Besluit loonkostensubsidie Participatiewet

[Regeling treedt (deels) in werking per 01-01-2015.]
Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2001 en zichtdatum 26-11-2024.
Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Besluit van 6 oktober 2014 tot het stellen van nadere regels ten aanzien van de verstrekking van loonkostensubsidie (Besluit loonkostensubsidie Participatiewet)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 juni 2014, nr. 2014-0000080869;

Gelet op de artikelen 10c, 10d en 10e van de Participatiewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 augustus 2014, nr. W12.14.0183/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 oktober 2014, nr. 2014-0000112828;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij loonkostensubsidie

  • 1 Een persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie indien die persoon:

    • a. een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;

    • b. over basale werknemersvaardigheden beschikt;

    • c. aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; en

    • d. ten minste vier uur per dag belastbaar is of ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

  • 3 Een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.

Artikel 2. Vaststelling loonwaarde

  • 1 Het college stelt de loonwaarde schriftelijk vast op basis van de feitelijke werkzaamheden op de werkplek van een persoon uit de doelgroep loonkostensubsidie bij de werkgever en met inbreng van de werkgever, die voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan dan wel een dienstbetrekking is aangegaan met die persoon.

  • 2 Het college stelt de loonwaarde vast op basis van een beschreven objectieve methode en deze vaststelling vindt plaats door of onder verantwoordelijkheid van een deskundige. Het college draagt er zorg voor dat de deskundige over voldoende deskundigheid beschikt.

Artikel 3. Nadere regels vaststelling loonwaarde

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de methode ter vaststelling van de loonwaarde. Deze nadere regels betreffen tenminste eisen:

  • a. ten aanzien van de bestanddelen, die worden meegenomen bij de bepaling van de loonwaarde;

  • b. in welke gevallen het een functie betreft, waarbij sprake is van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort; en

  • c. ten aanzien van de wijze waarop de loonwaarde wordt berekend en de bestanddelen daarvan worden gewogen.

Artikel 4. Beoordeling methode van loonwaardebepaling

  • 1 Indien de colleges in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit SUWI voornemens zijn op grond van afspraken over eisen als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, onderdeel i, van het Besluit SUWI, een methode van loonwaardebepaling toe te passen, dan wel voornemens zijn om een methode van loonwaardebepaling te wijzigen, meldt het bestuur van het samenwerkingsverband namens die colleges de desbetreffende methode uiterlijk een maand voorafgaand aan de datum waarop de methode zal worden toegepast, dan wel zal worden gewijzigd, aan Onze Minister.

  • 2 Indien een methode van loonwaardebepaling is gemeld als bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister vast of die methode voldoet aan artikel 2. Indien die methode voldoet aan artikel 2, zijn de op grond van artikel 3 vastgestelde regels niet langer op die methode van toepassing.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het eerste en het tweede lid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 6 oktober 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma

Uitgegeven de veertiende oktober 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten