Regeling diergeneeskundigen

Geraadpleegd op 19-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015 en zichtdatum 01-01-2015.
Geldend van 01-01-2015 t/m 31-05-2015

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 juni 2014, nr. WJZ / 14101632, houdende regels voor diergeneeskundigen (Regeling diergeneeskundigen)

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • besluit: Besluit diergeneeskundigen;

    • betrokken staat: betrokken staat als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

    • bevoegd gezag: bestuur van de onderwijsinstelling;

    • CIBG: Agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidzorg;

    • daartoe beschikbaar gesteld middel: beschikbaar gesteld formulier als bedoeld in artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht of geopende elektronische weg als bedoeld in artikel 2:15 van die wet;

    • eindbeslissing: schriftelijke uitspraak van het veterinair tuchtcollege of het veterinair beroepscollege waarmee:

      • 1°. de bij het veterinair tuchtcollege of het veterinair beroepscollege ingediende klacht wordt afgedaan;

      • 2°. de behandeling van de klacht wordt gestaakt in verband met de intrekking van de klacht op of na de zitting;

      • 3°. de klager niet-ontvankelijk wordt verklaard;

      • 4°. de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard;

      • 5°. de zaak wordt afgehandeld na het intrekken van de klacht op grond van artikel 8.23, tweede lid, van de wet;

      • 6°. een wrakingsverzoek wordt afgehandeld;

      • 7°. een verschoningsverzoek wordt afgehandeld;

    • leerplan dierfysiotherapie: leerplan dierfysiotherapie, bedoeld in de bijlage bij deze regeling;

    • migrerende beroepsbeoefenaar: migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

    • minister: Minister van Economische Zaken;

    • titel na een opleiding: diploma, certificaat of andere titel die door een daartoe aangewezen bevoegde autoriteit van een betrokken staat is afgegeven ter afsluiting van een beroepsopleiding;

    • Richtlijn nr. 2005/36/EG: Richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255).

  • 2 Met Richtlijn nr. 2005/36/EG worden voor de toepassing van deze regeling gelijkgesteld de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in het bijzonder waar het gaat om bijlage VII, en de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, in het bijzonder waar het gaat om bijlage III.

Hoofdstuk 2. Opleidingseisen diergeneeskundigen, niet zijnde dierenartsen

§ 1. Dierenartsassisent paraveterinair

Artikel 2.1. Opleidingseisen dierenartsassistent paraveterinair

De kwalificatie van dierenartsassistent paraveterinair, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van het besluit heeft ten minste betrekking op de volgende onderwerpen:

  • a. voeren (gezelschaps)dieren;

  • b. verzorgen (gezelschaps)dieren;

  • c. begeleiden voortplanting (gezelschaps)dieren;

  • d. nemen van hygiënische maatregelen;

  • e. anatomie, fysiologie en pathologie;

  • f. instrumentenleer, desinfectie en pathologie;

  • g. algemene assistentie en ziekenverzorging;

  • h. zoötechniek en gezondheidsleer;

  • i. laboratoriumwerkzaamheden;

  • j. radiologie;

  • k. eerste hulp;

  • l. algemene en plaatselijke verdoving, en

  • m. beheren van medicijnen.

§ 2. Dierenfysiotherapeut

Artikel 2.2. Voorwaarden opleiding dierenfysiotherapeut

Een opleiding als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onderdeel b, van het besluit geeft ten minste uitvoering aan het leerplan dierfysiotherapie, opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 2.3. Examencommissie

  • 1 Het bevoegd gezag van een opleiding stelt een examencommissie in.

  • 2 De examencommissie bestaat uit:

    • a. de directeur van de opleiding;

    • b. de door het bevoegd gezag, na overleg met de directie, aan te wijzen docenten die belast zijn met de verzorging van het onderwijs in de dierfysiotherapeutische vakken, en

    • c. een stagebegeleider.

  • 3 Het bevoegd gezag van een opleiding benoemt uit de leden van de examencommissie een voorzitter.

  • 4 De examencommissie is belast met de zorg voor de organisatie van het examen en een goede gang van zaken tijdens het examen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a. het bepalen van de data en tijdstippen voor het afleggen van de onderdelen van het examen en bekendmaking daarvan aan de kandidaten;

    • b. het afnemen van het examen, en

    • c. het vaststellen van de uitslag van het examen.

  • 5 De examencommissie wijst examinatoren aan die zijn belast met het afnemen van de onderdelen van het examen.

  • 6 De examencommissie besluit bij meerderheid van stemmen. Bij het staken van de stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

Artikel 2.4. Deskundigen

  • 1 Het bevoegd gezag kan één of meer deskundigen aanwijzen, welke niet aan de school zijn verbonden, die mede het examen afnemen.

  • 2 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, geschiedt voor een bepaalde tijd.

Artikel 2.5. Gecommitteerden

  • 1 De minister kan ten behoeve van het examen gecommitteerden aanwijzen.

  • 2 Gecommitteerden hebben tot taak zich een oordeel te vormen over het niveau van het examen, de gang van zaken tijdens het examen en de naleving van de bij deze regeling gegeven voorschriften.

  • 3 Gecommitteerden kunnen het afnemen van examenonderdelen bijwonen en kennis nemen van het schriftelijk werk van de kandidaten.

  • 4 De leden van de examencommissie, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, het bevoegd gezag van een opleiding en de deskundigen, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, verschaffen de gecommitteerden de inlichtingen die zij voor hun taak nodig hebben.

  • 5 De gecommitteerden brengen aan de minister verslag uit van hun bevindingen. Een afschrift van het verslag wordt toegezonden aan het bevoegd gezag van de opleiding waarvan het examen is onderzocht.

Artikel 2.6. Toelating tot het examen

Tot het examen, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, wordt toegelaten degene die:

  • a. voldaan heeft aan de eisen gesteld in het leerplan dierfysiotherapie, en

  • b. de stage, bedoeld in het leerplan dierfysiotherapie, met de beoordeling goed of voldoende heeft afgerond.

Artikel 2.7. Stage

  • 1 De stage, bedoeld in het leerplan dierfysiotherapie, wordt door de stagebegeleider van de kandidaat beoordeeld.

  • 2 De stagebegeleider drukt zijn beoordeling van kennis, vaardigheid, beroepshouding en inzicht van de kandidaat uit in één van de volgende beoordelingen:

    • a. goed;

    • b. voldoende;

    • c. onvoldoende.

Artikel 2.8. Voorwaarden aan het examen

  • 1 Het examen, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. onderzoek en behandeling van pathologische afwijkingen bij een paard, en

    • b. onderzoek en behandeling van pathologische afwijkingen bij een hond.

  • 2 Ieder examenonderdeel wordt door ten minste twee examinatoren beoordeeld.

  • 3 De examinatoren drukken hun beoordeling van kennis, vaardigheid, beroepshouding en inzicht van de kandidaat in het examenonderdeel onafhankelijk van elkaar uit in een cijfer van 1 tot en met 10, in de vorm van gehele cijfers.

  • 4 De eindcijfers van de examenonderdelen worden door de examinatoren in onderling overleg vastgesteld. Indien de examinatoren niet tot overeenstemming kunnen komen, beslist de voorzitter van de examencommissie.

  • 5 Nadat de uitslag van alle examenonderdelen is vastgesteld, wordt de uitslag van het examen vastgesteld door de examencommissie.

  • 6 De examencommissie draagt er zorg voor dat het ten behoeve van het behalen van de opleiding gemaakte schriftelijke werk gedurende een jaar na afloop van het laatste examenonderdeel ter inzage voor de kandidaat ter beschikking blijft.

Artikel 2.9. Uitslag van het examen

  • 2 Een kandidaat is geslaagd indien de examenonderdelen, genoemd in artikel 2.8, eerste lid, ten minste met een cijfer 6 zijn beoordeeld.

  • 3 Een kandidaat heeft recht op een herexamen indien één van de examenonderdelen, genoemd in artikel 2.8, eerste lid, met een cijfer 5 en het andere examenonderdeel met ten minste het cijfer 6 is beoordeeld.

  • 4 In alle andere gevallen is de kandidaat gezakt.

Artikel 2.10. Beroep

De artikelen 7.60 tot en met 7.63 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van de stage, de beoordeling van de examenonderdelen en de uitslag van het examen.

§ 3. Embryotransplanteur/-winner

Artikel 2.11. Kwalificatie embryotransplanteur

  • 1 De kwalificatie van embryotransplanteur of embryotransplanteur/-winner, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van het besluit heeft ten minste betrekking op de volgende onderwerpen:

    • a. verzorgen van kunstmatige inseminatie;

    • b. verzorgen van spermawinning;

    • c. adviseren over vruchtbaarheid en voortplanting, en

    • d. verzorgen van embryotransplantatie.

  • 2 De kwalificatie van embryotransplanteur of embryotransplanteur/-winner, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van het besluit heeft ten minste betrekking op de volgende onderwerpen:

    • a. verzorgen van kunstmatige inseminatie;

    • b. verzorgen van spermawinning;

    • c. adviseren over vruchtbaarheid en voortplanting;

    • d. verzorgen van embryotransplantatie, en

    • e. verzorgen van embryowinning of eicelwinning.

  • 3 Voor de toelating tot embryotransplanteur of embryotransplaneur/-winner zijn in ieder geval de in het eerste onderscheidenlijk tweede lid genoemde onderdelen van de kwalificatie behaald.

Artikel 2.12. Voorwaarden aan het behalen van de kwalificatie

  • 2 Degene die de kwalificatie van embryotransplanteur of embryotransplanteur/-winner, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van het besluit wenst te behalen, toont ten genoegen van de examencommissie, bedoeld in artikel 7.4.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs aan dat hij:

    • a. de kwalificatie van embryotransplanteur of embryotransplanteur/-winner heeft behaald;

    • b. ten minste één jaar als embryotransplanteur of embryotransplanteur/-winner heeft gewerkt, en

    • c. ten minste 1.000 embryotransplantaties heeft uitgevoerd.

Hoofdstuk 3. Toelating, registratie en dienstverlening diergeneeskundigen, niet zijnde dierenartsen

§ 1. Toelating Nederlands gediplomeerden

Artikel 3.1. Aanvraag toelating

Een aanvraag tot toelating als bedoeld in artikel 3.13 van het besluit door een persoon, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.4, eerste lid of 3.6, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij het CIBG via een daartoe beschikbaar gesteld middel.

Artikel 3.2. Documenten bij de aanvraag

  • 2 Van een bewijsstuk als bedoeld in het eerste lid, onder c, kan een kopie worden verstrekt die is gewaarmerkt door het bevoegd gezag of een notaris.

Artikel 3.3. Nederlands gediplomeerden, werkzaam buiten Nederland

  • 1 Onverminderd de bescheiden, bedoeld in artikel 3.2, verstrekt een persoon als bedoeld in artikel 3.1 die werkzaam is of is geweest in een ander land dan Nederland en die voornemens is zijn beroep in Nederland uit te oefenen of te hervatten, bij zijn aanvraag een document niet ouder dan drie maanden, waaruit blijkt dat ten aanzien van hem geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is op grond waarvan hij zijn rechten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend heeft verloren.

  • 2 Indien het document, bedoeld in het eerste lid, niet wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten, wordt dit vervangen door een attest afgegeven door een bevoegde gerechtelijke autoriteit, een andere bevoegde overheidsautoriteit, een notaris of een bevoegde beroepsvereniging in het betreffende land waaruit blijkt dat betrokkene tegenover die instantie of functionaris onder ede, dan wel plechtig heeft verklaard dat ten aanzien van hem geen maatregel van kracht is als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Van een document of attest, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt het originele exemplaar verstrekt dan wel een kopie daarvan die is gewaarmerkt door de instelling die het document of attest heeft afgegeven dan wel door een notaris.

  • 4 Voor zover betrokkene voldoende aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is een document of attest als bedoeld in het eerste of tweede lid, dan wel een kopie daarvan als bedoeld in het derde lid, te verstrekken, wordt hij in de gelegenheid gesteld een eigen verklaring over te leggen inhoudende dat tegen hem geen maatregel van kracht is als bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid is onverkort van toepassing voor degene die eerder in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet is geregistreerd en wiens registratie niet is doorgehaald.

§ 2. Erkenning opleidingstitels en registratie van migrerende beroepsbeoefenaars

Artikel 3.4. Aanvraag erkenning van beroepskwalificaties

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt tevens aangemerkt als een aanvraag tot toelating als bedoeld in artikel 3.13 van het besluit.

Artikel 3.5. Documenten bij de aanvraag

Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, worden verstrekt:

Artikel 3.6. Proeve van bekwaamheid

  • 1 Ingeval de minister op grond van artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties een compenserende maatregel noodzakelijk acht en betrokkene een proeve van bekwaamheid gaat afleggen, informeert de minister hem over:

    • a. de vakken waarop de proeve van bekwaamheid betrekking heeft;

    • b. de wijze waarop de proeve van bekwaamheid wordt afgenomen;

    • c. de kosten van de proeve.

  • 2 De minister stelt betrokkene zo spoedig mogelijk op de hoogte van het resultaat van de proeve van bekwaamheid.

Artikel 3.7. Aanpassingsstage

Ingeval de minister op grond van artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties een compenserende maatregel noodzakelijk acht en betrokkene een aanpassingsstage gaat afleggen, informeert de minister hem over:

  • a. de vakken waarop de aanpassingsstage betrekking heeft;

  • b. de wijze waarop de aanpassingsstage wordt uitgevoerd;

  • c. de duur van de aanpassingsstage;

  • d. in voorkomend geval de aanvullende opleiding die deel uitmaakt van de aanpassingsstage.

§ 3. Toelating beroepsbeoefenaars die geen beroep op de Richtlijn 2005/36/EG kunnen doen

Artikel 3.8. Aanvraag toelating

Een aanvraag tot toelating tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, 3.4, eerste lid, en 3.6, eerste lid, van het besluit door personen die geen beroep op de Richtlijn 2005/36/EG kunnen doen, wordt ingediend bij het CIBG via een daartoe beschikbaar gesteld middel.

Artikel 3.9. Documenten bij de aanvraag

  • 1 Bij een aanvraag tot toelating tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, 3.4, eerste lid, en 3.6, eerste lid, van het besluit door een persoon als bedoeld in artikel 3.8 worden de volgende gegevens en documenten verstrekt:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a en b;

    • b. een kopie van het deel van het paspoort dat de persoonsgegevens bevat;

    • c. het getuigschrift inzake het betreffende beroep dat door het in het land van herkomst daartoe bij of krachtens de wet bevoegd verklaarde gezag aan hem is afgegeven;

    • d. het programma van de opleiding tot het betreffende beroep, onderverdeeld in theorie- en praktijkvakken, met opgave van de duur van het onderwijs in die vakken, afkomstig van de instelling waarbij het getuigschrift is behaald;

    • e. cijferlijsten en beoordelingen van studieresultaten, praktijkperioden of -stages, en dergelijke;

    • f. indien in het land van herkomst een door een overheidsorgaan of een organisatie van beoefenaren van het desbetreffende beroep ingesteld register in stand wordt gehouden: een bewijs van inschrijving van hem in dat register, niet ouder dan zes maanden;

    • g. een document niet ouder dan drie maanden waaruit blijkt dat ten aanzien van hem geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is op grond waarvan hij zijn rechten tot het beroepsmatig uitoefenen van diergeneeskundige handelingen in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend heeft verloren;

    • h. bewijsstukken van eventuele beroepservaring.

  • 2 De documenten, bedoeld onder c tot en met h, zijn gesteld, dan wel door een beëdigd vertaler vertaald, in de Nederlandse, Engelse of Duitse taal. Van deze documenten kunnen kopieën worden verstrekt die zijn gewaarmerkt door de instelling die deze heeft afgegeven of door een notaris.

  • 3 Voor zover betrokkene voldoende aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is een document als bedoeld in het eerste lid, onder g, dan wel een kopie daarvan als bedoeld in het tweede lid, te verstrekken, wordt hij in de gelegenheid gesteld een eigen verklaring over te leggen inhoudende dat tegen hem geen maatregel van kracht is als bedoeld in het eerste lid, onder g.

Artikel 3.10. Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage

De artikelen 3.6 en 3.7 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de aanvragen door personen als bedoeld in artikel 3.8.

§ 4. Wijziging van de bij de toelating verstrekte gegevens

Artikel 3.11. Wijziging van bij de toelating verstrekte gegevens

  • 1 Een wijziging van gegevens als bedoeld in artikel 3.14 van het besluit wordt doorgegeven aan het CIBG via een daartoe beschikbaar gesteld middel.

  • 2 Bij een kennisgeving van een wijziging als bedoeld in het eerste wordt het registratienummer, bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, onder j, van het besluit, van degene op wie de wijziging betrekking heeft en de door te geven wijziging, dan wel wijzigingen, vermeld.

§ 5. Tijdelijke en incidentele dienstverrichting

Artikel 3.12. Melding vooraf

§ 6. Elektronische handtekening

Artikel 3.13. Elektronische handtekening

Aanvragen, bedoeld in dit hoofdstuk, worden ondertekend of zijn, voor zover de aanvraag wordt gedaan langs elektronische weg, voorzien van een elektronische handtekening als bedoeld in artikel 20a, eerste lid, van de Dienstenregeling centraal loket en interne markt informatiesysteem.

Hoofdstuk 4. Toelating, registratie en dienstverlening dierenartsen

§ 1. Registratie Nederlands gediplomeerden

Artikel 4.1. Aanvraag registratie

Een aanvraag tot registratie als bedoeld in artikel 4.1 van het besluit door een dierenarts die in Nederland zijn opleiding heeft genoten, wordt ingediend bij het CIBG via een daartoe beschikbaar gesteld middel.

Artikel 4.2. Documenten bij de aanvraag

  • 1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1, omvat:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, onderdelen a tot en met i, van het besluit;

    • b. gegevens betreffende de beroepsuitoefening, en

    • c. het origineel getuigschrift waaruit blijkt dat aan de degene die de registratie aanvraagt op grond van het afleggen van een examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Master op het gebied van de diergeneeskunde is verleend of het getuigschrift waaruit blijkt dat hij het afsluitend examen van de opleiding diergeneeskunde, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met goed gevolg heeft afgelegd.

  • 2 Van een bewijsstuk als bedoeld in het tweede lid, onder c, kan een kopie worden verstrekt die is gewaarmerkt door het bevoegd gezag of door een notaris.

Artikel 4.3. Voorlopige registratie

  • 2 De registratie wordt doorgehaald indien betrokkene niet binnen drie maanden na registratie alsnog het origineel getuigschrift of bewijsstukken daarvan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, dan wel een kopie daarvan als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, heeft verstrekt.

Artikel 4.4. Registratie Nederlands gediplomeerden, werkzaam in buitenland

Artikel 3.3 is van overeenkomstige toepassing voor de dierenarts die zijn opleiding in Nederland heeft genoten en die werkzaam is of is geweest in een ander land dan Nederland en voornemens is zijn beroep in Nederland uit te oefenen of te hervatten.

§ 2. Automatische erkenning opleidingstitels en registratie migrerende beroepsbeoefenaars

Artikel 4.5. Eisen opleidingstitel dierenarts

De titel na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, derde gedachtestreepje, onder 3°, van de wet voldoet aan artikel 21, eerste lid, in samenhang met artikel 38 en bijlage V, onder 5.4.2, van Richtlijn nr. 2005/36/EG.

Artikel 4.6. Uitzondering benaming titel

Indien de titel na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde, bedoeld in artikel 4.5, niet voldoet aan de benaming, genoemd in bijlage V, onder 5.4.2, van Richtlijn nr. 2005/36/EG, gaat de titel vergezeld van een verklaring, afgegeven door de bevoegde autoriteit in de desbetreffende betrokken staat waarin wordt bevestigd dat de titel:

  • a. is afgegeven ter afsluiting van een opleiding die in overeenstemming is met de voorschriften van artikel 38 van Richtlijn nr. 2005/36/EG, en

  • b. door de bevoegde autoriteit van de desbetreffende betrokken staat gelijk wordt gesteld aan de titel, onderscheidenlijk de titels waarvan de benamingen is, onderscheidenlijk zijn opgenomen in bijlage V, onder 5.4.2, van Richtlijn nr. 2005/36/EG.

Artikel 4.7. Uitzondering opleiding begonnen voor referentiedatum

  • 1 Indien de titel na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde, bedoeld in artikel 4.5, niet voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 38 van Richtlijn nr. 2005/36/EG, en is afgegeven ter afsluiting van een opleiding die is begonnen voor de referentiedatum, genoemd in bijlage V, onder 5.4.2, van Richtlijn nr. 2005/36/EG, gaat de titel vergezeld van een verklaring, afgegeven door de bevoegde autoriteit in de desbetreffende betrokken staat waarin wordt bevestigd dat de bezitter van de titel de werkzaamheden van dierenarts gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaren voorafgaande aan de afgifte van de verklaring daadwerkelijk en op wettige wijze heeft uitgeoefend.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een titel na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde als bedoeld in het eerste lid die is afgegeven door de bevoegde autoriteit op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek ter afsluiting van een opleiding, welke is begonnen voor 3 oktober 1990.

Artikel 4.8. Uitzondering jonge lidstaten

  • 1 Indien de titel na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde, bedoeld in artikel 4.5, is afgegeven:

    • a. door de bevoegde autoriteit van het voormalige Tsjecho-Slowakije, of ter verwerving waarvan de opleiding voor 1 januari 1993 is begonnen, voor zover het de Tsjechische Republiek of Slowakije betreft;

    • b. door de bevoegde autoriteit van de voormalige Sovjet-Unie, of ter verwerving waarvan de opleiding voor 20 augustus 1991 is begonnen, voor zover het Estland betreft;

    • c. door de bevoegde autoriteit van de voormalige Sovjet-Unie, of ter verwerving waarvan de opleiding voor 21 augustus 1991 is begonnen, voor zover het Letland betreft;

    • d. door de bevoegde autoriteit van de voormalige Sovjet-Unie, of ter verwerving waarvan de opleiding voor 11 maart 1990 is begonnen, voor zover het Litouwen betreft;

    • e. door de bevoegde autoriteit van het voormalige Joegoslavië, of ter verwerving waarvan de opleiding voor 25 juni 1991 is begonnen, voor zover het Slovenië betreft;

    • f. door de bevoegde autoriteit van het voormalige Joegoslavië, of ter verwerving waarvan de opleiding voor 8 oktober 1991 is begonnen, voor zover het Kroatië betreft;

    wordt voldaan aan het tweede en derde lid.

  • 2 De titel gaat vergezeld van een verklaring, afgeven door de bevoegde autoriteit in de desbetreffende betrokken staat waarin wordt bevestigd dat:

    • a. de titel op het grondgebied van de betrokken staat dezelfde rechtsgeldigheid heeft als titels na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde die door de bevoegde autoriteit van de betrokken staat worden afgegeven, en

    • b. de bezitter van de titel de werkzaamheden van dierenarts gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaren voorafgaande aan de afgifte van de verklaring daadwerkelijk en op wettige wijze heeft uitgeoefend.

  • 3 Voor zover het Estland betreft wordt, in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, in de verklaring bevestigd dat de bezitter van de titel de werkzaamheden van dierenarts gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren tijdens de zeven jaren voorafgaande aan de afgifte van de verklaring daadwerkelijk en op wettige wijze heeft uitgeoefend.

Artikel 4.9. Aanvraag registratie

Een aanvraag tot registratie door dierenartsen wier opleiding voldoet aan artikel 4.5, dan wel ten aanzien van wie een uitzondering als bedoeld in de artikelen 4.6, 4.7 of 4.8 van toepassing is, wordt ingediend bij het CIBG via een daartoe beschikbaar gesteld middel.

Artikel 4.10. Documenten bij de aanvraag

  • 1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.9, omvat:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, onderdelen a tot en met i, van het besluit;

    • b. gegevens betreffende de beroepsuitoefening, en

    • c. de door een betrokken staat verleende titel na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde die voldoet aan de eisen in artikel 4.5, dan wel de artikelen 4.6, 4.7 of 4.8;

    • d. een document niet ouder dan drie maanden, waaruit blijkt dat ten aanzien van degene die de registratie aanvraagt geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan hij zijn rechten tot de uitoefening van de diergeneeskunde in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend heeft verloren.

  • 2 Indien het document, bedoeld in het eerste lid, onder d, niet wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten, wordt dit vervangen door een attest afgegeven door een bevoegde gerechtelijke autoriteit, een andere bevoegde overheidsautoriteit, een notaris of een bevoegde beroepsvereniging in het betreffende land waaruit blijkt dat betrokkene tegenover die instantie of functionaris onder ede, dan wel plechtig, heeft verklaard dat ten aanzien van hem geen maatregel van kracht is als bedoeld in het eerste lid, onder d.

  • 3 Voor zover betrokkene voldoende aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is een document of attest als bedoeld in het eerste lid, onder d, of het tweede lid te verstrekken, wordt hij in de gelegenheid gesteld een eigen verklaring over te leggen inhoudende dat tegen hem geen maatregel van kracht is als bedoeld in het eerste lid, onder d.

  • 4 Van een bewijsstuk als bedoeld in het eerste lid, onder c of d, of van het attest, bedoeld in het tweede lid, kan een kopie worden verstrekt die is gewaarmerkt door het bevoegd gezag of door een notaris.

  • 5 De titel, bedoeld in het eerste lid, onder c, is gesteld, dan wel door een beëdigd vertaler vertaald, in de taal waarin de getuigschriften zijn weergegeven in bijlage V van de Richtlijn 2005/36/EG. Het document, bedoeld in het tweede lid, onder d, of het attest, bedoeld in het tweede lid, zijn gesteld, dan wel door een beëdigd vertaler vertaald, in het Nederlands, Engels of Duits.

§ 3. Erkenning opleidingstitels en registratie migrerende beroepsbeoefenaars

Artikel 4.11. Aanvraag erkenning van beroepskwalificaties

  • 1 Migrerende beroepsbeoefenaars die beschikken over een door betrokken staat verleende titel na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde die niet voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 4.5, en ten aanzien van wie evenmin een uitzondering als bedoeld in artikel 4.6, 4.7 of 4.8 van toepassing is of over een opleidingstitel, onder 2˚, als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG beroepskwalificaties, worden niet geregistreerd dan nadat door de minister erkenning van beroepskwalificaties is verleend tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen.

  • 2 Met betrekking tot een aanvraag tot erkenning van beroepskwalificaties door een persoon , als bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3.4, 3.5, 3.6 en 3.7 van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Toelating en registratie dierenartsen die geen beroep op de Richtlijn 2005/36/EG kunnen doen

Artikel 4.12. Aanvraag toelating

Op een aanvraag tot toelating tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen in de volle omvang door personen die geen beroep op de Richtlijn 2005/36/EG kunnen doen zijn de artikelen 3.8, 3.9 en 3.10 van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Advies

Artikel 4.13. Advisering toelating

Alvorens een besluit op een aanvraag als bedoeld in de artikelen 4.11 of 4.12 wordt genomen, wordt de Faculteit Diergeneeskunde van de Rijksuniversiteit te Utrecht advies gevraagd, tenzij de toelating voortvloeit uit verplichtingen opgelegd op grond van internationale overeenkomsten.

§ 7. Wijziging registratie

Artikel 4.15. Wijziging van bij de registratie verstrekte gegevens

Artikel 3.11 is van overeenkomstige toepassing voor het doorgeven van wijziging in gegevens als bedoeld in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 5. Diergeneesmiddelen

§ 1. Administratie diergeneesmiddelen

Artikel 5.1. Administratie dierenarts en andere personen

  • 2 Artikel 5.16 van de Regeling diergeneesmiddelen is van overeenkomstige toepassing op de toepassing van diergeneesmiddelen door een dierenarts of persoon als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat in het vierde lid, onderdeel b, onder 4°, onder afgeleverde hoeveelheid wordt verstaan toegepaste hoeveelheid.

  • 3 De administratie en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie worden gedurende vijf jaar bewaard.

Artikel 5.2. Administratie cascade bij toepassing bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

  • 1 Een dierenarts houdt bij toepassing van een diergeneesmiddel bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd overeenkomstig artikel 5.2 van het besluit, gedurende vijf jaar in een administratie de volgende gegevens bij:

    • a. de datum waarop de dieren werden onderzocht;

    • b. naam en adres van de houder van de dieren;

    • c. het aantal behandelde dieren;

    • d. de diagnose;

    • e. de diergeneeskundige motivering voor de toediening van het diergeneesmiddel;

    • f. de voorgeschreven diergeneesmiddelen;

    • g. de toegediende dosering;

    • h. de duur van de behandeling;

    • i. de vastgestelde wachttermijn.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op diervoeders met medicinale werking.

  • 3 De administratie en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie worden gedurende vijf jaar bewaard.

Artikel 5.3. Aantekening door de dierenarts in administratie houder van dieren

  • 2 Indien het diergeneesmiddel, bedoeld in het eerste lid een stof bevat als bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 96/22/EG, waarvan toepassing is toegestaan op grond van artikel 4 van die richtlijn, tekent de dierenarts, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, in de administratie, bedoeld in het eerste lid, tevens aan:

    • a. het doel van de behandeling;

    • b. de wijze van toediening van het diergeneesmiddel.

  • 3 De administratie en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie worden gedurende vijf jaar bewaard.

Artikel 5.4. Informatie van de dierenarts aan de houder van dieren

De dierenarts informeert de houder van dieren:

  • a. voorafgaand aan de toepassing van een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.2 van het besluit over de toepassing van middelen in afwijking van de in de vergunning voor het in de handel brengen vermelde toepassing of over de ex tempore bereiding en toepassing van een diergeneesmiddel en over de mogelijk daaraan verbonden risico’s.

  • b. onverminderd artikel 5.16 van de Regeling diergeneesmiddelen en de artikelen 5.2 en 5.3, bij aflevering of bij het voorschrijven van diergeneesmiddelen als bedoeld in de artikelen 2.13 en 4.12 van het Besluit diergeneesmiddelen, schriftelijk, indien de diergeneesmiddelen bestemd zijn voor dieren, die gehouden worden voor de productie van levensmiddelen over:

    • 1º. naam en hoeveelheid van het afgeleverde diergeneesmiddel, en

    • 2º. de in acht te nemen wachttermijn.

Artikel 5.5. Voorschrijven diergeneesmiddel

Een diergeneesmiddel kan slechts worden voorgeschreven als bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit diergeneesmiddelen, door een dierenarts, die de medische zorg op zich heeft genomen door ten minste:

  • a. de omstandigheden waaronder het dier of de groep dieren wordt gehouden te kennen, en

  • b. over de medicatiehistorie van het dier of de groep dieren te beschikken.

Artikel 5.6. Dierenarts uit een andere EER-lidstaat of Zwitserland

  • 1 Onverminderd de artikel 5.16 van de Regeling diergeneesmiddelen en de artikelen 5.2 en 5.3, voert de dierenarts, bedoeld in artikel 5.9 van de Regeling diergeneesmiddelen, in het geval door hem een diergeneesmiddel is toegepast of afgeleverd, waarvoor in Nederland geen vergunning voor het in de handel brengen, een vrijstelling of ontheffing is verleend, een administratie die de volgende gegevens bevat:

    • a. de behandelde dieren;

    • b. naam en adres van de houder van de dieren;

    • c. de gestelde diagnose;

    • d. het toegepaste en afgeleverde diergeneesmiddel alsmede de voorgeschreven dosis;

    • e. de duur van de behandeling;

    • f. de door de dierenarts opgegeven wachttermijn, indien voor het betrokken diergeneesmiddel een wachttermijn in acht moet worden genomen.

Artikel 5.7. Administratie dierenarts substantie voor paardachtigen

Dierenartsen noteren de bijzonderheden van een behandeling met een substantie als bedoeld in artikel 2.12, onderdeel d, van de Regeling diergeneesmiddelen in hoofdstuk IX van het identificatiedocument voor paardachtigen, bedoeld in verordening (EG) nr. 504/2008.

§ 2. Gevoeligheidsbepaling bij toepassing aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel 5.8. Voorwaarden gevoeligheidsbepaling

  • 2 De gevoeligheidsbepaling wordt uitgevoerd in overeenstemming met de eisen die ingevolge de geldende goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44 van de wet, aan een betrouwbare gevoeligheidsbepaling worden gesteld.

§ 3. Melding en gebruik aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel 5.9. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • EAN-code: European Article Numbering code;

  • kalf: rund dat bestemd is voor de productie van vlees en dat ouder is dan veertien dagen en niet ouder is dan twaalf maanden;

  • koppel: groep dieren met dezelfde gezondheidsstatus die in dezelfde stal of binnen dezelfde ruimte worden geplaatst of gehouden en die een epidemiologische eenheid vormen;

  • rund: rund dat bestemd is voor de productie van melk of vlees, niet zijnde een kalf.

§ 3.1. Melding aangewezen diergeneesmiddelen in register

Artikel 5.10. Gevallen waarin melding wordt gedaan

De melding, bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, van het besluit, wordt gedaan van het voorschrijven ten behoeve van de aflevering van antimicrobiële diergeneesmiddelen voor toepassing bij en van de toepassing van antimicrobiële diergeneesmiddelen bij:

  • a. kippen of kalkoenen, indien de houder van deze dieren 250 of meer kippen of kalkoenen houdt ten behoeve van de productie van vlees, consumptie-eieren of broedeieren;

  • b. runderen, indien de houder van deze dieren 5 of meer runderen houdt ten behoeve van de productie van melk of vlees;

  • c. kalveren, indien de houder van deze dieren 5 of meer kalveren houdt ten behoeve van de productie van vlees;

  • d. varkens, indien de houder van deze dieren 5 of meer varkens houdt ten behoeve van de productie van vlees.

Artikel 5.11. Bij de melding te verstrekken gegevens

  • 1 Bij de melding, bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, van het besluit, worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam van de dierenarts of een andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, die het diergeneesmiddel heeft afgeleverd of toegepast en het nummer waaronder hij is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet;

    • b. de naam en het adres van de houder van dieren aan wie het diergeneesmiddel is afgeleverd of bij wiens dieren het diergeneesmiddel is toegepast en het UBN, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, dat aan hem is toegekend;

    • c. de datum van aflevering of toepassing van het diergeneesmiddel;

    • d. de naam en het registratienummer van het diergeneesmiddel;

    • e. de EAN-code van het diergeneesmiddel;

    • f. de afgeleverde of toegepaste hoeveelheid van het diergeneesmiddel;

    • g. de diersoort, diercategorie, subcategorie en leeftijdscategorie, ten behoeve waarvan het diergeneesmiddel is afgeleverd of waarbij het diergeneesmiddel is toegepast.

  • 2 Indien de melding wordt gedaan ten aanzien van een diergeneesmiddel dat bij kippen of kalkoenen wordt toegepast, worden per koppel tevens de volgende gegevens verstrekt:

Artikel 5.12. Termijn voor de melding

  • 2 Indien het diergeneesmiddel wordt toegepast bij kalkoenen, wordt de melding, in afwijking van het eerste lid, gedaan binnen twee weken na afvoer van de dieren van de locatie waar de dieren worden gehouden.

§ 3.2. Bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

Artikel 5.13. Opstellen bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

Een dierenarts stelt het bedrijfsgezondheidsplan en het bedrijfsbehandelplan, bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, van het besluit, op op basis van de specifieke situatie op het bedrijf van de houder, bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.

Artikel 5.14. Eisen bedrijfsgezondheidsplan

  • 1 Het bedrijfsgezondheidsplan bevat:

    • a. de naam van de dierenarts die het plan heeft opgesteld en het nummer waaronder hij is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet;

    • b. de naam van de houder voor wie het plan wordt opgesteld;

    • c. het UBN, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, van de houder;

    • d. de datum van opstellen van het plan;

    • e. de diersoort en diercategorie;

    • f. een analyse van de diergezondheidssituatie van de dieren en de inzet van diergeneesmiddelen bij deze dieren;

    • g. een overzicht van maatregelen die worden getroffen ter verbetering van de diergezondheidssituatie van de dieren, waaronder in ieder geval maatregelen gericht op vermindering van de toepassing van antimicrobiële middelen bij de dieren, aan welke maatregelen een uitvoeringstermijn wordt verbonden.

  • 2 Het bedrijfsgezondheidsplan wordt door de dierenarts en de houder ondertekend.

Artikel 5.15. Aanvullende eisen bedrijfsgezondheidsplan kippen en kalkoenen

  • 2 Indien het bedrijfsgezondheidsplan wordt opgesteld voor een houder van kippen of kalkoenen, omvat de analyse, bedoeld in artikel 5.14, onderdeel f, ten minste de volgende onderdelen:

    • a. bedrijfshygiëne, reiniging en ontsmetting;

    • b. voer;

    • c. drinkwater;

    • d. klimaat;

    • e. technische resultaten van de dieren, waaronder uitval, voederconversie en groei;

    • f. strooisel;

    • g. aangevoerde dieren;

    • h. hakdermatitis;

    • i. voetzoollaesies;

    • j. bezettingsdichtheid;

    • k. uitladen.

Artikel 5.16. Aanvullende eisen bedrijfsgezondheidsplan kalveren

Indien het bedrijfsgezondheidsplan wordt opgesteld voor een houder van kalveren, omvat de analyse, bedoeld in artikel 5.14, onderdeel f, ten minste de volgende onderdelen:

  • a. verteringsproblemen;

  • b. luchtwegaandoeningen;

  • c. uitval.

Artikel 5.17. Eisen bedrijfsbehandelplan

Het bedrijfsbehandelplan bevat:

  • a. de naam van de dierenarts die het plan heeft opgesteld en het nummer waaronder hij is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet;

  • b. de naam van de houder voor wie het plan wordt opgesteld;

  • c. het UBN, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, van de houder;

  • d. de datum van opstellen van het plan;

  • e. een overzicht dat specifiek is voor een bedrijf, waarin aandoeningen en ziektes zijn opgenomen die voorkomen of waarvan het aannemelijk is dat deze voor kunnen komen bij de dieren en waarbij is weergegeven op welke wijze de aandoeningen en ziektes worden behandeld.

Artikel 5.18. Aanvullende eisen bedrijfsbehandelplan kippen en kalkoenen

  • 2 Indien het bedrijfsbehandelplan wordt opgesteld voor een houder van kippen of kalkoenen, omvat het overzicht, bedoeld in artikel 5.17, onderdeel e, ten minste de volgende onderdelen:

    • a. vaccinatieschema’s;

    • b. afspraken over het beoordelen van de effectiviteit van een behandeling.

  • 3 Indien het bedrijfsbehandelplan wordt opgesteld voor een houder van kippen of kalkoenen, omvat het overzicht, bedoeld in artikel 5.17, onderdeel e, per behandeling van een ziekte of aandoening ten minste de volgende onderdelen:

    • a. naam en registratienummer van het diergeneesmiddel;

    • b. de noodzaak tot het uitvoeren van een bacteriologisch onderzoek of gevoeligheidsbepaling.

  • 4 In afwijking van het derde lid kunnen de gegevens, genoemd in het derde lid, onderdeel a, worden vervangen door de werkzame stof, mits de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, in een bijlage bij het plan, bedoeld in het derde lid, worden opgenomen.

Artikel 5.19. Aanvullende eisen bedrijfsbehandelplan runderen

Indien het bedrijfsbehandelplan wordt opgesteld voor een houder van runderen, omvat het overzicht, bedoeld in artikel 5.17, onderdeel e, per behandeling van een ziekte of aandoening ten minste de volgende onderdelen:

  • a. naam en registratienummer van het diergeneesmiddel;

  • b. dosering;

  • c. toedieningswijze;

  • d. toedieningsfrequentie;

  • e. behandelduur;

  • f. wachttijden.

Artikel 5.20. Aanvullende eisen bedrijfsbehandelplan kalveren

Indien het bedrijfsbehandelplan wordt opgesteld voor een houder van kalveren, omvat het overzicht, bedoeld in artikel 5.17, onderdeel e, een behandeling met maximaal vier in voorkeursvolgorde weergegeven werkzame stoffen van ten minste de volgende ziektes of aandoeningen:

  • a. diarree;

  • b. luchtweginfectie;

  • c. gewrichtsontsteking;

  • d. navelontsteking;

  • e. oorontsteking;

  • f. ectoparasieten.

Artikel 5.21. Aanvullende eisen bedrijfsbehandelplan varkens

  • 1 Indien het bedrijfsbehandelplan wordt opgesteld voor een houder van varkens, omvat het overzicht, bedoeld in artikel 5.17, onderdeel e, ten minste de volgende onderdelen:

    • a. per behandeling van een ziekte of aandoening:

      • 1°. naam en registratienummer van het diergeneesmiddel;

      • 2°. dosering;

      • 3°. behandelduur;

      • 4°. wachttijden.

    • b. vaccinatieschema’s.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen de gegevens, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, worden vervangen door de werkzame stof, mits de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in een bijlage bij het plan, bedoeld in het eerste lid, worden opgenomen.

Artikel 5.22. Evaluatie bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

  • 2 De dierenarts maakt een verslag van de evaluatie.

Hoofdstuk 6. Vergoedingen leden veterinaire tuchtcolleges

Artikel 6.1. Vergoedingen leden veterinair tuchtcollege

  • 2 Aan de overige leden en hun plaatsvervangers van het veterinair tuchtcollege wordt een vergoeding per eindbeslissing toegekend van € 95.

Artikel 6.2. Vergoeding leden veterinair beroepscollege

  • 2 Aan de overige leden en hun plaatsvervangers van het veterinair beroepscollege wordt een vergoeding per eindbeslissing toegekend van € 95.

Artikel 6.3. Vergoedingen bijzondere omstandigheden

  • 1 Indien een bij het veterinair tuchtcollege of het veterinair beroepscollege aanhangig gemaakte zaak vijf werkdagen of minder voorafgaand aan de zitting wordt ingetrokken, wordt aan de personen bedoeld in de artikelen 6.1, tweede lid, en 6.2, tweede lid, een vergoeding toegekend van € 50.

  • 2 Aan personen als bedoeld in de artikelen 6.1, tweede lid, en 6.2, tweede lid, tegen wie vijf werkdagen of minder voorafgaand aan de zitting een wrakingsverzoek wordt ingediend, wordt een vergoeding toegekend van € 50 indien het wrakingsverzoek is toegewezen.

  • 3 Aan personen als bedoeld in de artikelen 6.1, tweede lid, en 6.2, tweede lid, tegen wie op of na de zitting een wrakingsverzoek wordt ingediend, wordt een vergoeding toegekend van € 80 indien het wrakingsverzoek wordt toegewezen.

  • 4 Aan personen als bedoeld in de artikelen 6.1, tweede lid, en 6.2, tweede lid, die tijdens de behandeling van een zaak een verschoningsverzoek hebben gedaan en in die zaak worden vervangen, wordt een vergoeding toegekend van € 50.

Artikel 6.4. Declaratietermijn

Degene die op grond van de artikelen 6.1, 6.2, en 6.3 in aanmerking komt voor een vergoeding dient daarvoor binnen drie maanden na de datum van de eindbeslissing, bedoeld in artikel 1, een declaratie in bij de minister.

Artikel 6.5. Vergoeding reis- en verblijfkosten

Aan de voorzitter, de overige leden en hun plaatsvervangers worden reis- en verblijfskosten toegekend op grond van het Reisbesluit binnenland op basis van declaratie achteraf.

Hoofdstuk 7. Wijziging Regeling diergeneesmiddelen en vrijstelling

Artikel 7.2. Vrijstelling derde ingreep varkens identificatie en registratie

Van het verbod, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van de wet en artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt, voor zover aan het eerste lid van laatstbedoeld artikel wordt voldaan, vrijstelling verleend voor het verrichten van de lichamelijke ingreep, bedoeld in artikel 2.6, onderdeel c, van het besluit voor zover het betreft het aanbrengen van één oormerk in een oor bij zeugen en gelten kennelijk bestemd voor de fokkerij ten behoeve van herkenning van het dier bij het voederen in groepshuisvesting naast de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voorgeschreven of toegestane identificatie-ingrepen, tot het tijdstip waarop een besluit tot een daartoe strekkende wijziging van het besluit in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 23 juni 2014

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma

Bijlage behorende bij de artikelen 2.2 tot en met 2.10 van de Regeling diergeneeskundigen

Leerplan dierfysiotherapie

1. Beroepsomschrijving

De dierenfysiotherapeut richt zich in het bijzonder op honden, katten en paarden en in meer algemene zin op de gehouden diersoorten. De dierfysiotherapie is met name gericht op het bewegingsapparaat. De kennis en vaardigheden van de dierenfysiotherapeut hebben betrekking op:

  • de mogelijkheden en de voorwaarden voor bewegend functioneren;

  • de oorzaken van het disfunctioneren;

  • fysiotherapeutische onderzoekmethodes inzake disfuncties;

  • het samenstellen en uitvoeren van behandelprogramma's om invloed uit te oefenen op het functioneren waardoor stoornissen zijn te voorkomen, op te heffen of verergering is tegen te gaan.

De dierenfysiotherapeut maakt een keuze uit één of meer behandelmethoden zoals massagetherapie, bewegingstherapie, en fysische therapie in engere zin. Hij richt zich op de bestrijding van pijn, op het optimaliseren van spiertonus en van de houdings- en bewegingscoördinatie waaronder beïnvloeding van de mobiliteit en op training van het algemeen en locaal uithoudingsvermogen. Verder richt de dierfysiotherapie zich op de perifere circulatie alsmede de functie van de huid. De diergeneeskundige handelingen die door een toegelaten en geregistreerde dierenfysiotherapeut mogen worden verricht, zijn genoemd in het Besluit diergeneeskundigen.

2. Leerdoelen

A. Functionele Morfologie

De cursist heeft kennis van:

  • 1. de topografie van het skelet, gewrichten en spieren van hals, rug, voor- en achterbeen, waaronder de pezen en ligamenten;

  • 2. de (globale) bouw en functie van het ruggenmerg, belangrijke perifere zenuwen en de vascularisatie;

  • 3. de positie en verhoudingen van organen in hals, borst- en buikholte behorend tot digestietractus, respiratietractus, urogenitaaltractus, circulatieapparaat en lymphknopen;

  • 4. de specifieke morfologie van de huid en adnexa;

  • 5. biomechanica; m.n. de biomechanica van de pezen en ligamenten, de statica en de functionele anatomie alsmede de kinematica.

De cursist kan:

  • 6. de oriëntatie en palpatie van alle onderhuidse structuren, die voor een effectieve behandeling van het bewegingsapparaat van belang kunnen zijn (Anatomie in vivo), aan het levende dier uitvoeren.

B. Fysiologie

De cursist heeft kennis van:

  • a. Inspanningsfysiologie

    • 1. normale arbeidsprestaties voor de gebruiksgroepen;

    • 2. de normale houding en gang;

    • 3. bestaande trainingsmethoden;

    • 4. parameters ter bepaling van het trainingsniveau.

  • b. Pijn

    • 5. de herkenning van pijngedrag;

    • 6. pijn als motivationele factor;

    • 7. bestrijding van pijn.

  • c. Het normale herstelmechanisme van letsel aan botten, kraakbeen, pezen en weke delen.

C. Ziektekunde van orgaansystemen

De cursist heeft kennis van:

  • a. Orthopedie

    • 1. aandoeningen van het bewegingsapparaat, met name van gewrichten, banden, pezen en spieren zowel aangeboren als verkregen;

    • 2. deformiteiten van de wervelkolom, zowel acuut traumatisch als geleidelijk ontstaan.

  • b. Traumatologie

    • 3. gesloten letsels, wonden en fracturen;

    • 4. behandelingsmogelijkheden en behandelingsonmogelijkheden;

    • 5. consequenties voor het functioneren van het dier;

    • 6. het klinische beeld van shock;

    • 7. EHBO-maatregelen bij ernstig letsel.

  • c. Neurologie

    • 8. aandoeningen van infectieuze aard;

    • 9. letsels van de perifere motorische zenuwen, uitvals- en prikkelingsverschijnselen van de perifere motorische en sensibele zenuwen; zowel symmetrisch als a-symmetrisch en neurotrope spieratrofie.

  • d. Dermatologie

    • 10. aandoeningen van de huid van infectieuze, met name de zoönosen, en niet infectieuze aard, voor zover zij voor de uitoefening van fysiotherapie bij dieren relevant zijn;

    • 11. aandoeningen van hoornige structuren waaronder hoef en zoolkussen.

  • e. Inwendige ziekten

    • 12. herkennen van ziekten, aandoeningen, stoornissen aan de respiratietractus, hart- en circulatieapparaat, digestietractus, urogenitaaltractus, voor zover zij voor de uitoefening van fysiotherapie bij dieren relevant zijn.

  • f. Infectieziekten en zoönosen

    • 13. herkennen van infectieziekten en zoönosen.

D. Farmacologie

De cursist heeft kennis van:

  • 1. pijnstillers en tranquillizers zodat hij de invloed daarvan op het gedrag en de behandelingseffecten kan interpreteren en de gevallen waarin sprake is van doping kan herkennen.

E. Zoötechniek

De cursist heeft kennis van:

  • 1. de meest gangbare termen in de zoötechniek;

  • 2. de meest voorkomende rassen en hun gebruiksdoel en het geven van uitvoering aan het opmaken van een signalement;

  • 3. de specifieke gedragspatronen en de meest voorkomende gedragsafwijkingen;

  • 4. het hanteren van een dier, ook na een ongeval;

  • 5. de samenstelling van voedermiddelen, voederbehoeften, voedingsmethoden en eetgewoonten voor zover van belang voor het bewegingsapparaat;

  • 6. het harnachement van het paard en de invloed daarvan op houding en beweging;

  • 7. de invloed van het orthopedisch beslag op het houdings- en bewegingsapparaat.

F. Fysiotherapie

De cursist heeft kennis van:

  • 1. de implicaties van de anatomische bouw, de fysiologische- en pathofysiologische reactiemechanismen en het gedrag van het dier in vergelijking met de mens;

  • 2. de theoretische grondslag en de praktische uitvoering van een klinisch onderzoek bij het dier;

  • 3. indicaties en contra-indicaties op het gebied van de fysiotherapie in de diergeneeskunde.

De cursist kan:

  • 4. op basis van de diagnose van de dierenarts via een fysiotherapeutische werkdiagnose tot een doel van behandeling komen;

    • a. Bewegingstherapie

      De cursist kan bewegingstherapieën uitvoeren met als behandelingsdoel;

      • 1. gewrichtsmobilisatie;

      • 2. spierfunctieverbetering, waaronder spierkracht, spiertonus en spierlengte;

      • 3. verbetering van het algehele uithoudingsvermogen;

      • 4. verbetering van de stabilisatie van het gewricht, met name door verbetering van de proprioceptie, spierkracht en het artho kinethische reflex mechanisme (AKRM);

      • 5. pijnvermindering;

    • b. Massagetherapie

      De cursist kan massage-therapie uitvoeren met als behandelingsdoel:

      • 1. pijnvermindering;

      • 2. detonisering van musculatuur;

      • 3. tonisering van musculatuur;

      • 4. verbetering van de circulatie: arterieel, veneus en lymfatisch.

      • 5. mobilisering van huid en onderhuids bindweefsel;

    • c. Fysische therapie in engere zin

      De cursist kan fysische therapie in engere zin uitvoeren met de volgende behandeldoeleinden:

      • 1. pijnvermindering;

      • 2. beïnvloeding van metabole processen;

      • 3. beïnvloeding van de circulatie;

      • 4. verbetering van de wondgenezing en fractuurgenezing;

      • 5. mobilisering;

      • 6. beïnvloeding van de musculaire tonus;

    • d. Voorlichting

      De student is in staat om over de medische- en dierfysiotherapeutisch-diagnostische gegevens schriftelijk en mondeling te communiceren met de eigenaar van de patiënt, de eventuele verwijzer of andere betrokkenen.

      De student is in staat voorlichting te geven in de preventieve en curatieve sfeer.

3. Opleidingsprogramma

A. Toelatingsvoorwaarden

Het bezit van een getuigschrift als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

B. Opleidingsprogramma:

De opleiding bestaat uit theoretisch onderwijs, dat een tijdsperiode van maximaal twee jaar beslaat, en een stageperiode.

Het theoretisch onderwijs en de stageperiode zijn erop gericht dat de cursist voldoet aan de door de minister vastgestelde eisen die zijn verwoord in de leerdoelen, bedoeld in hoofdstuk 2 van dit leerplan.

– Inrichting van het theoretisch onderwijs

Het onderwijs beslaat een tijdsperiode van maximaal twee jaar. Voordat de cursist wordt toegelaten tot het examen van de opleiding fysiotherapie bij dieren, voldoet deze aan de eisen gesteld in het leerplan van deze opleiding. In het theoretisch onderwijs worden de volgende programmaonderdelen gedoceerd en getoetst:

  • A. Functionele morfologie;

  • B. Fysiologie;

  • C. Ziektekunde van orgaansystemen;

  • D. Farmacologie;

  • E. Zoötechniek;

  • F. Fysiotherapie bij dieren.

– Inrichting stage

De stage is een onderdeel van de opleiding tot dierenfysiotherapeut. De stage heeft tot doel de cursisten in de gelegenheid te stellen hun kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de dierfysiotherapie onder begeleiding te oefenen en te hanteren, zodat zij aan het einde van de opleiding tot dierenfysiotherapeut zelfstandig beroepsmatig kunnen functioneren.

Tijdens de stageperiode, welke geen vast omschreven tijdsperiode omvat, dient de stagiaire ten minste 36 behandelingen te hebben bijgewoond of uitgevoerd. Daarbij wordt ernaar gestreefd dat de werkdiagnose door de betreffende cursist wordt gesteld. Deze handelingen dienen zo veel mogelijk gelijkwaardig verdeeld te worden over de onderdelen hond en paard. Van ten minste twee casus wordt een verslag gemaakt, waaronder minimaal één casus binnen het onderdeel hond en één casus binnen het onderdeel paard.

De stagiaire kan voor de casus hond van een ander stageadres gebruik maken dan voor de casus paard, doch slechts met voorafgaande toestemming van de opleiding kan van meer dan twee stageadressen gebruik gemaakt worden.

– Stagereglement

De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de organisatie van de stage.

De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor het toewijzen van stage adressen.

In samenspraak met de stagebegeleider en de onderwijsinstelling kan de stagiaire een ander stageadres toegewezen worden.

De stagiair dient zich te houden aan de interne regels van de stage-instelling.

De stagiair heeft de verplichting van geheimhouding omtrent al hetgeen hem als geheim is toevertrouwd of waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen.

De stagiaire heeft recht op goede begeleiding.

Bij de stagebeoordeling ‘onvoldoende’ zal de stage in gelijke categorie maar op een ander adres moeten worden overgedaan. Bij herhaald ‘onvoldoende’ is het in belang van alle betrokkenen dat de stagiaire met de stage stopt.

– Bij de stage betrokkenen

Stagiair: een cursist van de onderwijsinstelling die, in de dierfysiotherapie bij dierenpraktijk van de stagebegeleider, onder begeleiding van de stagebegeleider en onder controle van de onderwijsinstelling activiteiten ontplooit ter realisering van de doelstellingen van de stage.

Stagebegeleider: beroepskracht die werkzaam is in en toegelaten is tot het verrichten van dierfysiotherapie en zich bezig houdt met de praktische en patiëntgerichte begeleiding van de stagiaire. De taken van een stagebegeleider zijn in ieder geval:

  • 1. het onder zijn leiding laten verrichten van een onderzoek;

  • 2. het in overleg met de stagiair initiëren van een behandelplan en het begeleiden hiervan;

  • 3. het helpen verwerken en evalueren van probleemsituaties in de relatie met de patiënten;

  • 4. het beoordelen van het functioneren van de stagiair;

  • 5. het bespreken van de stagebeoordeling met de stagiair en een vertegenwoordiger van de onderwijsinstelling.

Onderwijsinstelling: de organisatie welke een opleiding tot dierenfysiotherapeut verzorgt en via een door haar aangewezen vertegenwoordiger contact houdt met de stagiair en de stagebegeleider.

– Einddoel stage

De stagiair kan op een juiste wijze het contact met de patiënt leggen, waardoor de patiënt het onderzoek of de behandeling accepteert. De stagiaire is in staat met behulp van de verstrekte onderzoeksgegevens van de dierenarts zelfstandig anamnese, inspectie en onderzoek af te nemen, of uit te voeren en een behandelingsplan in te stellen of uit te voeren.