In deze paragraaf worden de controlewerkzaamheden beschreven met betrekking tot een
aantal specifieke artikelen uit de vigerende regelgeving, waaronder enkele nieuwe
onderwerpen die vanaf 1 juli 2015 uit hoofde van de Woningwet in werking zijn getreden. Het betreft bepalingen inzake:
Over de naleving van deze wettelijke bepalingen heeft de toegelaten instelling verantwoording
afgelegd in onderdeel 5.7 (Verantwoording naleving specifieke wettelijke bepalingen)
van de dVi.
Inzake de hierna genoemde elementen uit de dVi over het verslagjaar zal een oordeel
afgegeven moeten worden. Hieronder wordt per onderdeel een nadere toelichting verstrekt:
-
1.
Onderdeel dVi 5.7.1 (het aangaan van verbindingen)
De accountant stelt vast dat de verantwoording door de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.1 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat alle verbindingen die vanaf 1 juli 2015 door
de toegelaten instelling zijn aangegaan, vooraf zijn goedgekeurd door de minister
(artikel 21 lid 2 van de Woningwet). De controle op de aanwezigheid van voorafgaande goedkeuring bij het aangaan van
verbindingen heeft betrekking op verbindingen als bedoeld in artikel 1 lid 2 onder
a (dochtermaatschappij), b (deelneming in de zin van artikel 24c boek 2 van het BW) en c (duurzame band) van de Woningwet.
Nadere toelichting
|
Op grond van artikel 21 lid 2 van de Woningwet mag de toegelaten instelling geen nieuwe verbindingen aangaan voordat dit is goedgekeurd
door de minister (i.c. de Aw). De accountant dient uitsluitend vast te stellen dat
de verantwoording in onderdeel 5.7.1 van de dVi juist is, hetgeen inhoudt dat de accountant
vaststelt dat alle verbindingen als hierboven gedefinieerd die vanaf 1 juli 2015 zijn
aangegaan, door de minister zijn goedgekeurd. Van de accountant wordt dus niet gevraagd
een inhoudelijk oordeel te hebben over de verbinding (dit oordeel geeft de Aw). Voor
het moment van ‘aangaan’ van de verbinding is het moment waarop de akte bij de notaris
is gepasseerd bepalend.
|
|
Ten behoeve van het bepalen of er sprake is van een ‘duurzame band’ kan het volgende
kader worden gehanteerd dat volgt uit de Woningwet, de memorie van toelichting, het BW en de jurisprudentie. Er is sprake van een duurzame
band wanneer:
|
– de toegelaten instelling stemrechten heeft in de algemene vergadering;
|
– en/of wanneer er sprake is van een bestuurlijke band of financiële band, met dien
verstande dat het uitsluitend verstrekken van financiering niet voldoende is om van
een duurzame band te kunnen spreken;
|
– en/of wanneer de duurzame band uit de statuten van de verbinding (bijvoorbeeld een
dochterstichting) kan worden afgeleid;
|
– en/of wanneer er sprake is van een duurzame band als bedoeld in artikel 2:24c lid 1 BW. Uit de memorie van toelichting op dat artikel kan worden afgeleid dat er een oogmerk
moet bestaan om duurzaam verbonden te zijn. Hiermee wordt e.e.a. afgebakend ten opzichte
van de ‘eenvoudige belegging’;
|
– en/of wanneer er sprake is exclusieve invloed op de benoeming van het bestuur van
de verbinding;
|
– en/of wanneer er sprake is van bezit van 100% van de aandelen.
|
|
Onder duurzame band wordt niet verstaan uitsluitend het hebben van een langdurige
contractuele relatie.
|
-
2.
Onderdeel dVi 5.7.2 (het verschaffen van vermogen aan verbindingen)
De accountant stelt vast dat de verantwoording door de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.2 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat aan verbindingen vanaf 1 juli 2015 door de toegelaten
instelling geen ander vermogen is verschaft dan het vermogen dat zij tot dat tijdstip
aan die onderneming heeft verschaft (artikel 21a lid 2 van de Woningwet) alsmede wanneer dit wel het geval is, dat er in dat geval ontheffing is verleend
zoals bedoeld in artikel 21a lid 3 van de Woningwet. De controle op het verschaffen van vermogen aan verbindingen, heeft betrekking op
verbindingen als bedoeld in artikel 1 lid 2 onder a (dochtermaatschappij), b (deelneming
in de zin van artikel 24c boek 2 van het BW) en c (duurzame band) van de Woningwet.
Nadere toelichting
|
Op grond van artikel 21a lid 2 van de Woningwet mag de toegelaten instelling vanaf 1 juli 2015 geen aanvullend vermogen aan verbindingen
verschaffen. De accountant dient vast te stellen dat de verantwoording in onderdeel
5.7.2 van de dVi juist is, hetgeen inhoudt dat de accountant vaststelt dat er geen
aanvullend vermogen aan verbindingen is verschaft. Indien er sprake is van een ontheffing
zoals bedoeld in artikel 21a lid 3 van de Woningwet kan de accountant een goedkeurend assurance-rapport afgeven. Onder verschaffen van
vermogen wordt in dit verband verstaan het verschaffen van vermogen door middel van
het storten van aandelenkapitaal dan wel door het verstrekken van een financiering.
Anderszins vermogen verschaffen, zoals via verkapt vermogen, schenkingen, e.d. is
per definitie niet toegestaan.
|
|
Ten behoeve van het bepalen of er sprake is van een ‘duurzame band’ kan het kader
dat in de toelichting bij punt 1 is geformuleerd worden gehanteerd.
|
-
3.
Onderdeel dVi 5.7.3 (het verstrekken van garantstellingen aan verbindingen)
De accountant stelt vast dat de verantwoording door de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.3 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat aan verbindingen vanaf 1 juli 2015 de toegelaten
instelling zich niet anderszins voor die onderneming garant heeft gesteld dan zij
tot dat tijdstip heeft gedaan (artikel 21a lid 2 van de Woningwet) alsmede wel wanneer dit wel het geval is, dat er in dat geval ontheffing is verleend
zoals bedoeld in artikel 21a lid 3 van de Woningwet. De controle op het verschaffen van garantstellingen aan verbindingen, heeft betrekking
op verbindingen als bedoeld in artikel 1 lid 2 onder a (dochtermaatschappij), b (deelneming
in de zin van artikel 24c boek 2 van het BW) en c (duurzame band) van de Woningwet.
Nadere toelichting
|
Op grond van artikel 21a lid 2 van de Woningwet mag de toegelaten instelling vanaf 1 juli 2015 geen aanvullende garantstellingen
verstrekken. Voor reeds voor 1 juli 2015 verstrekte garantstellingen geldt dat deze
uitsluitend mogen worden ingezet voor activiteiten die voor 1 juli 2015 zijn aangevangen
dan wel voor activiteiten waarvan uit schriftelijke, uitsluitend op die werkzaamheden
betrekking hebbende, stukken blijkt dat de aanvang daarvan reeds voor 1 juli 2015
was beoogd. De accountant dient vast te stellen dat de verantwoording in onderdeel
5.7.3 van de dVi juist is, hetgeen inhoudt dat de accountant vaststelt dat vanaf 1
juli 2015 de toegelaten instelling zich niet anderszins voor verbindingen garant heeft
gesteld dan zij tot dat tijdstip heeft gedaan. Indien er sprake is van een ontheffing
zoals bedoeld in artikel 21a lid 3 van de Woningwet kan de accountant een goedkeurend assurance-rapport afgeven. Onder garantstelling
wordt hier verstaan elke verklaring dat de toegelaten instelling aansprakelijk is
voor schulden van de verbonden onderneming, anders dan vermindering van de waarde
van het gestorte aandelenkapitaal of de afgegeven lening.
|
|
Ten behoeve van het bepalen of er sprake is van een ‘duurzame band’ kan het kader
dat in de toelichting bij punt 1 is geformuleerd worden gehanteerd.
|
-
4.
Onderdeel dVi 5.7.4 (het aantrekken van middelen)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.4 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat de toegelaten instelling ingevolge artikel 21c lid 1 van de Woningwet vanaf 1 juli 2015 uitsluitend middelen heeft aangetrokken bij instellingen die voldoen
aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 13 lid 1 en 2 van het BTIV en de artikelen 3 en 4 van de Regeling.
Nadere toelichting
|
Op grond van artikel 21c lid 1 van de Woningwet en artikel 13 lid 1 en 2 van het BTIV mag de toegelaten instelling uitsluitend middelen aantrekken bij de volgende partijen:
|
a. Nederlandse overheden;
|
b. Nederlandse banken als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, met ten minste een single A-rating of een daarmee vergelijkbare rating, afgegeven
door ten minste twee van de bij ministeriële regeling te noemen ratingbureaus;
|
c. banken met een vergunning als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, of 2:16, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, met ten minste een single A-rating of een daarmee vergelijkbare rating, afgegeven
door ten minste twee van de bij de Regeling te noemen ratingbureaus;
|
d. professionele beleggers als bedoeld in artikel 1:1, begripsomschrijving van professionele belegger, onderdelen b tot en met
r, van de Wet op het financieel toezicht.
|
|
De ratingbureaus, bedoeld in bovenstaande sub b en c zijn op grond van artikel 3 van de Regeling Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch.
|
|
Op grond van artikel 4 van de Regeling mag de toegelaten instelling verder middelen aantrekken bij instellingen
als bedoeld in bovenstaande sub b,c en d met ten minste een single B-rating afgegeven
door ten minste twee van de bovengenoemde ratingbureaus. De accountant stelt, om te
bepalen of de verantwoording in onderdeel 5.7.4 van de dVi juist is, vast dat aan
deze criteria is voldaan.
|
Het moment waarop de juridische verplichting is aangegaan, geldt als datum per welke
de rating moet worden vastgesteld. Bovenstaande geldt uitsluitend voor middelen die
vanaf 1 juli 2015 zijn aangetrokken.
|
-
5.
Onderdeel dVi 5.7.5 (aangetrokken middelen in relatie tot WOZ waarde)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.5 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat de toegelaten instelling ingevolge artikel 21c lid 2 van de Woningwet vanaf 1 juli 2015 geen middelen heeft aangetrokken indien daarmee het percentage
zoals bedoeld in artikel 13 lid 3 van het BTIV wordt overschreden.
Nadere toelichting
Op grond van artikel 21c lid 2 van de Woningwet en artikel 13 lid 3 van het BTIV mag de toegelaten instelling geen financiële middelen aantrekken indien het totaal
van de aangetrokken financiële middelen hiermee hoger komt te liggen dan 50% van de
WOZ-waarde. Ten behoeve van de controle van de accountant geldt dat de accountant,
om te bepalen of de verantwoording in onderdeel 5.7.5 van de dVi juist is, de aangetrokken
middelen per ultimo verslagjaar moet afzetten tegen de WOZ-waarde per ultimo verslagjaar
zoals opgenomen in het dVi onderdeel 4.2.3.
|
-
6.
Onderdeel dVi 5.7.6 (het vestigen van recht van pand of hypotheek in strijd met de
bepalingen in artikel 21d lid 1 en 2 van de Woningwet)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.6 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat de toegelaten instelling vanaf 1 juli 2015 geen
recht van pand of hypotheek heeft gevestigd dat strijdig is met de bepalingen in artikel 21d lid 1 en 2 van de Woningwet.
Nadere toelichting
Op grond van artikel 21d lid 1 van de Woningwet mag vanaf 1 juli 2015 op niet-DAEB bezit uitsluitend recht van pand of hypotheek
worden gevestigd ten behoeve van de financier (niet ten behoeve van WSW of anderen).
Op grond van artikel 21d lid 2 van de Woningwet mag op DAEB bezit uitsluitend recht van pand of hypotheek worden gevestigd ten behoeve
van het WSW. De accountant stelt, om te bepalen of de verantwoording in onderdeel
5.7.6 van de dVi juist is, vast dat hieraan is voldaan.
|
-
7.
Onderdeel dVi 5.7.7 (zienswijze inzake (her)benoemingen commissarissen en bestuurders)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instellingen in onderdeel
5.7.7 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast of (her)benoemingen van commissarissen en bestuurders
die hebben plaatsgevonden op of na 1 juli 2015 vooraf zijn gegaan door het afgeven
van een zienswijze van de minister voor W&R (in casu: een brief van de Aw met wel/geen
bezwaar). Omdat de procedure voor het aanvragen van de zienswijze eerst kort voor
de inwerkingtreding van de Woningwet beschikbaar was, is door de minister voor W&R bepaald dat (her)benoemingen waartoe
vóór juli 2015 reeds schriftelijk werd besloten, geen zienswijze vergen. In deze gevallen
dient de accountant zich ervan te vergewissen dat het betreffend besluit kan worden
overgelegd. Het betreft hier uitdrukkelijk een overgangssituatie. Benoemingsbesluiten
die op of na 1 juli 2015 zijn of worden genomen vergen te allen tijde de zienswijze,
afgegeven door de Aw.
Nadere toelichting
Op grond van artikel 6 lid 1 van de Regeling dient de toegelaten instelling de minister in staat te stellen een
zienswijze af te geven inzake de benoeming of herbenoeming van een commissaris of
bestuurder. De accountant stelt, om te bepalen of de verantwoording in onderdeel 5.7.7
van de dVi juist is, vast dat hieraan is voldaan.
|
-
8.
Onderdeel dVi 5.7.8 (melding/goedkeuring vervreemding woongelegenheden en maatschappelijk
vastgoed aan derden, voor woongelegenheden niet zijnde aan natuurlijke personen voor
eigen bewoning en toegelaten instellingen, voor maatschappelijk vastgoed niet zijnde
aan huurders en toegelaten instellingen)
De accountant stelt vast dat de verantwoording door de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.8 van de dVi juist is.
De accountant dient hiertoe na te gaan of er in de periode vanaf 1 januari 2015 tot
1 juli 2015 voldaan is aan de verkoopregels, zoals die waren vastgelegd in 11d van het Bbsh, alsmede in MG 2013-02, de Regeling vervreemding woongelegenheden en de wijziging daarvan per 1 oktober 2013. Het gaat dan met name om de meldingsplicht.
Om te bepalen of een vervreemding valt in deze periode, is de datum van het transport
van de onroerende zaak bij de notaris bepalend. Voor de werkzaamheden in deze paragraaf
geldt dat er geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen vervreemding van bestaande
woongelegenheden en de vervreemding van nieuwbouw woongelegenheden.
Om na te gaan of de verantwoording in onderdeel 5.7.8 van de dVi juist is (en derhalve
of is voldaan aan de voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 relevante
regelgeving), dient de accountant:
De accountant dient om vast te stellen dat de verantwoording door de toegelaten instelling
in onderdeel 5.7.8 van de dVi juist is, vervolgens na te gaan of voor de periode vanaf
1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 voldaan is aan de regelgeving omtrent het
vervreemden van woongelegenheden en gebouwen met een maatschappelijke gebruiksbestemming
(als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d van de Woningwet en bijlage 3 en 4 van het BTIV), zoals die zijn vastgelegd in artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet, artikelen 22 t/m 26 van het BTIV en artikelen 9 t/m 12 van de Regeling. Om te bepalen of een vervreemding valt in deze periode, is de datum
van het verkoopcontract bepalend.
Om na te gaan of de verantwoording in onderdeel 5.7.8 van de dVi juist is (en derhalve
of is voldaan aan de voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 relevante
regelgeving), dient de accountant:
-
– Vast te stellen dat conform de bepalingen in artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet en artikel 24 van het BTIV goedkeuring is verleend door de minister bij vervreemdingen van woongelegenheden
aan andere dan natuurlijke personen voor eigen bewoning of toegelaten instellingen,
alsmede bij vervreemding van maatschappelijk vastgoed aan anderen dan de zittende
huurder of een toegelaten instelling. Per 1 november 2011 zijn verkopen van woningen
aan eerstegraads bloed- en aanverwanten (t.b.v. bewoning door deze bloed- en aanverwanten)
van de koper gelijk gesteld aan verkoop aan natuurlijke personen voor eigen bewoning.
Dit is per 1 juli 2015 overgegaan in artikel 25 van het BTIV. Een integrale gegevensgerichte controle op vervreemdingen aan andere dan natuurlijke
personen voor eigen bewoning c.q. toegelaten instellingen maakt onderdeel uit van
deze werkzaamheden waarbij de accountant vaststelt dat aan de voorafgaande goedkeuringsvereiste
is voldaan.
-
9.
Onderdeel dVi 5.7.9 (vervreemding woongelegenheden aan natuurlijke personen voor eigen
bewoning en maatschappelijk vastgoed aan huurders)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.9 van de dVi juist is.
De accountant dient hiertoe na te gaan of er in de periode vanaf 1 januari 2015 tot
1 juli 2015 voldaan is aan de verkoopregels, zoals die waren vastgelegd in 11c van het Bbsh, alsmede in MG 2013-02, de Regeling vervreemding woongelegenheden en de wijziging daarvan per 1 oktober 2013. Om te bepalen of een vervreemding valt
in deze periode, is de datum van het transport van de onroerende zaak bij de notaris
bepalend. Voor de werkzaamheden in deze paragraaf geldt dat er geen onderscheid dient
te worden gemaakt tussen vervreemding van bestaande woongelegenheden en de vervreemding
van nieuwbouw woongelegenheden.
Om na te gaan of de verantwoording in onderdeel 5.7.9 van de dVi juist is (en derhalve
of is voldaan aan de voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 relevante
regelgeving), dient de accountant:
-
1. Vast te stellen dat de toegelaten instelling de bepalingen in artikel 11c van het Bbsh heeft nageleefd. Als verkoop van woongelegenheden aan natuurlijke personen voor eigen
bewoning heeft plaatsgevonden voor een prijs die lager is dan 90% van de onderhandse
verkoopwaarde vrij van huur en gebruik, dan dient er te worden nagegaan of er voldaan
is aan hetgeen hierover is vastgelegd in de Regeling vervreemding woongelegenheden per 1 oktober 2013. De voorwaarden voor ontheffing zijn afhankelijk van de hoogte
van het kortingspercentage en in sommige gevallen is daarbij de hoogte van het huishoudinkomen
van belang. Dit laatste punt dient de accountant bij de werkzaamheden te betrekken.
Ook dient te worden nagegaan of de huishoudinkomenstoets juist is uitgevoerd. Dit
houdt in dat de accountant toetst of de huishoudinkomenstoets is uitgevoerd conform
de systematiek die geldt voor de huishoudinkomenstoets bij woningtoewijzingen. Een
gegevensgerichte deelwaarneming op vervreemdingen van woongelegenheden aan natuurlijke
personen voor eigen bewoning tegen een prijs lager dan 90% van de onderhandse verkoopwaarde
vrij van huur en gebruik maakt onderdeel uit van deze werkzaamheden. De omvang van
de deelwaarneming wordt overgelaten aan het ‘professional judgement’ van de accountant.
Deze zal, mede op basis van risico-inschatting, een verantwoorde omvang van de deelwaarneming
moeten bepalen waarmee, in samenhang met de overige werkzaamheden, tot een deugdelijke
grondslag voor het oordeel wordt gekomen. De populatie waarbinnen de deelwaarneming
moet worden uitgevoerd betreft alle vervreemdingen van woongelegenheden aan natuurlijke
personen voor eigen bewoning tegen een prijs lager dan 90% van de onderhandse verkoopwaarde
vrij van huur en gebruik.
-
2. Vast te stellen dat de toegelaten instelling de regelgeving met betrekking tot de
bepaling van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik bij verkoop van
woongelegenheden aan natuurlijke personen voor eigen bewoning heeft nageleefd. Een
gegevensgerichte deelwaarneming maakt onderdeel uit van deze werkzaamheden. Bij verkoopovereenkomsten
dient er gebruik te zijn gemaakt van een actueel gevalideerd taxatierapport, of de meest recente WOZ-beschikking. Ouder dan 6 maanden afgezet
tegen de datum van de verkoopovereenkomst is niet actueel. In alle gevallen mag het
taxatierapport niet zijn opgesteld door de verkopende makelaar (onafhankelijkheidseis).
De accountant dient om vast te stellen dat de verantwoording door de toegelaten instelling
in onderdeel 5.7.9 van de dVi juist is, vervolgens na te gaan of voor de periode vanaf
1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 voldaan is aan de regelgeving omtrent het
vervreemden van woongelegenheden en gebouwen met een maatschappelijke gebruiksbestemming
(als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d van de Woningwet en bijlage 3 en 4 van het BTIV), zoals die zijn vastgelegd in artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet, artikelen 22 t/m 26 van het BTIV en artikelen 9 t/m 12 van de Regeling. Om te bepalen of een vervreemding valt in deze periode, is de datum
van het transport van de onroerende zaak bij de notaris bepalend. Voor de werkzaamheden
in deze paragraaf geldt dat er geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen vervreemding
van bestaande woongelegenheden en de vervreemding van nieuwbouw woongelegenheden.
Om na te gaan of de verantwoording in onderdeel 5.7.9 van de dVi juist is (en derhalve
of is voldaan aan de voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 relevante
regelgeving), dient de accountant:
-
1. Vast te stellen dat wanneer verkoop van woongelegenheden aan natuurlijke personen
voor eigen bewoning heeft plaatsgevonden voor een prijs die lager is dan 90% van de
getaxeerde leegwaarde of meest actuele WOZ-waarde, er voldaan is aan hetgeen hierover
is vastgelegd in artikel 23 van het BTIV. Vervreemdingen waarbij goedkeuring als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet niet is vereist, zijn in het geval van vervreemdingen aan natuurlijke personen voor
eigen bewoning onder andere afhankelijk van de hoogte van het kortingspercentage en
in sommige gevallen is daarbij de hoogte van het huishoudinkomen van belang. Dit laatste
punt dient de accountant bij de werkzaamheden te betrekken. Ook dient te worden nagegaan
of de huishoudinkomenstoets juist is uitgevoerd, zoals bepaald in artikel 11 van de Regeling. Een gegevensgerichte deelwaarneming op vervreemdingen van woongelegenheden
aan natuurlijke personen voor eigen bewoning tegen een prijs lager dan 90% van de
getaxeerde leegwaarde of meest recente WOZ-waarde maakt deel uit van de werkzaamheden.
De omvang van de deelwaarneming wordt overgelaten aan het ‘professional judgement’
van de accountant. Deze zal, mede op basis van risico-inschatting, een verantwoorde
omvang van de deelwaarneming moeten bepalen waarmee, in samenhang met de overige werkzaamheden,
tot een deugdelijke grondslag voor het oordeel wordt gekomen. De populatie waarbinnen
de deelwaarneming moet worden uitgevoerd betreft alle vervreemdingen van woongelegenheden
aan natuurlijke personen voor eigen bewoning tegen een prijs lager dan 90% van de
getaxeerde leegwaarde of meest actuele WOZ-waarde.
-
2. Vast te stellen dat de toegelaten instelling de regelgeving (artikel 9 van de Regeling) met betrekking tot de bepaling van de waarde bij verkoop van woongelegenheden
aan natuurlijke personen voor eigen bewoning heeft nageleefd. Een gegevensgerichte
deelwaarneming maakt onderdeel uit van deze werkzaamheden. Bij verkoopovereenkomsten
dient er gebruik te zijn gemaakt van een actueel gevalideerd taxatierapport dat voldoet aan de vereisten zoals bepaald in artikel 9 van de Regeling,
of de meest recente WOZ-beschikking. Ouder dan 6 maanden afgezet tegen de datum van
de verkoopovereenkomst is niet actueel. In alle gevallen mag het taxatierapport niet
zijn opgesteld door de verkopende makelaar (onafhankelijkheidseis).
-
3. Vast te stellen dat indien vervreemding van maatschappelijk vastgoed heeft plaatsgevonden
aan de huurder die direct voorafgaand aan de vervreemding het vastgoed huurde, deze
minimaal de getaxeerde leegwaarde of de meest recente WOZ-waarde heeft betaald.
-
4. Vast te stellen dat indien vervreemding van maatschappelijk vastgoed heeft plaatsgevonden
aan de huurder die direct voorafgaand aan de vervreemding het vastgoed huurde en deze
minimaal een prijs betaalt die tenminste gelijk is aan de getaxeerde leegwaarde of
meest recente WOZ-waarde, de waardebepaling conform artikel 9 van de Regeling is geschied.
Nadere toelichting
In artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet is bepaald dat voor vervreemding van onroerende zaken voorafgaande goedkeuring van
de minister vereist is behoudens bij AMvB bepaalde gevallen. In artikel 24 van het BTIV is zijn deze uitzonderingen bepaald. Voor wat betreft de vervreemding van woongelegenheden
zijn de uitzonderingen op de goedkeuringsvereiste als volgt: de vervreemding aan een
andere toegelaten instelling, de vervreemding aan een natuurlijke persoon tegen ten
minste 90% van de getaxeerde leegwaarde of de meest recente WOZ-waarde indien die
persoon een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van die persoon die hierin
zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben en vervreemding onder voorwaarden zoals deze
zijn bepaald in artikel 23 van het BTIV. De accountant dient, om te bepalen of de verantwoording in onderdeel 5.7.9 van de
dVi juist is, vast te stellen of bij vervreemdingen van onroerende zaken waar geen
voorafgaande goedkeuring is vereist, aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan.
|
Verkoop onder voorwaarden
Op 31 januari 2011 heeft de Raad voor de jaarverslaggeving RJ-Uiting 2011-02: ‘Richtlijn
645 Toegelaten instellingen volkshuisvesting' gepubliceerd. In deze Richtlijn wordt
verkoop door de toegelaten instelling van een woning met een terugkoopplicht en verkoop
met een terugkooprecht tegen een prijs die significant lager is dan de verwachte reële
waarde op het terugkoopmoment, niet gekwalificeerd als een verkooptransactie conform
RJ 270 omdat de toegelaten instelling niet alle belangrijke rechten op economische
voordelen alsmede alle belangrijkste risico’s heeft overgedragen aan de koper. Het
is van belang te vermelden dat dergelijke transacties in relatie tot de van toepassing
zijnde regelgeving wel als verkooptransactie kwalificeren zodat de ‘normale’ bepalingen
inzake de juiste toepassing van de kortingspercentages, melding van verkopen en de
bepaling van de waarde bij vervreemdingen van toepassing zijn.
-
10.
Onderdeel dVi 5.7.10 (het vervreemden van aandelen in dochtermaatschappijen)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.10 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat alle vervreemdingen van aandelen in dochtermaatschappijen
door de toegelaten instelling vanaf 1 juli 2015 vooraf zijn goedgekeurd door de minister
(artikel 27 lid 1 sub b van de Woningwet).
Nadere toelichting
Op grond van artikel 27 lid 1 sub b van de Woningwet mag de toegelaten instelling geen aandelen in dochtermaatschappijen vervreemden voordat
dit is goedgekeurd door de minister. De accountant dient, om te bepalen of de verantwoording
in onderdeel 5.7.10 van de dVi juist is, uitsluitend vast te stellen dat alle vervreemdingen
vanaf 1 juli 2015 door de minister (i.c. de Aw) zijn goedgekeurd. Van de accountant
wordt dus niet gevraagd een inhoudelijk oordeel te hebben over de vervreemding (dit
oordeel geeft de Aw).
|
-
11.
Onderdeel dVi 5.7.11 (overdracht of overgang van in stand gehouden ondernemingen)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.11 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat alle gevallen van overdracht of overgang van
de door de toegelaten instelling in stand gehouden onderneming vanaf 1 juli 2015 vooraf
zijn goedgekeurd door de minister (artikel 27 lid 1 sub c van de Woningwet).
Nadere toelichting
Op grond van artikel 27 lid 1 sub c van de Woningwet mag geen overdracht of overgang van door de toegelaten instelling in stand gehouden
onderneming aan een derde plaatsvinden voordat dit is goedgekeurd door de minister
(i.c. de Aw). De accountant dient, om te bepalen of de verantwoording in onderdeel
5.7.11 van de dVi juist is, uitsluitend vast te stellen dat alle gevallen van overdracht
of overgang van onderneming vanaf 1 juli 2015 door de minister zijn goedgekeurd. Van
de accountant wordt dus niet gevraagd een inhoudelijk oordeel te hebben over de overdracht
of overgang van onderneming (dit oordeel geeft de Aw).
|
-
12.
Onderdeel dVi 5.7.12 (juridische scheiding)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.12 van de dVi juist is.
Op grond van artikel 50b van de Woningwet dienen toegelaten instellingen voorafgaand aan de juridische scheiding als bedoeld
in artikel 50a van de Woningwet hiervoor goedkeuring te verkrijgen van de minister (i.c. de Aw). De accountant toetst
ten behoeve van het vaststellen of de verantwoording in onderdeel 5.7.12 van de dVi
juist is, of hieraan is voldaan.
Nadere toelichting
Een juridische scheiding houdt in dat de toegelaten instelling alle activiteiten die
niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang en alle daarmee samenhangende
baten, lasten, activa en passiva, onderbrengt in een of meer woningvennootschappen.
Woningvennootschappen zijn naamloze vennootschappen als bedoeld in artikel 64 van Boek 2 van het Burgerlijke Wetboek of besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 175 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 50b van de Woningwet dient een juridische scheiding voorafgegaan te worden door goedkeuring van de minister
(i.c. de Aw). De accountant dient, om te bepalen of de verantwoording in onderdeel
5.7.12 van de dVi juist is, uitsluitend vast te stellen dat wanneer er sprake is van
een juridische scheiding, deze vooraf is door de minister (i.c. de Aw is goedgekeurd.
Dit betekent dat de accountant de volledigheid dient te onderzoeken in de zin dat
moet worden vastgesteld of er sprake is van een juridische scheiding in het verslagjaar,
alvorens te kunnen vaststellen of deze scheiding vooraf is goedgekeurd.
|
-
13.
Onderdeel dVi 5.7.13 (goedkeuring niet-DAEB investeringen)
De accountant stelt vast dat de verantwoording door de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.13 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat alle niet-DAEB investeringen die vanaf 1 juli
2015 door de toegelaten instelling zijn aangegaan met een bedrag van € 250.000,– of
hoger, vooraf zijn goedgekeurd door de minister (i.c. de Aw) (artikel 44c lid 1 van de Woningwet). Dit drempelbedrag ziet alleen op de controle door de accountant, voor de toegelaten
instellingen gelden de normale wettelijke bepalingen.
Nadere toelichting
|
Op grond van artikel 44c lid 1 van de Woningwet mag de toegelaten instelling geen nieuwe niet-DAEB investeringen aangaan voordat
dit is goedgekeurd door de minister. Het DAEB-begrip is bij wet ingevuld. Alle overige
investeringen dan DAEB, zijn daarmee per definitie niet-DAEB investeringen. Voor het
bepalen van het type investering (DAEB dan wel niet-DAEB) wanneer bovenstaande geen
uitkomst biedt, is vervolgens het doel van de investering van belang. Indien de investering
er bijvoorbeeld op is gericht om niet-DAEB vastgoed te transformeren naar DAEB-woningen,
is er sprake van een DAEB-investering die niet vooraf dient te worden goedgekeurd
door de minister.
|
|
De accountant dient, om te bepalen of de verantwoording in onderdeel 5.7.13 van de
dVi juist is, uitsluitend vast te stellen dat alle niet-DAEB investeringen die vanaf
1 juli 2015 zijn aangegaan (het sluiten van een contract waarmee een financiële verplichting
wordt aangegaan) vooraf door de minister (i.c. de Aw) zijn goedgekeurd. Van de accountant
wordt dus niet gevraagd een inhoudelijk oordeel te hebben over de niet-DAEB investering
(dit oordeel geeft de Aw). De accountant dient wel specifieke aandacht te hebben voor
het overgangsrecht dat hierbij geldt. Dat houdt in dat op grond van artikel 5 van de Regeling sprake is van reeds aangevangen werkzaamheden als er voor 1-7-2015
voor betreffende werkzaamheden aan een omgevingsvergunning is aangevraagd en/of verleend
(blijkend uit de datum van een ontvangstbevestiging van de gemeente van de aanvraag
minus 7 werkdagen), dan wel dat er sprake is van een schriftelijke overeenkomst (contract)
waaruit blijkt dat voor 1-7-2017 een aanvang met de werkzaamheden zal worden gemaakt.
|
-
14.
Onderdeel dVi 5.7.14 (aanbesteding maatschappelijk vastgoed)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.14 van de dVi juist is.
De accountant dient hiertoe na te gaan of de wet- en regelgeving is nageleefd inzake
de aanbestedingsplicht voor maatschappelijk vastgoed uit hoofde van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen
volkshuisvesting dan wel (vanaf 1 juli 2015) uit hoofde van artikel 51 van de Woningwet. Met ingang van 2011 heeft de toegelaten instelling uit hoofde van deze tijdelijke
regeling een aanbestedingsplicht voor maatschappelijk vastgoed. Deze aanbestedingsplicht
is per 1 juli 2015 opgenomen in de Woningwet. Er bestaat inzake de aanbesteding van maatschappelijk vastgoed een eis van meervoudige
aanbesteding hetgeen inhoudt dat er minimaal twee partijen meedingen. De toegelaten
instelling is vrij in de keuze van de aanbestedingsvorm (Europees, openbaar of onderhands).
De tijdelijke regeling en de Woningwet stellen hieromtrent geen nadere regels. Uitsluitend de aanbestedingen boven het bedrag
van € 300.000,– per aanbesteding voor het treffen van voorzieningen aan haar gebouwen
en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, en boven het bedrag van € 1.000.000,–
per aanbesteding voor het doen bouwen van maatschappelijk vastgoed, dienen te worden
gecontroleerd.
-
15.
Onderdeel dVi 5.7.15 (beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen
volkshuisvesting)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.15 van de dVi juist is.
Op 5 september 2012 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
beleidsregels inzake het gebruik van financiële derivaten door toegelaten instellingen
volkshuisvesting gepubliceerd (verder: ‘beleidsregels derivaten’). Deze beleidsregels
zijn op 1 oktober 2012 in werking getreden. Met ingang van die datum mogen er door
toegelaten instellingen uitsluitend nog derivatencontracten worden afgesloten die
voldoen aan de voorwaarden in de artikelen 1 tot en met 7 van die beleidsregels. Op
1 augustus 2013 zijn de gewijzigde beleidsregels derivaten in de Staatscourant gepubliceerd
en op 1 september 2013 zijn deze in werking getreden. De wijzigingen betreffen het
weer toestaan van basisrenteleningen indien dat een bijdrage levert aan het voldoen
aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 8 (2%-punt norm) en artikel 10 (elimineren
toezichtsbelemmerende bepalingen) van de beleidsregels derivaten. Verder zijn leningen
met embedded derivaten niet meer toegestaan. Met deze wijziging van de beleidsregels
derivaten zijn verder de modelovereenkomsten gepubliceerd zoals die gehanteerd dienen
te worden bij het afsluiten van nieuwe derivatentransacties. In artikel 45, derde lid, van de Regeling is bepaald dat de Beleidsregels inzake het gebruik van financiële
derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting hun kracht behouden tot het
moment dat de Aw het reglement inzake het financieel beleid en beheer heeft goedgekeurd.
Op grond van het overgangsrecht (Hoofdstuk II, artikel II, tweede lid van de Woningwet) hebben toegelaten instellingen tot 1 januari 2017 de gelegenheid om dit reglement
op te stellen.
De accountant dient, om te bepalen of de verantwoording in onderdeel 5.7.15 van de
dVi juist is, na te gaan of de derivatentransacties in verslagjaar 2015 zijn toegestaan
conform de beleidsregels en, voor zover van toepassing, of is gehandeld conform het
reglement inzake het financieel beleid en beheer als bedoeld in artikelen 55 en 55a van de Woningwet en artikelen 105, 106 en 107 van het BTIV. De accountant stelt vast dat:
-
1. Er geen andere derivaten zijn afgesloten dan rentecaps en payer swaps, gericht op
het afdekken van opwaartse renterisico’s op bestaande variabele leningen (artikel
4, eerste lid en artikel 7, eerste lid, van de beleidsregels derivaten). Voor de payer
swaps geldt dat de looptijd niet langer is dan het lopende jaar en de eerstvolgende
negen kalenderjaren daarna (artikel 7, tweede lid, van de beleidsregels derivaten).
Voor de rentecaps geldt de algemene bepaling dat de looptijd van het derivaat die
van te hedgen variabele lening niet overtreft (toelichting bij artikel 7 van de beleidsregels
derivaten);
-
2. Financiële derivaten uitsluitend zijn aangetrokken in euro’s, en van financiële instellingen
met minimaal een single A rating of een daarmee vergelijkbare rating, afgegeven door
ten minste twee van de drie ratingbureaus Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch. De
minimale rating van tegenpartijen was op het moment van afsluiten van het derivaat
single A (artikel 4, tweede lid van de beleidsregels derivaten);
-
3. De toegelaten instelling uitsluitend financiële derivaten heeft aangetrokken van een
financiële instelling, als zij door deze instelling in het kader van de zorgplichtregels
van de Wet op het financieel toezicht, in het bijzonder artikel 4:90, als "niet professionele belegger" is beschouwd (artikel 6, eerste lid, van de beleidsregels
derivaten);
-
4. Er in of ten aanzien van de aangetrokken derivatencontracten geen clausules zijn gehanteerd
die op enigerlei wijze de uitoefening van het toezicht op de toegelaten instellingen
kunnen belemmeren (artikel 5, eerste lid, van de beleidsregels derivaten);
-
5. De modelovereenkomst en raamovereenkomst uit de bijlagen I en II bij de beleidsregels
zijn gehanteerd (artikel 5, tweede lid, en artikel 6, tweede lid, van de beleidsregels
derivaten);
-
6. Er geen leningen met embedded derivaten zijn afgesloten anders dan basisrenteleningen
indien deze een bijdrage leveren aan het voldoen aan de verplichtingen uit hoofde
van artikel 8 (2%-punt norm) en artikel 10 (elimineren toezichtsbelemmerende bepalingen)
van de beleidsregels derivaten.
De accountant betrekt bij zijn onderzoek van bovenstaande punten ook de ‘Q&A’ inzake
de beleidsregels derivaten zoals de Aw/het CFV die op zijn website heeft gepubliceerd.
Er is in 2014 twee keer een nieuwe versie van de Q&A op de website van het CFV gepubliceerd
(15 juli en 22 september). Voor dit accountantsprotocol zijn uitsluitend relevant
de wijzigingen die met deze Q&A’s zijn doorgevoerd op de toegestane uitzonderingen
op de hoofdregel dat alle aanpassingen in bestaande contracten als nieuwe transacties
kwalificeren (waarmee aan alle vereisten uit de beleidsregels derivaten voldaan zou
moeten worden). De toegestane uitzonderingen zijn in de Q&A opgenomen onder artikel
7 van de beleidsregels derivaten (opgenomen in onderstaande opsomming).
De accountant stelt vast dat aan de volgende punten uit de Q&A is voldaan:
-
a. Artikel 1a, lid 2 van de beleidsregels derivaten: Vraag: Naar welke onderdelen van
financiële contracten wordt verwezen en wat zijn de criteria waaraan zij dienen te
voldoen? Antwoord: Indien er in andere contracten onderdelen zijn opgenomen die voldoen
aan de definitie onder artikel 1a lid 2 (dus onderdelen waarbij de waarde is afgeleid
van een onderliggende waarde of een referentieprijs), vallen deze onder de definitie
van financiële derivaten in de zin van de beleidsregels. Oftewel ‘embedded derivatives’
vallen ook onder de beleidsregels. Op grond van de gewijzigde beleidsregels derivaten
zijn leningen met embedded derivaten in het geheel niet meer toegestaan, met uitzondering
van basisrenteleningen indien dit een bijdrage levert aan het voldoen van de verplichtingen
uit hoofde van artikel 8 of artikel 10 van de beleidsregels derivaten.
-
b. Artikel 2, derde lid, van de beleidsregels derivaten: Vraag: Wat wordt bedoeld met
‘het sluiten’ van derivaatposities? Antwoord: Met het sluiten van derivatenposities
wordt het ondubbelzinnig unwinden (en verrekenen van de marktwaarde) van de betreffende
derivaten bedoeld. In aanvulling daarop: Indien er sprake is van herstructurering
van derivaten geldt dat het nieuwe (of omgevormde) derivaat aan alle spelregels van
de beleidsregels dient te voldoen. Indien een toegelaten instelling gestructureerde
derivaten bijvoorbeeld wil omzetten in plain vanilla payer swaps geldt er een maximale
looptijd van tien jaar, dient de payer swap gekoppeld te kunnen worden aan een bestaande
variabele lening en gelden ook de andere spelregels conform de beleidsregels inzake
onder meer rating tegenpartijen, zorgplicht, toezichtbelemmerende bepalingen en model
overeenkomsten. Ten aanzien van deze hoofdlijn worden enkele uitzonderingen gemaakt
die zijn opgenomen bij artikel 7 in de Q&A (zie onderstaand bij de een na laatste
hoofdbullet).
-
c. Artikel 4, tweede lid, van de beleidsregels derivaten: Vraag: Wat is de consequentie
als na afsluiten de rating onder de norm komt? Antwoord: Het ratingvereiste in artikel
4, tweede lid, van de beleidsregels geldt op het moment van aangaan van de derivatencontracten.
Indien de rating van de tegenpartij daarna lager wordt dan single A is de toegelaten
instelling niet verplicht deze derivaten af te stoten.
-
d. Artikel 5 van de beleidsregels derivaten: Vraag: Wat wordt verstaan onder toezichtbelemmerende
bepalingen? Antwoord: Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen toezichtsbelemmerende
bepalingen bij bestaande derivatencontracten en bij nieuwe derivatentransacties. In
relatie tot bestaande derivatencontracten is in de gewijzigde beleidsregels derivaten
aangegeven dat alleen de bepalingen in de derivatencontracten die in directe zin de
externe toezichthouders hinderen, als toezichtsbelemmerend kwalificeren. Als toezichtsbelemmerend
worden daarmee uitsluitend gezien de bepalingen in de derivatencontracten die rechtstreeks
verwijzen naar artikel 41 en/of 43 van het Bbsh en/of artikel 70d t/m 70i van de Woningwet 2009. Bij nieuwe derivatentransacties zijn de modelovereenkomsten zoals bedoeld in artikel
5 lid 2 en artikel 6 lid 2 van de beleidsregels derivaten leidend.
-
e. Artikel 7 van de beleidsregels derivaten: Vraag: Is de looptijd van caps slechts beperkt
door de looptijd van de onderliggende variabele leningen? Antwoord: Ja. De bepalingen
in artikel 7, tweede lid, zien alleen op payer swaps. Voor caps geldt de algemene
bepaling in artikel 7, eerste lid dat de looptijd van het derivaat die van de te hedgen
variabele lening niet mag overtreffen.
-
f. Artikel 7 van de beleidsregels derivaten: Vraag: Klopt het dat een payer swap die
ingaat op 1 januari een looptijd heeft van maximaal tien jaar en een payer swap die
op 31 december ingaat maximaal negen jaar? Antwoord: Ja.
-
g. Artikel 7 van de beleidsregels derivaten: Vraag: Klopt het dat er geen payer swaps
mogen worden afgesloten met een ingangsdatum na het lopende kalenderjaar (‘forwards’)?
Antwoord: Ja.
-
h. Artikel 7 van de beleidsregels derivaten: Vraag: Worden aanpassingen in bestaande
contracten die op verschillende wijzen het liquiditeitsrisico kunnen beperken ook
beoordeeld als ‘nieuwe’ contracten? Antwoord: Hoofdlijn is dat alle wijzigingen in
bestaande derivatencontracten na 1 oktober 2012 als een nieuwe derivatentransactie
zijn te kwalificeren, waardoor aan alle spelregels conform de nieuwe beleidsregels
voldaan dient te worden. Uitzonderingen (mits alle overige modaliteiten van het derivaat
ongewijzigd blijven) zijn:
-
○ Het naar achteren schuiven van breakclauses in bestaande derivatencontracten, ook
indien mutual breakclauses daarbij worden gewijzigd in een mandatory breakclause;
-
○ Looptijdverkorting van bestaande derivatencontracten;
-
○ Het in ruil voor bijvoorbeeld een hogere threshold, afkoop CSA, of verwijderen toezichtbelemmerende
bepalingen, aanpassen van de couponrente van het derivaat;
-
○ Het schrappen van toezichtbelemmerende clausules;
-
○ Contractwijzigingen die verplicht zijn op grond van de EMIR. Het is hierbij van belang
dat de toegelaten instelling vaststelt dat de wijzigingen uitsluitend zien op de verplichtingen
vanuit de EMIR en er geen andere contractuele wijzigingen worden doorgevoerd.
-
i. Het met een bank overeenkomen van een CAP op de margin call verplichting, waarmee
een verplichte tussentijdse bijstorting bij een voor de toegelaten instelling negatieve
marktwaarde wordt begrensd tot het maximum. In die gevallen is het ook toegestaan
als het bedrag aan threshold wordt aangepast.
-
j. Uitoefening van swaptions die vóór 1 oktober 2012 zijn afgesloten: Vraag: Is het toegestaan
om swapcontracten aan te gaan die voortvloeien uit swaptions die vóór 1 oktober 2012
zijn afgesloten, indien de aan te gane swapcontracten niet aan alle bepalingen in
de beleidsregels derivaten (zoals ten aanzien van de looptijd van swapcontracten)
voldoen? Antwoord: Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen verkochte (geschreven)
swaptions en gekochte swaptions. Verkochte (geschreven) swaptions: Bij verkochte (geschreven)
swaptions is er sprake van een bestaande contractuele verplichting. Indien de bank
er op de expiratiedatum voor kiest om het swapcontract aan te gaan is de toegelaten
instelling gehouden om de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen. Om die
reden wordt een swapcontract dat niet aan alle bepalingen in de beleidsregels derivaten
voldoet, maar dat voortvloeit uit een verkochte (geschreven) swaption die vóór 1 oktober
2012 is afgesloten, niet als onrechtmatig beschouwd. Gekochte swaptions: Bij een gekochte
swaption geldt dat de toegelaten instelling de vrije keuze heeft om deze op de expiratiedatum
om te zetten in een swapcontract. Het aangaan van swapcontracten die voortvloeien
uit gekochte swaptions die vóór 1 oktober 2012 zijn afgesloten is niet in strijd met
de beleidsregels derivaten indien:
-
○ met inbegrip van de effecten van de aan te gane swapcontracten, wordt voldaan aan
de vereisten van artikel 8 lid 1 van de beleidsregels derivaten. Dit betekent dat
de toegelaten instelling op de ingangsdatum van de aan te gane swapcontracten, met
inbegrip van de effecten van deze swapcontracten, over een buffer dient te beschikken
die tenminste groot genoeg is om aan de uit de derivatenportefeuille voortvloeiende
liquiditeitsverplichtingen ten gevolge van een daling van de vaste rente in de markt
met 2%-punt te kunnen voldoen;
-
○ de aan te gane swapcontracten effectief zijn in het beperken van opwaartse renterisico's
van bestaande variabele leningen;
-
○ er in de aan te gane swapcontracten geen toezichtsbelemmerende clausules zijn opgenomen.
De aan te gane swapcontracten dienen afgesloten te worden onder het regime van de
modelovereenkomsten als bedoeld in de artikelen 5 lid 2 en 6 lid 2.
-
16.
Onderdeel dVi 5.7.16 (beleidsregels verantwoord beleggen: nieuwe beleggingen)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.16 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat indien er sprake is van nieuwe beleggingen die
vanaf 1 februari 2015 zijn aangegaan in het verslagjaar 2015, hierbij de Beleidsregels
verantwoord beleggen door toegelaten instellingen volkshuisvesting zijn nageleefd.
Toelichting:
Op 30 januari 2015 heeft de minister voor W&R de Beleidsregels verantwoord beleggen
door toegelaten instellingen volkshuisvesting gepubliceerd. Deze beleidsregels zijn
op 1 februari 2015 in werking getreden. Op 1 juli 2015 zijn de Woningwet, het BTIV en de Regeling in werking getreden. In het derde lid van artikel 46 van de Regeling is een overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht houdt in dat
de artikelen 1 tot en met 10 van de beleidsregels verantwoord beleggen door toegelaten
instellingen volkshuisvesting van kracht blijven tot het tijdstip waarop de toegelaten
instelling een door de Aw goedgekeurd reglement financieel beleid en beheer heeft
(de uiterste termijn hiervoor is 1 januari 2017). Buiten dit overgangsrecht moeten
toegelaten instellingen uiteraard wel voldoen aan de wettelijke verplichtingen uit
de Woningwet.
Met ingang van 1 februari 2015 mogen er door toegelaten instellingen uitsluitend nog
beleggingen worden aangegaan die voldoen aan de voorwaarden in de artikelen 1 tot
en met 10 van die beleidsregels.
De accountant dient, om te bepalen of de verantwoording in onderdeel 5.7.16 van de
dVi juist is, na te gaan of de aangegane beleggingstransacties in het verslagjaar
2015 zijn toegestaan conform de beleidsregels verantwoord beleggen.
De accountant stelt hiertoe vast dat:
-
1. de vanaf 1 februari 2015 aangegane beleggingstransacties voldoen aan de artikelen
5 tot en met 7 van de Beleidsregels verantwoord beleggen. Dit betekent dat de accountant
voor het verslagjaar 2015 nagaat dat op het moment van aangaan van een beleggingstransactie
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
-
a. dat middelen slechts uitgezet mogen worden bij financiële ondernemingen met tenminste
een A-rating én in een lidstaat zijn gevestigd met een AA-rating;
-
b. dat op einddatum een inleg- of hoofdsomgarantie is afgegeven;
-
c. dat de toegelaten instelling uitsluitend heeft belegd in euro’s;
-
d. dat de looptijd van de beleggingen niet langer dan 5 jaar is;
-
e. dat niet is belegd in aandelen en achtergestelde papieren;
-
f. dat in de contracten geen toezichtbelemmerende bepalingen zijn opgenomen. Toezichtbelemmerende
bepalingen betekent dat geen clausules in beleggingen worden gehanteerd, die op enigerlei
wijze de uitoefening van het toezicht op toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen
kunnen belemmeren;
-
g. dat de toegelaten instellingen die beleggingen gebruiken zich hieromtrent op een transparante,
complete en inzichtelijke wijze verantwoorden in hun jaarverslag zoals beschreven
in artikel 7 van de Beleidsregels verantwoord beleggen.
-
2. de vanaf 1 februari 2015 aangegane beleggingstransacties voldoen aan de volgende vereisten
uit de Q&A van de beleidsregels verantwoord beleggen:
-
a. Artikel 1: Vraag: Wat zijn beleggingen? Antwoord: Onder beleggen wordt verstaan het
tijdelijk uitzetten van middelen die niet voor lopende betalingen benodigd zijn. Alle
andere tegoeden voor zover deze niet genoemd zijn bij de uitzonderingen, genoemd hieronder
in artikelen c t/m w, vallen daarmee onder de beleidsregels. Producten die vergelijkbaar
zijn met aandelen, achtergesteld papier of dusdanige risico’s meebrengen waardoor
zij niet solide zijn, zijn uitgesloten. Beleggingen in fondsen zijn alleen toegestaan
als sprake is van een inleg- of hoofdsomgarantie op einddatum. Leningen u/g in de
vorm van interne financiering worden niet als belegging beschouwd, maar leningen u/g
bij een financiële onderneming zijn beleggingen. Het is ook niet toegestaan te bankieren,
waaronder wordt verstaan: het door de toegelaten instelling of de verbinding aantrekken
van geldelijke middelen, speciaal met het doel die vervolgens aan derden uit te lenen.
Ook is het niet toegestaan uit de eigen bedrijfsreserve vrijgemaakte- of vrij te maken
middelen met het speciale doel die vervolgens aan derden uit te lenen. Lenen aan verbindingen
en/of andere toegelaten instellingen is onder de huidige wet- en regelgeving toegestaan
aan nieuwe verbindingen bij oprichting.
-
b. Artikel 1: Vraag: Wat wordt met tijdelijk bedoeld bij de niet benodigde middelen (artikel
1 lid k)? Antwoord: Het uitgangspunt van de Beleidsregels verantwoord beleggen is
om alle tegoeden onder de werking van de beleidsregels te laten vallen.
-
c. Artikel 1: Vraag: Welke van de hieronder aangegeven typen beleggingen vallen onder
de nieuwe beleidsregels?
-
• Intern financieren (afkoop lening en investeringen). Antwoord: Nee, dit is intern
en valt buiten de beleidsregels.
-
• Interne rekening-courant van de toegelaten instelling. Antwoord: Nee, dit is intern
en valt buiten de beleidsregels.
-
• Spaarrekeningen bij financiële ondernemingen. Antwoord: Ja, dit is extern en valt
daarom binnen de beleidsregels.
-
• (Termijn)deposito’s bij financiële ondernemingen. Antwoord: Ja, dit valt binnen de
beleidsregels.
-
• Call- en Kasgeld u/g bij financiële ondernemingen. Antwoord: Ja, dit valt binnen de
beleidsregels.
-
• Onderhandse beleggingen u/g bij financiële ondernemingen. Antwoord: Ja, dit valt binnen
de beleidsregels.
-
d. Artikel 1: Vraag: De regeling vermeldt dat uitgezette middelen ten behoeve van financiële
derivaten zijn uitgezonderd van de regeling; wordt hiermee bedoeld de verplicht (CSA)
aan te houden liquiditeitsbuffer op basis van het 2%-rentedalingsscenario? Antwoord:
Nee, de 2% buffer die een toegelaten instelling aanhoudt, valt wel onder de Beleidsregels
verantwoord beleggen. De feitelijk gestorte collateral/onderpand echter niet, aangezien
de toegelaten instelling contractueel gehouden is die te voldoen en er dan weinig
aan kan doen indien de derivatenbank op enig moment tijdens de looptijd van het derivaat
bijvoorbeeld niet aan een bepaalde rating voldoet.
-
e. Artikel 1: Vraag: Vallen dochtermaatschappijen en minderheidsdeelnemingen die beleggen
onder de beleidsregels? Antwoord:
-
• Zowel meerderheids- als minderheidsdeelnemingen mogen alleen beleggen volgens de Beleidsregels
verantwoord beleggen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar:
-
• Daar waar de toegelaten instelling een 100% belang heeft in een dochter zijn de Beleidsregels
verantwoord beleggen van kracht;
-
• Ook daar waar sprake is dat een of meerdere toegelaten instellingen gezamenlijk een
100% of meerderheidsbelang (>= 50%) hebben in een dochter zijn de Beleidsregels verantwoord
beleggen van kracht;
-
• Daar waar sprake is van een meerderheids- alsook een minderheidsbelang in een dochter
dan wel deelneming, vallen beleggingen onder de Beleidsregels verantwoord beleggen.
Een toegelaten instelling heeft de verplichting om deze beleggingen, via het uitoefenen
van haar invloed, op een redelijke termijn (5 jaar) in lijn te brengen met de Beleidsregels
verantwoord beleggen via een opgesteld plan van aanpak tot afbouw voor 1 juli 2015
als de belegging materieel is. Materieel is in deze het deelnemingspercentage. Dit
mag een integraal plan van aanpak zijn waarin zowel toegelaten instelling, meerderheids-,
en minderheidsbelangen zijn opgenomen. Tegelijkertijd moet het beleggingsstatuut van
de toegelaten instelling worden toegestuurd. Bij een minderheidsbelang moet ook door
de toegelaten instelling geleverde inspanning zichtbaar zijn in het plan van aanpak.
-
f. Artikel 1: Vraag: In een belegging (‘kleindochter’) heeft de dochter 50% belang in
een verbinding met een derde: 50% of meer valt niet onder de beleidsregel? Is dit
juist? Antwoord: Dit is niet juist en valt wel onder beleidsregels....
-
g. Artikel 1: Vraag: Een (100%) kleindochter van een toegelaten instelling participeert
voor 50% in een VOF. De ‘kleindochter’ heeft een financiering (tegen marktconforme
voorwaarden) verstrekt aan de VOF. Past dit binnen de Beleidsregels Verantwoord Beleggen
en de Nieuwe Woningwet? Antwoord: de toegelaten instelling dient een plan van aanpak
op te stellen;
-
h. Artikel 1: Vraag: Een toegelaten instelling neemt via een dochter voor 50% deel (vennoot)
in een VOF (andere 50% is in handen van een bouwer), die tot doel heeft het ontwikkelen
en doen realiseren van woningen, appartementen voor de koop- en huursector, etc. Antwoord:
de toegelaten instelling dient een plan van aanpak op te stellen.
-
i. Artikel 1: Vraag: Een toegelaten instelling heeft een financieel belang middels preferente
aandelen ter voldoening van een door de minister in 2013 gestelde voorwaarde voor
goedkeuring voor afsplitsing DAEB en niet-DAEB bezit. Is het juist, dat deze belegging
niet als onrechtmatig wordt gezien en dat geen plan van aanpak geschreven moet worden
vanwege de in 2013 verleende goedkeuring door de minister in deze specifieke casus?
Antwoord: Een toegelaten instelling neemt voor 1/3 deel (stille vennoot) aan een C.V.
(andere 2/3 in handen van twee andere toegelaten instellingen), die tot doel heeft
het ontwikkelen en doen realiseren van studentenwoningen.
-
j. Artikel 1: Vraag: In deze situatie is sprake van interne verbindingen tussen collega
toegelaten instellingen. Antwoord: Daarom zijn de beleidsregels niet van toepassing
voor de financiering van de C.V. De C.V. dient zichzelf wel aan de beleidsregels te
houden.
-
k. Artikel 1: Vraag: Een toegelaten instelling neemt voor 1/4 deel in een stichting (andere
deel samen met drie andere toegelaten instellingen), die tot doel heeft de exploitatie
en het beheer van woonwagen(locaties). Antwoord: Ook in deze situatie is sprake van
interne verbindingen tussen collega toegelaten instellingen. Daarom zijn de beleidsregels
niet van toepassing voor de financiering van de stichting.
-
l. Artikel 1: Vraag: Vallen leningen u/g, betrekking hebbende op financiering van een
lease depot onder de werking van genoemde beleidsregels? Antwoord: Een financial lease
depot is geen belegging zoals bedoeld binnen de beleidsregels.
-
m. Artikel 1: Vraag: Vallen leningen u/g, betrekking hebbende op Woonbench onder de werking
van genoemde beleidsregels? Antwoord: Woonbench is geen belegging zoals bedoeld binnen
de beleidsregels.
-
n. Artikel 1: Een toegelaten instelling heeft in 2007 een achtergestelde lening vertrekt
aan een collega toegelaten instelling. Kan deze lening gezien worden als een collegiale
financiering, waardoor geen plan van aanpak opgesteld behoeft te worden? Antwoord:
Ja.
-
o. Artikel 1: Vraag: Een toegelaten instelling heeft aandelen in Woningnet t.b.v. van
de BTW vrijstelling. Aandelen is een vorm van beleggen. Voldoet deze belegging aan
de voorwaarden beschreven in de beleidsregels? Antwoord: De aandelen zijn aandelen
om het bezit te verdelen (immers Woningnet is een samenwerkingsverband van enkele
toegelaten instellingen) en niet om er geld aan te verdienen. Daarom kwalificeren
deze aandelen niet als beleggingen conform de beleidsregels.
-
p. Artikel 1: Vraag: Vallen Rabobank ledencertificaten onder de werking van genoemde
beleidsregels? Antwoord: Ja.
-
q. Artikel 1: Vraag: Kunt u aangeven of diverse koopconstructies (koopgarant, koopcomfort,
koop-startersregeling e.d.) onder de beleidsregel verantwoord beleggen vallen? Antwoord:
Daar dit allen regelingen zijn die onder bepaalde voorwaarden huurders faciliteren,
vallen deze regelingen niet onder de Beleidsregels verantwoord beleggen. De vorderingen
c.q. reserves die een toegelaten instelling eventueel moet aanhouden voor de terugkoopplicht/recht
valt wel onder de beleidsregels.
-
r. Artikel 1: Vraag: Sommige toegelaten instellingen hebben WIF-leningen, WIF-certificaten.
Kunt u aangeven of u duidelijkheid kunt verschaffen over deze ‘beleggingen’? Antwoord:
Het WIF is een toegelaten instelling. De WIF-certificaten en collegiale leningen hoeven
niet te voldoen aan deze beleidsregels.
-
s. Artikel 1: Vraag: Een paar van onze klanten hebben DIGH-garanties in haar portefeuille.
Kunt u duidelijkheid verschaffen of DIGH onder de beleidsregels valt? Antwoord: Het
DIGH valt niet onder de beleidsregels.
-
t. Artikel 1: Vraag: Vallen afgegeven garanties onder de beleidsregels? Antwoord: Nee,
afgegeven garanties vallen niet onder de beleidsregels.
-
u. Artikel 1: Vraag: Zijn contingent convertibles toegestaan bij toegelaten instellingen?
Antwoord: Uit de beleidsregels vloeit voort dat contingent convertibles niet zijn
toegestaan bij toegelaten instellingen.
-
v. Artikel 4: Vraag: Artikel 4 lid 2 (van de beleidsregels) geeft aan dat toegelaten
instellingen die beleggingen gebruiken in het bezit moeten zijn van een beleggingsstatuut.
Dit beleggingsstatuut kan volgens de toelichting op artikel 4 onderdeel zijn van het
treasurystatuut. Is het correct dat een toegelaten instelling, die in haar treasurystatuut
vastlegt niet te beleggen, maar uitsluitend dagelijks opvraagbare saldi bij haar bankiers
(met een minimale rating van A) aanhoudt, geen verdere uitwerking aan het beleggingsstatuut
behoeft te geven? Antwoord: Nee, een toegelaten instelling kan de inhoudelijke bepalingen
uit de Beleidsregels verantwoord beleggen of letterlijk overnemen in het beleggingsstatuut,
of kort aangeven in het beleggingsstatuut dat de beleidsregels het kader zijn en vervolgens
deze opnemen in een bijlage bij het statuut. Een toegelaten instelling kan er ook
voor kiezen om in haar treasurystatuut inderdaad op te nemen dat zij conform de Beleidsregels
verantwoord beleggen niet belegt en de beleidsregels beleggen in een bijlage opnemen,
dan is een apart beleggingsstatuut naast het treasurystatuut niet noodzakelijk. Verder
geeft artikel 4 lid 2 en ook de toelichting op dit artikel aan dat: ‘De toegelaten
instellingen die beleggingen gebruiken dienen een beleggingsstatuut te hebben’. In
dit beleggingsstatuut dient de bepaling opgenomen te zijn dat near banking activiteiten,
zijnde het aantrekken van middelen met als specifiek doel deze uit te zetten bij een
andere partij, niet zijn geoorloofd. De ILT ziet toe op de aanwezigheid van deze bepaling
in het beleggingsstatuut. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur en het intern
toezichthoudend orgaan van de toegelaten instelling om er op toe te zien dat near
banking activiteiten niet plaatsvinden.
-
w. Artikel 5; Vraag: Indien een financiële onderneming uit meerdere onderdelen bestaat
waarop geldt dan de rating? Antwoord: In de toelichting op de beleidsregels staat
opgenomen dat het uitzetten van middelen bij financiële ondernemingen met een bepaalde
minimumrating betrekking heeft op de partij waar de middelen daadwerkelijk worden
uitgezet en niet op een eventuele tussenpersoon. Deze eisen gelden voor een bank in
zijn totaliteit, niet voor elk filiaal afzonderlijk. Beleggingen in fondsen zijn alleen
toegestaan als er sprake is van een inleg- of hoofdsomgarantie op de einddatum. Daarentegen
staat in de toelichting op de beleidsregels ook opgenomen dat de onderliggende ratings
ook van belang zijn. Om verwarring te voorkomen heeft de rating uit deze beleidsregels
betrekking op de bank, dan wel het onderdeel van de bank waar de middelen daadwerkelijk
worden uitgezet.
-
x. Artikel 5: Vraag: In de beleidsregels staat dat beleggingen in fondsen alleen zijn
toegestaan als er sprake is van een inleggarantie op de einddatum. Hoe kan dit worden
geïnterpreteerd? Antwoord: De zin ‘beleggingen in fondsen zijn alleen toegestaan als
er sprake is van een inleggarantie op de einddatum’ is abusievelijk in de toelichting
van artikel 5 opgenomen. Deze zin wordt verwijderd bij een eerste wijziging van de
beleidsregels. Als er geen einddatum is (en de onderliggende beleggingen voldoen aan
de regeling), dan is fondsbeleggen wel toegestaan.
-
y. Artikel 5: Vraag: Zijn de toegestane beleggingen inderdaad beperkt tot waardepapieren
met expliciete hoofdsomgarantie bij financiële ondernemingen? Zo nee, welke typen/soorten
beleggingen zijn dan naast waardepapieren ook toegestaan? Antwoord: De beleidsregels
bevatten geen uitputtende lijst van beleggingen die niet voldoen. Het doel van de
beleidsregels is om risicovolle beleggingen en beleggingen met toezichtbelemmerende
bepalingen te voorkomen, zodat solide beleggingen resteren. Maar een spaartegoed of
kaskrediet met een bank vallen ook onder de definitie van beleggen als bedoeld in
de beleidsregels.
Ter toelichting op het begrip ‘toezichtbelemmerende bepalingen’: hiervoor geldt dat
uitsluitend de bepalingen in de contracten die rechtstreeks verwijzen naar artikel 41 en/of 43 van het Bbsh en/of artikel 70d t/m 70i van de Woningwet 2009 worden bedoeld, zoals dit ook geldt voor derivatencontracten.
-
z. Artikel 5: Vraag: Wordt met ‘hoofdsomgarantie’ bedoeld binnen de beleidsregels dat
(1) de hoofdsom van de belegging op einddatum niet afhankelijk mag zijn van een koers
(aandeel), of (2) dat de hoofdsom te allen tijde (gedurende de hele looptijd) is gegarandeerd
ook bij een eventueel faillissement? Antwoord: In de toelichting op de beleidsregels
is opgenomen wat onder risicomijdend beleggen wordt verstaan. Te weten: dat iedere
belegging waarbij de terugbetaling van de inleg of de hoofdsom op einddatum is gegarandeerd
door een financiële instelling. Ook geeft de toelichting aan dat het wenselijk is
om met de tegenpartij afspraken te maken waarin tussentijds directe opeisbaarheid
van de uitgezette middelen in die situatie wordt geregeld zonder een boeteclausule.
Het geval van een faillissement is een bijzondere situatie. De beleidsregels geven
aan dat de hoofdsomgarantie op ieder moment opeisbaar moet zijn en zonder boeteclausule.
In geval van een faillissement verwachten wij dan ook dat de hoofdsomgarantie opeisbaar
is.
-
17.
Onderdeel dVi 5.7.17 (beleidsregels verantwoord beleggen: bestaande beleggingen)
De accountant stelt vast dat de verantwoording van de toegelaten instelling in onderdeel
5.7.17 van de dVi juist is.
De accountant stelt hiertoe vast dat de beleggingen die op 1 februari 2015 aanwezig
waren bij de toegelaten instelling, voldeden aan de Beleidsregels verantwoord beleggen
door toegelaten instellingen volkshuisvesting.
Nadere toelichting:
De op 1 februari 2015 bestaande beleggingen dienen te voldoen aan de voorwaarden genoemd
in lid 1 en aan de vereisten van lid 2, zoals hierboven benoemd in de toelichting
bij onderdeel 16 van Rubriek B. Indien de beleggingen op 1 februari 2015 niet voldoen,
dan stelt de accountant vast dat de toegelaten instelling een plan van aanpak tot
afbouw heeft toegestuurd naar de Aw en dat de Aw dit plan van aanpak tot afbouw heeft
goedgekeurd. De accountant controleert ook of de bestuursverklaring juist is ingevuld
door de toegelaten instelling. Dat betekent dat de accountant controleert of de toegelaten
instelling op de juiste wijze heeft aangegeven of zij wel of niet voldoet aan de beleidsregels.
|
-
18.
Onderdeel dVi 5.7.18 (Verhuur van woongelegenheden via derden)
De accountant stelt vast dat de verantwoording in onderdeel 5.7.18 van de dVi juist
is.
De accountant stelt hiertoe vast of er in het verslagjaar nieuwe overeenkomsten zijn
gesloten inzake verhuur van woongelegenheden via derden (intermediaire verhuur) en
zo ja, of in deze overeenkomsten de toegankelijkheid van de verhuuradministratie van
deze derde partij zodanig is geregeld dat de juistheid en volledigheid van de verhuringen
kan worden vastgesteld, zoals bepaald in artikel 58 van het BTIV.