Besluit diergeneeskundigen

Geraadpleegd op 25-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 19-12-2014 en zichtdatum 03-01-2017.
Geldend van 01-07-2014 t/m 31-12-2014

Besluit van 16 april 2014, houdende regels met betrekking tot diergeneeskundigen (Besluit diergeneeskundigen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 17 september 2012, no. 291504, directie Wetgeving en Juridische Zaken, en van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 20 december 2013, nr. WJZ / 13213190;

Gelet op Richtlijn 90/167/EG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (PbEG 1990, L 92), Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van bèta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG 1996, L 125), Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in produkten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG 1996, L 125), Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG 1999, L 203), Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 2001, L 82), Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255), Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007, L 182), Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PbEU 2009, L 47), Verordening (EU) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152), artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer en de artikelen 2.8, tweede lid, onderdeel b, c en d, derde, vierde, zesde en zevende lid, 2.9, derde en vijfde lid, 2.20, 4.1, tweede, derde en vijfde lid, 4.3, derde lid, 7.1, 8.24, derde lid, en 8.37, tweede lid, van de Wet dieren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, nr. W15.12.0381/IV, en advies van 3 februari 2014, nr. W15.13.0473/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 april 2014, nr. WJZ / 13006570.

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • analgesie: behandeling om pijn weg te nemen of te bestrijden;

  • dierfysiotherapie: een of meer van de volgende vormen van therapie bij dieren;

    • a. bewegingstherapie, waaronder wordt verstaan het uitvoeren van bewegingen op dieren;

    • b. massagetherapie, waaronder wordt verstaan het toepassen van massagetechnieken op dieren;

    • c. fysische therapie in engere zin, waaronder wordt verstaan het op dieren toepassen van fysische prikkels, niet zijnde ioniserende stralen, door middel van:

      • 1°. elektrotherapie, bestaande uit middenfrequente en hoogfrequente stromen alsmede magneetveldtherapie;

      • 2°. ultrageluidtherapie, bestaande uit behandeling met ultrageluid, al of niet in combinatie met chemische middelen of shockwave;

      • 3°. lichttherapie, bestaande uit behandeling met laser, ultraviolet of infrarood licht;

      • 4°. thermotherapie, bestaande uit behandeling met warmte- en koude-applicaties;

      • 5°. hydrotherapie, bestaande uit behandeling met water, gebruik makend van hydrokinetische, hydrostatische en thermodynamische eigenschappen van water;

      • 6°. balneotherapie, bestaande uit behandeling met baden waaraan een chemisch middel is toegevoegd;

  • gevoeligheidsbepaling: test die de gevoeligheid van een bacterie voor antibiotica vaststelt;

  • gnotobiont: dier waarvan de microflora of microfauna volledig bekend is;

  • geslachtsdimorfisme: het uiterlijke verschil tussen mannelijke en vrouwelijke dieren van dezelfde diersoort;

  • graaddagen: eenheid die een combinatie is van tijd en temperatuur en die wordt gebruikt om een wachttermijn te meten;

  • infraroodmethode: methode waarbij de snavel van een dier wordt verkort door middel van het gebruik van infraroodstraling;

  • jonge moederdieren: moederdieren met een leeftijd van:

    • a. maximaal 32 weken wanneer het dieren van vleeskuikenrassen betreft, of

    • b. maximaal 30 weken wanneer het dieren van legkippenrassen betreft;

  • kiemisolatie: verkrijging van een zuivere kweek van bacteriën;

  • ongewervelden: halfgewervelde en ongewervelde dieren;

  • operatie: instrumentele ingreep bij dieren, gepaard gaande met verbreking van de natuurlijke samenhang van levende weefsels;

  • overzetten van een embryo of eicel: inbrengen in de gastmoeder van een embryo of eicel;

  • pluimvee: hoenderachtigen, eenden of ganzen;

  • Richtlijn 1996/22/EG: Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van bèta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG 1996, L 125);

  • Richtlijn 1999/74/EG: Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG 1999, L 203);

  • Richtlijn 2001/82/EG: Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 2001, L 82);

  • Richtlijn 2007/43/EG: Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007, L182);

  • specific pathogen free dier: dier dat gegarandeerd vrij is van vooraf bepaalde specifieke micro-organismen;

  • transvaginale follikelpunctie: met een holle naald door de vaginawand aanprikken van een eiblaasje van de eierstok met als doel het verkrijgen van een of meerdere eicellen;

  • Verordening (EU) nr. 470/2009: Verordening (EU) nr. 270/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152);

  • verzamelcentrum: plaats in Nederland ten behoeve van de verzameling van dieren;

  • wachttermijn: termijn die, overeenkomstig de bij of krachtens de wet gestelde regels en de voorschriften bij de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel, ten minste na de laatste toepassing van dat diergeneesmiddel aan een dier moet verstrijken alvorens tot productie van levensmiddelen, afkomstig van dat dier, kan worden overgegaan;

  • wet: Wet dieren;

  • winnen van een embryo of eicel: verkrijgen van een embryo of eicel uit een dier.

Hoofdstuk 2. Ingrepen

§ 1. Toegestane ingrepen

Artikel 2.1. Aanwijzing toegestane ingrepen algemeen

Als lichamelijke ingrepen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, van de wet worden aangewezen:

  • a. het verrichten van lichamelijke ingrepen betreffende het onvruchtbaar maken van dieren, met uitzondering van mannelijke varkens;

  • b. het inbrengen van een injectienaald;

  • c. het aanbrengen van een oormerk ter bestrijding van vliegen, tenzij reeds een oormerk als bedoeld in artikel 2.6, onderdeel c, of een bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift verplicht of toegestaan oormerk is aangebracht;

  • d. het verwijderen van bijspenen;

  • e. het verrichten van een endoscopische geslachtsbepaling bij diersoorten zonder geslachtsdimorfisme;

  • f. het verrichten van een keizersnede ter verkrijging van specific pathogen free dieren of gnotobionten;

  • g. het verrichten van lichamelijke ingrepen betreffende een transvaginale follikelpunctie ten behoeve van het winnen van eicellen bij een zoogdier.

Artikel 2.2. Aanwijzing toegestane ingrepen gevogelte

Als lichamelijke ingrepen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, van de wet worden aangewezen:

  • a. het leewieken van vogels, mits het dier wordt gehouden of aantoonbaar bestemd is te worden gehouden in een niet gesloten ruimte;

  • b. het verwijderen van een deel van de achterste teen bij mannelijke kippen, mits:

    • 1°. het dier niet ouder is dan twee dagen, en

    • 2°. het dier bestemd is voor de fokkerij waarbij nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor menselijke consumptie of voor de productie van vaccineieren;

  • c. het verwijderen van een deel van de sporen bij mannelijke kippen, mits:

    • 1°. het dier niet ouder is dan twee dagen, en

    • 2°. het dier bestemd is voor de fokkerij waarbij nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor menselijke consumptie of voor de productie van vaccineieren;

  • d. het verkorten van de boven- of ondersnavel bij kalkoenen en kippen, niet zijnde vleeskuikens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van Richtlijn 2007/43/EG, mits:

    • 1°. het dier jonger is dan tien dagen;

    • 2°. de ingreep bij een legkip als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van Richtlijn 1999/74/EG, dient ter voorkoming van pikkerij en kannibalisme;

    • 3°. het dier:

      • I. gehouden wordt of aantoonbaar bestemd is om te worden gehouden in een huisvestingssysteem waarvan de gebruiker kan aantonen dat het op 1 september 2001 reeds bestond en nadien niet is herbouwd of verbouwd;

      • II. gehouden wordt of aantoonbaar bestemd is om te worden gehouden in een huisvestingssysteem waarin de kippen of kalkoenen zich vrijelijk over de vloer van de stal of op en naar verschillende niveaus van de stal kunnen bewegen of in een aangepast kooihuisvestingssysteem en gebruik gemaakt wordt van de infraroodmethode om de snavels te verkorten, met uitzondering van de gevallen waarin het dier is geïmporteerd en waarvan in het land van herkomst de snavel niet is verkort of het dier nakomeling is van een jong moederdier;

  • e. het verwijderen van de kammen bij bruin bevederde mannelijke kippen, mits:

    • 1°. het dier jonger is dan twee dagen, en

    • 2°. nakomelingen van het dier gewoonlijk worden gehouden voor het leggen van eieren voor de menselijke consumptie of voor de productie van vaccineieren;

  • f. het aanbrengen van een neuskapje bij fazanten, mits het dier gehouden wordt of aantoonbaar bestemd is om te worden gehouden in een huisvestingssysteem waarvan de gebruiker kan aantonen dat het op 1 september 2001 reeds bestond en nadien niet is herbouwd of verbouwd.

Artikel 2.3. Aanwijzing toegestane ingrepen varkens

Als lichamelijke ingrepen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, van de wet worden aangewezen:

  • a. het verrichten van lichamelijke ingrepen betreffende het onvruchtbaar maken van mannelijke varkens mits:

    • 1°. de ingreep op andere wijze dan door het scheuren van weefsel plaatsvindt, en

    • 2°. indien het dier ouder is dan zeven dagen de ingreep onder anesthesie en met aanvullende langdurige analgesie wordt uitgevoerd;

  • b. het verwijderen van een deel van de staart bij biggen, mits:

    • 1°. het dier niet ouder is dan vier dagen;

    • 2°. kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd, en

    • 3°. getroffen maatregelen, waaronder het aanpassen van omgevingsfactoren of beheerssystemen, waarbij de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking worden genomen en die dienen ter voorkoming van staartbijten en andere gedragsstoornissen, niet werkzaam zijn gebleken;

  • c. het door vijlen uniform verkleinen van hoektanden van biggen, mits:

    • 1°. het dier niet ouder is dan zeven dagen;

    • 2°. de tanden glad en intact blijven;

    • 3°. kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd, en

    • 4°. getroffen maatregelen, waaronder het aanpassen van omgevingsfactoren of beheerssystemen, waarbij de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking worden genomen en die dienen ter voorkoming van staartbijten en andere gedragsstoornissen niet werkzaam zijn gebleken;

  • d. het aanbrengen van een gladde roestvrijstalen neusring bij mannelijke varkens, mits:

    • 1°. de ingreep geschiedt met het oog op de veiligheid van mens of dier;

    • 2°. het dier wordt gehouden of aantoonbaar bestemd is te worden gehouden voor de fokkerij, en

    • 3°. het dier wordt gehouden in een houderijsysteem met vrije uitloop.

Artikel 2.4. Aanwijzing toegestane ingrepen runderen

Als lichamelijke ingrepen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, van de wet worden aangewezen:

  • a. het onthoornen van runderen;

  • b. het aanbrengen van een gladde roestvrijstalen neusring bij mannelijke runderen, mits:

    • 1°. de ingreep geschiedt met het oog op de veiligheid van mens of dier, en

    • 2°. het dier wordt gehouden of aantoonbaar bestemd is te worden gehouden voor de fokkerij.

Artikel 2.5. Aanwijzing toegestane ingrepen overige dieren

Als lichamelijke ingrepen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, van de wet worden aangewezen:

  • a. het verwijderen van een deel van de staart bij ooien van de rassen Suffolk, Hampshire Down en Clun Forest, mits:

    • 1°. het dier niet ouder is dan zeven dagen, en

    • 2°. documenten kunnen worden overlegd waaruit blijkt dat de ouderdieren van de ooien zijn ingeschreven bij:

      • I. een organisatie die het stamboek van genoemde rassen bijhoudt;

      • II. een organisatie die niet zelf het stamboek voor genoemde rassen bijhoudt, maar die aantoont dat zij de beginselen die zijn vastgelegd door de organisatie of vereniging die het oorspronkelijke stamboek voor genoemde rassen bijhoudt, in acht neemt;

  • b. het onthoornen van geiten die gehouden worden met het oog op de melkproductie, van schapen en van dieren die in een dierentuin worden gehouden;

  • c. het verwijderen van het gewei bij herten;

  • d. het verrichten van lichamelijke ingrepen bij ongewervelden;

  • e. het nemen van schubben bij vissen, mits dit geschiedt met het oog op leeftijdsonderzoek of visstandbeheer.

Artikel 2.6. Aanwijzing toegestane ingrepen ter identificatie

Voor zover zij dienen ter identificatie van een dier worden als lichamelijke ingrepen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, van de wet aangewezen:

  • a. het aanbrengen van een tatoeage;

  • b. het subcutaan of intramusculair aanbrengen van micro-elektronica;

  • c. het aanbrengen van een oormerk in één oor bij varkens, runderen, schapen en geiten;

  • d. het vriesbranden bij runderen, paarden en vissen;

  • e. het aanbrengen van een merkteken aan een vleugel bij kippen;

  • f. het inknippen van teenvliezen bij kippen en eenden, mits het dier niet ouder is dan twee dagen;

  • g. het verwijderen van een deel van de oorschelp bij knaagdieren, onvruchtbaar gemaakte verwilderde zwerfkatten en dieren die in een dierentuin in groepen worden gehouden;

  • h. het verwijderen van een teen bij pasgeboren knaagdieren;

  • i. het nemen van ten hoogste vijf schubben bij reptielen;

  • j. het verwijderen of perforeren van delen van vinnen, vetvinnen of vinstralen bij vissen;

  • k. het aanbrengen bij vissen van een uitwendig merkteken, mits dit geschiedt door middel van het met een draad in de huid, in onderliggend spierweefsel of in een bekhoek te bevestigen genummerd metalen of kunststof plaatje of genummerd kunststof pijpje of slangetje;

  • l. het pneumatisch merken van varkens;

  • m. het handmatig merken van varkens;

  • n. het verwijderen van de kammen bij wit bevederde mannelijke kippen, mits:

    • 1°. het dier jonger is dan twee dagen, en

    • 2°. nakomelingen van het dier gewoonlijk worden gehouden voor het leggen van eieren voor de menselijke consumptie of voor de productie van vaccineieren.

Artikel 2.7. Voorwaarden uitvoeren ingrepen

  • 1 De ingrepen, bedoeld in de artikelen 2.1 tot en met 2.6, worden uitgevoerd op zodanige wijze dat bij het dier geen onnodige pijn of onnodig letsel wordt veroorzaakt en dat het dier niet meer dan nodig is in zijn functioneren wordt belemmerd.

  • 2 Bij een dier worden ten hoogste twee lichamelijke ingrepen ter identificatie als bedoeld in artikel 2.6 verricht.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, kan een derde lichamelijke ingreep worden verricht indien het betreft:

    • a. het vriesbranden van runderen;

    • b. het subcutaan of intramusculair aanbrengen van micro-elektronica bij honden en katten.

§ 2. Verrichten van diergeneeskundige handelingen

Artikel 2.8. Beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen

  • 1 Als diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van de wet worden aangewezen:

    • a. het beroepsmatig verrichten van ingrepen als bedoeld in de artikelen 2.2, onderdelen b, c en e, 2.5, onderdeel e, 2.6, onderdelen a, b, c, d, f, j, k, l, m en n;

    • b. het beroepsmatig verrichten van de ingreep, bedoeld in artikel 2.1, onderdeel b, bij vissen;

    • c. het beroepsmatig verrichten van de ingreep, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel d, mits de ingreep bij een legkip als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van Richtlijn 1999/74/EG, wordt uitgevoerd door gekwalificeerd personeel;

    • d. het beroepsmatig verrichten van de ingreep, bedoeld in artikel 2.6, onderdeel e, mits het dier niet ouder is dan twee dagen;

    • e. het beroepsmatig openleggen van zoolzweren bij runderen, schapen en geiten;

    • f. het beroepsmatig injecteren van een mineralenoplossing bij gevogelte, mits:

      • 1°. het dier niet ouder is dan twee dagen, en

      • 2°. de handeling dient ter voorkoming van uitdroging;

    • g. het beroepsmatig in opdracht van een houder afnemen van bloed bij pluimvee, voor zover deze handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden;

    • h. het beroepsmatig toepassen van een diergeneesmiddel waarvan toepassing krachtens een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze, voor zover de toediening subcutaan of intramusculair plaatsvindt en de handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de voorwaarden waaronder het afnemen van bloed bij pluimvee, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, en het toepassen van een diergeneesmiddel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, is toegestaan.

Hoofdstuk 3. Diergeneeskundigen

§ 1. Dierenartsassistent paraveterinair

Artikel 3.1. Toelating

  • 1 Onze Minister laat tot het beroepsmatig verrichten van de in het tweede lid bedoelde diergeneeskundige handelingen toe, degene die beschikt over een krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificatie van dierenartsassistent paraveterinair.

  • 2 De handelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. het uitvoeren van een behandeling of het onderzoeken van een dier met het oog op het voorkomen, genezen, verzachten, onderkennen of opheffen van een aandoening, dierziekte, zoönose, ziekteverschijnsel, gebrek, of van in- of uitwendig letsel of pijn, daaronder niet begrepen een operatie;

    • b. het toepassen van een diergeneesmiddel waarvan toepassing krachtens een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze, voor zover deze handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden;

    • c. het verlenen van hulp met betrekking tot de geboorte van een vrucht van een dier, daaronder niet begrepen een operatie;

    • d. het verrichten van handelingen ter ondersteuning van een dierenarts tijdens door de dierenarts uit te voeren handelingen met betrekking tot het verwijderen van een vrucht van een dier, respectievelijk onvruchtbaar maken van een dier;

    • e. inbrengen van een injectienaald ten behoeve van het afnemen van bloed.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de onderwerpen waarop de kwalificatie, bedoeld in het eerste lid ten minste betrekking heeft.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop handelingen als bedoeld in het tweede lid worden verricht.

Artikel 3.2. Betrokkenheid van de dierenarts

  • 2 De diergeneeskundige handelingen, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdelen b, voor zover het betreft de toepassing van een diergeneesmiddel teneinde een dier te verdoven of bedwelmen, c en d, worden uitsluitend uitgevoerd onder leiding van en in directe aanwezigheid van een dierenarts.

Artikel 3.3. Diergeneeskundige handelingen tijdens de opleiding

Als diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van de wet, worden aangewezen het uitvoeren van de handelingen, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onder de leiding van een dierenarts door personen die een opleiding volgen ten behoeve van het behalen van een kwalificatie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, gedurende de periode waarbinnen de opleiding wordt gevolgd.

§ 2. Dierenfysiotherapeut

Artikel 3.4. Voorwaarden voor de toelating

  • 1 Onze Minister laat tot het beroepsmatig verrichten van de in het tweede lid bedoelde diergeneeskundige handeling, toe, degene die:

    • a. in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg,

    • b. een opleiding heeft gevolgd ter verkrijging van de noodzakelijke theoretische kennis en praktische vaardigheid om dierfysiotherapie uit te kunnen oefenen, en

    • c. met goed gevolg een examen heeft afgelegd na de opleiding, bedoeld in onderdeel b, waaruit blijkt van voldoende theoretische kennis en praktische vaardigheden om dierfysiotherapie te kunnen uitoefenen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde handeling is het uitoefenen van dierfysiotherapie.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. de eisen waaraan een opleiding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dient te voldoen;

    • b. de inrichting van een examen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en

    • c. de voorwaarden waaraan is voldaan teneinde een examen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, te mogen afleggen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het uitoefenen van dierfysiotherapie wordt verricht.

Artikel 3.5. Betrokkenheid van de dierenarts

Het uitoefenen van dierfysiotherapie wordt uitsluitend toegepast bij een dier na een verwijzing door een dierenarts.

§ 3. Embryotransplanteur/-winner

Artikel 3.6. Voorwaarden voor de toelating

  • 1 Onze Minister laat tot het beroepsmatig verrichten van de in het tweede lid bedoelde diergeneeskundige handelingen toe, degene die beschikt over een krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificatie van embryotransplanteur of embryotransplanteur/-winner, dan wel onderdelen van de kwalificatie waaraan een certificaat is verbonden.

  • 2 De handelingen, bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. handelingen met betrekking tot het winnen en overzetten van embryo’s of eicellen bij dieren;

    • b. het toepassen van een diergeneesmiddel waarvan toepassing krachtens een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze, voor zover deze handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. de onderwerpen waarop de kwalificatie, bedoeld in het eerste lid, ten minste betrekking heeft;

    • b. de onderdelen van de kwalificatie, bedoeld in het eerste lid, die ten minste zijn behaald teneinde te worden toegelaten;

    • c. voorwaarden waaraan is voldaan teneinde de kwalificatie of onderdelen van de kwalificatie, bedoeld in het eerste lid, te kunnen behalen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop handelingen als bedoeld in het tweede lid worden verricht.

Artikel 3.7. Betrokkenheid van de dierenarts

  • 1 De diergeneeskundige handelingen, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, worden uitsluitend uitgevoerd op aanwijzing van en onder controle van een dierenarts.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de dierenarts wordt geïnformeerd over de verrichte diergeneeskundige handelingen, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, alsmede over de omstandigheden waaronder deze plaatsvinden.

Artikel 3.8. Diergeneeskundige handelingen tijdens de opleiding

Als diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van de wet, worden aangewezen het uitvoeren van de handelingen, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, onder de leiding van een dierenarts door personen die een opleiding volgen ten behoeve van het behalen van een kwalificatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, gedurende de periode waarbinnen de opleiding wordt gevolgd.

§ 4. Activiteiten in kader van de georganiseerde dierziektebestrijding

Artikel 3.9. Voorwaarden voor de toelating

  • 1 Onze Minister kan voor zover dat voor de wering en de bestrijding van besmettelijke dierziekten noodzakelijk is voor een periode van ten hoogste één jaar personen of categorieën van personen toelaten tot het beroepsmatig verrichten van door Onze Minister daarbij aan te wijzen diergeneeskundige handelingen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de opleiding die is gevolgd alsmede het examen of de onderdelen daarvan die met goed gevolg zijn afgelegd door de personen of categorieën van personen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gevallen waarin, de wijze waarop en de periode waarin de diergeneeskundige handelingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden verricht.

Artikel 3.10. Betrokkenheid van de dierenarts

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de betrokkenheid van de dierenarts bij het verrichten van de diergeneeskundige handelingen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid.

§ 5. Diergeneeskundigen met een buiten de EER of Zwitserland verkregen bevoegdheid

Artikel 3.11. Toelating diergeneeskundigen derde landen

  • 1 Onze Minister kan tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, personen toelaten die buiten de Europees Economische Ruimte of Zwitserland de bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde hebben verkregen.

  • 2 Voor de toepassing van de wet en de daarop berustende bepalingen worden personen die buiten de Europees Economische Ruimte of Zwitserland de bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde in haar volle omvang hebben verkregen en op grond van het eerste lid zijn toegelaten, gelijk gesteld met dierenartsen.

§ 6. Opleiding tot dierenarts

Artikel 3.12. Diergeneeskundige handelingen tijdens de opleiding

Als diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van de wet, worden aangewezen het uitvoeren van diergeneeskundige handelingen, onder de leiding van een dierenarts door personen die een opleiding volgen ten behoeve van het behalen van een kwalificatie als bedoeld in artikel 1.1, derde streepje, van de wet gedurende de periode waarbinnen de opleiding wordt gevolgd.

§ 7. Toelating

Artikel 3.14. Wijziging gegevens

Degene die is toegelaten krachtens de artikelen 3.1, eerste lid, 3.4, eerste lid, 3.6, eerste lid, en 3.11, eerste lid, stelt Onze Minister binnen een maand in kennis van:

  • a. wijzigingen in de bij de toelating verstrekte gegevens;

  • b. de datum waarop het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, is beëindigd.

Artikel 3.15. Intrekken toelating

Een toelating als bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.4, eerste lid, 3.6, eerste lid, en 3.11, eerste lid kan door Onze Minister worden ingetrokken, indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden bekend waren geweest.

Artikel 3.16. Nadere regels toelating

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop een aanvraag als bedoeld in artikel 3.13, of een wijziging als bedoeld in artikel 3.14, wordt ingediend en de gegevens en bescheiden die in het kader van de aanvraag of wijziging worden verstrekt.

§ 8. Overige bepalingen

Artikel 3.18. Regels ter uitvoering van EU-rechtshandelingen

Bij ministeriële regeling worden, ter uitvoering van EU-rechtshandelingen, regels gesteld over het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen en de toelating daartoe, die betrekking hebben op beroepskwalificaties en diensten.

Hoofdstuk 4. Registratie

§ 1. Dierenartsen

Artikel 4.1. Registratie

Een registratie als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet van een persoon die met goed gevolg een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde in haar volle omvang heeft voltooid, vindt op aanvraag plaats.

Artikel 4.2. Doorhalen registratie

  • 1 Onze Minister draagt er zorg voor dat een registratie als bedoeld in artikel 4.1, wordt doorgehaald indien de desbetreffende persoon het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, heeft beëindigd.

  • 2 Onze Minister kan een registratie als bedoeld in artikel 4.1 doorhalen indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden bekend waren geweest.

Artikel 4.3. Wijziging gegevens

Degene die is geregistreerd krachtens artikel 4.1, stelt Onze Minister binnen vier weken in kennis van:

  • a. wijzigingen ten aanzien van de bij de registratie verstrekte gegevens;

  • b. de datum waarop het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, is beëindigd.

Artikel 4.4. Nadere regels registratie dierenartsen

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1, of een wijziging als bedoeld in artikel 4.3, wordt ingediend en de gegevens en bescheiden die in het kader van de aanvraag of wijziging worden verstrekt.

§ 2. Diergeneeskundigen niet zijnde dierenartsen, en dierenartsen als bedoeld in artikel 3.11

Artikel 4.5. Registratie

Onze Minister draagt er zorg voor dat degene die krachtens de artikelen 3.1, eerste lid, 3.4, eerste lid, 3.6, eerste lid, of 3.11, eerste lid, is toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen wordt ingeschreven in het openbaar register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet.

Artikel 4.6. Doorhalen registratie

Onze Minister draagt er zorg voor dat een inschrijving als bedoeld in artikel 4.5 wordt doorgehaald indien:

§ 3. Overige bepalingen

Artikel 4.7. Opname gegevens in register

  • 1 In het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet, worden de volgende gegevens opgenomen:

    • a. naam en voornamen;

    • b. geslacht;

    • c. geboortedatum en geboorteplaats;

    • d. nationaliteit;

    • e. burgerservicenummer;

    • f. adres onderscheidenlijk adressen waar de praktijk wordt uitgeoefend, met inbegrip van postcode en plaatsnaam onderscheidenlijk postcodes en plaatsnamen;

    • g. woonadres, met inbegrip van postcode en woonplaats;

    • h. voor zover beschikbaar, een e-mailadres;

    • i. beroepsgroep;

    • j. registratienummer en datum van inschrijving.

  • 2 In het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet, wordt een aantekening geplaatst van:

    • a. een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen indien een beperking is opgelegd krachtens een onherroepelijk geworden rechterlijke of tuchtrechtelijke uitspraak;

    • b. voorwaarden of beperkingen waaronder een toelating is verleend.

Artikel 4.8. Verstrekken gegevens

  • 1 Aan de betrokkene wordt op diens verzoek medegedeeld wat te zijnen aanzien in het register vermeld staat.

  • 2 Aan een ieder die zulks verlangt, wordt medegedeeld:

    • a. of een persoon in het register, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, ingeschreven staat;

    • b. indien een persoon in het register, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, ingeschreven staat:

      • 1°. achternaam en initialen;

      • 2°. geslacht;

      • 3°. beroepsgroep;

      • 4°. adres, onderscheidenlijk adressen waar de praktijk wordt uitgeoefend, met inbegrip van postcode en plaatsnaam onderscheidenlijk postcodes en plaatsnamen;

      • 5°. aantekeningen als bedoeld in artikel 4.7, tweede lid.

Hoofdstuk 5. Diergeneesmiddelen

Artikel 5.1. Cascade voor dieren die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

  • 1 Een dierenarts kan bij wijze van uitzondering in afwijking van de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet bij dieren waarvoor de dierenarts de verantwoording heeft en die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, met name teneinde deze dieren onaanvaardbaar lijden te besparen, voor een aandoening waarvoor in Nederland geen diergeneesmiddel in de handel is gebracht, een dier behandelen met een diergeneesmiddel:

  • 2 Een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of onderdeel c, kan slechts worden toegepast indien een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet toepasbaar of beschikbaar is.

  • 3 Een bereiding ex tempore als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, kan slechts worden toegepast, indien een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onderdeel b, of onderdeel c, niet toepasbaar of beschikbaar is.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan de dierenarts het diergeneesmiddel onder zijn verantwoordelijkheid door iemand anders laten toepassen.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid is slechts van toepassing op paardachtigen indien deze paardachtigen en de producten daarvan niet voor menselijke consumptie bestemd zijn ingevolge een registratie in overeenstemming met bij ministeriële regeling voor de uitvoering van een EU-rechtshandeling voor paardachtigen vastgestelde regels.

  • 6 Het eerste tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een diervoeder met medicinale werking.

Artikel 5.2. Cascade voor dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

  • 1 Een dierenarts kan bij wijze van uitzondering in afwijking van de vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet bij dieren van een bepaald bedrijf waarvoor de dierenarts de verantwoording heeft en die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, met name teneinde deze dieren onaanvaardbaar lijden te besparen, voor een aandoening waarvoor in Nederland geen diergeneesmiddel in de handel is gebracht, een dier behandelen met een diergeneesmiddel:

  • 2 Een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of onderdeel c, kan slechts worden toegepast indien een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet toepasbaar of beschikbaar is.

  • 3 Een bereiding ex tempore als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, kan slechts worden toegepast, indien een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onderdeel b, of onderdeel c, niet toepasbaar of beschikbaar is.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan de dierenarts het diergeneesmiddel onder zijn verantwoordelijkheid door iemand anders laten toepassen.

  • 5 Bij de toepassing van het eerste lid worden uitsluitend diergeneesmiddelen gebruikt waarvan de farmacologisch werkzame stoffen zijn opgenomen in een krachtens artikel 27, eerste lid, van Verordening (EU) 470/2009 vastgestelde EU-verordening en de dierenarts, indien er geen informatie over de wachttermijn voor de betrokken diersoort op de verpakking van het diergeneesmiddel of diervoeder met medicinale werking is aangebracht of bij deze verpakking is gevoegd, een passende wachttermijn vaststelt die niet minder bedraagt dan:

    • a. 7 dagen voor eieren,

    • b. 7 dagen voor melk,

    • c. vier weken voor vlees van pluimvee en zoogdieren, met inbegrip van vet en afval, en

    • d. 500 graaddagen voor visvlees.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent een door de dierenarts bij te houden administratie van gegevens over toepassing van diergeneesmiddelen als bedoeld in het eerste lid, waaronder inrichting van de administratie en bewaartermijnen.

  • 7 In afwijking van het vijfde lid kunnen diergeneesmiddelen waarvan de werkzame stof is vermeld op een lijst als bedoeld in artikel 10, derde lid, van richtlijn 2001/82/EG toegepast worden bij paardachtigen indien deze paardachtigen en de producten daarvan voor menselijke consumptie bestemd zijn ingevolge een registratie in overeenstemming met bij ministeriële regeling voor de uitvoering van een EU-rechtshandeling voor paardachtigen vastgestelde regels en de wachttermijn op ten minste zes maanden wordt bepaald.

  • 8 Het eerste tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een diervoeder met medicinale werking.

  • 9 Het eerste tot en met zesde en achtste lid zijn niet van toepassing bij het toepassen van diergeneesmiddelen die substanties met hormonale werking of thyreostatische werking dan wel ß-agonisten bevatten als bedoeld in bijlagen II en III bij Richtlijn 96/22/EG.

Artikel 5.3. Wachttermijn homeopathische diergeneesmiddelen

  • 1 In afwijking van artikel 5.2, vijfde lid, bedraagt de wachttermijn na toepassing van een homeopathisch diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 3.4 en 3.5 van het Besluit diergeneesmiddelen nul dagen, indien de toepassing van de farmacologisch werkzame stof in het diergeneesmiddel bij het betrokken dier in overeenstemming is met een krachtens artikel 27, eerste lid, van Verordening (EU) 470/2009 vastgestelde EU-verordening.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden in het belang van de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of het milieu regels gesteld voor de toepassing van homeopathische diergeneesmiddelen als bedoeld in het eerste lid, waarvoor overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van Richtlijn 2001/82/EG vóór 31 december 1993 of met toepassing van artikel 19, tweede lid, van Richtlijn 2001/82/EG, met betrekking tot gezelschapsdieren of exotische dieren, een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een diervoeder met medicinale werking.

Artikel 5.4. Bevoegdheid diergeneeskundigen, niet zijnde dierenartsen

Een persoon die een beroep uitoefent als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.6, 7.4 of 7.5, past een diergeneesmiddel of diervoeder met medicinale werking in de uitoefening van dat beroep slechts toe in de gevallen die zijn aangewezen krachtens artikel 5.8, eerste lid, onderdelen a en c, van het Besluit diergeneesmiddelen.

Artikel 5.5. Administratie dierenartsen en andere personen die diergeneeskundige handelingen verrichten

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake de administratie van de ontvangst, aflevering en toepassing van diergeneesmiddelen, voormengsels voor diervoeder met medicinale werking en diervoeders met medicinale werking door dierenartsen en andere personen, die bevoegd zijn tot het verrichten van diergeneeskundige handelingen.

Artikel 5.6. Te verstrekken inlichtingen

Dierenartsen en andere personen die bevoegd zijn tot het verrichten van diergeneeskundige handelingen verstrekken, onverminderd artikel 8.4, tweede lid, van de wet, aan de door Onze Minister krachtens artikel 8.1, eerste lid, en artikel 8.14, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaren en aan de dierenarts verbonden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit desgevraagd alle inlichtingen over het voorschrijven van diergeneesmiddelen en het uitvoeren van behandelingen met diergeneesmiddelen bij dieren die voor de productie van levensmiddelen bestemd zijn en aan laatstgenoemde meer bepaald de inlichtingen betreffende de naleving door een bepaald bedrijf van krachtens artikel 8.5, tweede lid, van het Besluit diergeneesmiddelen gestelde eisen.

Artikel 5.7. Gevoeligheidsbepaling bij toepassing aangewezen diergeneesmiddelen

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen diergeneesmiddelen aangewezen worden die niet zonder voorafgaande kiemisolatie en gevoeligheidsbepaling door een dierenarts of andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet mogen worden toegepast.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden ten aanzien van de kwaliteit, betrouwbaarheid en controleerbaarheid met betrekking tot de uitvoering van de kiemisolatie en gevoeligheidsbepaling.

  • 3 Het is dierenartsen en andere personen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet verboden de diergeneesmiddelen, bedoeld in het eerste lid, toe te passen, indien uit de gevoeligheidsbepaling blijkt dat andere diergeneesmiddelen toepasbaar zijn.

  • 4 Een dierenarts of andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, kan van het eerste tot en met het derde lid afwijken indien vanwege diergeneeskundige noodzaak een gevoeligheidsbepaling onmogelijk is of onmiddellijke toepassing van het diergeneesmiddel noodzakelijk is.

  • 5 Bij onmiddellijke toepassing van het diergeneesmiddel wordt een gevoeligheidsbepaling zo snel mogelijk alsnog uitgevoerd.

Hoofdstuk 6. Overig

Artikel 6.1. Ontstentenis leden veterinair tuchtcollege en veterinair beroepscollege

Bij ontstentenis van benoemde leden van dezelfde beroepsgroep als de beklaagde, kunnen dierenartsen zitting nemen in het veterinair tuchtcollege, dan wel het veterinair beroepscollege.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

§ 1. Overgangsrecht

Artikel 7.1. Ingrepen

  • 2 In artikel 2.2, onderdeel b, vervallen met ingang van 1 januari 2015 de woorden: of voor de productie van vaccineieren.

Artikel 7.2. Diergeneeskundigen niet zijnde dierenartsen en diergeneeskundigen derde landen

  • 2 Dierenartsassistenten paraveterinair, dierenfysiotherapeuten en embryotransplanteurs die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit zijn ingeschreven in het register van praktiserende dierenfysiotherapeuten, embryotransplanteurs, onderscheidenlijk dierenartsassistenten paraveterinair, bedoeld in artikel 20 van de Regeling paraveterinairen, zijn van rechtswege ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet.

Artikel 7.3. Toelating op basis van opleiding deelkwalificaties

Artikel 7.4. Dierverloskundigen

  • 1 Degenen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel in het bezit zijn van een geldige, hun ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunst verleende vergunning tot uitoefening van de verloskunde, zijn toegelaten tot het verlenen van hulp met betrekking tot de geboorte of verwijdering van een vrucht van dieren van in die vergunning genoemde soorten, voor zover deze hulp bestaat uit het beroepsmatig verrichten van de in het tweede lid bedoelde diergeneeskundige handelingen.

  • 2 De handelingen, bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. het zonder operatie of verdoving van het moederdier mogelijk maken van de geboorte van de vrucht, dan wel het verkleinen van de vrucht en het verwijderen ervan in gedeelten zonder operatie of verdoving, niet zijnde epiduraal anesthesie, van het moederdier;

    • b. het door hem die de onder a bedoelde hulp verleent, op het moederdier vóór of onmiddellijk na de geboorte of verwijdering van de vrucht toepassen van de volgende handelingen welke direct met die geboorte of verwijdering verband houden:

      • 1°. het verrichten van episiotomie bij schapen, geiten, paarden en runderen alsmede het hechten van de ten gevolge van die handeling ontstane wond;

      • 2°. het stoppen van een bloeding in de geboorteweg;

      • 3°. het behandelen van een uterusprolaps indien deze tijdens de geboorte van de vrucht ontstaat;

      • 4°. het afbinden van een bloedende navelstreng van een pasgeboren vrucht;

    • c. het toepassen van een diergeneesmiddel in het kader van de onder a en b genoemde ingrepen, waarvan toepassing krachtens een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze, voor zover deze handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden.

  • 3 Degene aan wie een vergunning tot uitoefening van de verloskunde als bedoeld in het eerste lid is verleend, stelt Onze Minister binnen een maand in kennis van:

    • a. wijzigingen ten aanzien van de bij de registratie verstrekte gegevens;

    • b. de datum waarop de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn beëindigd.

Artikel 7.5. Castreurs

  • 2 De handelingen, bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. het onvruchtbaar maken van mannelijke biggen en ramlammeren en, voor zover de in de aanhef genoemde vergunning zich hiertoe uitstrekt, van andere mannelijke varkens en mannelijke schapen en hengsten, stieren, bokken, reuen en katers, een en ander mits de primaire geslachtsklieren bij deze dieren op de normale plaats aanwezig zijn en geen afwijkingen vertonen;

    • b. het door middel van een operatie behandelen van scrotaalbreuken bij varkens, voor zover deze ingreep tegelijkertijd met het onvruchtbaar maken plaatsvindt;

    • c. het toepassen van een diergeneesmiddel in het kader van de onder a en b genoemde ingrepen, waarvan toepassing krachtens een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze, voor zover deze handeling niet krachtens een ander wettelijk voorschrift aan anderen is voorbehouden.

  • 3 Degene aan wie een vergunning tot het castreren als bedoeld in het eerste lid is verleend, stelt Onze Minister binnen een maand in kennis van:

    • a. wijzigingen ten aanzien van de bij de registratie verstrekte gegevens;

    • b. de datum waarop de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn beëindigd.

Artikel 7.6. Registratie dierverloskundigen en castreurs

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 7.8. Inwerkingtreding

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 7.9. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diergeneeskundigen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 16 april 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma

Uitgegeven de tweede mei 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten