikel 479, vierde lid, van de CRR worden de percentages als volgt vastgesteld:

  • a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 80%;

  • b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 60%;

  • c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 40%;

  • d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 20%;

  • e. voor de periode vanaf 1 januari 2018, 0%.

Artikel 5:7. – vaststelling factor artikel 480 CRR met betrekking tot minderheidsbelangen

Gelet op artikel 480, derde lid, van de CRR wordt de factor als volgt vastgesteld: voor de periode vanaf 1 januari 2014, 1.

Artikel 5:8. – vaststelling percentages artikel 481 CRR met betrekking tot additionele aftrekposten

Gelet op artikel 481, vijfde lid, van de CRR worden de percentages uit het derde en vierde lid van dat artikel als volgt vastgesteld: voor de periode vanaf 1 januari 2014, 0%.

Artikel 5:9. – vaststelling percentages artikel 486 CRR met betrekking tot limieten aan transitiebepalingen

Gelet op artikel 486, zesde lid, van de CRR worden de percentages, als volgt vastgesteld:

  • a. voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 80%;

  • b. voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 70%;

  • c. voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 60%;

  • d. voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, 50%;

  • e. voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018, 40%;

  • f. voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, 30%;

  • g. voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, 20%;

  • h. voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021, 10%;

  • i. voor de periode vanaf 1 januari 2022, 0%.

Artikel 5:10. – ontheffing voor Fonds Communs de Créances of gelijkwaardige instrumenten

De in artikel 129, eerste lid, onderdelen d en e, van de CRR vermelde limiet van 10% geldt tot en met 31 december 2017 niet voor preferente aandelen die zijn uitgegeven door Franse ‘Fonds Communs de Créances’ of door securitisatie-instellingen die gelijkwaardig zijn aan Franse ‘Fonds Communs de Créances’, mits wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel 496, eerste lid, van de CRR.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 9 december 2013

De Nederlandsche Bank N.V.

J. Sijbrand,

directeur

.