4.3. Materialiteit (betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en rapporteringstolerantie)
Voor een 22-tal onderdelen van de dVi (zie verder paragraaf: Onderdelen assurance-rapport)
wordt per onderdeel een oordeel van de accountant gevraagd. Voor al deze onderdelen
geldt een betrouwbaarheidsnorm van 95% en een rapporteringstolerantie van 0%. Dit
betekent dat de accountant alle geconstateerde afwijkingen toelicht in een aparte
paragraaf in het assurance-rapport (‘Overige aangelegenheden’), ook als dit geen invloed
heeft op het afgegeven oordeel. Aanpassingen in de cijfers, zoals deze zijn gecommuniceerd
vanuit CorpoData aan de toegelaten instelling, die samenhangen met de aanpassingen
door CorpoData over het verslagjaar 2015 hoeven niet vermeld te worden in het assurance-rapport.
De norm ten aanzien van de nauwkeurigheid (materialiteit) is voor de dVi-onderdelen
1 tot en met 19 en 22 (per onderdeel) weergegeven in de paragraaf ‘Onderdelen assurance-rapport’.
Bij de dVi-onderdelen 20 en 21 dient de accountant een deelwaarneming uit te voeren
die mede als basis geldt om een oordeel te formuleren. In de tabel ‘Vertaling naar
oordeel’ hierna is aangegeven op welke wijze met de bevindingen moet worden omgegaan
in relatie tot het te formuleren oordeel over het betreffende dVi-onderdelen 20 en
21. De percentages hebben bij beide onderdelen betrekking op aantallen (toewijzingen).
Tabel: Vertaling naar oordeel
|
Goedkeurend
|
Met beperking
|
Oordeelonthouding
|
Afkeurend
|
Fouten in de verantwoording
(% fout op onderdeel)
|
≤ 1%
|
> 1% en ≤ 3%
|
Nvt
|
> 3%
|
Onzekerheden in de controle
|
≤ 3%
|
> 3% en ≤ 10%
|
> 10%
|
Nvt
|
Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo).
In de benadering van de onzekerheid wordt de weging op basis van professional judgment
bepaald. De toepassing van de tabel ‘Vertaling naar oordeel’ is per onderdeel aangegeven
(zie onderdelen 20 en 21).
Fout- en onzekerheidsdefinities
Bij deze tabel worden de volgende fout- en onzekerheidsdefinities gehanteerd. Van
een fout in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde
onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) post niet in overeenstemming is met
één of meer aspecten van de wet- en regelgeving. Fouten worden in absolute zin opgevat,
saldering van fouten is daarom niet toegestaan.
Van een onzekerheid in het onderzoek is sprake als er onvoldoende (controle-) informatie
beschikbaar is om een (gedeelte van een) post als goed of fout aan te merken. Kortom
als onzekerheid bestaat over het wel of niet voldoen aan de wet- en regelgeving. Bij
fouten in de verantwoording kan onderscheid gemaakt worden in incidentele en structurele
fouten. Van een incidentele (geïsoleerde) fout is sprake als het een toevallige fout
betreft. Kenmerkend voor incidentele fouten is dat in principe geen herhaling optreedt
van de geconstateerde fout. Hierbij dient de accountant de bepaling uit NBA Standaard
530.13 (Het gebruikmaken van steekproeven bij een controle) in acht te nemen. Van
een structurele fout is sprake als de oorzaak van de fout is gelegen in (onderdelen
van) het systeem van uitvoering, waardoor fouten met een (zeker) herhalingskarakter
(kunnen) optreden. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op onzekerheden
in de controles. Voor een adequate onderbouwing van het oordeel is het noodzakelijk
dat de accountant fouten en onzekerheden zoveel mogelijk kwantificeert.
4.5. Onderdelen assurance-rapport cijfermatige verantwoording
Inzake de hierna genoemde elementen uit de dVi over het verslagjaar, inclusief verantwoording
omtrent woningtoewijzingen, zal een oordeel afgegeven moeten worden. Hieronder wordt
per onderdeel een nadere toelichting verstrekt waarbij tevens wordt ingegaan op de
nauwkeurigheid van de uit te voeren werkzaamheden:
1. Onderdeel dVi 2.1 – Ontwikkeling vastgoedportefeuille
De accountant stelt vast:
-
a. De juistheid en volledigheid van de aantallen woongelegenheden zoals verantwoord in
onderdeel 2.1 (met uitzondering van de huurwoongelegenheden die in het verslagjaar
nieuw zijn ontstaan uit transformatie van kantoorgebouwen en overige gebouwen zonder
woonfunctie) van de dVi;
-
b. De juiste rubricering van de woongelegenheden conform de toelichting bij onderdeel
2.1 van de dVi zoals opgenomen in ‘Toelichting op de Verantwoordingsinformatie (dVi)
verslagjaar 2016’.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden
van respectievelijk 1% en 3% van het totaal aantal woongelegenheden, met een ondergrens
van 10 woongelegenheden. De regel ‘verbeteringen > € 20.000’ is uitgezonderd van de
controle door de accountant.
Nadere toelichting:
|
Punt a: De controle richt zich uitsluitend op het totaaloverzicht (en dus niet per
gemeente). De juiste verdeling naar DAEB en niet DAEB is wel onderdeel van de controle.
De materialiteit wordt bepaald o.b.v. het totaal aantal woongelegenheden ultimo het
verslagjaar. Deze materialiteit voor DAEB en niet DAEB afzonderlijk hanteren. Van
deze controle en rapportering in het assurance-rapport zijn uitgesloten de uitsplitsing
van huurwoningen die in het verslagjaar zijn ontstaan als gevolg van transformatie
van gebouwen zonder woonfunctie. Deze aantallen zijn reeds opgenomen in het totaaloverzicht.
|
Punt b: De controle op de juiste rubricering richt zich zowel op de horizontale als
de verticale verdeling binnen overzicht 2.1.
|
De ondergrens qua materialiteit van 10 woongelegenheden geldt indien het toepassen
van de genoemde percentages zou leiden tot een lager aantal woongelegenheden dan 10.
De materialiteit wordt (bij kleinere toegelaten instellingen) dus nooit lager dan
10 woongelegenheden.
|
2. Onderdeel dVi 2.2A – Kenmerken vastgoedportefeuille – Samenstelling bezit verslagjaar
toegelaten instelling
De accountant stelt vast:
-
a. De juistheid en volledigheid van de aantallen woongelegenheden en niet woongelegenheden
zoals verantwoord in onderdeel 2.2A van de dVi;
-
b. De juiste rubricering van de woongelegenheden en niet woongelegenheden conform de
toelichting bij onderdeel 2.2A van de dVi zoals gepubliceerd op de website van CorpoData.
-
c. De juistheid van de aantallen m2 niet woongelegenheden.
Bij de controle van de onderdelen a en b geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden
van respectievelijk 1% en 3% van het totaal aantal verhuureenheden (woongelegenheden
en niet woongelegenheden), met een ondergrens van 10 verhuureenheden. Bij de controle
van onderdeel c geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk
10% en 15% van het totale aantal m2 ultimo het verslagjaar, met een ondergrens van 100 m2. Bij de controle van het aantal m2 kan de accountant aansluiting zoeken bij het kadaster, koopakten, taxatierapporten
of bij door de toegelaten instelling uitgevoerde inventarisaties.
Nadere toelichting:
|
Punt a: De controle richt zich op de gegevens van het gehele overzicht. Als omvangsbasis
voor de materialiteit geldt het totaal aantal verhuureenheden ultimo het verslagjaar.
|
Punt b: De controle op de juiste rubricering richt zich zowel op de horizontale als
de verticale verdeling binnen overzicht 2.2A.
|
Punt c: De controle inzake de m2 is op voldoende wijze ingevuld indien de accountant de aansluiting heeft kunnen vaststellen
tussen het opgevoerde aantal m2 en de genoemde bronnen (kadaster, koopakten, taxatierapporten of door de toegelaten
instelling uitgevoerde inventarisaties). Voor garages en overige parkeerplaatsen geldt
dat de toegelaten instelling kan volstaan met een schatting van het aantal m2.
|
3. Onderdeel dVi 2.2B2 – Kenmerken vastgoedportefeuille – Verhuurgegevens verslagjaar
toegelaten instelling
De accountant stelt vast:
-
a. De juistheid en volledigheid van de cijfers zoals verantwoord op de regel ‘Huursom
verslagjaar (in € 1.000)’ in onderdeel 2.2B2 van de dVi;
-
b. De juiste rubricering (DAEB en niet DAEB) van de cijfers zoals verantwoord op de regel
‘Huursom verslagjaar (in € 1.000)’ in onderdeel 2.2B2 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden
van respectievelijk 1% en 3% van het totaal van de verantwoorde huursom.
Nadere toelichting:
|
Als omvangsbasis voor de materialiteit geldt het totaal van de verantwoorde huursom.
Het aantal verhuureenheden is bekend en gecontroleerd (zie de punten 1 en 2 inzake
de controle van de dVi-onderdelen 2.1 en 2.2A). De accountant stelt vast dat alle
zelfstandige huurwoningen zijn betrokken in de opgaaf van de huursom. Dit overzicht
wordt met ingang van verslagjaar 2016 per gemeente uitgevraagd. De controle door de
accountant ziet uitsluitend op totaalniveau (voor alle gemeenten). De juiste verdeling
naar DAEB en niet DAEB is wel onderdeel van de controle.
|
4. Onderdeel dVi 3.1 A – Balans en Winst- en Verliesrekening enkelvoudig
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de cijfers in de enkelvoudige balans zoals verantwoord in onderdeel 3.1 A van
de dVi overeenkomen met de cijfers in de enkelvoudige jaarrekening waarbij door de
accountant een controleverklaring is afgegeven;
-
b. Dat de volkshuisvestelijke bestemming zoals verantwoord in onderdeel 3.1 A2 van de
dVi uitsluitend betrekking heeft op de DAEB portefeuille;
-
c. Dat de berekening van de volkshuisvestelijke bestemming zoals verantwoord in onderdeel
3.1 A2 van de dVi heeft plaatsgevonden op basis van doorexploitatie (zowel het scenario
als de exit, dus doorexploitatie/doorexploitatie);
-
d. Dat bij de berekening van de volkshuisvestelijke bestemming zoals verantwoord in onderdeel
3.1 A2 van de dVi de beleidshuur in plaats van de markthuur is ingevoerd in de berekening;
-
e. Dat de waarde die uit de berekening is gekomen is opgenomen in onderdeel 3.1 A2 van
de dVi.
Bij de controle van onderdeel a geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde
en gecertificeerde jaarrekening. In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil)
of fout (wel verschil). Bij de controle van de onderdelen b en c geldt een materialiteit
van 0%. Bij onderdeel b betreft het uitsluitend de controledoelstelling juistheid
waarbij de gecontroleerde marktwaarde als basis wordt genomen en bij onderdeel c betreft
het een instelling in de berekeningsystematiek die goed of fout is. Bij de controle
van onderdeel d geldt de materialiteit zoals die bij de controle van de jaarrekening
is gehanteerd. Bij de controle van onderdeel e geldt een materialiteit van 0% (betreft
vaststellen aansluiting).
Nadere toelichting:
|
Toegelaten instellingen volkshuisvesting dienen met ingang van verslagjaar 2016 het
model voor de balans te hanteren zoals dit is opgenomen in bijlage 3 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting.
|
De volkshuisvestelijke bestemming waar de punten b,c en d op zien maakt geen onderdeel
uit van de balans in de jaarrekening. Deze uitvraag is in de dVi echter wel onderaan
het balansformat in onderdeel 3.1 A2 van de dVi opgenomen. In de toelichting bij de
dVi wordt nader uiteen gezet op welke wijze de volkshuisvestelijke bestemming bepaald
dient te worden. Ten aanzien van onderdeel b: Voor de classificatie DAEB woningen
mag uit worden gegaan van de bij de marktwaarde ten behoeve van de jaarrekening gehanteerd
classificatie. Er dient dus uitsluitend vastgesteld te worden dat de eenheden die
bij de marktwaarde ten behoeve van de jaarrekening als DAEB zijn aangemerkt, bij de
berekening van de volkshuisvestelijke bestemming ook als DAEB worden aangemerkt. Ten
aanzien van onderdeel d: Bedoeld wordt ceteris paribus vast te stellen dat huren zijn
gewijzigd. Hierbij geldt de materialiteit zoals die bij de controle van de jaarrekening
is gehanteerd.
|
5. Onderdeel dVi 3.1 B – Balans en Winst- en Verliesrekening geconsolideerd
De accountant stelt vast:
Bij de controle van onderdeel a geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde
en gecertificeerde jaarrekening. In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil)
of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Toegelaten instellingen volkshuisvesting dienen met ingang van verslagjaar 2016 het
model voor de winst-en-verliesrekening te hanteren zoals dit is opgenomen in bijlage 3 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting.
|
6. Onderdeel dVi 3.1.3 – Kasstroomoverzicht
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de cijfers in het enkelvoudige en geconsolideerde kasstroomoverzicht zoals verantwoord
in onderdeel 3.1.3 van de dVi aansluiten met de cijfers in de enkelvoudige en geconsolideerde
jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
-
b. De juistheid van het onderscheid tussen de DAEB en niet DAEB kasstromen zoals verantwoord
in onderdeel 3.1.3 van de dVi.
Het gaat bij dit punt om onderdeel 3.1.3 inzake DAEB en niet DAEB afzonderlijk en
voor de toegelaten instelling als totaal (aansluitend bij de jaarrekening). Bovengenoemde
controlewerkzaamheden worden uitsluitend uitgevoerd op de kolom ‘Verslagjaar’ in onderdeel
3.1.3 van de dVi. Bij de controle van onderdeel a geldt een materialiteit van 0% aangezien
het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de
gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening. In dat geval is de uitkomst goed (geen
verschil) of fout (wel verschil). Ten aanzien van onderdeel b: een groot deel van
de activiteiten is direct toerekenbaar. Verder heeft corporatie in het scheidingsvoorstel
een kostenverdeelstaat aangeleverd, die als basis dient. Bij de controle van onderdeel
b geldt de materialiteit zoals die bij de controle van de jaarrekening is gehanteerd.
Inzake de kolom ‘Vorig verslagjaar’ stelt de accountant uitsluitend vast dat de bedragen
overeenkomen met de verantwoording in onderdeel 3.1.3 van de dVi over verslagjaar
2015. Hierbij geldt een materialiteit van 0%. In dat geval is de uitkomst goed (geen
verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Artikel 15 lid 1 van de Regeling Toegelaten instellingen volkshuisvesting luidt: ‘De jaarrekening,
bedoeld in artikel 35 van de wet, bevat een balans, een winst- en verliesrekening en een kasstroomoverzicht die zijn
ingericht overeenkomstig het model dat is opgenomen in de op het verslagjaar betrekking
hebbende bijlage 3 bij deze regeling’. Het model van de balans (enkelvoudig en geconsolideerd) en winst-
en verliesrekening (functioneel model) dat in de jaarrekening opgenomen dient te worden
is één op één gelijk aan het model zoals dit in bijlage 3 is opgenomen. Bij de presentatie
van het kasstroomoverzicht in de jaarrekening is ten opzichte van het model in bijlage
3 een indikking in de specificatie toegestaan, in de zin dat de operationele- en de
(des)investeringskasstroom zonder uitsplitsing naar DAEB en niet-DAEB mogen worden
opgenomen. De indeling en de posten van het model van het kasstroomoverzicht in de
jaarrekening dienen echter volledig aan te sluiten bij het model van het kasstroomoverzicht
in bijlage 3.
|
7. Onderdeel dVi 3.2.7 – Latente Belastingvorderingen
De accountant stelt vast:
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde
en gecertificeerde jaarrekening dan wel de onderliggende specificatie. In dat geval
is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Latente belastingvorderingen kunnen in de jaarrekening gesaldeerd zijn met latente
belastingverplichtingen (indien de toegelaten instelling een wettelijk afdwingbaar
recht heeft de bedragen te verrekenen en het stellige voornemen heeft deze gelijktijdig
af te wikkelen). Om deze reden wordt in overzicht 3.2.7 van de dVi een afzonderlijke
uitvraag gedaan naar de latente belastingvorderingen. De accountant dient vast te
stellen dat de ongesaldeerde belastingvordering in overzicht 3.2.7 van de dVi is opgenomen.
|
8. Onderdeel dVi 3.3.1 – Verbindingen
De accountant stelt vast:
-
a. Dat alle verbindingen die in de jaarrekening zijn opgenomen ook zijn verantwoord in
onderdeel 3.3.1 van de dVi;
-
b. Dat andere samenwerkingsverbanden (met uitzondering van verbindingen die de toegelaten
instelling heeft ten gevolge van financiële of bestuurlijke banden met verenigingen
van eigenaren) die op grond van artikel 21, lid 2, van de Woningwet als verbinding kwalificeren juist en volledig zijn verantwoord in onderdeel 3.3.1
van de dVi;
-
c. Dat de financiële gegevens over verbindingen zoals deze in onderdeel 3.3.1 van de
dVi zijn opgenomen overeenkomen met de vergelijkbare financiële gegevens in de jaarrekening
van de toegelaten instelling waarbij door de accountant een controleverklaring is
afgegeven.
Bij de controle van de onderdelen a en c geldt een materialiteit van 0% aangezien
het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de
gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening van de toegelaten instelling. In dat
geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil). Bij de controle
van onderdeel b geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk
10% en 15% van het totale balanstotaal van de verantwoorde verbindingen, met een ondergrens
van € 10.000.
Nadere toelichting:
|
Punt a ziet op het vergelijkenderwijs vaststellen dat de verbindingen die in de jaarrekening
zijn genoemd ook verantwoord zijn in onderdeel 3.3.1 van de dVi.
|
Punt b ziet er op dat ook andere samenwerkingsverbanden (zie definitie artikel 21, tweede lid, van de Woningwet) die op grond van titel 9 BW 2 en RJ niet in de jaarrekening zijn opgenomen, verantwoord
zijn in onderdeel 3.3.1 van de dVi. Toegelaten instellingen hoeven verenigingen van
eigenaren (VvE’s) niet te verantwoorden (zie toelichting bij de dVi) zodat deze buiten
de scope van controle door de accountant vallen.
|
Punt c: Het gaat om de financiële gegevens zoals die uitgevraagd worden in de onderdelen
B en C van overzicht 3.3.1. Indien deze gegevens niet in de jaarrekening van de toegelaten
instelling zijn opgenomen dient de accountant dit op te nemen onder de overige aangelegenheden
in het assurance-rapport (zonder consequenties voor het oordeel).
|
Ten aanzien van bepaling materialiteit: Er dient geen correctie voor intercompany
transacties of verschillen in grondslagen gehanteerd te worden. Als omvangsbasis voor
de tolerantie geldt het totale balanstotaal van de verantwoorde verbindingen. Dit
is dus het totaal van de tweede regel in onderdeel B sub a van overzicht 3.3.1.
|
9. Onderdeel dVi 3.4.1B – Grondposities
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de cijfers inzake de waarde van de grondposities ultimo verslagjaar 2016 zoals
verantwoord in onderdeel 3.4.1 B van de dVi overeenkomen met de waarde van de grondposities
in de jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
-
b. Dat de cijfers inzake de waarde van de off balance opgenomen grondposities ultimo
verslagjaar 2016 zoals verantwoord in onderdeel 3.4.1 B van de dVi overeenkomen met
de waarde van de off balance opgenomen grondposities in de jaarrekening waarbij door
de accountant en controleverklaring is afgegeven;
-
c. Dat de uitsplitsing naar voorraad- en waardemutaties aansluit op de onderliggende
specificaties die zijn gebruikt bij de jaarrekening;
-
d. De juistheid van de aantallen m2 grondposities ultimo verslagjaar.
Bij de controle van de onderdelen a, b en c geldt een materialiteit van 0% aangezien
het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de
gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening dan wel de onderliggende specificaties.
Bij onderdeel d geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk
10% en 15% van het totale aantal m2 ultimo het verslagjaar, met een ondergrens van 100 m2. Verder is bij onderdeel d de uitsplitsing naar ‘bouwbestemming’ en ‘geen bouwbestemming’
uitgesloten van de controle door de accountant. Bij de controle van het aantal m2 kan de accountant aansluiting zoeken bij het kadaster, koopakten, taxatierapporten
of bij door de toegelaten instelling uitgevoerde inventarisaties.
Nadere toelichting:
|
Punt a ziet op de waarde van de grondposities zoals die ultimo 2016 in de balans is
opgenomen. Punt b ziet de waarde van de off balance opgenomen grondposities in de
jaarrekening. Voor beide punten geldt een materialiteit van 0% aangezien het gaat
om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de jaarrekening.
|
Punt c: de informatie over de voorraad- en waardemutaties zal in veel gevallen niet
in de jaarrekening zijn opgenomen. Daar kan in het accountantsprotocol dus geen aansluiting
met de jaarrekening worden voorgeschreven. Bij dit onderdeel dient de accountant de
uitsplitsing naar de voorraad- en waardemutaties aan te sluiten de onderliggende specificaties
die zijn gebruikt bij de jaarrekening.
|
Punt d: de controle inzake de m2 is op voldoende wijze ingevuld indien de accountant de aansluiting heeft kunnen vaststellen
tussen het opgevoerde aantal m2 en de genoemde bronnen (kadaster, koopakten, taxatierapporten of door de toegelaten
instelling uitgevoerde inventarisaties).
|
10. Onderdeel dVi 3.4.3 – Niet verkochte (nieuwbouw) koopwoongelegenheden
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de waarde van de niet verkochte (nieuwbouw) koopwoongelegenheden zoals verantwoord
in onderdeel 3.4.3 van de dVi overeenkomt met de waarde van deze woongelegenheden
in de jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
-
b. De juistheid en volledigheid van de aantallen niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden
zoals verantwoord in onderdeel 3.4.3 van de dVi.
Bij de controle van onderdeel a geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde
en gecertificeerde jaarrekening. Bij de controle van onderdeel b geldt een materialiteit
voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 1% en 3% van het totale aantal niet
verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden, met een ondergrens van 10 koopwoongelegenheden.
Nadere toelichting:
|
Punt a: In overzicht 3.4.3 wordt van de toegelaten instelling gevraagd om de balanswaarde
van de niet verkochte (nieuwbouw) koopwoningen (gesplitst over drie categorieën) op
te nemen. Van de accountant wordt gevraagd de verantwoorde waarde aan te sluiten met
de jaarrekening (dan wel onderliggende berekening).
|
Punt b: Het gaat hier om de juistheid en volledigheid van de opgave van de aantallen
niet verkochte (nieuwbouw) koopwoongelegenheden (gesplitst over drie categorieën).
|
11. Onderdeel dVi 3.4.5 specificatie bezoldiging topfunctionarissen en overige medewerkers
(voor zover de WNT dit vereist) verslagjaar
De accountant stelt vast dat de bezoldigingsgegevens en motivering zoals verantwoord
in onderdeel 3.4.5 overeenstemmen met de in de jaarrekening verantwoorde gegevens,
voor zover het gegevens betreft die op grond van de WNT en het bijhorende verantwoordingsmodel 2016 verplicht in de jaarrekening dienen te
worden verantwoord.
Bij de controle geldt een materialiteit van 0% omdat het gaat om het vaststellen van
de aansluiting
van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening.
12. Onderdeel dVi 4.1.1 – Specificatie bedrijfswaarde door te exploiteren woongelegenheden
Daeb
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.1 van de dVi aansluit met
de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde
in de toelichting bij de jaarrekening op grond van RJ 645.304. Het gaat hierbij uitsluitend
om de onderste regel ‘bedrijfswaarde’ in onderdeel 4.1.1;
-
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling
geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening
in het kader van de toelichting bij de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de
interne consistentie van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst
goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Inzake de deelportefeuilles zoals uitgevraagd bij de overzichten 4.1.1 t/m 4.1.4 (punten
12 t/m 15 in het accountantsprotocol) geldt dat de accountant dient vast te stellen
dat de bedrijfswaarde in deze overzichten aansluit met de bedrijfswaardeberekening
die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde in de toelichting bij
de jaarrekening. Bedoeld is dus niet dat de accountant voor deze deelportefeuilles
de aansluiting met de bedrijfswaarde zoals opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening
moet maken. Dit laatste zal niet altijd mogelijk zijn aangezien toegelaten instellingen
de uitsplitsing over de deelportefeuilles niet zo in de toelichting bij de jaarrekening
opgenomen zullen hebben. Het gaat uitsluitend om aansluiting met de bedrijfswaardeberekening.
|
13. Onderdeel dVi 4.1.2 – Woongelegenheden Daeb met bijzondere bestemming en overige
in de bedrijfswaarde opgenomen posten
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.2 van de dVi aansluit met
de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde
in de toelichting bij de jaarrekening op grond van RJ 645.304. Het gaat hierbij uitsluitend
om de onderste regel ‘bedrijfswaarde’ in onderdeel 4.1.2;
-
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling
geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening
in het kader van de toelichting bij de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de
interne consistentie van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst
goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Zie bij punt 12.
|
14. Onderdeel dVi 4.1.3 – Specificatie bedrijfswaarde niet woongelegenheden Daeb
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.3 van de dVi aansluit met
de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde
in de toelichting bij de jaarrekening op grond van RJ 645.304. Het gaat hierbij uitsluitend
om de onderste regel ‘bedrijfswaarde’ in onderdeel 4.1.3;
-
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling
geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening
in het kader van de toelichting bij de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de
interne consistentie van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst
goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Zie bij punt 12.
|
15. Onderdeel dVi 4.1.4 – Specificatie bedrijfswaarde o.b.v. verhuurexploitatie verhuureenheden
niet Daeb
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.4 van de dVi aansluit met
de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde
in de toelichting bij de jaarrekening op grond van RJ 645.304. Het gaat hierbij uitsluitend
om de onderste regel ‘bedrijfswaarde’ in onderdeel 4.1.4;
-
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling
geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening
in het kader van de toelichting bij de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de
interne consistentie van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst
goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Zie bij punt 12.
|
16. Onderdeel dVi 4.1.5 – Totaal bedrijfswaarde toegelaten instelling
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de in onderdeel 4.1.5 opgenomen bedrijfswaarde overeenkomt met de bedrijfswaarde
welke is opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening van de toegelaten instelling
(zie RJ 645.304);
-
b. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.5 van de dVi
aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over
de bedrijfswaarde in de toelichting bij de jaarrekening op grond van RJ 645.304;
-
c. Dat mogelijke afwijkingen tussen de in hoofdstuk 4 opgenomen bedrijfswaarde en die
in de toelichting bij de (geconsolideerde) jaarrekening zijn toegelicht. Het gaat
er hierbij dus uitsluitend om dat de accountant vaststelt dat er bij eventuele verschillen
een toelichting is opgenomen in het dVi-opvraagprogramma;
-
d. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling
geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de toelichting
bij de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening, dan wel het vaststellen van
de interne consistentie van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst
goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Zie bij punt 12. Verder specifiek ten aanzien van punt 16 inzake overzicht 4.1.5 ‘Totaal
bedrijfswaarde toegelaten instelling’. Hierbij dient de accountant vast te stellen
dat het totaal van de bedrijfswaarde overeenkomt met de bedrijfswaarde zoals die op
grond van RJ 645.304 is opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening.
|
17. Onderdeel dVi 4.1.6 – Rentabiliteitswaardecorrectie en marktwaarde leningen toegelaten
instelling
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de berekening van de rentabiliteitswaardecorrectie zoals verantwoord in onderdeel
4.1.6 van de dVi aansluit bij hetgeen daarover is opgenomen in de toelichting bij
de dVi zoals gepubliceerd op de website van CorpoData;
-
b. Dat de opgave van de agio van de leningen zoals verantwoord in onderdeel 4.1.6 van
de dVi aansluit met de cijfers in de (toelichting bij de) enkelvoudige jaarrekening
waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
-
c. Dat de opgave van het effect op het vermogen van de marktwaarde van de embedded derivaten
zoals verantwoord in onderdeel 4.1.6 van de dVi aansluit met de cijfers in de (toelichting
bij de) enkelvoudige jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring
is afgegeven.
-
d. Dat de berekening van de marktwaarde van de leningen zoals verantwoord in onderdeel
4.1.6 van de dVi aansluit bij hetgeen daarover is opgenomen in de toelichting bij
de dVi zoals gepubliceerd op de website van CorpoData.
Bij de controle van onderdeel a geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden
van respectievelijk 5% en 10% van de verantwoorde rentabiliteitswaardecorrectie. Bij
de controle van de onderdelen b en c geldt een materialiteit van 0% aangezien het
hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde
en gecertificeerde jaarrekening. Bij de controle van onderdeel b geldt een materialiteit
voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 5% en 10% van de verantwoorde marktwaarde
van de leningen.
Nadere toelichting:
|
Het gaat bij punt a en d uitsluitend om de berekeningen van respectievelijk de RWC
en de marktwaarde van de leningen. De accountant hoeft niet (aanvullend) afzonderlijk
renteherzieningsdata te controleren aan de hand van de leningsovereenkomsten. Ten
aanzien van b: in de toelichting bij de dVi over verslagjaar 2016 is aangegeven wat
bij onderdeel 4.1.6 wordt bedoeld met agio op de lening. Ten aanzien van c: in de
toelichting bij de dVi over verslagjaar 2016 is aangegeven wat bij onderdeel 4.1.6
wordt bedoeld met het effect op het vermogen van de marktwaarde van de embedded derivaten.
|
18. Onderdeel dVi 4.2.1 – Uitgangspunten en parameters bedrijfswaarde
De accountant stelt vast:
-
a. Voor zover in de bedrijfswaarde geschatte verkoopopbrengsten van voor verkoop aangewezen
huurwoningen zijn opgenomen: Dat deze verkoopopbrengsten maximaal voor een periode
van vijf jaar in de bedrijfswaardeberekening zijn betrokken;
-
b. Dat de toegepaste parameters voor huurstijging voor de eerste vijf prognosejaren in
de bedrijfswaarde vermeld in hoofdstuk 4.1, gebaseerd zijn op het beleid van de toegelaten
instelling. Voor de huurstijging na het vijfde prognosejaar stelt de accountant vast
dat deze is gebaseerd op sectorbreed gebruikelijke parameters (zoals jaarlijks vastgesteld
door de Aw/het WSW). Voor de overige indexeringen van kosten en opbrengsten en de
gehanteerde disconteringsvoet stelt de accountant vast of deze de generieke, sectorbreed
gebruikelijke parameters volgen (zoals jaarlijks vastgesteld door de Aw/het WSW);
-
c. Dat de restwaarde bij het einde van de economische exploitatie in de bedrijfswaarde,
vermeld in hoofdstuk 4.1, de resultante is van de contante waarde van de op kasstromen
gebaseerde waarde van de grond, gegeven de verwachte bestemming (uitgangspunt is sociale
huurbestemming, tenzij bestemmingswijziging) aan het eind van de levensduur, gecorrigeerd
voor te maken kosten zoals uitplaatsingskosten en kosten van sloop en opnieuw bouwrijp
maken;
-
d. de toerekening van de indirecte kosten aan het vastgoed ten behoeve van de bedrijfswaardeberekening
is gebaseerd op de meest recente, door het bestuur goedgekeurde budgetten;
-
e. de feitelijke dan wel in rechte afdwingbare verplichtingen in de bedrijfswaardeberekening
vermeld in hoofdstuk 4.1, zijn verwerkt voor zover deze betrekking hebben op toekomstige
herstructureringen. Ten aanzien van overige toekomstige investeringen (woningverbetering,
na-investeringen) worden geen niet in rechte afdwingbare verplichtingen in de bedrijfswaardeberekening
verwerkt.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0%. Indien bovenstaande
uitgangspunten zijn toegepast is de uitkomst goed (geen afwijking) of fout (wel afwijking).
Nadere toelichting:
|
Procedure is dat de Aw jaarlijks advies aan het WSW geeft ten aanzien van de hoogte
van de parameters. De aangepaste parameters worden daarnaast voorgelegd aan de Deelnemersraad
en Aedes en goedgekeurd door de achtervangers van het WSW. De parameters vanaf verslagjaar
2016 zijn gepubliceerd op de website van het WSW. Indien de toegepaste parameters
afwijken van de vastgestelde en gepubliceerde parameters dient de accountant dit tot
uitdrukking te laten komen in het oordeel in het assurance-rapport.
|
19. Onderdeel dVi 4.2.4 – Marktwaarde in verhuurde staat
De accountant stelt vast:
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de marktwaardeberekening
in het kader van de jaarrekening. Hierbij is de uitkomst goed (geen verschil) of fout
(wel verschil).
Nadere toelichting:
|
In de Woningwet is in artikel 35 lid 2 bepaald dat toegelaten instellingen het vastgoed in exploitatie in de jaarrekening
dienen te waarderen tegen de marktwaarde in verhuurde staat volgens het waarderingshandboek
in bijlage 2 van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting. Deze verplichting ten aanzien
van de verantwoording in de jaarrekening geldt met ingang van verslagjaar 2016. De
accountant dient vast te stellen dat de gegevens in onderdeel 4.2.4 van de dVi aansluiten
met de marktwaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de marktwaarde
in verhuurde staat in de jaarrekening. Het gaat om alle velden in onderdeel 4.2.4
m.u.v. de velden inzake de bezettingsgraad.
|
20. Onderdeel dVi 5.8.1 – 95% passendheidsnorm
De accountant stelt vast:
De accountant voert een deelwaarneming uit op het overzicht van 5.8.1a, 1b en 1c waarbij
10% van het aantal toewijzingen wordt beoordeeld met een minimumaantal van 25 en een
maximumaantal van 50. De accountant draagt bij de selectie van de posten zorg voor
een redelijke spreiding van de selectie over de aspecten huurgrenzen, huishoudsamenstelling
(een-, twee of drie en meer persoonshuishoudens) en betreffende inkomensgrenzen. Middels
het uitvoeren van deze deelwaarneming stelt de accountant vast dat de verantwoording
die op dit punt is afgelegd in de dVi juist is.
Indien uit de deelwaarneming fouten in de verantwoording blijken, worden deze fouten
vertaald naar de massa van de genoemde deelgroep en gaat de accountant na wat de impact
is van deze fouten op de totale hoeveelheid woningtoewijzingen. Dit leidt mogelijk
tot een aanvullende deelwaarneming.
De rapporteringstolerantie bedraagt 0%. Dit betekent dat de accountant geconstateerde
fouten/onzekerheden dient toe te lichten in een aparte paragraaf in het assurance-rapport
(‘overige aangelegenheden’), ook als dit geen invloed heeft op het afgegeven oordeel.
De tabel ‘Vertaling naar oordeel’ is hierop van toepassing.
Bij de hiervoor beschreven deelwaarneming op de woningtoewijzing dient door de toegelaten
instelling te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
– Aansluiting tussen totale woningtoewijzing uit het verhuursysteem (inclusief intermediaire
verhuur) met verdeling naar huurprijsklassen;
-
– Aansluiting van woningtoewijzing per huurprijsklasse met totaallijst van aangegane
huurovereenkomsten per genoemd type huishouden;
-
– Selectielijst op basis van het huishoudinkomen, huishoudsamenstelling en huurprijsgrenzen.
Nadere toelichting:
|
Dit overzicht ligt ten grondslag aan de vaststelling of er is voldaan aan de zogenaamde
95%-norm. Die houdt in dat minstens 95% van de potentiële huurtoeslaggerechtigden
gehuisvest wordt in huurwoningen met een huurprijs onder de hoogste aftoppingsgrens.
|
|
Van belang is dat het gaat om huishoudens die recht hebben op een huurtoeslag. Ze
hoeven de huurtoeslag niet daadwerkelijk te ontvangen.
|
|
Voor de werkzaamheden kan in belangrijke mate worden aangesloten bij de werkzaamheden
in het kader van de staatssteun-norm (80-10-10, dVi 5.8.3).
|
|
Aan de hand van de deelwaarneming dient vastgesteld te worden of huishoudens daadwerkelijk
beschikken over een inkomen zoals is verantwoord onder 5.8.1 a/b/c. De wijze van vaststelling
van inkomens is identiek aan de methodiek in het kader van de staatssteunnorm. Met
dien verstande dat ook zorggeïndiceerden aan de hand van het inkomen worden beoordeeld
(dus niet op basis van een indicatie).
|
|
Verder is van belang dat huishoudens voor deze norm ook gebruik mogen maken van schema
B van bijlage 5 van het Btiv (dus geen gegevens van de Belastingdienst) als er sprake is van een actuele inkomensstijging
(daling).
|
21. Onderdeel dVi 5.8 punt 3 – Aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot woongelegenheden
met een huurprijs tot en met € 710,68 in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste
€ 35.739 dan wel € 39.874 per jaar is, dan wel op een andere toegestane basis:
Voor 2016 geldt dat toegelaten instellingen minimaal 80% van hun woningen met een
huurprijs tot en met € 710,68 moeten toewijzen aan huishoudens met een gezamenlijk
verzamelinkomen van € 35.739 en tevens maximaal 10% van deze woningen mogen toewijzen
aan huishoudens met een gezamenlijk verzamelinkomen vanaf € 35.739 tot en met € 39.874.
Maximaal 10% van de woningen tot aan deze huurprijsgrens mag in deze periode zijn
toegewezen aan huishoudens met een gezamenlijk verzamelinkomen vanaf € 39.874.
De werkzaamheden van de accountant zijn erop gericht om vast te stellen of de verantwoording
onder 5.8.3 juist en volledig is. Dit dient te leiden tot één (1) en niet meer dan
1 oordeel dat betrekking heeft op 5.8.3 als geheel.
-
A.
Aspect Volledigheid
De werkzaamheden van de accountant zijn gericht op alle woongelegenheden in eigendom
van de toegelaten instelling, dus ongeacht of de toegelaten instelling deze zelf verhuurt
of door een derde laat verhuren (intermediaire verhuur). De accountant stelt op basis
van de huuradministratie (inclusief de intermediaire verhuur) de volledigheid vast van de aantallen aangegane huurovereenkomsten in het verslagjaar die zijn opgenomen
in onderdeel 5.8.3, zowel voor wat betreft het totaal van de huurovereenkomsten met
betrekking tot de woongelegenheden met een huurprijs die bij aanvang van de bewoning
niet hoger is dan € 710,68, als voor wat betreft de drie (inkomens-)groepen. Als de
huuradministratie (inclusief de intermediaire verhuur) daarvoor onvoldoende zicht
biedt, dan wordt dat vertaald naar een oordeel. De tabel ‘Vertaling naar oordeel’
is hierop van toepassing.
Een voorbeeld van onvoldoende inzicht in de huuradministratie naar de volledigheid
van de aantallen huurovereenkomsten is, indien een deel van de woongelegenheden (ontoegankelijk)
is vastgelegd in de administratie van een intermediaire verhuurder of omdat er geen
registratie is van de hoogte van de huurprijs.
|
Het kan zijn dat het aspect van intermediaire verhuur de accountant verhindert om de volledigheid van de verantwoording onder 5.8.3 vast
te stellen. Het zal de toegelaten instelling niet in alle gevallen door het extern
toezicht worden aangerekend dat het oordeel ‘volledigheid’ ontbreekt en daarom is
het van belang dat de accountant in voorkomende gevallen zichtbaar maakt waarom het
oordeel ‘volledigheid’ achterwege is gebleven. Het is met name van belang om aan te geven of ontoegankelijkheid van de huuradministratie
van de intermediaire verhuurder van doorslaggevende betekenis is geweest voor het niet kunnen vaststellen van de volledigheid en dat de volledigheid
van de verantwoording op dit punt wel had kunnen worden vastgesteld als het aspect
van intermediaire verhuur buiten beschouwing was gebleven.
Als kader voor de werkzaamheden bij het aspect volledigheid van de accountant geldt dat:
-
• Het woningbezit moet zijn ingedeeld in woningbezit met een maandhuur tot en met €
710,68 en dat daarboven.
-
• De toegelaten instelling een totaalaansluiting dient te kunnen overleggen waarin de
totale toewijzing in het verslagjaar wordt onderverdeeld tot en met € 710,68 en daarboven.
In het geval er sprake is van intermediaire verhuur, kan de controlerend accountant
van de toegelaten instelling indien nodig gebruik maken van de werkzaamheden van de
accountant van de intermediair ten behoeve van het vaststellen van de volledigheid
van de huuradministratie en de aan de toegelaten instelling in het verslagjaar verantwoorde
toewijzingen. De controlerend accountant van de toegelaten instelling dient dan alle
relevante bepalingen uit COS 600 toe te passen.
Nieuw is het element van de verklaring van de intermediaire verhuurder waar de accountant
zich op mag baseren om de volledigheid van de verantwoording over de toewijzing van
de betreffende woongelegenheden vast te stellen.
-
B.
Aspect Juistheid
De accountant dient een oordeel uit te spreken over de juistheid van de verantwoording van het aantal aangegane huurovereenkomsten (voor wat betreft
de woningen met een huur van € 710,68 of lager) aan de doelgroep (huishoudinkomen
ten hoogste € 35.739 per jaar, huishoudens met verzamelinkomens vanaf € 35.739 tot
en met € 39.874, dan wel huishoudens anderszins toerekenbaar aan de doelgroep).
De accountant dient bij de vaststelling van de juistheid van de verantwoording na
te gaan of de toegelaten instelling het inkomen heeft vastgesteld conform de regelinggeving (bijlage
1, Rtiv). Uitgangspunt daarbij zijn door de Belastingdienst vastgestelde en/of verstrekte
inkomensgegevens, te weten een definitieve of voorlopige aanslag voor de inkomstenbelasting,
ofwel een verklaring omtrent het inkomen. Deze IBRI-verklaringen, die tot medio 2013
werden verstrekt onder de noemer IB60, zijn de afgelopen periode met diverse kenmerken
verstrekt. Zie hiervoor de toelichting in het kader hieronder. Aan de hand van de
in bijlage 1 van de RTIV opgenomen indices dienen inkomens uit 2014 en 2015 te zijn geactualiseerd.
Er kan ook gebruik worden gemaakt van de definitieve toekenning van de zorgtoeslag
die dezelfde inkomensgegevens bevat als het IBRI formulier of de definitieve toekenning
van de huurtoeslag. Hierbij wordt erop gewezen dat de Belastingdienst per 2012 de
inkomensgegevens niet standaard meer op de definitieve zorgtoeslag toekenning vermeldt.
Op verzoek van betrokkenen kan de Belastingsdienst echter wel een beschikking verstrekken
waarop het inkomen wel wordt vermeld.
Toelichting op de inkomensverklaringen en het gebruik bij de inkomenstoets:
|
Vanaf het inkomensjaar 2014maakte de Belastingdienst gebruik van IBRI-formulieren.
De formulieren die tot 28 september 2014 zijn afgegeven zijn onderverdeeld in de volgende
categorieën:
|
|
IBRI-A: Geen aangifte gedaan, gegevens wel binnen maar nog niet beschikbaar/verwerkt;
|
IBRI-B: Geen aangifte gedaan, wel aangifte verplichting;
|
IBRI-C: Geen aangifte gedaan, geen aangifte verplichting, geen inkomsten bekend;
|
IBRI-D: Geen aangifte gedaan, geen aangifte verplichting, wel inkomsten bekend;
|
IBRI-E: Voorlopig verzamelinkomen naar aanleiding van aangifte
|
IBRI-F: Definitief verzamelinkomen.
|
|
Toegelaten instellingen dienen als volgt met deze IBRI-verklaringen om te gaan:
|
|
In geval van een verklaring met sub A, sub B of sub C is er geen aangifte gedaan en
is het inkomen niet bij de Belastingdienst bekend ofwel verwerkt. Toegelaten instellingen
mogen met deze verklaringen dan ook geen genoegen nemen, maar dienen het inkomen nader
vast te stellen a.d.h.v. het toetsingsschema B zoals vervat in bijlage 1 van de RTIV, d.w.z. via een werkgeversverklaring, loon- of uitkeringsstrookje, o.i.d.
Dit geldt ook bij een terugval in het actuele inkomen.
|
|
In de gevallen van de verklaringen met sub D, sub E en sub F kan de toegelaten instelling
de inkomensgegevens die de Belastingdienst daarmee verstrekt als uitgangspunt en bewijsvoering
bij de toewijzing hanteren. Ook als op het IBRI-formulier staat: voorlopig en het
op het IBRI-formulier vermelde verzamelinkomen in totaal staat vermeld zonder splitsing
naar de boxen.
|
|
Vanaf 28 september 2014 hanteerde de Belastingdienst de volgende indeling:
|
|
IBRI-D: Het inkomen is definitief vastgesteld
|
IBRI-O: Het inkomen van de aanvrager is niet bekend of nog niet verwerkt
|
IBRI-V: Het inkomen is voorlopig vastgesteld
|
|
Toegelaten instellingen dienen als volgt met deze IBRI-verklaringen om te gaan:
|
|
Bij een IBRI met de codering ‘O’ moet het inkomen nader worden getoetst a.d.h.v. schema
B van bijlage 1 RTIV, d.w.z. via een werkgeversverklaring, loon- of uitkeringsstrookje, o.i.d. Dit
geldt ook bij een terugval in het actuele inkomen. Bij de twee andere codes (‘D’ en
‘V’) kan worden uitgegaan van het in de verklaring vermelde (voorlopige) inkomen.
|
|
In de praktijk betekent dit dat IBRI-D in beide vormen (zowel van voor als na 28 september
2014) als uitgangspunt en bewijsvoering bij de toewijzing kan worden gehanteerd. Voor
de overige categorieën geldt dat deze slechts één verschijningsvorm kennen, waarmee
conform bovenstaande schema dient te worden omgegaan.
|
|
De Belastingdienst heeft per 1 september 2015 de kenmerkaanduidingen op de inkomensverklaringen
zoals die kunnen worden gehanteerd bij de inkomenstoetsing bij woningtoewijzing (voor
de staatssteun en per 1 januari 2016 ook voor de passendheid huurtoeslag) opnieuw
gewijzigd. Tot 1 september bevatte de verklaring zoals hierboven vermeld het kenmerk
IBRI, met als toevoeging O (inkomen onbekend), V (voorlopig vastgesteld of D (definitief
vastgesteld inkomen).
|
|
Per 1 september 2015 hanteert de Belastingdienst niet langer de IBRI aanduiding en
indeling. Vanaf dat moment zijn verklaringen met de volgende coderingen/kenmerken
bruikbaar voor de toetsing van het inkomen:
|
|
– V-E: voorlopig vastgesteld inkomen (V) na indienen aangifte (E);
|
– V-F: voorlopig vastgesteld inkomen (V) na (andere) voorlopige aanslag (F);
|
– D-G: definitief vastgesteld inkomen (D) na definitieve aanslag (G);
|
– D-H: definitief vastgesteld inkomen (D) na navorderingsaanslag (H);
|
– D-I: definitief vastgesteld inkomen (D) na loon bij niet-beschreven belastingplichtige
(I);
|
– D-K: definitief vastgesteld inkomen (D) na uitspraak bezwaar (K).
|
|
– OB-C: geen inkomen geregistreerd (O) van een beschreven (B) belastingplichtige;
|
– ONB-C: geen inkomen geregistreerd (O) van een niet-beschreven (NB) belastingplichtige.
|
|
Net als in de praktijk tot 1 september 2015, zijn alleen de inkomensverklaringen waarin
het voorlopig dan wel definitief inkomen is vermeld bruikbaar voor de inkomenstoets.
Bij een onbekend, niet geregistreerd inkomen dient langs andere weg het inkomen van
betrokkene te worden vastgesteld (bijv. a.d.h.v. salaris- of uitkeringsstrookjes)
|
|
Incidenteel blijken er ook verklaringen zonder IBRI-kenmerk of andere codering te
zijn verstrekt door de Belastingdienst. In die gevallen geldt eveneens dat indien
de verklaring het (voorlopig) inkomen vermeldt, deze mag worden gehanteerd. Vermeldt
de Belastingdienst dat het inkomen onbekend is, dan uiteraard niet.
|
|
Met ingang van 2016 is het voor (aspirant)huurders ook mogelijk om de inkomensgegevens
aan de toegelaten instelling te verstrekken via een Pdf of printscreen van de betreffende
gegevens, zoals deze zijn opgenomen in MijnOverheid.nl of MijnBelastingdienst.nl.
|
|
Inkomenstoetsing door de toegelaten instelling kan achterwege blijven als er sprake
is van een zorgindicatie zoals genoemd in artikel 57, onderdeel b., c. en d. van het BTIV (zie ook de nadere toelichting hierna).
|
|
Inkomenstoetsing kan ook achterwege blijven bij toewijzing aan buitenlandse studenten.
Voor de bepaling van de juistheid van de toewijzing dient de toegelaten instelling
een verklaring te overleggen van een universiteit/hogeschool die inhoudt dat de student
uit het buitenland komt om in Nederland een studie te volgen en daartoe bij die universiteit/hogeschool
is ingeschreven.
|
|
Inkomenstoetsing kan verder achterwege blijven als er sprake is van statushouders
(op basis van een verklaring van het COA) en studenten (op basis van een bewijs van
studiefinanciering). Aan de hand van betreffende documenten kan de accountant de juistheid
van dergelijke toewijzingen vaststellen.
|
|
Ter verdere toelichting hierbij:
|
In bijlage 1 bij de RTIV is limitatief opgenomen in welke situaties inkomenstoetsing achterwege
kan blijven. Het gaat daarbij om de volgende situaties:
|
|
(i) statushouders die, uitsluitend met medebewoners die statushouder zijn, vanuit
een COA-voorziening een sociale huurwoning betrekken (een verklaring van het COA,
niet ouder dan 6 maanden, volstaat);
|
|
(ii) woningzoekenden die studiefinanciering genieten, die voltijds studeren of gaan
promoveren en die de woongelegenheid als enig student of met maximaal één andere student
willen betrekken (bewijs van studiefinanciering of een bewijs van inschrijving aan
de onderwijsinstelling waaruit blijkt dat de betrokkene bij één van de genoemde doelgroepen
behoort volstaat);
|
|
(iii) uit het buitenland afkomstige studenten aan een instelling voor hoger of wetenschappelijk
onderwijs (bewijs van inschrijving aan de onderwijsinstelling volstaat);
|
|
(iv) woningzoekenden met een zorgindicatie zoals bedoeld in artikel 57, onderdeel b., c. en d, van het BTIV en die op grond daarvan ook bij een inkomen boven de inkomensgrens van € 35.739 recht
hebben op een sociale huurwoning (bij de toetsing kan worden volstaan met de indicatie
voor verblijf of voor ADL-assistentie, dan wel het deel van het zorgplan van de wijkverpleegkundige
waaruit blijkt dat de betrokkene een zorgindicatie voor minimaal 10 uur verpleging
of verzorging per week voor een periode van ten minste één jaar heeft).
|
|
Uitzonderingen op de verplichte toetsing aan de hand van belastingbescheiden voor
deze periode zijn:
|
|
(i) woningzoekenden van wie de inkomensgegevens blijkens een verklaring van die dienst
niet bekend zijn bij de Belastingdienst,
|
|
(ii) woningzoekenden van wie het actuele inkomen dusdanig is gedaald ten opzichte
van het door de Belastingdienst vermelde inkomen dat het inmiddels onder de voor hen
toepasselijke grens is komen te liggen.
|
Als kader voor de werkzaamheden van de accountant bij het aspect juistheid geldt dat:
-
• Het alle huurovereenkomsten betreft met een ingangsdatum vanaf 1 januari 2016. De
gegevens dienen dus ook beschikbaar te zijn voor overeenkomsten met ingangsdatum op
of na 1 januari 2016 die voor 1 januari 2016 zijn ondertekend;
-
• De toegelaten instelling over een woningtoewijzingsprocedure dient te beschikken waarin
de toetsing van inkomensgegevens is opgenomen, bijvoorbeeld een afgeleide van de hiervoor
genoemde 1 van het RTIV;
-
• De bescheiden die worden gebruikt bij de inkomenstoetsing bewaard dienen te worden
en controleerbaar dienen te zijn;
-
• De toegelaten instelling in staat moet zijn informatie te genereren om het onderscheid
te kunnen maken (< € 35.739, € 35.739 tot en met € 39.874 en daarboven). Voor de verantwoording
over de toewijzing moet worden vastgesteld dat dit betrouwbaar is.
Nieuw voor het verslagjaar 2016 is het element van de verklaring van de intermediaire
verhuurder waar de accountant zich op mag baseren om de juistheid van de verantwoording
over de toewijzing van de betreffende woongelegenheden vast te stellen. Waar het gaat
om opvang is toetsing op juistheid niet aan de orde, waar sprake is geweest van verhuringen,
kan de juistheid op reguliere wijze worden getoetst. De accountant hoeft de juistheid
van de verklaring zelf niet na te gaan.
-
C.
Uitgangspunten accountantswerkzaamheden Inkomenstoets
In de RTIV en de daarbij behorende bijlage 1 is limitatief opgenomen voor welke gevallen de accountant zich bij de oordeelsvorming
(enkel) zal moeten baseren op een verklaring van de woningzoekende(n)/toegelaten instelling
(zie verder). Als verificatie mogelijkheden op basis van onafhankelijke bronnen ontbreken,
brengt dat een risico met zich mee op het punt van betrouwbaarheid van informatie.
Dat risico is in bepaalde situaties echter onontkoombaar en het zou niet redelijk
zijn om dat (standaard) uit te laten monden de oordeelsvorming van de accountant (bijvoorbeeld
een oordeelonthouding). Aan de andere kant is het ook onredelijk om een accountant
te laten verklaren dat de verantwoording op dit onderdeel juist is met voorbijgaan
aan dit onontkoombare risico. Dit wordt ondervangen door in het assurance rapport
op te nemen dat een eventuele conclusie op het punt van juistheid en volledigheid
mede is gebaseerd op de gegevens die door de woningzoekende zijn aangeleverd (inclusief
een eventuele verklaring).
|
-
• De uitgangspunten in de Regeling zijn als volgt: Het vaststellen van het huishoudinkomen
door de toegelaten instelling, tenzij de uitzonderingsgevallen zoals omschreven in
de betreffende regeling zich voordoen;
-
• Ter bepaling van het huishoudinkomen worden de verzamelinkomens uit het jaar 2015
resp. 2014 geïndexeerd met index I1 (=1,0237) resp. index I2 (=1,0306). Deze indices
hebben betrekking op de gemiddelde inkomensstijging in 2015, resp. in 2014;
-
• Een ondertekende verklaring van de huurder over de samenstelling van het huishouden;
-
• Een verklaring van de toegelaten instelling dat haar geen informatie bekend is die
erop duidt dat de verklaring(en) van de huurder onjuist is/zijn. In voorkomende gevallen
een schriftelijke verklaring van de Belastingdienst dat geen inkomensgegevens beschikbaar
zijn;
-
• Indien het inkomen van de woningzoekende wezenlijk (wezenlijk in de zin dat woningzoekende
alsnog tot de doelgroep kan worden gerekend) is veranderd, dient door hem hiervoor
een inkomensverklaring te worden overlegd. Bijvoorbeeld in het geval dat de woningzoekende
aangeeft dat er sprake is van een negatieve inkomensontwikkeling door toekomstige
aftrekposten in het belastbaar inkomen of in het geval men aangeeft minder uren te
zullen gaan werken. Aanvullende maatregelen die de kwaliteit van de documentatie verhogen
zijn:
-
• Er kan worden volstaan met dossiers van toegelaten instellingen waarin sprake is van
kopieën van documenten (dit omvat ook digitale scans van documenten, of de eerder
genoemde Pdf’s of printscreens).
-
D.
Uitgangspunten steekproef Inkomenstoets
De accountant voert een a-selecte steekproef uit op de deelgroep ‘Aantal aangegane
huurovereenkomsten met betrekking tot zodanige woongelegenheden in de gevallen dat
het huishoudinkomen ten hoogste € 35.739 en € 39.874 per jaar is (...)’ waarbij 10%
van het aantal aangegane huurovereenkomsten wordt beoordeeld met een minimumaantal
van 25 en een maximumaantal van 50. Middels het uitvoeren van deze steekproef stelt
de accountant vast dat de verantwoording die op dit punt is afgelegd in de dVi juist is.
Indien uit de steekproef fouten in de verantwoording blijken, worden deze fouten vertaald naar de massa van de genoemde
deelgroep en gaat de accountant na wat de impact is van deze fouten op de totale hoeveelheid
aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot zodanige woongelegenheden in de gevallen
dat het huishoudinkomen ten hoogste € 35.739 dan wel € 39.874 per jaar is, alsmede
op basis van andere kenmerken die een huishouden volgens de Regeling tot de doelgroep
doet behoren. Dit leidt mogelijk tot een aanvullende steekproef.
De rapporteringstolerantie bedraagt 0%. Dit betekent dat de accountant alle geconstateerde
fouten/onzekerheden dient toe te lichten in een aparte paragraaf in het assurance-rapport
(‘overige aangelegenheden’), ook als dit geen invloed heeft op het afgegeven oordeel.
De tabel ‘Vertaling naar oordeel’ is hierop van toepassing.
Bij de hiervoor beschreven steekproef op de woningtoewijzing dient door de toegelaten
instelling te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
|
|
– Aansluiting tussen totale woningtoewijzing uit het verhuursysteem (inclusief intermediaire
verhuur) met verdeling naar woningbezit < € 710,68;
|
– Aansluiting van woningtoewijzing < € 710,68 met totaallijst van aangegane huurovereenkomsten
in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 35.739 en € 39.874 per jaar is,
dan wel gevallen waarbij op basis van andere kenmerken het huishouden volgens de Regeling
tot de doelgroep wordt gerekend, welke de basis is van de steekproef;
|
– Selectielijst op basis van het huishoudinkomen en overige gronden op basis waarvan
een huishouden tot de doelgroep wordt gerekend.
|
Naast de hierboven beschreven waarschijnlijkheidstoetsen dient de accountant tevens
als volgt aandacht te besteden aan getoetste inkomens die net onder de grens van € 35.739 en € 39.874 liggen. De accountant voert, afhankelijk van de omvang,
een gegevensgerichte deelwaarneming uit. De omvang van deze deelwaarneming dient de
accountant te baseren op basis van ‘professional judgement’.
De accountant voert geen werkzaamheden uit met betrekking tot de verantwoording over toewijzing aan de andere
deelgroep in de dVi onder 5.8.3:
22. Onderdeel dVi 5.8.6 – Huursombenadering
De accountant stelt vast:
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden
van respectievelijk 1% en 3% van de gemiddelde verantwoorde huursom.
Nadere toelichting:
|
De accountant dient vast te stellen of de verantwoording onder 5.8.6 juist is. Aan
de hand van de gemiddelde huurprijs op 30 juni 2016 en die van 1 juli 2016 (moment
van huurverhoging) kan door de Aw worden vastgesteld of is voldaan aan de bepalingen
in het kader van de huursom. Van belang is dat de huurprijzen van de volgende categorieën
daarbij buiten beschouwing blijven:
|
|
– woningen met een geliberaliseerde huurovereenkomst op 30 juni 2016 en/of op 1 juli
2016
|
– woningen die per 1 juli voor het eerst (nieuwbouw, aankoop) of opnieuw zijn verhuurd
|
– woningen met per 1 juli een inkomensafhankelijke huurverhoging, een huurverhoging
als gevolg van woningverbetering of een inkomensafhankelijke huurverlaging
|
– onzelfstandige woongelegenheden.
|
|
De accountant dient de juistheid van de gemiddelde huurprijs vast te stellen (is berekening
goed uitgevoerd) en de volledigheid van het aantal in de berekening meegenomen woningen.
Inzake de volledigheid van deze woningen moet een controle gericht op de juistheid
van de ‘uitgesloten’ categorieën worden uitgevoerd.
|
C. Beschrijving van verantwoordelijkheden met betrekking tot de jaarrekening
Verantwoordelijkheden van het bestuur en de raad van commissarissen voor de jaarrekening
Het bestuur is verantwoordelijk voor het opmaken en getrouw weergeven van de jaarrekening
in overeenstemming met artikel 35 lid 1 en 2 van de Woningwet, artikel 30 en 31 van het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting, artikel 14 en 15 van de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting, de bepalingen van en krachtens
de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) en richtlijn 645 van de Raad voor de Jaarverslaggeving. In dit kader is het
bestuur verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing die het bestuur noodzakelijk
acht om het opmaken van de mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang
als gevolg van fouten of fraude.
Bij het opmaken van de jaarrekening moet het bestuur afwegen of de toegelaten instelling
in staat is om haar werkzaamheden in continuïteit voort te zetten. Op grond van artikel 35 van de Woningwet moet het bestuur de jaarrekening opmaken op basis van de continuïteitsveronderstelling,
tenzij het bestuur het voornemen heeft om de toegelaten instelling te liquideren of
de activiteiten te beëindigen of als beëindiging het enige realistische alternatief
is.
Het bestuur moet gebeurtenissen en omstandigheden waardoor gerede twijfel zou kunnen
bestaan of de toegelaten instelling haar activiteiten in continuïteit kan voortzetten,
toelichten in de jaarrekening.
De raad van commissarissen is verantwoordelijk voor het uitoefenen van toezicht op
het proces van financiële verslaggeving van de toegelaten instelling.
Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de jaarrekening
Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van een controleopdracht
dat wij daarmee voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgen voor het door
ons af te geven oordeel.
Onze controle is uitgevoerd met een hoge mate maar geen absolute mate van zekerheid
waardoor het mogelijk is dat wij tijdens onze controle niet alle materiële fouten
en fraude ontdekken.
Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fouten of fraude en zijn materieel indien
redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed
kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van deze jaarrekening
nemen. De materialiteit beïnvloedt de aard, timing en omvang van onze controlewerkzaamheden
en de evaluatie van het effect van onderkende afwijkingen op ons oordeel.
Wij hebben deze accountantscontrole professioneel kritisch uitgevoerd en hebben waar
relevant professionele oordeelsvorming toegepast in overeenstemming met de Nederlandse
controlestandaarden, rubriek A van het accountantsprotocol zoals opgenomen in bijlage 4 bij de Regeling toegelaten Instellingen volkshuisvesting, ethische voorschriften
en de onafhankelijkheidseisen. Onze controle bestond onder andere uit:
-
• het identificeren en inschatten van de risico’s dat de jaarrekening afwijkingen van
materieel belang bevat als gevolg van fouten of fraude, het in reactie op deze risico’s
bepalen en uitvoeren van controlewerkzaamheden en het verkrijgen van controle-informatie
die voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Bij fraude is het risico
dat een afwijking van materieel belang niet ontdekt wordt groter dan bij fouten. Bij
fraude kan sprake zijn van samenspanning, valsheid in geschrifte, het opzettelijk
nalaten transacties vast te leggen, het opzettelijk verkeerd voorstellen van zaken
of het doorbreken van de interne beheersing;
-
• het verkrijgen van inzicht in de interne beheersing die relevant is voor de controle
met als doel controlewerkzaamheden te selecteren die passend zijn in de omstandigheden.
Deze werkzaamheden hebben niet als doel om een oordeel uit te spreken over de effectiviteit
van de interne beheersing van de toegelaten instelling;
-
• het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving
en het evalueren van de redelijkheid van schattingen door het bestuur en de toelichtingen
die daarover in de jaarrekening staan;
-
• het vaststellen dat de door het bestuur gehanteerde continuïteitsveronderstelling
aanvaardbaar is. Tevens het op basis van de verkregen controle-informatie vaststellen
of er gebeurtenissen en omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel zou kunnen bestaan
of de toegelaten instelling haar activiteiten in continuïteit kan voortzetten. Als
wij concluderen dat er een onzekerheid van materieel belang bestaat, zijn wij verplicht
om aandacht in onze controleverklaring te vestigen op de relevante gerelateerde toelichtingen
in de jaarrekening. Als de toelichtingen inadequaat zijn, moeten wij onze verklaring
aanpassen. Onze conclusies zijn gebaseerd op de controle-informatie die verkregen
is tot de datum van onze controleverklaring. Toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden
kunnen er echter toe leiden dat een toegelaten instelling haar continuïteit niet langer
kan handhaven;
-
• het evalueren van de presentatie, structuur en inhoud van de jaarrekening en de daarin
opgenomen toelichtingen; en
-
• het evalueren of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de onderliggende transacties
en gebeurtenissen.
Gegeven onze eindverantwoordelijkheid voor het oordeel zijn wij verantwoordelijk voor
de aansturing van, het toezicht op en de uitvoering van de groepscontrole. In dit
kader hebben wij de aard en omvang bepaald van de uit te voeren werkzaamheden voor
de groepsonderdelen. Bepalend hierbij zijn de omvang en/of het risicoprofiel van de
groepsonderdelen of de activiteiten. Op grond hiervan hebben wij de groepsonderdelen
geselecteerd waarbij een controle of beoordeling van de volledige financiële informatie
of specifieke posten noodzakelijk was.
Wij communiceren met de Raad van Commissarissen onder andere over de geplande reikwijdte
en timing van de controle en over de significante bevindingen die uit onze controle
naar voren zijn gekomen, waaronder eventuele significante tekortkomingen in de interne
beheersing.
Plaats en datum
... (naam accountantspraktijk)
... (naam accountant)
Model II
Assurance-rapport inzake de dVi over het verslagjaar (naleving van specifieke wet-
en regelgeving)
Aan: Opdrachtgever
ASSURANCE-RAPPORT
Opdracht en verantwoordelijkheden
Wij hebben onderzocht of het overzicht van de dVi, met checksum XXXX, de assurance-onderdelen
uit het accountantsprotocol van ... [naam toegelaten instelling] te ... [statutaire
vestigingsplaats] over verslagjaar 2016 juist weergeeft in overeenstemming met de
voorschriften zoals opgenomen in Rubriek B van bijlage 4 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2016. Het bestuur van ...
[naam toegelaten instelling] is verantwoordelijk voor het in het overzicht van de
dVi juist en volledig weergeven van de assurance-onderdelen 1 tot en met 21 zoals
vermeld in Rubriek B van bijlage 4 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
2015. Het is onze verantwoordelijkheid een assurance-rapport omtrent deze assurance-onderdelen
in de dVi te verstrekken.
Werkzaamheden
Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder
de Nederlandse Standaard 3000 ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle
en beoordeling van historische financiële informatie’ en het accountantsprotocol in
Rubriek B van bijlage 4 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2016. Dienovereenkomstig
dienen wij ons onderzoek zodanig te plannen en uit te voeren, dat de assurance-onderdelen
uit het accountantsprotocol, zoals vastgelegd in Rubriek B van bijlage 4 bij de Regeling
toegelaten instellingen volkshuisvesting 2016 die zijn opgenomen in de dVi geen afwijkingen
van materieel belang bevatten.
Ten aanzien van dVi onderdeel 5.7.9 is dat oordeel mede gebaseerd op de aangeleverde
gegevens van de woningzoekende(n) (inclusief eventueel afgegeven verklaring of verklaringen
waarvan wij de juistheid en volledigheid niet verder hebben onderzocht).
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen onderzoeksinformatie voldoende en geschikt
is als basis voor ons oordeel.
Oordeel
Naar ons oordeel zijn de in de dVi opgenomen assurance-onderdelen uit het accountantsprotocol,
welke onder ‘Opdracht en verantwoordelijkheden’ zijn benoemd van ... [naam toegelaten
instelling] te ... [statutaire vestigingsplaats] in alle van materieel belang zijnde
aspecten juist weergegeven.
(Indien op één van de 21 assurance-onderdelen sprake is van een niet-goedkeurend oordeel
dan wordt dit afzonderlijk toegelicht
).
Optioneel:
Overige aangelegenheden
Zonder afbreuk te doen aan ons oordeel, merken wij nog het volgende op:
(Deze paragraaf is bedoeld voor het rapporteren van geconstateerde afwijkingen in
het kader van de 0% rapporteringstolerantie)
Overige aspecten- beperking in het gebruik (en verspreidingskring)
Het overzicht van de dVi is opgesteld voor de door de Minister voor Wonen en Rijksdienst
aangewezen bevoegde instanties met als doel ... (naam toegelaten instelling) in staat
te stellen te voldoen aan de gestelde eisen in bijlage 3 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2016. Hierdoor is het overzicht
van de dVi mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Ons assurance-rapport is
derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam toegelaten instelling) en de door de Minister
voor Wonen en Rijksdienst aangewezen bevoegde instanties en dient niet te worden verspreid
aan of te worden gebruikt door anderen.
Plaats, datum
... (naam accountantsorganisatie)
... (naam accountant)
Model III
Assurance-rapport inzake de dVi over het verslagjaar (cijfermatige verantwoording)
Aan: Opdrachtgever
ASSURANCE-RAPPORT
Opdracht en verantwoordelijkheden
Wij hebben onderzocht of het overzicht van de dVi, met checksum XXXX, de assurance-onderdelen
uit het accountantsprotocol van ... [naam toegelaten instelling]) te ... [statutaire
vestigingsplaats] over verslagjaar 2016 juist weergeeft in overeenstemming met de
voorschriften zoals opgenomen in Rubriek C van bijlage 4 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2016. Het bestuur van ...
[naam toegelaten instelling] is verantwoordelijk voor het in het overzicht van de
dVi juist en volledig weergeven van de assurance-onderdelen 1 tot en met 22 zoals
vermeld in Rubriek C van bijlage 4 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
2016. Het is onze verantwoordelijkheid een assurance-rapport omtrent deze assurance-onderdelen
in de dVi te verstrekken.
Werkzaamheden
Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder
de Nederlandse Standaard 3000 ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle
en beoordeling van historische financiële informatie’ en het accountantsprotocol in
Rubriek C van bijlage 4 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2016. Dienovereenkomstig
dienen wij ons onderzoek zodanig te plannen en uit te voeren, dat een redelijke mate
van zekerheid wordt verkregen dat de assurance-onderdelen uit het accountantsprotocol,
zoals vastgelegd in Rubriek C van bijlage 4 bij de Regeling toegelaten instellingen
volkshuisvesting 2016 die zijn opgenomen in de dVi geen afwijkingen van materieel
belang bevatten.
Ten aanzien van het dVi onderdeel 5.8 punt 1a, 1b en 1c en 5.8.3 zijn onze werkzaamheden
deels gebaseerd op de aangeleverde gegevens van de woningzoekende(n), inclusief eventueel
afgegeven verklaring of verklaringen waarvan wij de juistheid en volledigheid niet
verder hebben onderzocht. Ten aanzien van het dVi onderdeel 5.8 punt 1a, 1b en 1c
alsmede 5.8.3 zijn onze werkzaamheden verder deels gebaseerd op de aangeleverde bestuursverklaring(en)
van intermediaire partijen waarvan wij de juistheid en volledigheid niet verder hebben
onderzocht.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen onderzoeksinformatie voldoende en geschikt
is als basis voor ons oordeel.
Oordeel
Naar ons oordeel zijn de in de dVi opgenomen assurance-onderdelen uit het accountantsprotocol,
welke onder ‘Opdracht en verantwoordelijkheden’ zijn benoemd van ... [naam toegelaten
instelling] te ... [statutaire vestigingsplaats] in alle van materieel belang zijnde
aspecten weergegeven in overeenstemming met de voorschriften zoals opgenomen in Rubriek
C van bijlage 4 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.
(Indien op één van de 22 assurance-onderdelen sprake is van een niet-goedkeurend oordeel
dan wordt dit afzonderlijk toegelicht
).
Optioneel:
Overige aangelegenheden
Zonder afbreuk te doen aan ons oordeel, merken wij nog het volgende op:
(Deze paragraaf is bedoeld voor het rapporteren van geconstateerde afwijkingen in
het kader van de 0% rapporteringstolerantie)
Overige aspecten- beperking in het gebruik (en verspreidingskring)
Het overzicht van de dVi is opgesteld voor de door de Minister voor Wonen en Rijksdienst
aangewezen bevoegde instanties met als doel ... (naam toegelaten instelling) in staat
te stellen te voldoen aan de gestelde eisen in bijlage 3 bij de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2016. Hierdoor is het overzicht
van de dVi mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Ons assurance-rapport is
derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam toegelaten instelling) en de door de Minister
voor Wonen en Rijksdienst aangewezen bevoegde instanties en dient niet te worden verspreid
aan of te worden gebruikt door anderen.
Plaats, datum
... (naam accountantsorganisatie)
... (naam accountant)