Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-12-2014 en zichtdatum 21-11-2024.
Geldend van 19-07-2014 t/m 31-12-2014

Wet van 9 juli 2014, houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en dat van burgers mag worden verwacht dat zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan; dat het tevens wenselijk is nieuwe regels te stellen om de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen; dat burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning; dat de ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen, erop gericht moet zijn dat burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven; dat het in de rede ligt de overheidsverantwoordelijkheid voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie zo dicht mogelijk bij de burger te beleggen; dat het daarom wenselijk is nieuwe regels te stellen inzake de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van personen met een beperking en personen met psychische of psychosociale problemen; dat het voorts wenselijk is dat daarbij zorg wordt gedragen voor een goede toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen en algemene bepalingen

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1.1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

    • algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

    • AMHK: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 4.1.1;

    • begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

    • beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

    • beroepskracht: natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig werkzaam is voor een aanbieder;

    • burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

    • CAK: het CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

    • calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid;

    • cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

    • cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

    • college: college van burgemeester en wethouders;

    • dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan;

    • gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • geweld bij de verstrekking van een voorziening: seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft;

    • huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring;

    • huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger;

    • hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;

    • kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;

    • maatschappelijke ondersteuning:

      • 1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

      • 2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

      • 3°. bieden van beschermd wonen en opvang;

    • maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

      • 1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

      • 2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

      • 3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

    • mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

    • Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    • opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

    • participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

    • persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

    • persoonsgegevens, bijzondere persoonsgegevens, verwerking van persoonsgegevens, bestand, verantwoordelijke en bewerker: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens;

    • Richtlijn 2004/38/EG: Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158);

    • sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

    • toezichthoudende ambtenaar: persoon als bedoeld in de artikelen 4.3.1, 6.1 en 6.2;

    • vertrouwenspersoon: vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, van de Jeugdwet;.

    • vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

    • voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

    • woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

    • zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 2 Personen of rechtspersonen die als vertegenwoordiger als bedoeld in het eerste lid kunnen optreden zijn de curator, de mentor of de gevolmachtigde van de cliënt, dan wel, indien zodanige persoon of rechtspersoon ontbreekt, diens echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de cliënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, diens ouder, kind, broer of zus, tenzij deze persoon dat niet wenst.

Artikel 1.1.2

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 2. Maatschappelijke ondersteuning

§ 1. Opdracht gemeente

Artikel 2.1.1

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 2.1.2

  • 1 De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.

  • 2 Het plan beschrijft de beleidsvoornemens inzake door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen die erop gericht zijn:

    • a. de sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente te bevorderen, alsmede huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden;

    • b. de verschillende categorieën van mantelzorgers, en vrijwilligers, zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger of vrijwilliger uit te voeren;

    • c. vroegtijdig vast te stellen of ingezetenen maatschappelijke ondersteuning behoeven;

    • d. te voorkomen dat ingezetenen op maatschappelijke ondersteuning aangewezen zullen zijn;

    • e. algemene voorzieningen te bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven;

    • f. maatwerkvoorzieningen te bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aan ingezetenen van de gemeente die daartoe op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende in staat zijn;

    • g. maatwerkvoorzieningen te bieden aan personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en beschermd wonen of opvang behoeven in verband met psychische of psychosociale problemen of omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

  • 3 Het plan is erop gericht dat:

    • a. cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

    • b. cliënten die beschermd wonen of opvang ontvangen, een veilige woonomgeving hebben en, indien mogelijk, weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4 In het plan wordt bijzondere aandacht gegeven aan:

    • a. een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, preventie, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

    • b. de samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet met het oog op een zo integraal mogelijke dienstverlening;

    • c. keuzemogelijkheden tussen aanbieders voor degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, waarbij rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van cliënten, in het bijzonder voor kleine doelgroepen;

    • d. de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking;

    • e. de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd, in het bijzonder ten aanzien van de persoon die door het bereiken van een bepaalde leeftijd geen jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet meer kan ontvangen;

    • f. mogelijkheden om met inzet van begeleiding, waaronder dagbesteding, mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te laten blijven;

    • g. de wijze waarop ingezetenen worden geïnformeerd over de personen die kunnen optreden als vertegenwoordiger van een cliënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 5 In het plan wordt aangegeven op welke wijze de gemeente artikel 2.1.7 toepast dan wel de reden om dat artikel niet toe te passen.

  • 6 In het plan wordt aangegeven welke resultaten het gemeentebestuur in de door het plan bestreken periode wenst te behalen, welke criteria worden gehanteerd om te meten hoe deze resultaten zijn behaald en welke outcomecriteria worden gehanteerd ten aanzien van aanbieders.

Artikel 2.1.3

  • 1 De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

  • 2 In de verordening wordt in ieder geval bepaald:

    • a. op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

    • b. op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn;

    • c. welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen;

    • e. ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;

    • f. ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

  • 3 In de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:

    • a. in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;

    • b. vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;

    • c. worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;

    • d. deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

    • e. onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

    • f. worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 4 In de verordening worden regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 2.1.4

  • 1 Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd:

    • a. voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

    • b. voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 2 In de verordening kan de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend worden vastgesteld en kan worden bepaald dat:

    • a. voor personen, behorende tot daarbij omschreven groepen, een daarbij aangegeven korting op de bijdrage voor een algemene voorziening van toepassing is;

    • b. de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget:

      • 1°. verschuldigd is zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en

      • 2°. afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 3 Het totaal van de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget gaat de kostprijs niet te boven. In de verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, waaronder regels over:

    • a. de hoogte,

    • b. de wijze waarop het inkomen en vermogen bij de vaststelling worden betrokken,

    • c. de termijn waarbinnen de verschuldigde bijdrage moet zijn voldaan,

    • d. de wijze van invordering, en

    • e. de uitzonderingsgronden voor het verschuldigd zijn van een bijdrage.

  • 5 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde lid, die betrekking heeft op het in het tweede lid bedoelde vermogen, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.

  • 6 De bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van die voor opvang, vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

  • 7 In de verordening wordt bepaald door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang wordt vastgesteld en geïnd. Het college draagt er zorg voor dat aan het CAK mededeling wordt gedaan van de bijdragen die door de bedoelde instantie zijn vastgesteld, voor zover niet betrekking hebbende op personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Artikel 2.1.5

  • 1 Indien een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, kan bij verordening worden bepaald dat de in artikel 2.1.4 bedoelde bijdrage is verschuldigd door:

    • a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

  • 4 Indien meer dan één persoon een bijdrage is verschuldigd, is ieder der bijdrageplichtigen de bijdrage verschuldigd, met dien verstande dat indien de een heeft betaald, de ander is bevrijd.

Artikel 2.1.6

Bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 2.1.7

Bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

§ 2. Algemene maatregelen en algemene voorzieningen

Artikel 2.2.1

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 2.2.2

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 2.2.3

Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid.

Artikel 2.2.4

  • 1 Het college draagt er in ieder geval zorg voor dat voor ingezetenen:

    • a. cliëntondersteuning beschikbaar is en

    • b. op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is.

  • 2 Het college draagt er zorg voor dat bij de in het eerste lid bedoelde maatschappelijke ondersteuning het belang van betrokkene uitgangspunt is.

§ 3. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 2.3.1

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 2.3.2

  • 1 Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 2 Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3 Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 4 Het college onderzoekt:

    • a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.

  • 5 Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g.

  • 6 Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 7 De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 8 Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 9 Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 2.3.3

In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.

Artikel 2.3.4

Artikel 2.3.5

  • 1 Het college beslist op een aanvraag:

    • a. van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;

    • b. van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.

  • 2 Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 4 Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 5 De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat,

    afgestemd op:

    • a. de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,

    • b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,

    • c. jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,

    • d. onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,

    • e. betaalde werkzaamheden,

    • f. scholing die de cliënt volgt of kan volgen,

    • g. ondersteuning ingevolge de Wet werk en bijstand,

    • h. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

  • 6 Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

Artikel 2.3.6

  • 1 Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 2 Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3 Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 4 Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 5 Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a. voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;

    • b. indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.

Artikel 2.3.7

  • 1 Indien het college heeft beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing aan een woning waarvan de cliënt niet de eigenaar is, dan wel een persoonsgebonden budget daarvoor, is het college dan wel de cliënt, bevoegd zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 2 Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen, stelt het college de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.

  • 3 Het college dan wel de cliënt is niet gehouden de woningaanpassing ongedaan te maken, indien de cliënt niet langer gebruik maakt van de woning.

Artikel 2.3.8

  • 1 De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties.

  • 3 De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 2.3.9

  • 1 Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 te heroverwegen.

Artikel 2.3.10

  • 1 Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:

    • a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

    • b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen,

    • c. de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,

    • d. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden,

    • e. de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 2 Het college bepaalt in de beslissing, bedoeld in het eerste lid, het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.

§ 4. Verhaal van kosten

Artikel 2.4.1

  • 1 Indien het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 2 Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

Artikel 2.4.2

Roerende zaken die aan de cliënt in gebruik zijn verstrekt als onderdeel van een maatwerkvoorziening dan wel zijn aangeschaft met een persoonsgebonden budget, zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, gedurende de periode waarvoor de beslissing, bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6, geldt.

Artikel 2.4.3

  • 1 Behoudens toepassing van artikel 2.4.4, heeft een gemeente voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die jegens de cliënt naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht in verband met het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget.

  • 2 Het verhaal beloopt ten hoogste het bedrag, waarvoor aansprakelijke persoon bij het ontbreken van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de cliënt naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 3 Voor zover de geldswaarde van de maatwerkvoorziening niet kan worden vastgesteld, wordt deze bepaald op een geschat bedrag. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 4 Indien de cliënt in dienstbetrekking werkzaam is, gelden het eerste tot en met derde lid, ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de cliënt, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte persoon, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de cliënt jegens wie naar burgerlijk recht de verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien het in het eerste lid bedoelde feit is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk persoon.

Artikel 2.4.4

  • 1 De Vereniging van Nederlandse Gemeenten kan met verzekeraars een overeenkomst sluiten inhoudende een door die verzekeraars te betalen afkoopsom voor de voor de komende periode ingevolge artikel 2.4.3, eerste lid, te verwachten schadelast tengevolge van de schadeplichtigheid van hun verzekerden.

  • 2 De overeenkomst heeft geen betrekking op de schadelast van een gemeente die voor de aanvang van de onderhandelingen over de bedoelde overeenkomst aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te kennen heeft gegeven van haar bevoegdheid in het eerste lid gebruik te maken.

  • 3 De Vereniging van Nederlandse Gemeenten stelt voor aanvang van de periode waarvoor een afkoopsom is overeengekomen, gemeenten op de hoogte van de totstandkoming van bedoelde overeenkomst.

§ 5. Evaluatie van beleid

Artikel 2.5.1

  • 1 Het college onderzoekt hoe de cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning ervaren en publiceert jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten hiervan.

  • 2 Het college verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling de in het eerste lid omschreven gegevens.

  • 3 Onze Minister draagt er zorg voor dat op basis van de door de gemeente verstrekte gegevens voor 1 januari van het jaar volgend op het in het tweede lid bedoelde tijdstip een rapportage wordt opgesteld en gepubliceerd waarin de gegevens van de gemeenten worden vergeleken.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de inrichting van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.5.2

  • 1 Het college verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de gegevens die hij nodig heeft om de werking van deze wet te kunnen beoordelen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de te verstrekken gegevens, de wijze van verstrekking, de tijdvakken waarop de te verstrekken gegevens betrekking hebben en de tijdstippen waarop de verstrekking plaatsvindt.

Artikel 2.5.3

Het college rapporteert jaarlijks aan de gemeenteraad welke resultaten in het betreffende jaar zijn behaald op basis van de in het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, zesde lid, gestelde resultaten en hierbij uitgaande van de in het plan aangegeven criteria om resultaten te meten en de ten aanzien van aanbieders gehanteerde outcomecriteria.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 2.6.1

  • 1 De colleges werken met elkaar samen, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet aangewezen is.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen colleges met het oog op de samenhangende uitvoering van de aan de colleges en de gemeenteraden bij of krachtens deze wet en andere wetten opgedragen taken samenwerken, uitsluitend indien de noodzakelijke samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat Onze Minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld over de vorm van samenwerking.

  • 3 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Ministers te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

Artikel 2.6.2

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

Artikel 2.6.3

Het college kan de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt mandateren aan een aanbieder.

Artikel 2.6.4

  • 1 Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten.

  • 2 Indien de levering van een voorziening wordt aanbesteed, gunt het college de overheidsopdracht op grond van de naar zijn oordeel economisch meest voordelige inschrijving en maakt in de aankondiging van de overheidsopdracht bekend welke nadere criteria hij stelt met het oog op de toepassing van het criterium economisch meest voordelige inschrijving, waarbij in ieder geval het nadere criterium kwaliteit wordt gesteld.

Artikel 2.6.5

  • 1 De aanbieder aan welke een overheidsopdracht voor het leveren van een voorziening wordt gegund, overlegt met de aanbieder of aanbieders die in opdracht van het college laatstelijk voor hem die voorziening leverden dan wel na hem gaan leveren, over de overname van het betrokken personeel.

  • 2 Het college houdt bij het verlenen van een overheidsopdracht voor het leveren van een maatwerkvoorziening rekening met de mate waarin de aanbieder zorg draagt voor continuïteit in de hulpverlening tussen degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 3 Het college ziet erop toe dat:

    • a. het overleg, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 662 en 663 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; en

    • b. de aanbieder of aanbieders, bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk inspanning leveren om bij het overleg, bedoeld in het eerste lid, de overname van betrokken personeel en het voortzetten van bestaande relaties tussen hulpverleners en cliënten te bewerkstelligen.

Artikel 2.6.6

  • 1 Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van een voorziening artikel 2.6.4 wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het in het eerste lid bepaalde.

  • 3 Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

  • 4 De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 2.6.7

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden bepaald waaronder ingezetenen en maatschappelijke initiatieven bij de uitvoering van het beleid kunnen worden betrokken, het uitvoeren van taken van het college op grond van deze wet daaronder begrepen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:

    • a. welke eisen gelden voor het door ingezetenen en maatschappelijke initiatieven laten uitvoeren van taken van het college;

    • b. op welke wijze en aan de hand van welke criteria de effecten worden geëvalueerd.

  • 3 Het ontwerp van een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 2.6.8

  • 1 Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen vaststelt, aan het college, nadat het college gedurende acht weken in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen.

  • 2 In de aanwijzing wordt een termijn opgenomen waarbinnen het college de uitvoering in overeenstemming heeft gebracht met de aanwijzing.

Hoofdstuk 3. Kwaliteit

Artikel 3.1

  • 1 De aanbieder draagt er zorg voor dat de voorziening van goede kwaliteit is.

  • 2 Een voorziening wordt in elk geval:

    • a. veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt,

    • b. afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt,

    • c. verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

    • d. verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien het niveau van een vorm van maatschappelijke ondersteuning dit vereist, nadere eisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen.

  • 4 Het ontwerp van een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door tenminste een vijfde van het grondwettelijke aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 3.2

  • 1 Indien de aanbieder een voorziening levert als bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdelen e en f, treft de aanbieder:

    • a. een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt;

    • b. een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, indien het niveau van een vorm van maatschappelijke ondersteuning dit vereist, nadere eisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen.

Artikel 3.3

  • 1 De aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

  • 2 De aanbieder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld uit welke elementen een meldcode in ieder geval bestaat.

Artikel 3.4

  • 1 De aanbieder doet bij de toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, onverwijld melding van:

    • a. iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden;

    • b. geweld bij de verstrekking van een voorziening.

  • 2 De aanbieder en de beroepskrachten die voor hem werkzaam zijn, verstrekken bij en naar aanleiding van een melding als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthoudende ambtenaar de gegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover deze voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn.

  • 3 Persoonsgegevens als bedoeld in het tweede lid, ten aanzien waarvan de aanbieder of de beroepskracht op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht, worden uitsluitend zonder toestemming van betrokkene verstrekt, indien deze niet meer in staat is de toestemming te geven dan wel dit noodzakelijk kan worden geacht ter bescherming van cliënten.

Artikel 3.5

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de situaties waarin een aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, in het bezit dient te zijn van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken.

  • 2 Indien de aanbieder of een toezichthoudende ambtenaar redelijkerwijs mag vermoeden dat een beroepskracht niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, verlangt de aanbieder dat die beroepskracht binnen tien weken een verklaring overlegt die niet ouder is dan drie maanden.

  • 3 Indien de aanbieder voor een beroepskracht als bedoeld in het tweede lid bij het verstrijken van de in dat lid genoemde termijn niet in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, neemt de aanbieder zo spoedig mogelijk de maatregelen die noodzakelijk zijn ter bescherming van zijn cliënten.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de situaties waarin een aanbieder die een solistisch werkende natuurlijk persoon is, in het bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, afgegeven op een tijdstip dat niet langer dan drie jaar is verstreken.

Hoofdstuk 4. Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

§ 1. Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

Artikel 4.1.1

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 2. Kwaliteit en rechtspositie

Artikel 4.2.1

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.2

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.3

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.4

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.5

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.6

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.7

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.8

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.9

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.10

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.11

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.12

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.13

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.2.14

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 3. Toezicht en handhaving

Artikel 4.3.1

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.3.2

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.3.3

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4.3.4

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 5. Gegevensverwerking

§ 1. Verwerking van persoonsgegevens

Artikel 5.1.1

  • 1 Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van diens behoefte aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, alsmede persoonsgegevens van diens echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp deze aan de cliënt bieden of kunnen bieden, voor zover deze zijn verkregen in het kader van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, dan wel op grond van artikel 2.3.8, 5.2.2, 5.2.3, 5.2.4 of 5.2.5, en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.1.4, 2.1.5, 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

  • 2 Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de mantelzorger van de cliënt die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp deze aan de cliënt biedt of kan bieden, voor zover deze zijn verkregen van de mantelzorger of van de cliënt en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3 dan wel de uitvoering van de verordening, bedoeld in artikel 2.1.6.

  • 3 Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van andere personen in het sociale netwerk van de cliënt dan die bedoeld in het eerste en tweede lid die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp die deze aan de cliënt bieden of kunnen bieden, voor zover deze zijn verkregen van betrokkene of van de cliënt en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 of 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

  • 4 Het college is voorts, voor zover betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, bevoegd persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de behoefte van de cliënt aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, alsmede persoonsgegevens van diens echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten die noodzakelijk zijn met het oog op een goede afstemming van te verlenen ondersteuning op hulp aan die personen, die het college heeft verkregen ten behoeve van de uitvoering van de taken die bij of krachtens de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening aan het college zijn opgedragen, tevens te verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

  • 5 Het college is voorts, voor zover betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van diens behoefte aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, voor zover deze met toepassing van artikel 5.2.5 zijn verkregen van een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet of van het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

  • 6 Het college is de verantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid.

Artikel 5.1.2

  • 1 Een aanbieder die een maatwerkvoorziening levert en een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, alsmede persoonsgegevens van de mantelzorger van de cliënt met betrekking tot de hulp die deze aan de cliënt biedt of kan bieden, voor zover deze zijn verkregen van het college, van de cliënt of van de mantelzorger en noodzakelijk zijn voor:

    • a. het aan de cliënt leveren van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen waartoe hij zich jegens het college dan wel de cliënt heeft verbonden;

    • b. de uitvoering van artikel 2.1.4 of 2.1.5;

    • c. de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 6.1.

  • 2 Een aanbieder die een algemene voorziening levert, is bevoegd tot het verwerken van de persoonsgegevens van de cliënt, voor zover deze van de cliënt zijn verkregen en noodzakelijk zijn voor:

    • a. het leveren van de algemene voorziening;

    • b. de uitvoering van artikel 2.1.4 of 2.1.5;

    • c. de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 6.1.

  • 3 De aanbieder respectievelijk de bedoelde derde is de verantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 5.1.3

  • 1 Het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, zijn bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, zijn echtgenoot, inwonende minderjarige kinderen en zijn ouders, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor de vaststelling en inning van een bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 of 2.1.5, voor zover deze op grond van artikel 5.2.1, 5.2.2 of 5.2.3 zijn verkregen en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.1.4 of 2.1.5.

  • 2 Het CAK respectievelijk de andere instantie is de verantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.1.4

  • 1 De Sociale verzekeringsbank is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid die noodzakelijk zijn voor het verrichten van betalingen en het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, voor zover deze zijn verkregen van de cliënt dan wel op grond van artikel 5.2.1, 5.2.2 of 5.2.4 en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.6.2.

  • 2 De Sociale verzekeringsbank is de verantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.1.5

  • 1 De toezichthoudende ambtenaren zijn bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, van de cliënt, alsmede persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, betreffende personen die betrokken bij calamiteiten, geweld bij de verstrekking van een voorziening en huiselijk geweld, voor zover deze zijn verkregen bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 6.1 of 6.2, en noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van het toezicht of het nemen van maatregelen ter handhaving van wettelijke voorschriften.

  • 2 De toezichthoudende ambtenaren zijn de verantwoordelijken voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid. De aanbieder en de beroepskrachten die voor hem werkzaam zijn, verstrekken bij en naar aanleiding van een melding als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthoudende ambtenaar de gegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover deze voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn.

Artikel 5.1.6

  • 1 Het AMHK is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid en huiselijk geweld, van personen die betrokken zijn bij huiselijk geweld, voor zover deze zijn verkregen in het kader van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, indien uit de melding redelijkerwijs een vermoeden van huiselijk geweld kan worden afgeleid.

  • 2 Het AMHK is de verantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid.

§ 2. Verstrekking van persoonsgegevens

Artikel 5.2.1

  • 2 Het college is slechts bevoegd tot het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens aan:

    • a. de aanbieder die zich jegens het college heeft verbonden tot het leveren van de maatwerkvoorziening aan de cliënt, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het aan de cliënt leveren van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen waartoe hij zich jegens het college dan wel de cliënt heeft verbonden;

    • b. het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.1.4 of 2.1.5;

    • c. de Sociale verzekeringsbank, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.6.2;

    • d. toezichthoudende ambtenaren, voor zover deze noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van het toezicht of het nemen van maatregelen ter handhaving van wettelijke voorschriften.

Artikel 5.2.2

De aanbieder die een maatwerkvoorziening levert en een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht kosteloos persoonsgegevens van de cliënt, waaronder bijzondere persoonsgegevens, te verstrekken, aan;

  • a. het college, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van artikel 2.1.4, 2.1.5, 2.3.2, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.3;

  • b. het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van artikel 2.1.4 of 2.1.5;

  • c. de Sociale verzekeringsbank, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het verrichten van betalingen en het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2;

  • d. toezichthoudende ambtenaren, voor zover deze noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van het toezicht of het nemen van maatregelen ter handhaving van wettelijke voorschriften.

Artikel 5.2.3

De rijksbelastingdienst is bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het college, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, persoonsgegevens te verstrekken, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.1.4 en 2.1.5.

Artikel 5.2.4

  • 1 Het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, die zijn verkregen ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 2.1.4 of 2.1.5, te verstrekken aan het college, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.1.4 of 2.1.5 door het college.

  • 2 De Sociale verzekeringsbank is bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, die zijn verkregen ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.6.2, te verstrekken aan het college, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.1.4, 2.1.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10 of 2.4.3 door het college.

  • 3 Toezichthoudende ambtenaren zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, die zijn verkregen ten behoeve van de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 6.1, te verstrekken aan het college, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.1.4, 2.1.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10 of 2.4.3 door het college.

Artikel 5.2.5

  • 1 Een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet zijn, voor zover betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het college kosteloos persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, te verstrekken van een verzekerde ingevolge die wet, die zorg als omschreven in die wet ontvangt of heeft ontvangen en in aanvulling of in aansluiting daarop aangewezen is of kan zijn op een maatwerkvoorziening, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10.

  • 2 Het college is, voor zover betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet kosteloos persoonsgegevens te verstrekken van een cliënt, voor zover die persoonsgegevens voor de uitvoering van de taken die bij of krachtens de Zorgverzekeringswet aan de zorgverzekeraar of de zorgaanbieder zijn opgedragen, noodzakelijk zijn.

  • 3 Het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is, voor zover betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het college kosteloos persoonsgegevens te verstrekken van een verzekerde ingevolge die wet, aan wie een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat hij is aangewezen op zorg als bedoeld in die wet, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 of 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10.

Artikel 5.2.6

Derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken, kunnen aan een AMHK deze inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging verstrekken zonder toestemming van degene die het betreft en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep.

Artikel 5.2.7

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald op welke wijze persoonsgegevens worden verwerkt, de technische standaarden voor verwerking daaronder begrepen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, op voordracht van Onze Minister, mede namens Onze Minister van Veiligheid en Justitie, worden bepaald aan welke beveiligingseisen de in dit hoofdstuk bedoelde verwerking van persoonsgegevens voldoet.

Artikel 5.2.8

De cliënt verstrekt de aanbieder die een maatwerkvoorziening levert, een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage waarmee zijn identiteit kan worden vastgesteld.

Artikel 5.2.9

  • 1 Het college, een aanbieder en een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK, een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de Sociale verzekeringsbank, de toezichthoudende ambtenaren, het AMHK, en een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet gebruiken het burgerservicenummer van een persoon bij het verstrekken van persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 5.2.1 tot en met 5.2.5 met het doel te waarborgen dat de in het kader van de uitvoering van deze wet te verwerken persoonsgegevens op die persoon betrekking hebben.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde instanties en personen stellen het burgerservicenummer van betrokkene vast wanneer zij voor de eerste maal contact met betrokkene hebben in het kader van de uitvoering van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

  • 5 Indien aan een persoon geen burgerservicenummer is toegekend:

    • a. nemen de in het eerste lid bedoelde instanties en personen in ieder geval de volgende gegevens van betrokkene in hun administratie op:

      • 1°. achternaam;

      • 2°. voornamen;

      • 3°. geboortedatum, en

      • 4°. postcode en huisnummer van het woonadres, en

    • b. vermelden de in het eerste lid bedoelde instanties en personen de gegevens, bedoeld in onderdeel a, bij het verstrekken van persoonsgegevens met betrekking tot de uitvoering van hun taken.

  • 6 Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan welke beveiligingseisen de gegevensverwerking, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid voldoet.

  • 7 De in het eerste lid bedoelde instanties en personen kunnen van het tweede tot en met vijfde lid afwijken voor zolang dit noodzakelijk is met betrekking tot spoedeisende gevallen. In zodanig geval is het bepaalde krachtens het zesde lid niet van toepassing.

§ 3. Rechten van de betrokkene

Artikel 5.3.1

  • 1 Indien aan het AMHK bij de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, persoonsgegevens worden verstrekt door een ander dan betrokkene, brengt het AMHK betrokkene hiervan zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na het moment van vastlegging van de hem betreffende gegevens, op de hoogte.

  • 2 De in het eerste lid genoemde termijn kan door het AMHK telkens met ten hoogste twee weken worden verlengd, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, en dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van huiselijk geweld te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken.

  • 3 In afwijking van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens kan een AMHK de mededeling, bedoeld in dat artikel, aan de betrokkene achterwege laten voor zover dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van huiselijk geweld te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin het bekendmaken van de identiteit van de persoon die het huiselijk geweld of het vermoeden daarvan heeft gemeld of van de persoon van wie informatie in het kader van het onderzoek is verkregen, achterwege kan blijven.

Artikel 5.3.2

  • 1 Het college, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren en het AMHK verstrekken aan een betrokkene desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van de bescheiden waarover zij met betrekking tot die betrokkene beschikken.

  • 2 Inzage in of afschrift van de bescheiden wordt aan betrokkene geweigerd, indien deze:

    • a. jonger dan twaalf jaren is, of

    • b. de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 3 Indien betrokkene jonger is dan zestien jaren, of de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, worden desgevraagd aan de wettelijke vertegenwoordiger inlichtingen dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden verstrekt, tenzij het belang van betrokkene zich daartegen verzet.

  • 4 Inlichtingen over, inzage in of afschrift van de bescheiden kan worden geweigerd, voor zover de persoonlijke levenssfeer van een ander dan betrokkene daardoor zou worden geschaad dan wel dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, of om een situatie van huiselijk geweld te beëindigen dan wel een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken.

  • 6 De persoon van wie de gegevens zijn opgeslagen, heeft het recht te verzoeken de gegevens te laten corrigeren.

Artikel 5.3.3

  • 1 Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde, verstrekken het college, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren en het AMHK aan anderen dan de betrokkene geen inlichtingen over betrokkene, dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden dan met toestemming van betrokkene.

  • 2 Indien betrokkene minderjarig is, is in plaats van diens toestemming de toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger vereist, indien hij:

    • a. jonger is dan twaalf jaren, of

    • b. de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 3 Onder anderen dan betrokkene zijn niet begrepen degenen van wie beroepshalve de medewerking vereist is bij de uitvoering van de taken van het college, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren en het AMHK.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister, voor zover nodig in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie, kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop een AMHK gegevens verwerkt en over de uitwisseling van gegevens tussen een AMHK en andere AMHK’s en met de raad voor de kinderbescherming, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Artikel 5.3.4

  • 1 Onverminderd artikel 5.3.5 bewaren het college, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren en het AMHK de persoonsgegevens die zij op grond van deze wet met betrekking tot een betrokkene onder zich hebben, gedurende vijftien jaren, te rekenen van het tijdstip van ontvangst of vervaardiging, of zoveel langer als redelijkerwijs in verband met een zorgvuldige uitvoering van hun taken op grond van deze wet noodzakelijk is.

  • 2 Het AMHK bewaart de persoonsgegevens van een gezin waarmee het AMHK bemoeienis heeft gehad, tot het jongste kind van het gezin meerderjarig is geworden, een en ander voor zover aannemelijk gemaakt kan worden dat het bewaren een bijdrage kan leveren aan het beëindigen van een mogelijke situatie van kindermishandeling, of van belang kan zijn voor een situatie waarin een maatregel met betrekking tot het gezag over een minderjarige overwogen dient te worden.

Artikel 5.3.5

  • 1 Het college, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren en het AMHK vernietigen de persoonsgegevens die zij op grond van deze wet met betrekking tot een betrokkene onder zich hebben, binnen drie maanden na een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van degene op wie de persoonsgegevens betrekking hebben.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor zover het verzoek persoonsgegeven betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de verzoeker alsmede voor zover het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet.

  • 3 Het verzoek wordt niet ingewilligd indien het gedaan is door iemand die:

    • a. jonger is dan twaalf jaar, of

    • b. minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 4 In de gevallen, bedoeld in het derde lid, kan het verzoek door een wettelijke vertegenwoordiger worden gedaan.

Artikel 5.3.6

  • 1 In afwijking van artikel 5.3.3, eerste lid, kunnen zonder toestemming van de betrokkene ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid, opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, kinderbescherming of jeugdreclassering aan een ander desgevraagd inlichtingen over de betrokkene of inzage in het dossier worden verstrekt indien:

    • a. het vragen van toestemming in redelijkheid niet mogelijk is en met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek is voorzien in zodanige waarborgen, dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad, of

    • b. het vragen van toestemming, gelet op de aard en het doel van het onderzoek, in redelijkheid niet kan worden verlangd en de gegevens in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen.

  • 2 Verstrekking overeenkomstig het eerste lid is slechts mogelijk indien:

    • a. het onderzoek een algemeen belang dient,

    • b. het onderzoek niet zonder de desbetreffende gegevens kan worden uitgevoerd, en

    • c. voor zover de betrokkene tegen een verstrekking niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt.

  • 3 Bij een verstrekking overeenkomstig het eerste lid wordt daarvan aantekening gehouden in het dossier.

§ 4. Gegevens ten behoeve van integrale dienstverlening

Artikel 5.4.1

  • 1 Het college stemt de wijze waarop het de taken op grond van deze wet uitvoert af met zorgverzekeraars als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, met het oog op de wettelijke taken van die laatsten.

  • 2 Het college en zorgverzekeraars maken afspraken over beleid ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdzorg, welzijn en preventie, teneinde te komen tot een integrale dienstverlening aan cliënten en verzekerden.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de wijze van totstandkoming van de afspraken, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Het college en aanbieders verstrekken aan zorgverzekeraars als bedoeld in de Zorgverzekeringswet uit eigen beweging en desgevraagd kosteloos de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de afspraken, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat overleg omtrent afspraken, bedoeld in het tweede lid, ook plaatsvindt met andere organisaties en instanties dan genoemd in het eerste lid, en kan worden bepaald dat het vierde lid ook van toepassing is ten aanzien van die organisaties en instanties.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de in het vierde lid bedoelde gegevens en standaardisering van de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.

Hoofdstuk 6. Toezicht en handhaving

Artikel 6.1

  • 1 Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 3 Voor zover de toezichthoudende ambtenaar door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader een melding als bedoeld in artikel 3.4, gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 5.2.4.

Artikel 6.2

  • 1 De ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid dienen de toezichthoudende ambtenaren, bedoeld in artikel 6.1, desgevraagd van advies inzake het houden van toezicht en inzake de handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren rapporteren jaarlijks aan Onze Minister omtrent de uitvoering van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet door de toezichthoudende ambtenaren, bedoeld in artikel 6.1, en de effecten daarvan op het niveau van de maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 7. Wijziging andere wetten

Artikel 7.1

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.2

Op procedures inzake de naleving van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen, aangevangen voor inwerkingtreding van artikel 7.1, blijft die wet van toepassing.

Artikel 7.3

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.4

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.5

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.6

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.7

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.8

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.9

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.10

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.11

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.12

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.13

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.14

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.15

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.16

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.17

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.18

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.19

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.20

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.21

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.22

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.23

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.25

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.26

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.27

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.28

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.29

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.30

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.31

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.33

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.34

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.35

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.36

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7.37

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 8. Invoerings- en slotbepalingen

Artikel 8.1

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 8.2

  • 2 Met betrekking tot een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ten aanzien van wie door of namens de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet een besluit is genomen met betrekking tot omvang van de doventolkzorg als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdeel f, waarop hij is aangewezen, verstrekt de zorgverzekeraar onderscheidenlijk de rechtspersoon zo spoedig mogelijk aan het college van de gemeente waarvan betrokkene ingezetene is, gegevens omtrent de inhoud van:

    • a. het in de aanhef bedoelde besluit, alsmede het burgerservicenummer;

    • b. de grondslag waarop het besluit berust.

Artikel 8.3

  • 1 Indien voor een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat hij is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, heeft belanghebbende met ingang van de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, de rechten en verplichtingen met betrekking tot het tot gelding brengen van de aanspraak op zorg die aan het indicatiebesluit waren verbonden, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

  • 2 Indien de uit een indicatiebesluit als bedoeld in het eerste lid voortvloeiende aanspraak op zorg op de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, nog niet tot gelding is gebracht, kan betrokkene de aanspraak in afwijking van het eerste lid slechts tot gelding brengen nadat hij het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze ter zake kenbaar te maken.

  • 3 Indien aan een verzekerde als bedoeld in het eerste lid tot de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een persoonsgebonden budget werd verstrekt, heeft belanghebbende met ingang van die dag jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, recht op een persoonsgebonden budget overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens genoemd artikelonderdeel, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

  • 4 Indien ten aanzien van een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door of namens de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet, een besluit is genomen als bedoeld in artikel 8.2, tweede lid, heeft belanghebbende met ingang van de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, de rechten en verplichtingen met betrekking tot het tot gelding brengen van de aanspraak op zorg die aan dat besluit waren verbonden, gedurende de looptijd van dat besluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

Artikel 8.4

  • 1 Indien voor een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat hij is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 8.1, onderdeel c, heeft belanghebbende met ingang van de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, de rechten en verplichtingen met betrekking tot het tot gelding brengen van de aanspraak op zorg die aan het indicatiebesluit waren verbonden, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip dat niet eerder is gelegen dan de eerste dag van het zesde kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

Artikel 8.5

De Wet marktordening gezondheidszorg is niet van toepassing op handelingen op het gebied van de gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor zover uitgevoerd, al dan niet onder eigen verantwoordelijkheid, door personen, ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3 van die wet of door personen als bedoeld in artikel 34 van die wet, die deel uitmaken van zorg die:

Artikel 8.6

Artikel 8.7

  • 2 Het college treft de algemene voorzieningen als bedoeld in de artikelen 2.2.3 tot en met 2.2.4 voor 1 november van het kalenderjaar waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

  • 3 Het college draagt er zorg voor dat onderzoeken als bedoeld in artikel 2.3.2 kunnen worden uitgevoerd met ingang van 1 november van het kalenderjaar waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden en dat op aanvragen voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget die worden gedaan voor de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, tijdig een besluit wordt genomen.

  • 4 Het college publiceert voor het eerst voor 1 juli van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, de uitkomsten van het in artikel 2.5.1, eerste lid, bedoelde onderzoek en verstrekt gelijktijdig de in artikel 2.5.1, tweede lid, bedoelde gegevens aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling.

  • 5 Het college wijst voor de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Artikel 8.8

  • 1 In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, is de aanbieder voor beroepskrachten als in dat lid bedoeld die op het tijdstip van inwerkingtreden van dat lid voor hem werkzaam zijn en ten aanzien van wie een verklaring omtrent het gedrag is vereist, uiterlijk binnen een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn na dat tijdstip in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag die niet eerder dan drie maanden voor het verstrijken van de vastgestelde termijn is afgegeven. De termijn kan voor verschillende groepen beroepskrachten verschillend worden vastgesteld.

Artikel 8.9

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 2 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 3 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 4 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

Artikel 8.10

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 8.11

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 [Red: Wijzigt deze wet.]

  • 3 [Red: Wijzigt deze wet en de Algemene wet bestuursrecht.]

Artikel 8.12

Deze wet wordt aangehaald als: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

Wassenaar, 9 juli 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M.J. van Rijn

Uitgegeven de achttiende juli 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten