Besluit beheer politie

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2016 en zichtdatum 21-12-2024.
Geldend van 01-07-2015 t/m 31-12-2016

Besluit van 8 juni 2015, houdende regels over het beheer van de politie (Besluit beheer politie)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 19 februari 2015, nr. 616920;

Gelet op artikel 30, eerste lid, van de Politiewet 2012, artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens en artikel 9, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 april 2015, nr. W03.15.0038/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 3 juni 2015, nr. 638459;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. aandachtsgebieden: het geheel van delictsoorten of clusters van delictsoorten, dadergroepen, aanpakstrategieën of geografische gebieden waarop de activiteiten van de politie kunnen worden gericht;

  • b. horizontale fraude; fraude in het particuliere geld- en goederenverkeer, met een particuliere partij als benadeelde;

  • c. taakaccent: gebied binnen de horizontale fraude, waarop expertise is ontwikkeld;

  • d. beheersplan: het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Politiewet 2012;

  • e. jaarverslag: het jaarverslag, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Politiewet 2012;

  • f. jaaraanschrijving: jaaraanschrijving van Onze Minister waarin aanwijzingen worden gegeven aan de korpschef;

  • g. managementrapportage: rapportage van de korpschef aan Onze Minister waarin wordt ingegaan op de uitvoering van het beheersplan;

  • h. commissies van toezicht op de arrestantenzorg: de commissie, bedoeld in artikel 24;

  • i. arrestantenzorg: zorg voor de huisvesting, veiligheid, verzorging, bejegening en vervoer van ingeslotenen door de regionale eenheid en door een landelijke eenheid in het gebied van die regionale eenheid;

  • j. ingeslotene: de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, alsmede de persoon die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op een politiebureau is ondergebracht;

  • k. politiecellencomplex: een in een gebouw te onderscheiden ruimte waarin één of meer gangen met daaraan grenzend één of meer ruimten liggen die door de politie worden gebruikt voor het insluiten van personen;

  • m. ambtenaren van politie: ambtenaren als bedoeld in artikel 2, onder a, b en c, van de Politiewet 2012.

Hoofdstuk 2. Hoofdlijnen organisatie landelijk korps

Artikel 2

Bij ministeriële regeling worden ambtenaren van politie aangewezen die naast de politiechef deel uitmaken van de leiding van een eenheid.

Artikel 3

  • 1 De regionale eenheden worden als volgt aangeduid:

    • a. de regionale eenheid in het arrondissement Noord-Nederland als: de regionale eenheid Noord-Nederland;

    • b. de regionale eenheid in de arrondissementen Overijssel en Gelderland als: de regionale eenheid Oost-Nederland;

    • c. de regionale eenheid in het arrondissement Midden-Nederland als: de regionale eenheid Midden-Nederland;

    • d. de regionale eenheid in het arrondissement Noord-Holland als: de regionale eenheid Noord-Holland;

    • e. de regionale eenheid in het arrondissement Amsterdam als: de regionale eenheid Amsterdam;

    • f. de regionale eenheid in het arrondissement Den Haag als: de regionale eenheid Den Haag;

    • g. de regionale eenheid in het arrondissement Rotterdam als: de regionale eenheid Rotterdam;

    • h. de regionale eenheid in het arrondissement Zeeland-West-Brabant als: de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant;

    • i. de regionale eenheid in het arrondissement Oost-Brabant als: de regionale eenheid Oost-Brabant;

    • j. de regionale eenheid in het arrondissement Limburg als: de regionale eenheid Limburg.

  • 2 De regionale eenheden zijn onderverdeeld in districten en functionele onderdelen. De districten zijn onderverdeeld in basisteams.

Hoofdstuk 3. Hoofdlijnen organisatie landelijke eenheid

Artikel 4

De volgende diensten maken onderdeel uit van één landelijke eenheid:

  • a. de dienst Nationale recherche;

  • b. de dienst IPOL;

  • c. de dienst Specialistische recherche toepassingen;

  • d. de dienst Speciale interventies;

  • e. de dienst Verkeerspolitie;

  • f. de dienst Waterpolitie;

  • g. de dienst Spoorwegpolitie;

  • h. de dienst Operationele samenwerking; en

  • i. de dienst Koninklijke en diplomatieke beveiliging.

Artikel 5

De dienst Nationale recherche heeft in ieder geval tot taak:

  • a. het binnen vooraf door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden verrichten van onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit die naar aard of organisatie een landelijk of internationaal karakter hebben en die de rechtsstaat in ernstige mate bedreigen;

  • b. het afhandelen van gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken op de door het bevoegd gezag aangewezen aandachtsgebieden van de dienst Nationale recherche en van gecompliceerde rechtshulpverzoeken die niet zijn terug te brengen op een specifieke regionale eenheid of opsporingsinstantie;

  • c. het verrichten van onderzoeken van nationaal belang zoals die door het bevoegd gezag als zodanig zijn aangewezen en die naar aard of methodiek aansluiten bij de dienst;

  • d. het leveren van capaciteit ten behoeve van internationale samenwerkingsverbanden;

  • e. het vervullen van een landelijke expertisefunctie op de voor de dienst Nationale recherche door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden, ten behoeve van het opstellen van criminaliteitsbeeldanalyses en het nationaal dreigingsbeeld alsmede het vervullen van deze functie ter ondersteuning van de bestrijding en voorkoming van zware en georganiseerde criminaliteit en van de operationele onderzoeken van de dienst en andere opsporingseenheden;

  • f. de bestrijding van de productie en verspreiding van XTC, de bestrijding van terrorisme en het verrichten van onderzoeken naar oorlogsmisdrijven.

Artikel 6

De dienst IPOL stelt in opdracht van het College van procureurs-generaal vierjaarlijks een nationaal dreigingsbeeld op ten behoeve van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

Artikel 7

  • 1 Bij de dienst IPOL is een landelijk internationaal rechtshulpcentrum ondergebracht.

  • 2 Het landelijk internationaal rechtshulpcentrum heeft in ieder geval tot taak:

    • a. de registratie van rechtshulpverzoeken ten behoeve van de eenheid, bedoeld in artikel 4, en de bijzondere opsporingsdiensten;

    • b. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken ten behoeve van de eenheid, bedoeld in artikel 4, alsmede de coördinatie van de uitvoering en het toezicht op de kwaliteit van de afhandeling van overige rechtshulpverzoeken ten behoeve van de eenheid, bedoeld in artikel 4;

    • c. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken ten behoeve van de bijzondere opsporingsdiensten;

    • d. het zijn van kennis- en expertisecentrum op het gebied van internationale rechtshulp;

    • e. het beheer van de informatiekanalen, genoemd in de bijlage.

Artikel 8

Bij de dienst IPOL is een onderdeel ondergebracht dat in ieder geval is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens.

Artikel 9

  • 1 Bij de dienst Specialistische recherche toepassingen zijn infiltratieteams en een team operationele ondersteuning ondergebracht.

  • 4 Het team operationele ondersteuning heeft tot taak:

    • a. de selectie en de opleiding van kandidaat-leden van een infiltratieteam;

    • b. algemene en bijzondere ondersteuning in het kader van de taakuitvoering van infiltratieteams, waaronder het verzorgen van tijdelijke identiteiten en fictieve rechtspersonen;

    • c. de coördinatie van internationale rechtshulpverzoeken tot infiltratie, pseudokoop of pseudodienstverlening of stelselmatige inwinning van informatie;

    • d. de registratie van leden van een infiltratieteam alsmede de registratie van bevelen tot infiltratie.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de teams, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10

De dienst Speciale interventies heeft, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen, in ieder geval tot taak:

  • a. het verrichten van planmatige aanhoudingen;

  • b. het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten;

  • c. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden;

  • d. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten;

  • e. andere werkzaamheden waarvoor toestemming is verkregen van Onze Minister.

Artikel 11

  • 1 Het landelijk team forensische opsporing is ondergebracht bij de dienst Operationele samenwerking. Dit team verricht in ieder geval de volgende werkzaamheden:

    • a. het verlenen van assistentie bij grootschalig of bijzonder forensisch onderzoek;

    • b. het verlenen van assistentie bij berging en identificatie van slachtoffers bij rampen of in die gevallen waarin identificatie van slachtoffers technisch bijzondere moeilijkheden oplevert.

  • 2 De korpschef houdt ambtenaren van politie beschikbaar ten behoeve van het landelijk team forensische opsporing. Zij zijn direct inzetbaar.

  • 3 De ambtenaren van politie, bedoeld in het tweede lid, worden door de korpschef aangewezen, waarbij wordt aangegeven welke functie de betrokken ambtenaar in het landelijk team forensische opsporing zal vervullen.

Hoofdstuk 4. Hoofdlijnen organisatie regionale eenheden

Artikel 12

De regionale eenheden beschikken ten behoeve van de uitoefening van de recherchefunctie over voorzieningen op het gebied van:

  • a. tactische recherche;

  • b. technische recherche;

  • c. financiële recherche;

  • d. digitale recherche;

  • e. informatievoorziening.

Artikel 13

  • 3 De regionale eenheden beschikken zelfstandig of samen met één of meer andere regionale eenheden over één of meer observatie-eenheden die zijn belast met de uitvoering van een bevel tot observatie als bedoeld in de artikelen 126g en 126o van het Wetboek van Strafvordering.

  • 4 De regionale eenheden Oost-Nederland, Amsterdam, Rotterdam, Zeeland-West-Brabant en Limburg beschikken ieder binnen de in het derde lid bedoelde observatie-eenheden die zijn belast met de uitvoering van een bevel tot observatie over een capaciteit van ten minste 10 fte om, op basis van een verzoek om rechtshulp, buitenlandse observatieacties te kunnen voortzetten.

Artikel 14

  • 1 De regionale eenheden beschikken ieder over een organisatie van mobiele eenheden ten behoeve van de volgende werkzaamheden:

    • a. het optreden ter handhaving van de openbare orde en hulpverlening in het bijzonder bij grootschalige manifestaties en evenementen;

    • b. het uitvoeren van evacuaties;

    • c. het bewaken en beveiligen van objecten;

    • d. het optreden bij crises en rampen;

    • e. het uitvoeren van zoekacties;

    • f. het aanhouden van ordeverstoorders.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de mobiele eenheden.

Artikel 15

De regionale eenheden beschikken ieder over een staf die ten behoeve van het bevoegd gezag zorg draagt voor de coördinatie van grootschalig politieoptreden.

Artikel 16

  • 1 De regionale eenheden beschikken zelfstandig of samen met één of meer andere regionale eenheden over één of meerdere onderdelen die uitsluitend tot taak hebben, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen, de volgende werkzaamheden uit te voeren:

    • a. het verrichten van planmatige aanhoudingen;

    • b. het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten;

    • c. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden;

    • d. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten;

    • e. andere werkzaamheden waarvoor toestemming is verkregen van Onze Minister.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de onderdelen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17

  • 1 De volgende regionale eenheden beschikken zelfstandig over een team bestrijding middencriminaliteit:

    • a. de regionale eenheid Midden-Nederland;

    • b. de regionale eenheid Noord-Holland;

    • c. de regionale eenheid Amsterdam;

    • d. de regionale eenheid Den Haag;

    • e. de regionale eenheid Rotterdam.

  • 2 De volgende regionale eenheden beschikken tezamen over een team bestrijding middencriminaliteit:

    • a. de regionale eenheden Noord-Nederland en Oost-Nederland;

    • b. de regionale eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg.

  • 3 Met uitzondering van het team in De regionale eenheid Midden-Nederland bestaat een team bestrijding middencriminaliteit in ieder geval uit een onderdeel dat zich richt op het taakveld:

    • a. fraude;

    • b. milieu.

  • 4 Het team middencriminaliteit Midden-Nederland bestaat in ieder geval uit een onderdeel dat zich richt op het taakveld fraude.

  • 5 De teams bestrijding middencriminaliteit hebben tot taak:

    • a. het verrichten van tactische en financiële opsporingsonderzoeken, alsmede het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken, naar vormen van middencriminaliteit;

    • b. het verrichten van zware en middelzware opsporingsonderzoeken, alsmede het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken, naar horizontale fraude binnen het taakaccent;

    • c. het vervullen van een expertisefunctie op het gebied van horizontale fraude en financieel rechercheren;

    • d. het in stand houden van een fraudemeldpunt op het taakaccent;

    • e. het onderdeel dat zich richt op het taakveld milieu heeft als taak het verrichten van tactische opsporingsonderzoeken naar complexe en ketengerelateerde milieudelicten.

Artikel 18

  • 1 De volgende regionale eenheden beschikken zelfstandig over een internationaal rechtshulpcentrum:

    • a. de regionale eenheid Noord-Holland;

    • b. de regionale eenheid Amsterdam;

    • c. de regionale eenheid Den Haag;

    • d. de regionale eenheid Rotterdam.

  • 2 De volgende regionale eenheden beschikken tezamen over een internationaal rechtshulpcentrum:

    • a. de regionale eenheden Noord-Nederland en Oost-Nederland;

    • b. de regionale eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg.

  • 3 Een internationaal rechtshulpcentrum heeft in ieder geval tot taak:

    • a. de registratie van rechtshulpverzoeken;

    • b. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken;

    • c. de coördinatie van de uitvoering en het toezicht op de kwaliteit van de afhandeling van overige rechtshulpverzoeken;

    • d. het zijn van een kennis- en expertisecentrum op het gebied van internationale rechtshulp.

Hoofdstuk 5. Jaaraanschrijving, beheersplan, managementrapportages, jaarverslag en informatieverstrekking

Artikel 19

Onze Minister zendt de korpschef jaarlijks vóór 1 december een jaaraanschrijving. De jaaraanschrijving heeft betrekking op de managementrapportages, bedoeld in artikel 21, eerste lid, op de voorbereidende werkzaamheden door de korpschef ten behoeve van het beheersplan en het jaarverslag en de daarvoor nodige informatie, alsmede op de in artikel 3 van het Besluit financieel beheer politie bedoelde onderwerpen.

Artikel 20

  • 1 In het beheersplan zijn, naast de indeling van de eenheden, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, van de Politiewet 2012, in districten en basisteams, ten minste opgenomen:

    • a. het sterktebeleid waaronder de sterkteverdeling, de organisatie en formatie en de bezetting;

    • b. het personeelsbeleid waaronder de meerjarige strategische personeelsplanning, het beleid op het terrein van leiderschap, loopbaanbeleid, het mobiliteitsbeleid, een divers samengesteld personeelsbestand, het integriteitbeleid en de maatregelen die voortvloeien uit de uitvoering van de vastgestelde CAO;

    • c. het ICT-beleid waaronder het beleid op het terrein van het onderhoud en vernieuwing en de informatieorganisatie;

    • d. het beleid op het gebied van materieel, waaronder inkoop en huisvesting.

  • 2 Onze Minister stelt voor de derde dinsdag van september het ontwerpbeheersplan voor het komende begrotingsjaar op.

  • 3 Het ontwerpbeheersplan wordt als bijlage bij de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de Staten-Generaal gezonden.

  • 4 Onze Minister stelt het beheersplan vast na goedkeuring van de begroting voor hetzelfde jaar van zijn ministerie door de Staten-Generaal.

  • 5 De korpschef meldt een voorgenomen wijziging van de organisatie of formatie, waarvan de gevolgen nog niet in het beheersplan zijn opgenomen en die wijzigingen in de verdeling van de operationele sterkte tot gevolg zal hebben zo spoedig mogelijk, aan Onze Minister.

Artikel 21

  • 1 De korpschef verstrekt aan Onze Minister een 3-maands-, een 6-maands-, 9-maands- en een 12-maandsmanagementrapportage over de uitvoering van het beheersplan. Deze managementrapportages worden telkens uiterlijk op respectievelijk 1 mei, 1 augustus, 1 november en 1 februari verstrekt aan Onze Minister.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde rapportages en het jaarverslag bevatten in ieder geval de onderstaande informatie:

    • a. de omvang van de operationele sterkte, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie en de niet-operationele sterkte alsmede de verdeling van de operationele en de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie;

    • b. het aantal aspiranten alsmede de verdeling van de aspiranten over de onderdelen van de politie.

  • 3 Onze Minister stelt jaarlijks voor 15 mei het jaarverslag over het voorafgaande jaar vast.

  • 4 Het vastgestelde jaarverslag wordt als bijlage bij het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ter informatie aan de Staten-Generaal gezonden.

  • 5 De korpschef toetst in periodieke audits de mate waarin de door hem verwerkte gegevens eenduidig, consistent en volledig zijn.

Artikel 22

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de informatieverstrekking op het terrein van het beheer door de korpschef aan de minister.

Hoofdstuk 6. Ingeslotenen

Artikel 23

  • 1 De korpschef wijst de ambtenaren van politie aan die worden belast met de leiding in de politiecellencomplexen en over de zorg voor de ingeslotenen.

Artikel 24

  • 1 Voor iedere regionale eenheid is er een commissie van toezicht op de arrestantenzorg, bestaande uit onafhankelijke leden, die tot taak heeft:

    • a. toezicht te houden op de arrestantenzorg;

    • b. jaarlijks voor 1 maart rapport uit te brengen aan de korpschef over haar werkzaamheden en bevindingen over het voorgaande jaar;

    • c. gevraagd en ongevraagd aan de korpschef advies uit te brengen en inlichtingen te geven omtrent aangelegenheden betreffende de arrestantenzorg.

  • 2 Onze Minister benoemt, herbenoemt, schorst en ontslaat de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van de commissies.

  • 4 De leden van de commissies ontvangen van de ambtenaren van politie alle door hen gewenste inlichtingen ten behoeve van de in het eerste lid genoemde taak.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling, de werkwijze van, de afstemming tussen en de jaarlijkse rapportage door de commissies alsmede over de benoeming, de herbenoeming, de schorsing en het ontslag en de vergoeding van de leden.

  • 6 De korpschef zendt uiterlijk 15 mei aan Onze Minister de rapporten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, alsmede een verslag over de wijze waarop hij gevolg heeft gegeven aan deze rapporten. De korpschef zendt het verslag in afschrift aan de voorzitters van de commissies.

Hoofdstuk 7. Politielegitimatiebewijs, politiecellencomplex en politielogo

Artikel 25

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het politielegitimatiebewijs en het politiecellencomplex en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het politielogo en de politiehuisstijl.

Hoofdstuk 8. Wijzigings- en slotbepalingen

Artikel 28

  • 1 In afwijking van artikel 24, tweede lid, behouden de voor inwerkingtreding van dit besluit benoemde leden die hoedanigheid tot uiterlijk 1 januari 2016.

  • 2 In afwijking van artikel 24, tweede lid, behouden de voor inwerkingtreding van dit besluit aangewezen voorzitters en plaatsvervangers die hoedanigheid tot de datum waarop Onze Minister hen uit die hoedanigheid ontheft, doch tot uiterlijk 1 januari 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 8 juni 2015

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

Uitgegeven de drieëntwintigste juni 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

Bijlage als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder e

Internationale politiële informatie-uitwisseling vindt plaats:

  • A. door Liaison officiers die organisatorisch onder de eenheid, bedoeld in artikel 4, vallen en werkzaam zijn bij door het Ministerie van Buitenlandse Zaken beheerde ambassades buiten Nederland;

  • B. door buitenlandse verbindingsofficieren, bedoeld in de Regeling Buitenlandse Verbindingsofficieren;

  • C. door tussenkomst van het Nationaal Centraal Bureau Interpol, bedoeld in de artikel 32 van de ICPO-Interpol Constitution and General Regulations;

  • D. door tussenkomst van Bureau Sirene, bedoeld in artikel 108 van de Schengen-uitvoeringsovereenkomst;

  • E. door tussenkomst van Dutch Desk Europol, bedoeld in artikel 1 van de Besluit 2009/371/BJZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (PbEU 2009, L 121).