Handboek modelmatig waarderen marktwaarde
Vooraf
Dit waarderingshandboek geeft een basis voor de waardering op marktwaarde van het
vastgoed in exploitatie ten behoeve van de jaarrekening van toegelaten instellingen.
Hiermee is nadere uitwerking gegeven aan de wettelijke verplichting op basis van de
herziene Woningwet om het vastgoed in exploitatie op marktwaarde verhuurd te waarderen.
Invoering van de marktwaarde verhuurd voor de jaarrekening is voor veel toegelaten
instellingen ingrijpend en vergt een grote omslag in de wijze waarop het waarderingsproces
wordt uitgevoerd. Een aantal toegelaten instellingen heeft deze stap al eerder gezet.
Voor een groot deel van de toegelaten instellingen vormt de waardering op marktwaarde
verhuurd onbekend terrein. Dit waarderingshandboek beoogt deze toegelaten instellingen
te ondersteunen in het proces om tot waardering op marktwaarde verhuurd te komen.
Daarnaast levert dit handboek ook een bijdrage aan uniformering en transparantie van
de waarderingen bij alle toegelaten instellingen, mede door de onderlinge vergelijkbaarheid
te vergroten.
Dit waarderingshandboek is in opdracht van de minister voor Wonen en Rijksdienst opgesteld
door Ortec Finance en vormt een vervolg een eerdere aanzet daartoe in opdracht van
het Centraal Fonds Volkshuisvesting. Deze versie sluit aan bij de bepalingen van het
Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015. Verder is een belangrijk verschil dat aan deze versie meer marktinformatie ten grondslag
ligt, die gebruikt is om te borgen dat de modelmatige waardering van dit handboek
aansluit bij de markt. Onder meer is gebruik gemaakt van de waarderingsgegevens van
toegelaten instellingen, die in 2014 op marktwaarde hebben gewaardeerd, om de uitkomsten
van de waarderingen op basis van dit handboek te valideren aan de hand van de waarderingen
van de betreffende toegelaten instellingen.
Bij de totstandkoming van dit handboek zijn voorts met veel relevante partijen gesprekken
gevoerd. Opmerkingen en aanvullingen op de eerdere aanzet en op de conceptversies
van dit handboek zijn daarbij besproken. Verder is er een breed opgezette klankbordbijeenkomst
en een afzonderlijke bijeenkomst met de in de sector actieve controlerende accountants
geweest. Bij de gesprekken en de bijeenkomsten is gebleken dat er een breed draagvlak
is voor de gekozen aanpak in dit handboek. De verbetersuggesties die daarbij ook zijn
aangedragen, zijn waar mogelijk verwerkt in dit handboek.
Het vastgoed dat door toegelaten instellingen ten behoeve van de jaarrekening dient
te worden gewaardeerd, is heel divers: woongelegenheden, bedrijfsmatig en maatschappelijk
onroerend goed, parkeergelegenheden en intramuraal zorgvastgoed. Niet voor alle categorieën
vastgoed is de beschikbare marktinformatie momenteel in voldoende mate voorhanden.
Dit is met name voor intramuraal zorgvastgoed het geval. Door meer marktinformatie
te verzamelen en beschikbaar te krijgen voor de onderbouwing van de waardering, kan
de kwaliteit van de waarderingen worden verbeterd.
De waardering op basis van dit handboek heeft 31 december 2014 als peildatum.
Inleiding
Juridisch kader
In de nieuwe Woningwet, artikel 35 lid 2, is opgenomen dat toegelaten instellingen in het kader van de jaarrekening het vastgoed
in exploitatie dienen te waarderen op actuele waarde, waaronder in dit verband dient
te worden verstaan marktwaarde in verhuurde staat. Hiermee is de mogelijkheid die
bestond op basis van BW2 en de Richtlijnen voor de jaarrekening, om het vastgoed ook
op historische kosten of bedrijfswaarde te waarderen, beëindigd.
Het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV) 2015 heeft in artikel 29 nadere uitwerking gegeven aan het genoemde wetsartikel. In het artikel is aangegeven
dat de marktwaarde op basis van de contante waarde van inkomende en uitgaande kasstromen
berekend dient te worden (de DCF-methode).
Verder dient bij de waardering onderscheid te worden gemaakt naar;
Bij de waardering van het vastgoed dient voorts een doorexploiteer- en een uitpondscenario
te worden onderscheiden. De marktwaarde is de hoogste van beide waarderingen.
De verplichting om het vastgoed in exploitatie op marktwaarde te waarderen gaat in
met de jaarrekening over 2016. Daaraan voorafgaand zal de Autoriteit woningcorporaties
over verslagjaar 2015 separaat de marktwaarde van het vastgoed opvragen bij de toegelaten
instellingen.
Algemene uitgangspunten
Dit Waarderingshandboek geeft nadere uitwerking aan de Woningwet en het BTIV2015 met betrekking tot de waardering van het vastgoed in exploitatie
ten behoeve van de jaarrekening van toegelaten instellingen. Het handboek zorgt voor
vergelijkbaarheid en biedt ondersteuning aan de grote groep toegelaten instellingen
die nog geen ervaring met marktwaarde heeft. Het levert daarmee een bijdrage aan de
beperking van de administratieve lasten. Gebruik van het handboek wordt bij ministeriële
regeling voorgeschreven. Het fungeert daarmee als bindend kader voor alle toegelaten
instellingen voor de wijze waarop de marktwaarde in het kader van de jaarrekening
en de balansopstellingen voor de DAEB- en de niet-DAEB tak dienen te worden opgesteld.
Bij de uitwerking van het handboek zijn verschillende uitgangspunten in acht genomen:
-
– De marktwaarde is van de ‘markt’. Op basis van dit uitgangspunt is aansluiting gezocht
bij de (inter)nationale richtlijnen over de wijze waarop de marktwaarde van vastgoed
dient te worden bepaald. Bij het opstellen van het handboek is gebruik gemaakt van
beschikbare marktgegevens om te borgen dat de waardering op basis van het handboek
aansluit bij de markt.
-
– Er is een balans gezocht tussen enerzijds uniformering van de waardering en anderzijds
ruimte voor maatwerk. Uniformering waar mogelijk om de transparantie en de onderlinge
vergelijkbaarheid te bevorderen. Maatwerk waar nodig om desgewenst rekening te kunnen
houden met specifieke omstandigheden. Daarnaast biedt maatwerk de mogelijkheid om
tot een grotere nauwkeurigheid van de waardering te komen, binnen de algemene kaders
ten behoeve van de uniformering. Dit gaat met hogere lasten voor de toegelaten instelling
gepaard, maar daar staat de mogelijkheid tot een betere vastgoedsturing tegenover.
-
– Bij de toepassing van de basisversie van het Waarderingshandboek komt een waardering
van het vastgoed tot stand, die ten behoeve van de jaarrekening op het niveau van
de totale vastgoedportefeuille tot een bruikbare waarde leidt. Voor afzonderlijke
complexen is een waardering zonder maatwerk niet altijd voldoende om daarop beleid
te baseren en beslissingen te nemen.
-
– Toegelaten instellingen die de waardering ook willen gebruiken voor professionele
vastgoedsturing, hebben daartoe de ruimte via maatwerk zoals weergegeven in de full
versie. Deze ruimte dient voldoende groot te zijn om zo de gewenste nauwkeurigheid
te bereiken, die noodzakelijk is voor de vastgoedsturing. Op deze wijze sluit de waardering
ten behoeve van de jaarrekening aan bij de waardering ten behoeve van de vastgoedsturing.
Het is de eigen verantwoordelijkheid en keuze van de toegelaten instelling of, en
zo ja in welke mate, de mogelijkheden van maatwerk worden toegepast.
-
– Als een toegelaten instellingen maatwerk toepast, is dat alleen mogelijk met tussenkomst
van een externe taxateur. Op de in het handboek benoemde onderdelen, heeft de externe
taxateur de ruimte om op basis van het principe ‘pas toe of leg uit’tot aanpassingen
over te gaan en daarmee tot een betere waardering te komen. De taxateur handelt daarbij
in overeenstemming met de gangbare beroeps- en gedragsregels. Het taxatiedossier waarin
de aanpassingen zijn onderbouwd en vastgelegd, is op aanvraag beschikbaar voor de
Autoriteit woningcorporaties.
Tot slot
Dit Waarderingshandboek heeft als peildatum 31 december 2014.
Nadere kaderstelling
Doel van de waardering
Het waarderingsprotocol van dit Waarderingshandboek heeft tot doel een marktwaarde
waardering van het vastgoed op te leveren ten behoeve van de jaarrekening van toegelaten
instellingen. Op portefeuilleniveau dient de waardering een goed beeld van de marktwaarde
van het vastgoed op te leveren. Dit impliceert dat de waardering op complexniveau
gemiddeld genomen wel een goed beeld geeft, maar dat er mogelijk complexen zijn met
een te hoge en complexen met een te lage waardering.
Toegelaten instellingen gebruiken de waardering van het vastgoed niet alleen voor
de jaarrekening, maar ook voor de vastgoedsturing. Deze toegelaten instellingen willen
voor elk afzonderlijk complex de aannemelijke waarde vastgesteld hebben. Dit waarderingsprotocol
biedt daartoe ook de mogelijkheid. In dat geval kan met ondersteuning van een externe
taxateur een waardering worden vastgesteld die zowel voor de jaarrekening als voor
de vastgoedsturing kan worden gebruikt.
Er worden in dit Waarderingshandboek derhalve twee versies voor de waardering beschreven:
-
– De basisversie
-
– De full versie
De basisversie vormt het uitgangspunt. Deze versie wordt gedetailleerd uitgewerkt
in dit handboek. Alle toegelaten instellingen hebben de vrijheid om de full versie
toe te passen. Het is de eigen verantwoordelijkheid en keuze van de toegelaten instelling
of, en zo ja, op welke onderdelen van de waardering de full versie wordt toegepast.
Typen vastgoed
In dit handboek worden verschillen typen vastgoed onderscheiden, te weten:
-
1. Woongelegenheden: eengezinswoningen (EGW), meergezinswoningen (MGW), studenteneenheden
en zorgeenheden (extramuraal).
-
2. Bedrijfsmatig en maatschappelijk onroerend goed (BOG en MOG).
-
3. Parkeervoorzieningen: parkeerplaatsen en garageboxen.
-
4. Intramuraal zorgvastgoed.
Voor de verschillende typen vastgoed wordt gebruik gemaakt van verschillende waarderingsmodellen.
Marktwaarde en markthuur
Ten aanzien van de verschillende waardebegrippen sluit dit handboek aan bij internationale
richtlijnen, zoals die zijn vastgelegd door middel van de International Valuation
Standards (IVS). De definitie van marktwaarde is:
‘Het geschatte bedrag waartegen een object tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige
verkoper na behoorlijke marketing in een zakelijke transactie zou worden overgedragen
op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder
dwang zouden hebben gehandeld.’
Ook wordt ten aanzien van de definitie van de markthuur aangesloten bij de IVS. De
definitie voor markthuur luidt:
‘Het geschatte bedrag waarvoor het object op de taxatiedatum verhuurd zou kunnen worden
tussen een bereidwillige verhuurder en een bereidwillige huurder op passende huurvoorwaarden
in een marktconforme transactie, na behoorlijke marketing waarbij de partijen geïnformeerd,
zorgvuldig en zonder dwang hebben gehandeld.’
Waarderingsmethodiek
Er zijn verschillende mogelijkheden om de waardering van het vastgoed uit te voeren.
Zoals gebruikelijk is in de woningsector, volgt dit handboek de inkomstenbenadering, en meer specifiek de netto contante waarde
methode, de DCF-methode. Ook ten aanzien van deze methode volgt het handboek de internationale
definities. Via de DCF-methode worden de toekomstige inkomende en uitgaande kasstromen contant
gemaakt naar het heden aan de hand van een disconteringsvoet, inclusief de eindwaarde
die de geschatte opbrengstwaarde is van het vastgoed aan het einde van de DCF-periode.
De berekening van de netto contante marktwaarde wordt bij alle typen vastgoed uitgevoerd
over een periode van 15 jaar.
Waarderingscomplex
Bij de waardering op marktwaarde is een specifieke complexindeling van toepassing.
Een waarderingcomplex bestaat in principe uit vergelijkbare verhuureenheden voor wat
betreft type, bouwjaar, locatie en wel/niet gereguleerd. Daarnaast is een waarderingscomplex
als eenheid aan een derde in verhuurde staat te verkopen.
De waardering van een waarderingscomplex is opgebouwd uit de waardering van de afzonderlijke
verhuureenheden van het complex. De waarde van een waarderingscomplex is daarmee de
som van de waarden van de verhuureenheden in het waarderingscomplex.
Alle verhuureenheden maken deel uit van een waarderingscomplex of zijn een afzonderlijk
waarderingscomplex.
Doorexploiteer- en uitpondscenario
De bepaling van de toekomstige inkomende en uitgaande kasstromen vindt daar waar van
toepassing is, plaats aan de hand van twee scenario’s: enerzijds het doorexploiteerscenario
en anderzijds het uitpondscenario.
Het doorexploiteerscenario gaat ervan uit dat verhuureenheden worden doorverhuurd.
Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat elk jaar bij een deel van de verhuureenheden,
de huurder verhuist. Bij de leegkomende verhuureenheden wordt de eenheid opnieuw verhuurd
en wordt de huur na mutatie opgetrokken naar de potentiële huur, die bepaald is op
basis van enerzijds de markthuur of anderzijds de maximale huur op basis van het woningwaarderingstelsel.
Aan het einde van de 15-jarige DCF-periode wordt een eindwaarde opgenomen. De kasstromen
en de eindwaarde worden vervolgens contant gemaakt en opgeteld om tot een waarde in
het doorexploiteerscenario te komen.
In het uitpondscenario wordt er vanuit gegaan dat verhuureenheden bij mutatie leeg
worden verkocht. In tegenstelling tot het doorexploiteerscenario wordt de huur voor
deze verhuureenheden dus niet opgetrokken, maar wordt daarvoor in de plaats een verkoopkasstroom
opgenomen. Na de 15-jarige DCF-periode wordt de eindwaarde van de nog niet verkochte
verhuureenheden opgenomen. De kasstromen en de eindwaarde worden contant gemaakt en
vervolgens opgeteld om tot de definitieve waarde in het uitpondscenario te komen.
Nadat de waarden op basis van beide scenario’s zijn bepaald, leidt de hoogste waarde
van de twee scenario’s uiteindelijk tot de marktwaarde van het waarderingscomplex.
Macro-economische parameters
Om de te verwachte kasstromen in de DCF-berekening te bepalen, wordt gebruik gemaakt
van macro-economische parameters. Het gaat hierbij om de prijsinflatie, de loonstijging,
de bouwkostenstijging en de leegwaardestijging. De parameters worden hierna weergegeven.
Prijsinflatie
De prijsinflatie wordt als basis gehanteerd voor de jaarlijkse indexering van de volgende
posten:
-
– De contracthuur, exclusief de boveninflatoire opslag.
-
– De maximale huur en de liberalisatiegrens volgens het woningwaarderingstelsel.
-
– De markthuur.
-
– De belastingen en verzekeringen.
Voor 2014 en 2015 wordt aangesloten bij de meest recente prognose van het CPB. Voor
het restant van de prognoseperiode wordt aangesloten bij de lange termijn verwachting,
conform het (maximale) streven van de Europese Centrale Bank (ECB).
Tabel 1 prijsinflatie
|
2014
|
2015
|
2016
|
2017 e.v.
|
Prijsinflatie
|
1,00%
|
1,00%
|
2,00%
|
2,00%
|
Loonstijging
De loonstijging vormt het uitgangspunt voor de stijging van de beheerkosten, exclusief
de zakelijke lasten.
Voor 2015 wordt aangesloten bij de meest recente prognose van het Centraal Planbureau
(CPB). Voor het restant van de prognoseperiode wordt aangesloten bij de reële groei
van de lonen in het verleden, die gemiddeld ongeveer 0,5% boven inflatie was, wat
ook aansluit bij voorspellingen van het CPB en de ECB voor de arbeidsproductiviteitsgroei.
De loonstijging vanaf 2016 is dan gelijk aan de prijsinflatie plus 0,5%.
Tabel 2 loonstijging
|
2014
|
2015
|
2016
|
2017 e.v.
|
Loonstijging
|
–
|
1,25%
|
2,50%
|
2,50%
|
Bouwkostenstijging
De bouwkostenstijging vormt het uitgangspunt voor de stijging van de onderhoudskosten
en de verouderingskosten.
Voor de veronderstelde bouwkostenstijging wordt aangesloten bij de loonstijging. Zoals
beschreven, wordt deze stijging voor 2015 ontleend aan de meest recente prognose van
het CPB. Voor het restant van de prognoseperiode geldt dat een bouwkostenstijging
van 2,5% wordt gehanteerd.
Tabel 3 bouwkostenstijging
|
2014
|
2015
|
2016
|
2017 e.v.
|
Bouwkostenstijging
|
–
|
1,25%
|
2,50%
|
2,50%
|
Leegwaardestijging
De leegwaardestijging vormt de basis voor de stijging van de verkoopopbrengst in het
uitpondscenario. Omdat er regionale verschillen zijn, is de leegwaardestijging voor
elke provincie en voor de vier grote steden afzonderlijk weergegeven. Over 2013 en
2014 gaat het daarbij om de gerealiseerde stijgingen. Vanaf 2015 is verondersteld
dat de leegwaardestijging in 3 jaar geleidelijk uitkomt op 2,0%. Dit sluit aan bij
de lange termijn verwachting dat de leegwaardestijging gelijk is aan de veronderstelde
prijsinflatie.
Tabel 4 leegwaardestijging naar provincie en de vier grote steden (Bron: Kadaster)
|
2013
|
2014
|
2015
|
2016
|
2017 e.v.
|
Groningen
|
–4,3%
|
2,0%
|
2,0%
|
2,0%
|
2,0%
|
Friesland
|
–3,6%
|
–0,1%
|
0,6%
|
1,3%
|
2,0%
|
Drenthe
|
–2,7%
|
0,1%
|
0,7%
|
1,4%
|
2,0%
|
Overijssel
|
–2,8%
|
0,6%
|
1,1%
|
1,5%
|
2,0%
|
Flevoland
|
–2,2%
|
1,6%
|
1,7%
|
1,9%
|
2,0%
|
Gelderland
|
–4,0%
|
1,6%
|
1,7%
|
1,9%
|
2,0%
|
Utrecht
|
–2,4%
|
3,8%
|
3,2%
|
2,6%
|
2,0%
|
Noord-Holland
|
–2,6%
|
4,5%
|
3,7%
|
2,8%
|
2,0%
|
Zuid-Holland
|
–2,2%
|
2,4%
|
2,3%
|
2,1%
|
2,0%
|
Zeeland
|
–1,7%
|
–0,4%
|
0,4%
|
1,2%
|
2,0%
|
Noord-Brabant
|
–3,4%
|
1,9%
|
1,9%
|
2,0%
|
2,0%
|
Limburg
|
–2,8%
|
1,9%
|
1,9%
|
2,0%
|
2,0%
|
Amsterdam
|
0,0%
|
9,1%
|
6,7%
|
4,4%
|
2,0%
|
’s-Gravenhage
|
–0,4%
|
3,1%
|
2,8%
|
2,4%
|
2,0%
|
Rotterdam
|
–1,7%
|
2,7%
|
2,5%
|
2,2%
|
2,0%
|
Utrecht
|
–1,2%
|
5,5%
|
4,3%
|
3,2%
|
2,0%
|
|
|
|
|
|
|
Nederland
|
–2,9%
|
2,3%
|
2,2%
|
2,1%
|
2,0%
|
Woongelegenheden
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de uitgangspunten voor de waardebepaling
van woongelegenheden uiteengezet. Voor de waardebepaling is het belangrijk om onderscheid
te maken tussen de objectgegevens en de modelparameters. De objectgegevens zijn specifieke gegevens van de toegelaten instelling die op het
niveau van de verhuureenheid beschikbaar dienen te zijn. Naast de objectgegevens wordt
gebruik gemaakt van modelparameters. De modelparameters zijn die gegevens die noodzakelijk
zijn voor de berekening van de marktwaarde. Over deze waarden geeft dit handboek uitsluitsel,
respectievelijk handreiking.
Objectgegevens
De onderstaande tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voor woongelegenheden
van de toegelaten instelling. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen gegevens die betrekking
hebben op het waarderingscomplex en op de afzonderlijke verhuureenheden.
Tabel 5 objectgegevens voor woongelegenheden
Objectgegevens
|
Omschrijving
|
1. Waarderingscomplex
|
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
Mutatiekans
|
Gemiddelde mutatiekans van het complex over de periode 2010–2014.
|
Aangebroken complex
|
Van het complex zijn al afzonderlijke verhuureenheden verkocht.
|
Gesplitst complex
|
Wel of niet gesplitst complex voor verkoop van afzonderlijke verhuureenheden.
|
Mate van verkoop belemmering
|
Het percentage maximaal verkoopbare verhuureenheden.
|
2. Verhuureenheid
|
|
Id verhuureenheid
|
Unieke identificatiecode van de verhuureenheid die aansluit bij de basisadministratie.
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
Type verhuureenheid
|
Type verhuureenheid naar EGW, MGW, studenteneenheid, zorgeenheid (extramuraal).
|
Zelfstandige verhuureenheid
|
Wel of niet een zelfstandige verhuureenheid.
|
Gereguleerde verhuureenheid
|
Wel of niet een gereguleerde huurovereenkomst bij de verhuureenheid.
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van de verhuureenheid.
|
Oppervlakte
|
Gebruiksoppervlakte (GBO) van de verhuureenheid.
|
WWS-punten
|
Aantal punten volgens het woningwaarderingstelsel van de verhuureenheid.
|
Leegstand
|
Wel of geen leegstand bij de verhuureenheid.
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen kale huur (maandhuur per contract) van de verhuureenheid per peildatum
31-12-2014.
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar 2014, met peildatum 01-01-2013.
|
Achterstallig onderhoud
|
Wel of geen achterstallig onderhoud opgenomen in de meerjarenprognose van de van de
toegelaten instelling.
|
Bedrag achterstallig onderhoud
|
Indien van toepassing, het bedrag waarmee het achterstallig onderhoud verholpen kan
worden.
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de indeling: nee, ja met erfpacht
afgekocht, ja met erfpachtcanon.
|
Erfpachtcanon
|
Indien van toepassing, erfpachtcanon van de verhuureenheid, een bedrag per jaar.
|
Einddatum erfpachtcontract
|
Indien van toepassing, per verhuureenheid de einddatum van het erfpachtcontract.
|
Afkoopbedrag erfpacht
|
Indien van toepassing, het bedrag dat bij verkoop van de verhuureenheid als afkoop
van de erfpacht is verschuldigd.
|
Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering plaats, uitgaande van de objectgegevens
die in het voorafgaande zijn beschreven. Het betreft hier de modelparameters voor
de basisversie. Verderop zullen de afwijkingen worden beschreven die mogelijk zijn
op de modelparameters in de full versie.
Leegwaarde
De leegwaarde wordt als opbrengst in het uitpondscenario opgenomen, zodra de mogelijkheid
tot de verkoop van een woongelegenheid zich voordoet. De leegwaarde is de verkoopprijs
op basis van kosten koper, vrij van huur en overige lasten. De leegwaarde van de verhuureenheden
wordt in de basisversie gelijk gesteld aan de WOZ-waarde. Aangenomen is dat de peildatum
van de beschikbare WOZ-waarde 1 januari 2013 is. Deze WOZ-waarde dient met de leegwaardestijging
van 2013 en die van 2014 te worden geïndexeerd om een leegwaarde te krijgen op peildatum
31 december 2014.
Bij de bepaling van de WOZ-waarde worden enkele waarderingsficties toegepast, waaronder
de veronderstelling dat sprake is van eigen grond. De kasstromen die samenhangen met
de toekomstige erfpachtverplichtingen worden zowel bij het doorexploiteerscenario
als het uitpondscenario apart inzichtelijk gemaakt. Om die reden hangt de leegwaarde
rechtstreeks samen met de WOZ-waarde en heeft de leegwaarde ook de fictie alsof de
woning op eigen grond staat.
Markthuur van woningen
De markthuur is de (kale) huurprijs die, uitgaande van optimale marketing en verhuur,
kan worden behaald. In het doorexploiteerscenario wordt de markthuur gebruikt voor
het bepalen van de nieuwe huur nadat een woning is gemuteerd.
Op basis van gegevens van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) over de gerealiseerde
markthuren van woningen per maand in 2013 en 2014, is de markthuur in procenten van
de leegwaarde geschat op peildatum 31 december 2014. De hoogte van de markthuur is
daarbij afhankelijk van de volgende woningkenmerken:
-
– Leegwaarde ingedeeld in 16 klassen
-
– Bouwjaar ingedeeld in 6 bouwjaarklassen
-
– Woningtype ingedeeld in 2 typen
-
– Oppervlakte (GBO) ingedeeld in 6 klassen
-
– COROP-gebied met 40 gebieden
Bij de schatting is gebruik gemaakt van een referentiewoning. De keuze voor de referentiewoning
heeft geen invloed op de hoogte van de markthuur van de andere woningen. Onderstaande
tabel geeft de kenmerken van de referentiewoning weer.
Tabel 6 referentiewoning
Kenmerk
|
Klasse
|
Leegwaarde
|
> 175.000 ≤ 200.000
|
Bouwjaar
|
≥ 1990
|
Woningtype
|
MGW
|
Oppervlakte
|
≥ 100 ≤ 149
|
COROP gebied
|
Agglomeratie ’s-Gravenhage
|
De markthuur voor deze referentiewoning bedraagt 6,18% van de leegwaarde. Onderstaande
tabellen geven de afzonderlijke effecten op het markthuurpercentage weer van elk van
de onderscheiden kenmerken. Door de afzonderlijke effecten op te tellen bij de markthuur
van de referentiewoning, resulteert de markthuur in procenten van de leegwaarde voor
de andere woningen. Er wordt verder een bovengrens van 10% en een ondergrens van 3,25%
gehanteerd.
Tabel 7 effect leegwaardeklasse
Leegwaardeklasse
|
Effect
|
Leegwaardeklasse
|
Effect
|
< 50.000
|
0,00%
|
> 225.000 ≤ 250.000
|
–0,48%
|
> 50.000 ≤ 75.000
|
3,23%
|
> 250.000 ≤ 275.000
|
–0,67%
|
> 75.000 ≤ 100.000
|
2,35%
|
> 275.000 ≤ 300.000
|
–0,68%
|
> 100.000 ≤ 125.000
|
1,55%
|
> 300.000 ≤ 350.000
|
–0,94%
|
> 125.000 ≤ 150.000
|
0,94%
|
> 350.000 ≤ 400.000
|
–1,07%
|
> 150.000 ≤ 175.000
|
0,44%
|
> 400.000 ≤ 450.000
|
–1,10%
|
> 175.000 ≤ 200.000
|
0,00%
|
> 450.000 ≤ 500.000
|
–1,22%
|
> 200.000 ≤ 225.000
|
–0,30%
|
> 500.000
|
–1,70%
|
Tabel 8 effect bouwperiode
Bouwperiode
|
Effect
|
Bouwperiode
|
Effect
|
< 1900
|
0,68%
|
≥ 1940 < 1970
|
0,21%
|
≥ 1900 < 1920
|
0,66%
|
≥ 1970 < 1990
|
–0,05%
|
≥ 1920 < 1940
|
0,38%
|
≥ 1990
|
0,00%
|
Tabel 9 effect woningtype
Woningtype
|
Effect
|
Woningtype
|
Effect
|
EGW
|
–0,35%
|
MGW
|
0,00%
|
Tabel 10 effect oppervlakteklasse
Oppervlakteklasse
|
Effect
|
Oppervlakteklasse
|
Effect
|
< 40
|
–0,65%
|
≥ 100 < 150
|
0,00%
|
≥ 40 < 70
|
–0,42%
|
≥ 150 < 200
|
0,72%
|
≥ 70 < 100
|
–0,26%
|
≥ 200
|
1,50%
|
Tabel 11 effect COROP-gebied
COROP-gebied¹
|
Effect
|
COROP-gebied
|
Effect
|
Oost-Groningen
|
–0,03%
|
Agglomeratie Haarlem
|
–0,21%
|
Delfzijl en omgeving
|
–0,29%
|
Zaanstreek
|
–0,31%
|
Overig Groningen
|
–0,29%
|
Groot-Amsterdam
|
0,20%
|
Noord-Friesland
|
–0,26%
|
Het Gooi en Vechtstreek
|
–0,13%
|
Zuidwest-Friesland
|
–0,55%
|
Aggl. Leiden en Bollenstreek
|
–0,29%
|
Zuidoost-Friesland
|
–0,55%
|
Agglomeratie ’s-Gravenhage
|
0,00%
|
Noord-Drenthe
|
–0,56%
|
Delft en Westland
|
–0,37%
|
Zuidoost-Drenthe
|
–0,13%
|
Oost-Zuid-Holland
|
–0,65%
|
Zuidwest-Drenthe
|
–0,70%
|
Groot-Rijnmond
|
0,09%
|
Noord-Overijssel
|
–0,76%
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
–0,52%
|
Zuidwest-Overijssel
|
–0,49%
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
–0,49%
|
Twente
|
–0,49%
|
Overig Zeeland
|
–0,49%
|
Veluwe
|
–0,75%
|
West-Noord-Brabant
|
–0,32%
|
Achterhoek
|
–0,82%
|
Midden-Noord-Brabant
|
–0,62%
|
Arnhem/Nijmegen
|
–0,47%
|
Noordoost-Noord-Brabant
|
–0,64%
|
Zuidwest-Gelderland
|
–0,76%
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
–0,27%
|
Utrecht
|
–0,45%
|
Noord-Limburg
|
–0,24%
|
Kop van Noord-Holland
|
–0,58%
|
Midden-Limburg
|
–0,84%
|
Alkmaar en omgeving
|
–0,51%
|
Zuid-Limburg
|
–0,15%
|
IJmond
|
–0,59%
|
Flevoland
|
0,02%
|
¹ COROP-gebieden zoals door het CBS gedefinieerd.
Markthuur van studenteneenheden en extramurale zorgeenheden
Voor studenteenheden en extramurale zorgeenheden zijn onvoldoende gegevens beschikbaar
om een markthuur op te baseren. Aansluitend bij de praktijk, is de markthuur voor
studenteneenheden en extramurale zorgeenheden gelijk gesteld aan de maximale huur
volgens het woningwaarderingstelsel.
Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, onderscheiden naar instandhoudings-onderhoud,
mutatieonderhoud en achterstallig onderhoud. Daarnaast bestaan de exploitatiekosten
uit beheerkosten, belastingen en verzekeringen. Deze kostensoorten worden hierna nader
toegelicht.
Instandhoudingonderhoud
Het instandhoudingonderhoud is het onderhoud dat gedurende de 15-jarige DCF-periode
nodig is om een verhuurbare eenheid in dezelfde technische en bouwkundige staat te
houden, als waarin het zich op het moment van waarderen bevindt. Het gaat hierbij
niet om investeringen die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de verhuureenheid.
Het instandhoudingonderhoud leidt ook niet tot een hogere huur.
De hoogte van de kosten voor het instandhoudingonderhoud is afhankelijk van twee kenmerken
van de verhuureenheid:
De bedragen voor het instandhoudingonderhoud zijn ontleend aan waarderingsgegevens
van de toegelaten instellingen die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. De bedragen zijn per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 12 kosten voor instandhoudingonderhoud naar type en bouwperiode
|
Instandhoudingonderhoud naar type en bouwjaar
|
Type
|
Bouwjaar
|
|
< 1960
|
1960–1974
|
1975–1989
|
1990–2004
|
≥ 2005
|
EGW
|
970
|
1.000
|
900
|
905
|
915
|
MGW
|
955
|
985
|
900
|
890
|
900
|
Studenten-eenheid
|
400
|
400
|
400
|
400
|
400
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
860
|
890
|
730
|
795
|
805
|
Mutatieonderhoud
Mutatieonderhoud doet zich voor bij het verhuizen van de huurder. De hoogte van de
kosten voor het mutatieonderhoud is afhankelijk van het type verhuureenheid. De bedragen
voor het mutatieonderhoud zijn ontleend aan waarderingsgegevens van de toegelaten
instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in de onderstaande
tabel. De bedragen zijn per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 13 mutatieonderhoud
Type
|
Mutatieonderhoud
|
EGW
|
850
|
MGW
|
600
|
Studenteneenheid
|
550
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
550
|
Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken kunnen worden betrokken bij de waardering
van de woongelegenheden. Het gaat dan met name om achterstallig onderhoud en onderhoudsgebreken
voor zover dit niet, of niet volledig, is meegenomen bij de hoogte van de WOZ-waarde,
c.q. leegwaarde. Het gaat hierbij onder meer om funderingsproblemen en asbest dat
moet worden verwijderd.
De correctie bij de waardering is aan de orde als de toegelaten instellingen de ingreep
om achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in de meerjarenprognose
heeft opgenomen. De contante waarde van de kosten van deze ingreep dienen dan in mindering
te worden gebracht op de waarde van de betreffende verhuureenheid.
Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van de verhuureenheid.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing van de verhuureenheden.
De niet-object gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type verhuureenheid. De bedragen
voor de beheerkosten zijn ontleend aan waarderingsgegevens van de toegelaten instellingen
die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel.
De bedragen zijn per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 14 beheerkosten naar type
Type
|
Beheerkosten
|
EGW
|
415
|
MGW
|
420
|
Studenteneenheid
|
345
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
425
|
Belastingen en verzekeringen
Onder belastingen vallen de gemeentelijke belastingen en heffingen, zoals de OZB,
de rioolheffing en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze
belastingen en heffingen verschillen per gemeente en waterschap. In dit verband is
een gemiddeld percentage voor de belastingen en verzekeringen per verhuureenheid genomen.
De bedragen voor belastingen en verzekeringen zijn ontleend aan waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen en weergegeven in onderstaande tabel. Het percentage heeft
betrekking op de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2013, inclusief 21% BTW.
Tabel 15 belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
0,27% van de WOZ-waarde
|
Verhuurderheffing
Op grond van de huidige wet dient de verhuurderheffing voor de volledige DCF-periode
te worden opgenomen. De heffing wordt berekend als een percentage van de WOZ-waarde.
Het betreft de voor het betreffende kalenderjaar van toepassing zijnde WOZ-waarde,
met een peildatum van een jaar eerder. De WOZ-waarde wordt jaarlijks geïndexeerd met
de leegwaardestijging.
De heffing wordt alleen opgenomen voor zelfstandige woningen met een huur die aan
het begin van het kalenderjaar onder de liberalisatiegrens ligt. Indien de huur gedurende
de DCF-periode door mutatie of jaarlijkse huurverhoging aan de zittende bewoner boven
de liberalisatiegrens uitkomt, dan wordt geen heffing meer opgenomen. De geldende
tarieven zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel 16 verhuurderheffing
|
2015
|
2016
|
2017 e.v.
|
Tarief WOZ
|
0,449%
|
0,491%
|
0,536%
|
Huurstijging
Bij de huurstijging wordt onderscheid gemaakt tussen de jaarlijkse huurverhoging en
de huuraanpassing bij mutatie. De jaarlijkse huurverhoging is van toepassing op de
contracthuur, de markthuur en de maximale huur. In de basisversie worden deze drie
huurniveaus geïndexeerd met de prijsinflatie van het voorafgaande jaar. Daarnaast
is er de komende jaren sprake van een jaarlijkse boveninflatoire opslag op de huurverhoging.
Boveninflatoire huurverhoging
De jaarlijkse boveninflatoire huurverhoging, geldt alleen voor de contracthuur van
gereguleerde zelfstandige verhuureenheden. De hoogte van de opslag boven de prijsinflatie
is afhankelijk van overheidsbeleid dat kan wijzigen, en de verwachtingen daarover
in de markt. Er wordt om die reden voor een korte periode met een beperkte boveninflatoire
opslag van 1,0% gerekend. Hierbij is verondersteld dat door de kopende belegger de
mogelijkheden die het rijksbeleid biedt, worden benut. Verder is van belang dat de
opslag zodanig wordt toegepast, dat de huur niet boven de markthuur of de maximale
huur uitkomt.
Tabel 17 opslag jaarlijkse huurverhoging boven inflatie bij gereguleerde verhuureenheden
|
2015
|
2016
|
2017
|
2018 e.v.
|
Zelfstandige eenheden
|
1,0%
|
1,0%
|
1,0%
|
0,0%
|
Onzelfstandige eenheden
|
0,0%
|
0,0%
|
0,0%
|
0,0%
|
Huursprong bij mutatie
In het doorexploiteerscenario gaat de huur bij mutatie naar de markthuur of de maximale
huur, afhankelijk of de woning bij mutatie is te liberaliseren. Hierbij is het volgende
het geval:
-
– Indien de maximale huur lager dan of gelijk is aan de liberalisatiegrens, dan is de
nieuwe huur het minimum van de markthuur en de maximale huur volgens het woningwaarderingstelsel.
-
– Indien de maximale huur hoger is dan de liberalisatiegrens, dan is de nieuwe huur
de markthuur.
Bevriezing liberalisatiegrens
Voor de waardering is ook de te verwachten bevriezing van de liberalisatiegrens van
belang. Hierdoor is het mogelijk dat de huur eerder de liberalisatiegrens overschrijdt.
Als deze overschrijding aan het begin van het kalenderjaar het geval is, is geen verhuurderheffing
meer verschuldigd. Dit heeft een positief effect op de waarde. De bevriezing van de
liberalisatiegrens geldt voor de jaren 2016, 2017 en 2018.
Huurderving oninbaar
Onder huurderving oninbaar valt de huur die door wanbetaling, tijdelijke leegstand
of anderszins niet is te incasseren. Structurele leegstand wordt hierin niet opgenomen.
De huurderving wordt opgenomen als een vast percentage van 1,0% over de huursom voor
de gehele DCF-periode. Dit percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen.
Mutatiekans
Bij de hoogte van de mutatiekans wordt onderscheid gemaakt tussen de mutatiekans in
het doorexploiteerscenario en in het uitpondscenario.
-
–
Mutatiekans doorexploiteren
De mutatiekans in het doorexploiteerscenario is gelijk aan de gemiddelde mutatiekans
van de betreffende verhuureenheid over de afgelopen vijf jaar (2010–2014).
-
–
Mutatiekans uitponden
De mutatiekans in het uitpondscenario kan per prognosejaar variëren, waarbij de mutatiekans
voor doorexploiteren de basis vormt voor de hoogte van de mutatiekans bij uitponden.
De opslagen in het uitpondscenario zijn ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn hieronder weergegeven.
De volgende opslagen zijn van toepassing:
-
– Jaar 1: Indien sprake is van een niet-aangebroken waarderingscomplex, dan geldt een
opslag van 2% op de mutatiekans voor doorexploiteren. Indien er wel is uitgepond,
wordt de mutatiekans voor doorexploiteren gevolgd.
-
– Jaar 2 tot en met 5: Voor deze jaren geldt dat geen opslag, zodat de mutatiekans voor
doorexploiteren wordt gevolgd.
-
– Jaar 6 tot en met 15: Voor de laatste jaren van de DCF-periode geldt dat de hoogte
van de mutatiekans wordt verlaagd naar 70% van de mutatiekans die wordt gehanteerd
in het doorexploiteerscenario.
Splitsingskosten
Splitsingskosten zijn de kosten die moeten worden gemaakt om een complex dat nu als
een geheel staat geregistreerd in het Kadaster te splitsen, zodat het complex vervolgens
per verhuureenheid kan worden verkocht. De splitsingskosten worden verdeeld in juridische
en technische splitsingskosten.
-
–
Juridische splitsingskosten
Juridische kosten betreffen vergoedingen die voortkomen uit de splitsingsverordering
van gemeenten en daarbij gaat het om notaris- en kadasterkosten. Voor juridische kosten
wordt een norm gehanteerd van 500 euro per te splitsen eenheid.
-
–
Technische splitsingskosten
Technische splitsingskosten zijn de uitgaven die worden gemaakt ten behoeve van de
nadere voorwaarden, die voortvloeien uit de afgegeven splitsingsvergunning door de
gemeente. Het gaat hierbij niet om onderhoudskosten, maar om de aanvullende eisen
die in het kader van de splitsing dienen te worden gerealiseerd. In dit verband worden
geen technische splitsingskosten opgenomen. Als daar reden toe is, kunnen de technische
splitsingskosten via de full versie worden meegenomen.
Verkoopkosten
De verkoopkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor de verkoop van de woningen
in het uitpondscenario. Onder deze kosten vallen makelaarskosten en eventuele andere
handelingskosten. Onderhoudskosten die worden gemaakt om een woning gereed te maken
voor verkoop en de overdrachtsbelasting, vallen niet onder de verkoopkosten. De hoogte
van het percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 18 verkoopkosten
|
Verkoopkosten
|
Verkoopkosten
|
2,5% van de leegwaarde
|
Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van de verhuureenheid. Het effect van de erfpacht op
de waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft. Er
zijn in Nederland verschillende vormen van erfpacht. In deze paragraaf worden alleen
enkele hoofdlijnen beschreven. Als de consequenties van de erfpacht voor de waardering
te veel afwijken van deze hoofdlijnen, is maatwerk nodig dat op basis van de full
versie mogelijk is.
Als de erfpacht niet is afgekocht en als sprake is van een jaarlijkse canon, zonder
dat bij verkoop aan een belegger of vervolgens bij uitponden aan een particulier een
afkoopsom is verschuldigd, is de betreffende canon een doorlopende kasstroom die onderdeel
vormt van de DCF-berekening. Afhankelijk van de erfpachtovereenkomst, dient deze canon
wel of niet te worden geïndexeerd. Loopt het contract niet voor nog minimaal vijftien
jaar door, dan wordt een inschatting gemaakt van de canon bij ingang van het nieuwe
contract. Door de complexiteit van deze methodiek, is in dat geval maatwerk vereist,
dat via de full versie mogelijk is.
In sommige gevallen zal sprake zijn van een afkoopsom omdat bij verkoop aan een belegger,
sprake is van een bestemmingswijziging van sector van toegelaten instellingen naar
beleggersector. Deze afkoopsom dient dan in de DCF-berekening meegenomen te worden.
Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en kosten contant worden gemaakt. In de basisversie wordt geen onderscheid
gemaakt tussen de hoogte van de disconteringsvoet in het uitpondscenario ten opzichte
van het doorexploiteerscenario. Met het herstel van de koopwoningmarkt, zijn er nu
onvoldoende redenen om aan te nemen dat de te verwachten kasstromen in het ene scenario
risicovoller zijn dan in het andere.
De disconteringsvoet wordt opgebouwd uit de volgende drie onderdelen:
-
1. De risicovrije rentevoet.
-
2. De vastgoedsector specifieke opslag.
-
3. De opslag voor het object- en marktrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO Interest Rate Swap (IRS). Doordat gebruik
wordt gemaakt van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente
op de peildatum van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente.
Tabel 19 risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
|
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
1,76%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
4,90%¹
|
¹ De sectorspecifieke opslag is met 0,2%-punt verlaagd ten opzichte van de in 2014
door taxateurs toegepaste disconteringsvoet omdat in dit Waarderingshandboek de verhuurderheffing
als een doorlopende kasstroom is opgenomen.
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van drie kenmerken van de verhuureenheden:
-
– Bouwjaar ingedeeld in 5 klassen.
-
– Type verhuureenheid ingedeeld in 4 typen.
-
– Regio ingedeeld in 4 regio’s.
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en objectrisico is gebruik
gemaakt van een referentieobject. De keuze voor het referentieobject heeft overigens
geen invloed op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere verhuureenheden.
De schatting van deze opslag is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd. Onderstaande tabel geeft het referentieobject
weer.
Tabel 20 referentieobject
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwperiode
|
< 1960
|
Type verhuureenheid
|
EGW
|
Regio
|
West
|
De opslag voor het markt- en objectrisico, tezamen met de risicovrije rentevoet en
de sectorspecifieke opslag voor vastgoed resulteert in een disconteringsvoet van 7,57%
voor het referentieobject. Voor dit referentieobject geldt derhalve een opslag voor
markt- en objectrisico van 0,91%.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke verhuureenheden te komen, wordt gebruik
gemaakt van het referentieobject. De onderstaande tabellen geven daarbij de afzonderlijke
effecten weer van elk van de onderscheiden kenmerken. Door per verhuurbare eenheid
na te gaan wat effecten zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen
bij, respectievelijk af te trekken van de disconteringsvoet van het referentieobject,
ontstaat de disconteringsvoet van de overige verhuureenheden.
Tabel 21 effect bouwperiode
Bouwperiode
|
Opslag
|
< 1960
|
0,00%
|
1960–1974
|
0,10%
|
1975–1989
|
–0,12%
|
1990–2004
|
–0,36%
|
≥ 2005
|
–0,65%
|
Tabel 22 effect type verhuureenheid
Type
|
Opslag
|
EGW
|
0,00%
|
MGW
|
0,19%
|
Studenteneenheid
|
–0,33%
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
–0,10%
|
Tabel 23 effect regio
Regio
|
Opslag
|
Noord
|
1,36%
|
Oost
|
0,62%
|
Zuid
|
0,64%
|
West
|
0,00%
|
Eindwaarde
De eindwaarde betreft de restwaarde van de verhuureenheden aan het einde van de DCF-periode.
Veelal wordt de eindwaarde geschat door gebruik te maken van de exit yield. De exit
yield is echter een lastige grootheid om te bepalen. Daarom wordt in de basisversie
de eindwaarde bepaald door alle afzonderlijke kasstromen (huur, onderhoud, etc.) vanaf
het 16e jaar contant te maken met de aanname van een voortdurende looptijd, zoals ook bij
de exit yield het geval is.
Iedere kasstroom ontwikkelt zich met een bepaalde groeivoet ‘g’. Voor huren is deze
groeivoet bijvoorbeeld gelijk aan de prijsinflatie, terwijl de onderhoudskosten jaarlijks
toenemen met de bouwkostenindex. In het algemeen kan worden afgeleid dat de contante
waarde van een oneindige kasstroom ‘K’die zich jaarlijks ontwikkelt met een groeivoet
‘g’(die kleiner is dan de disconteringsvoet ‘d’) gelijk is aan:
Voor het doorexploiteerscenario wordt deze berekening per afzonderlijke kasstroom
uitgevoerd met de volgende aannamen:
-
– K: de kasstroom in jaar 15.
-
– g: de waarde van de index die van toepassing is op de betreffende kasstroom.
-
– d: de disconteringsfactor.
Voorbeeld:
Stel de prijsindex is gelijk aan 2% en de disconteringsfactor gelijk aan 8%, dan is
de contante waarde van een huurkasstroom in jaar 15 van € 10.000 gelijk aan (1 + 2%)
/ (8% – 2%) * € 10.000 = € 170.000.
Bij het uitpondscenario is de veronderstelling dat woningen worden verkocht op basis
van een mutatiegraad ‘m’. Daarbij geldt dat de verkoopopbrengsten worden meegenomen
in de bepaling van de eindwaarde. Hierdoor wordt de formule net iets complexer, namelijk:
Hierbij gelden de volgende aannamen:
-
– K: de kasstroom in jaar 15.
-
– g: de waarde van de index die van toepassing is op de betreffende kasstroom.
-
– d: de disconteringsfactor.
-
– m: de mutatiegraad in jaar 15 van het betreffende complex of de betreffende verhuureenheid.
Voorbeeld:
Stel dat de prijsindex gelijk is aan 2% en dat de disconteringsfactor gelijk is aan
8%. Stel verder dat de mutatiegraad in jaar 15 voor uitponden gelijk is aan 4,9% en
dat er in jaar 15 nog een huurstroom over is van € 4.000. Dan geldt dat de contante
waarde van deze kasstroom gelijk is aan (1 + 2% – 4,9% – (2% * 4,9%)) / (8% – (2%
– 4,9% – (2% * 4,9%))) * € 4.000 = € 35.279,87.
Daarbij geldt dat naast de bestaande kasstromen in het 15-jaars DCF-model, een aanvullende
kasstroom wordt toegevoegd, waarmee het effect van de veroudering wordt berekend.
Daarbij geldt dat de jaarlijkse verouderingskosten gelijk zijn aan 0,5% van de leegwaarde
per 31 december 2014, geïndexeerd naar jaar 15 met de index voor de bouwkostenstijging.
Overdrachtskosten
Tot slot zijn de overdrachtskosten van belang. De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting
en de notaris- en de registratiekosten bij de verkoop van het waarderingscomplex in
verhuurde staat. De overdrachtskosten worden weergegeven als een percentage van de
berekende waarde van een verhuureenheid.
Tabel 24 overdrachtskosten
|
Overdrachtskosten
|
Belastingen
|
2%
|
Kosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
3%
|
Overige punten
Bij studenteneenheden en extramurale zorgeenheden wordt verondersteld dat deze zich
in complexen bevinden die niet worden uitgepond. Dit impliceert dat voor deze verhuureenheden
alleen het doorexploiteerscenario van toepassing is.
Bedrijfsmatig en maatschappelijk onroerend goed
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de uitgangspunten voor de waardebepaling
van bedrijfsmatig (BOG) en maatschappelijk (MOG) onroerend goed uiteengezet. Voor
de waardebepaling is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de objectgegevens en de modelparameters. De objectgegevens zijn specifieke gegevens van de toegelaten instelling die op het
niveau van het verhuurcontract beschikbaar dienen te zijn. Naast de objectgegevens
wordt gebruik gemaakt van modelparameters.
Voor het bepalen van de marktwaarde in verhuurde staat van BOG en MOG wordt ten opzichte
van de waardering van woongelegenheden een aangepast rekenmodel gebruikt. Een belangrijk
verschil met het model voor de woongelegenheden is dat voor BOG en MOG alleen wordt
gewerkt met een doorexploiteerscenario en dat er geen sprake is van een uitpondscenario.
Bedrijfsmatig en maatschappelijk onroerend goed zijn erg heterogeen. Dit leidt ertoe
dat een uniform model veelal niet geschikt is om dit type vastgoed te waarderen. Toegelaten
instellingen hebben bij dit type vastgoed de vrijheid om de full versie toe te passen.
Indien de huursom van bedrijfsmatig, maatschappelijk en intramuraal zorgvastgoed tezamen
meer dan 5% van de totale huursom uitmaakt, van de DAEB-tak of de niet-DAEB tak afzonderlijk,
is een taxatie van dit type vastgoed verplicht.
|
Objectgegevens
De volgende tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voor BOG en
MOG van de toegelaten instelling.
Tabel 25 objectgegevens BOG en MOG
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
a) Waarderingscomplex
|
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
b) Verhuureenheid
|
|
Id verhuurcontract
|
Unieke identificatiecode van het verhuurcontract die aansluit bij de basisadministratie.
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van het verhuurcontract.
|
Type verhuurcontract
|
Type verhuurcontract naar BOG en MOG.
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van het verhuurcontract.
|
Oppervlakte vvo
|
Verhuurbaar vloeroppervlak (vvo) in m2 van het verhuurcontract.
|
Oppervlakte bvo
|
Verhuurbaar vloeroppervlak (bvo) in m2 van de het verhuurcontract.
|
Ingangsdatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur van kracht wordt, respectievelijk is geworden.
|
Einddatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur wordt beëindigd.
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen kale jaarhuur van het verhuurcontract per peildatum 31-12-2014.
|
Markthuur
|
Markthuur per jaar in m2 van het verhuurcontract.
|
Indicatie verlenging huurcontract
|
Wel of niet de verwachte verlenging van het verhuurcontract.
|
Herzieningshuur
|
Herzieningshuur per herzieningsdatum (bij geen huurdersmutatie).
|
Aantal maanden leegstand
|
Aantal maanden leegstand bij huurdersmutatie.
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van het contract voor belastingjaar 2014, die als peildatum 01-01-2013
kent.
|
Achterstallig onderhoud
|
Wel of geen achterstallig onderhoud opgenomen in de meerjarenprognose.
|
Achterstallig onderhoud bedrag
|
Indien van toepassing, het bedrag waarmee achterstallig onderhoud verholpen kan worden.
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij het verhuurcontract, met de indeling: nee, ja met erfpacht
afgekocht, ja met erfpachtcanon.
|
Erfpachtcanon
|
Indien van toepassing, erfpachtcanon van het verhuurcontract, een vast bedrag per
m2.
|
Einddatum erfpachtcontract
|
Indien van toepassing, wordt de einddatum van het erfpachtcontract per verhuurcontract.
|
Afkoopbedrag erfpacht
|
Indien van toepassing, het bedrag per m2 dat bij verkoop van het verhuurcontract als afkoop van de erfpacht is verschuldigd.
|
Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering plaats, uitgaande van de objectgegevens,
die in het voorafgaande zijn beschreven. Het betreft hier de modelparameters voor
de basisversie. Verderop zullen de afwijkingen worden beschreven die mogelijk zijn
op de modelparameters in de full versie.
Markthuren
De markthuur is de huurprijs die, uitgaande van optimale marketing en verhuur, kan
worden behaald op het moment van de waardebepaling. Daarbij geldt dat de markthuur
in het doorexploiteerscenario wordt gebruikt voor het bepalen van de nieuwe huur nadat
een verhuurcontract is beëindigd. De markthuur wordt door de corporatie per jaar in
m2 van het contract als objectgegeven opgegeven.
Huurinkomsten en huurstijging
De huurinkomsten worden bepaald op basis van de gegevens van de huidige huurcontracten.
De huidige contracthuur wordt tot de einddatum opgenomen en op het moment van de einddatum
zijn er twee mogelijkheden:
De jaarlijkse stijging van de markthuur en de contracthuur is gelijk aan de prijsinflatie
van het voorafgaande jaar.
Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, onderscheiden naar instandhoudings-onderhoud,
achterstallig onderhoud en mutatieonderhoud. Verder zijn er kosten voor beheer, belastingen
en verzekeringen. Deze kostensoorten worden hierna nader toegelicht.
Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingonderhoud is het onderhoud dat gedurende de 15-jarige DCF-periode
nodig is om het verhuurde in dezelfde technische en bouwkundige staat te houden, als
waarin het zich op het moment van waarderen bevindt. Het gaat hierbij niet om investeringen
die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het verhuurcontract. Het instandhoudingonderhoud
leidt ook niet tot een hogere huur.
De bedragen voor het instandhoudingonderhoud zijn ontleend aan waarderingsgegevens
van de toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. De bedragen zijn per m2, inclusief 21% BTW.
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen BOG en MOG.
Tabel 26 instandhoudingsonderhoud
|
Instandhoudingsonderhoud
|
Instandhoudingsonderhoud
|
€ 5,– per m2
|
Mutatieonderhoud
Mutatieonderhoud doet zich voor bij opzegging van de huurovereenkomst. Bij het mutatieonderhoud
wordt onderscheid gemaakt tussen technisch onderhoud en kosten voor marketing.
Onder de technische mutatiekosten worden de kosten verstaan die de verhuurder in het
kader van de beëindiging van de huurovereenkomst met de zittende huurder moet maken
om het verhuurcontract tegen het geldende marktwaardeniveau (opnieuw) te kunnen afsluiten.
Het gaat daarbij om maatregelen in het kader van instandhoudingsonderhoud.
Onder de mutatiekosten marketing worden de kosten verstaan die de verhuurder in het
kader van de marketing moet maken om opnieuw een verhuurcontract af te sluiten. Het
gaat daarbij om de kosten die de eigen organisatie van de verhuurder zal moeten maken
en daarnaast om de kosten van de makelaar die de verhuurder zal inschakelen.
De technische mutatiekosten en de mutatiekosten marketing worden alleen in rekening
gebracht wanneer er sprake is van opzegging, en niet verlenging, van de huurovereenkomst.
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen BOG en MOG.
Tabel 27 mutatieonderhoud
|
Technisch
|
Marketing
|
Mutatieonderhoud
|
€ 10,– per m2
|
14% van de markt(jaar)huur
|
Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken kunnen worden betrokken bij de waardering
van het verhuurde. Het gaat dan met name om achterstallig onderhoud en onderhoudsgebreken
voor zover dit niet, of niet volledig, is meegenomen bij de hoogte van de WOZ-waarde.
Het gaat hierbij onder meer om funderingsproblemen en asbest dat moet worden verwijderd.
De correctie bij de waardering is aan de orde als de toegelaten instelling de ingreep
om achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in de meerjarenprognose
heeft opgenomen. De contante waarde van de kosten van deze ingreep dienen dan in mindering
te worden gebracht op de waarde van het betreffende verhuurcontract.
Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van het verhuurde.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing. De niet-object
gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type contract. De bedragen voor
de beheerkosten zijn ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel.
De bedragen per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 28 beheerkosten naar type
Type
|
Beheerkosten naar type
|
BOG
|
3% van de contracthuur
|
MOG
|
2% van de contracthuur
|
Belastingen en verzekeringen
Onder belastingen vallen de gemeentelijke belastingen en heffingen, zoals de OZB,
de rioolheffing en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze
belastingen en heffingen verschillen per gemeente en waterschap. In dit verband is
een gemiddeld percentage voor de belastingen en verzekeringen per verhuurcontract
genomen. De bedragen voor belastingen en verzekeringen zijn ontleend aan de waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd en zijn en weergegeven
in onderstaande tabel. Het percentage heeft betrekking op de WOZ-waarde met peildatum
1 januari 2013.
Tabel 29 belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
0,32% van de WOZ-waarde
|
Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van het verhuurde. Het effect van de erfpacht op de
waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft. Er zijn
in Nederland verschillende vormen van erfpacht. In deze paragraaf worden alleen enkele
hoofdlijnen beschreven. Als de consequenties van de erfpacht voor de waardering te
veel afwijken van deze hoofdlijnen, is maatwerk nodig dat op basis van de full versie
mogelijk is.
Als de erfpacht niet is afgekocht en als sprake is van een jaarlijkse canon, zonder
dat bij verkoop aan een belegger of vervolgens bij uitponden aan een particulier een
afkoopsom is verschuldigd, is de betreffende canon een doorlopende kasstroom die onderdeel
vormt van de DCF-berekening. Afhankelijk van de erfpachtovereenkomst, dient deze canon
wel of niet te worden geïndexeerd. Loopt het contract niet voor nog minimaal vijftien
jaar door, dan wordt een inschatting gemaakt van de canon bij ingang van het nieuwe
contract. Door de complexiteit van deze methodiek, is in dat geval maatwerk vereist,
dat via de full versie mogelijk is.
In sommige gevallen zal sprake zijn van een afkoopsom omdat bij verkoop aan een belegger
sprake is van een bestemmingswijziging van sector van toegelaten instellingen naar
beleggersector. Deze afkoopsom dient dan in de DCF-berekening meegenomen te worden.
Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en kosten contant worden gemaakt. De disconteringsvoet wordt opgebouwd uit
de volgende drie onderdelen:
-
1. De risicovrije rentevoet.
-
2. De vastgoedsector specifieke opslag.
-
3. De opslag voor het markt- en objectrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO Interest Rate Swap (IRS). Doordat gebruik
wordt gemaakt van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente
op de peildatum van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente.
Tabel 30 risicovrije rentevoeten en vastgoed opslag
|
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
1,76%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
4,90%¹
|
¹ Het percentage voor de vastgoedsector specifieke opslag is ontleend aan waarderingsgegevens
van toegelaten instellingenen komt overeen met de vastgoedsector specifieke opslag
van woongelegenheden.
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van drie kenmerken van de verhuureenheden:
-
– Bouwjaar ingedeeld in 5 bouwjaarklassen.
-
– Type verhuurhuurcontract ingedeeld in 2 typen.
-
– Regio ingedeeld in 4 regio’s.
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en objectrisico is gebruik
gemaakt van een referentie-contract. De keuze voor het referentie-contract heeft overigens
geen invloed op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere verhuurcontracten.
De schatting van deze opslag is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd. Onderstaande tabel geeft het referentie-contract
weer.
Tabel 31 referentie-contractvorm
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwperiode
|
< 1960
|
Type contractvorm
|
BOG
|
Regio
|
West
|
De opslag voor het markt- en objectrisico, tezamen met de risicovrije rentevoet en
de sectorspecifieke opslag voor vastgoed, resulteert in een disconteringsvoet van
9,19% voor het referentie-contract. Voor dit referentiecontract geldt derhalve een
opslag voor het markt- en objectrisico van 2,53%.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke verhuurcontracten te komen, wordt
gebruik gemaakt van het referentiecontract. De onderstaande tabellen geven daarbij
de afzonderlijke effecten weer van elk van de onderscheiden kenmerken. Door per contract
na te gaan wat de effecten zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen
bij de disconteringsvoet van het referentiecontract, ontstaat de disconteringsvoet
van de overige verhuurcontracten.
Tabel 32 effect naar bouwperiode
Bouwperiode
|
Opslag
|
< 1960
|
0,00%
|
1960–1974
|
–0,28%
|
1975–1989
|
–0,09%
|
1990–2004
|
0,17%
|
≥ 2005
|
–0,25%
|
Tabel 33 effect naar type contractvorm
Type contractvorm
|
Opslag
|
BOG
|
0,00%
|
MOG
|
–0,10%
|
Tabel 34 effect naar regio
Regio
|
Opslag
|
Noord
|
–0,82%
|
Oost
|
–0,51%
|
Zuid
|
–0,49%
|
West
|
0,00%
|
Eindwaarde
De eindwaarde betreft de restwaarde van de verhuurcontracten aan het einde van de
DCF-periode. Veelal wordt de eindwaarde geschat door gebruik te maken van de exit
yield. De exit yield is echter een lastige grootheid om te bepalen. Daarom wordt in
de basisversie de eindwaarde bepaald door alle afzonderlijke kasstromen (huur, onderhoud,
etc.) vanaf het 16e jaar contant te maken met de aanname van een voortdurende looptijd, zoals ook bij
de exit yield het geval is.
Iedere kasstroom ontwikkelt zich met een bepaalde groeivoet ‘g’. Voor huren is deze
groeivoet bijvoorbeeld gelijk aan de prijsinflatie, terwijl de onderhoudskosten jaarlijks
toenemen met de bouwkostenindex. In het algemeen kan worden afgeleid dat de contante
waarde van een oneindige kasstroom ‘K’die zich jaarlijks ontwikkelt met een groeivoet
‘g’(die kleiner is dan de disconteringsvoet ‘d’) gelijk is aan:
Voor het doorexploiteerscenario wordt deze berekening per afzonderlijke kasstroom
uitgevoerd met de volgende aannamen:
-
– K: de kasstroom in jaar 15.
-
– g: de waarde van de index die van toepassing is op de betreffende kasstroom.
-
– d: de disconteringsfactor.
Voorbeeld:
Stel de prijsindex is gelijk aan 2% en de disconteringsfactor gelijk aan 8%, dan is
de contante waarde van een huurkasstroom in jaar 15 van € 10.000 gelijk aan (1 + 2%)
/ (8% – 2%) * € 10.000 = € 170.000.
Overdrachtskosten
De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de notaris- en de registratiekosten
bij de verkoop van het waarderingscomplex in verhuurde staat. De overdrachtskosten
worden weergegeven als een percentage van de berekende waarde van het verhuurcontract.
Tabel 35 overdrachtskosten
|
Overdrachtskosten
|
Belastingen
|
6%
|
Kosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
7%
|
Overige punten
Bij BOG en MOG is alleen sprake van een doorexploiteerscenario.
Parkeervoorzieningen
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de uitgangspunten voor de waardebepaling
van verhuurde parkeerplaatsen en garageboxen uiteengezet. Voor de waardebepaling is
het belangrijk om onderscheid te maken tussen de objectgegevens en de modelparameters De objectgegevens zijn specifieke gegevens van de toegelaten instelling die op het
niveau van de verhuureenheid beschikbaar dienen te zijn. De modelparameters worden
hierna beschreven.
Voor het bepalen van de marktwaarde in verhuurde staat van parkeerplaatsen en garageboxen
is ten opzichte van de waardering van woongelegenheden een sterk vereenvoudigd rekenmodel
gebruikt. Onder meer wordt gewerkt met een apart uitpondscenario dat specifiek is
toegespitst op parkeergelegenheden.
Objectgegevens
De volgende tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voorparkeervoorzieningen
van de toegelaten instelling.
Tabel 36 objectgegevens parkeervoorzieningen
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
a) Waarderingscomplex
|
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
b) Verhuureenheid
|
|
Id verhuureenheid
|
Unieke identificatiecode van de verhuureenheid die aansluit bij de basisadministratie.
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
Type verhuureenheid
|
Type verhuureenheid naar parkeerplaats en garagebox.
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van de verhuureenheid.
|
Leegstand
|
Wel of geen leegstand bij de verhuureenheid.
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen huur (maandhuur per contract) van de verhuureenheid per peildatum 31-12-2014.
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar 2014, die als peildatum 01-01-2013
kent.
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de indeling: nee, ja met erfpacht
afgekocht, ja met erfpachtcanon.
|
Erfpachtcanon per jaar
|
Indien van toepassing, erfpachtcanon van de verhuureenheid, een vast bedrag per jaar.
|
Einddatum erfpachtcontract
|
Indien van toepassing, wordt per verhuureenheid de einddatum van het erfpachtcontract
opgenomen.
|
Afkoopbedrag erfpacht
|
Indien van toepassing, het bedrag dat bij verkoop van de verhuureenheid als afkoop
van de erfpacht is verschuldigd.
|
Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering plaats, uitgaande van de objectgegevens,
die in het voorafgaande zijn beschreven. Het betreft hier de modelparameters voor
de basisversie. Verderop zullen de afwijkingen worden beschreven die mogelijk zijn
op de modelparameters in de full versie.
Leegwaarde
De leegwaarde wordt als opbrengst in het uitpondscenario opgenomen, zodra de mogelijkheid
tot de verkoop van een parkeergelegenheid zich voordoet. De leegwaarde is de verkoopprijs
kosten koper, vrij van huur en overige lasten. De leegwaarde van de parkeergelegenheden
wordt in de basisversie gelijk gesteld aan de WOZ-waarde. Aangenomen is dat de peildatum
van de beschikbare WOZ-waarde 1 januari 2013 is. Deze WOZ-waarde dient met de leegwaardestijging
van 2013 en die van 2014 te worden geïndexeerd om een waarde te krijgen op peildatum
31 december 2014.
Bij de bepaling van de WOZ-waarde worden enkele waarderingsficties toegepast, waaronder
de veronderstelling dat sprake is van eigen grond. De kasstromen die samenhangen met
de toekomstige erfpachtverplichtingen worden zowel bij het doorexploiteerscenario
als het uitpondscenario apart inzichtelijk gemaakt. Om die reden hangt de leegwaarde
rechtstreeks samen met de WOZ-waarde en heeft de leegwaarde ook de fictie alsof de
woning op eigen grond staat.
Markthuren
De markthuur is de huurprijs die, uitgaande van optimale marketing en verhuur, kan
worden behaald op het moment van de waardebepaling. Daarbij geldt dat de markthuur
in het doorexploiteerscenario wordt gebruikt voor het bepalen van de nieuwe huur nadat
een verhuureenheid is gemuteerd.
Voor parkeervoorzieningen wordt verondersteld dat de markthuur gelijk is aan de actuele
contracthuur.
Huurinkomsten en huurstijging
De jaarlijkse stijging van de markthuur en de contracthuur is gelijk aan de prijsinflatie
van het voorafgaande jaar.
Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, waarbij alleen wordt uitgegaan
van instandhoudingsonderhoud. Verder zijn er kosten voor beheer, belastingen en verzekeringen.
Deze kostensoorten worden hierna nader toegelicht.
Instandhoudingonderhoud
Het instandhoudingonderhoud is het onderhoud dat gedurende de DCF-periode nodig is
om een verhuurbare eenheid in dezelfde technische en bouwkundige staat te houden,
als waarin het zich op het moment van waarderen bevindt. Het gaat hierbij niet om
investeringen die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de verhuureenheid.
Het instandhoudingonderhoud leidt ook niet tot een hogere huur.
De bedragen voor het instandhoudingonderhoud zijn ontleend aan de waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. Voor de parkeervoorzieningen wordt een vast bedrag per jaar
aangehouden dat per type parkeervoorziening verschilt. De bedragen zijn per jaar,
inclusief 21% BTW.
Tabel 37 instandhoudingonderhoud
Type
|
Instandhoudingonderhoud
|
Parkeerplaats
|
€ 45,– per jaar
|
Garagebox
|
€ 152,– per jaar
|
Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van de parkeergelegenheid.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing. De niet-object
gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type parkeervoorziening. De bedragen
voor de beheerkosten zijn ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel.
De bedragen zijn per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 38 beheerkosten
Type
|
Beheerkosten
|
Parkeerplaats
|
€ 25,– per jaar
|
Garagebox
|
€ 35,– per jaar
|
Belastingen en verzekeringen
Onder belastingen vallen de gemeentelijke belastingen en heffingen, zoals de OZB,
de rioolheffing en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze
belastingen en heffingen verschillen per gemeente en waterschap. In dit verband is
een gemiddeld percentage voor de belastingen en verzekeringen per verhuureenheid genomen.
De bedragen voor belastingen en verzekeringen zijn ontleend aan waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. Het percentage heeft betrekking op de WOZ-waarde met peildatum
1 januari 2013. De bedragen zijn per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 39 belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
0,27% van de WOZ-waarde
|
Verkoopkosten
De verkoopkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor de verkoop van de parkeergelegenheden
bij uitponden. Onder deze kosten vallen makelaarskosten en eventuele andere handelingskosten.
Onderhoudskosten die worden gemaakt om een parkeergelegenheid gereed te maken voor
verkoop en de overdrachtsbelasting, vallen niet onder de verkoopkosten. De hoogte
van het percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd.
Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type parkeervoorziening.
Tabel 40 verkoopkosten
Type
|
Verkoopkosten
|
Verkoopkosten
|
€ 500,–
|
Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van de parkeergelegenheid. Het effect van de erfpacht
op de waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft.
Er zijn in Nederland verschillende vormen van erfpacht. In deze paragraaf worden alleen
enkele hoofdlijnen beschreven. Als de consequenties van de erfpacht voor de waardering
te veel afwijken van deze hoofdlijnen, is maatwerk nodig dat op basis van de full
versie mogelijk is.
Als de erfpacht niet is afgekocht en als sprake is van een jaarlijkse canon, zonder
dat bij verkoop aan een belegger of vervolgens bij uitponden aan een particulier een
afkoopsom is verschuldigd, is de betreffende canon een doorlopende kasstroom die onderdeel
vormt van de DCF-berekening. Afhankelijk van de erfpachtovereenkomst, dient deze canon
wel of niet te worden geïndexeerd. Loopt het contract niet voor nog minimaal vijftien
jaar door, dan wordt een inschatting gemaakt van de canon bij ingang van het nieuwe
contract. Door de complexiteit van deze methodiek, is in dat geval maatwerk vereist,
dat via de full versie mogelijk is.
In sommige gevallen zal sprake zijn van een afkoopsom omdat bij verkoop aan een belegger
sprake is van een bestemmingswijziging van sector van toegelaten instellingen naar
beleggersector. Deze afkoopsom dient dan in de DCF-berekening meegenomen te worden.
Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en kosten contant worden gemaakt. De disconteringsvoet wordt opgebouwd uit
de volgende drie onderdelen:
-
– De risicovrije rentevoet.
-
– De vastgoedsector specifieke opslag.
-
– De opslag voor het markt- en objectrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO Interest Rate Swap (IRS). Doordat gebruik
wordt gemaakt van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente
op de peildatum van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente.
Tabel 41 risicovrije rentevoeten en vastgoed opslag
|
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
1,76%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
4,90%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van twee kenmerken van de verhuureenheden:
Bij de schatting van de hoogte van de disconteringsvoet is gebruik gemaakt van een
referentieobject. De keuze voor het referentieobject heeft overigens geen invloed
op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere parkeergelegenheden. Onderstaande
tabel geeft het referentieobject weer.
Tabel 42 referentieobject
Kenmerk
|
Klasse
|
Type verhuureenheid
|
Parkeerplaats
|
Regio
|
West
|
De opslag voor het markt- en objectrisico, tezamen met de risicovrije rentevoet en
de sectorspecifieke opslag voor vastgoed resulteert in een disconteringsvoet van 7,32%
voor het referentieobject. Voor dit referentieobject geldt derhalve een opslag voor
het markt- en objectrisico van 0,66%.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke parkeergelegenheden te komen, wordt
gebruik gemaakt van het referentieobject. De onderstaande tabellen geven daarbij de
afzonderlijke effecten weer van elk van de onderscheiden kenmerken. Door per parkeergelegenheid
na te gaan wat de effecten zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen
bij de disconteringsvoet van het referentieobject, ontstaat de disconteringsvoet van
de overige verhuureenheden.
Tabel 43 effect naar type
Type
|
Opslag
|
Parkeerplaats
|
0,00%
|
Garagebox
|
0,08%
|
Tabel 44 effect naar regio
Regio
|
Opslag
|
Noord
|
0,47%
|
Oost
|
–0,17%
|
Zuid
|
–0,15%
|
West
|
0,00%
|
Eindwaarde
De eindwaarde betreft de restwaarde van de parkeergelegenheid aan het einde van de
DCF-periode. Voor parkeergelegenheden geldt dat de eindwaarde alleen in het doorexploiteerscenario
na de 15-jarige DCF-periode aan de orde is. In het uitpondscenario zijn immers alle
parkeergelegenheden na 3 jaar verkocht. Veelal wordt de eindwaarde geschat door gebruik
te maken van de exit yield. De exit yield is echter een lastige grootheid om te bepalen.
Daarom wordt in de basisversie de eindwaarde bepaald door alle afzonderlijke kasstromen
(huur, onderhoud, etc.) vanaf het 16e jaar contant te maken met de aanname van een voortdurende looptijd, zoals ook bij
de exit yield het geval is.
Iedere kasstroom ontwikkelt zich met een bepaalde groeivoet ‘g’. Voor huren is deze
groeivoet bijvoorbeeld gelijk aan de prijsinflatie, terwijl de onderhoudskosten jaarlijks
toenemen met de bouwkostenindex. In het algemeen kan worden afgeleid dat de contante
waarde van een oneindige kasstroom K die jaarlijks ontwikkelt met een groeivoet ‘g’(die
kleiner is dan de disconteringsvoet ‘d’) gelijk is aan:
Voor het doorexploiteerscenario wordt deze berekening per afzonderlijke kasstroom
uitgevoerd met de volgende aannamen:
-
– K: de kasstroom in jaar 15.
-
– g: de waarde van de index die van toepassing is op de betreffende kasstroom.
-
– d: de disconteringsfactor.
Overdrachtskosten
De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de notaris- en de registratiekosten
bij de verkoop van het waarderingscomplex in verhuurde staat. De overdrachtskosten
worden weergegeven als een percentage van de berekende waarde van een eenheid.
Tabel 45 overdrachtskosten
|
Overdrachtskosten
|
Belastingen
|
6%
|
Kosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
7%
|
Overige punten
Bij parkeergelegenheden is sprake van een specifiek uitpondscenario. Dit is het geval
omdat huurders van parkeergelegenheden niet dezelfde wettelijke bescherming kennen
als huurders van woongelegenheden. Dit specifieke uitpondscenario houdt in dat de
huurder nog twee jaar lang recht heeft om de parkeergelegenheid te huren, met na die
twee één jaar ontruimingsbescherming, als de verhuurder besluit om over te gaan tot
verkoop. Dit houdt dus in dat de verhuurder alle parkeergelegenheden kan uitponden,
als bij aankoop het besluit wordt genomen om tot verkoop over te gaan. Doordat na
jaar drie mogelijk alle eenheden zijn uitgepond, wordt in het uitpondscenario gewerkt
met een DCF-periode van 3 jaar in plaats van 15 jaar.
Intramuraal zorgvastgoed
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de uitgangspunten voor de waardebepaling
van intramuraal zorgvastgoed uiteengezet. Voor de waardebepaling is het belangrijk
om onderscheid te maken tussen de objectgegevens en de modelparameters De objectgegevens zijn specifieke gegevens van de toegelaten instelling die op het
niveau van de verhuureenheid beschikbaar dienen te zijn. Naast de objectgegevens wordt
gebruik gemaakt van modelparameters.
Voor het bepalen van de marktwaarde in verhuurde staat van intramuraal zorgvastgoed,
ligt hier het rekenmodel voor BOG en MOG aan ten grondslag. Ook nu wordt alleen gewerkt
met een doorexploiteerscenario en geldt dat er geen sprake is van een uitpondscenario.
Intramuraal vastgoed is erg heterogeen. Dit leidt ertoe dat een uniform model veelal
niet geschikt is om dit type vastgoed te waarderen. Toegelaten instellingen hebben
bij dit type vastgoed de vrijheid om de full versie toe te passen. Indien de huursom
van bedrijfsmatig, maatschappelijk en intramuraal zorgvastgoed tezamen meer dan 5%
van de totale huursom uitmaakt, van de DAEB-tak of de niet-DAEB tak afzonderlijk,
is een taxatie van dit type vastgoed verplicht.
|
Objectgegevens
De volgende tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voor intramuraal
zorgvastgoed van de toegelaten instelling.
Tabel 46 objectgegevens intramuraal zorgvastgoed
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
• Waarderingscomplex
|
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
• Verhuureenheid
|
|
Id verhuurcontract
|
Unieke identificatiecode van het verhuurcontract die aansluit bij de basisadministratie.
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van het verhuurcontract.
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van het verhuurcontract.
|
Oppervlakte vvo
|
Verhuurbaar vloeroppervlak (vvo) in m2 van het verhuurcontract.
|
Oppervlakte bvo
|
Verhuurbaar vloeroppervlak (bvo) in m2 van het verhuurcontract.
|
Ingangsdatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur van kracht wordt, respectievelijk is geworden.
|
Einddatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur wordt beëindigd.
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen kale jaarhuur van het verhuurcontract per peildatum 31-12-2014.
|
Markthuur
|
Markthuur per jaar in m2 van het verhuurcontract.
|
Indicatie verlenging huurcontract
|
Wel of niet de verwachte verlenging van het verhuurcontract, met de indeling ja, nee
|
Herzieningshuur
|
Herzieningshuur per herzieningsdatum (bij geen huurdersmutatie).
|
Aantal maanden leegstand
|
Het aantal maanden leegstand bij huurdersmutatie.
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van het contract voor belastingjaar 2014, die als peildatum 01-01-2013
kent.
|
Achterstallig onderhoud
|
Wel of geen achterstallig onderhoud opgenomen in de meerjarenprognose.
|
Achterstallig onderhoud bedrag
|
Indien van toepassing, het bedrag waarmee achterstallig onderhoud verholpen kan worden.
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij het verhuurcontract, met de indeling: nee, ja met erfpacht
afgekocht, ja met erfpachtcanon.
|
Erfpachtcanon
|
Indien van toepassing, erfpachtcanon van het verhuurcontract, een vast bedrag per
m2.
|
Einddatum erfpachtcontract
|
Indien van toepassing, wordt de einddatum van het erfpachtcontract per verhuurcontract.
|
Afkoopbedrag erfpacht
|
Indien van toepassing, het bedrag per m2 dat bij verkoop van het verhuurcontract als afkoop van de erfpacht is verschuldigd.
|
Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering plaats, uitgaande van de objectgegevens,
die in het voorafgaande zijn beschreven. Het betreft hier de modelparameters voor
de basisversie. Verderop zullen de afwijkingen worden beschreven die mogelijk zijn
op de modelparameters in de full versie.
Markthuren
De markthuur is de huurprijs die, uitgaande van optimale marketing en verhuur, kan
worden behaald op het moment van de waardebepaling. Daarbij geldt dat de markthuur
in het doorexploiteerscenario wordt gebruikt voor het bepalen van de nieuwe huur nadat
een verhuureenheid is gemuteerd. De markthuur wordt door de corporatie per jaar in
m2 van het contract als objectgegeven opgegeven.
Huurinkomsten en huurstijging
De huurinkomsten worden bepaald op basis van de gegevens van de huidige huurcontracten.
De huidige contracthuur wordt tot de einddatum opgenomen en op het moment van de einddatum
zijn er twee mogelijkheden:
-
– Verlenging
Bij verlenging van het huurcontract geldt dat nieuwe huur opgenomen op basis van de
herzieningshuur.
-
– Opzegging
Indien aan het einde van het huurcontract wordt verwacht dat opzegging zal plaatsvinden,
wordt er van uitgegaan dat een nieuw marktconform huurcontract kan worden afgesloten.
Op dat moment wordt een nieuwe huur opgenomen op basis van de markthuur. Er wordt
dan ook rekening gehouden met een periode van leegstand en met mutatiekosten.
De jaarlijkse stijging van de markthuur en de contracthuur is gelijk aan de prijsinflatie
van het voorafgaande jaar.
Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, onderscheiden naar instandhouding-onderhoud,
achterstallig onderhoud en mutatieonderhoud. Verder zijn er kosten voor beheer, belastingen
en verzekeringen. Deze kostensoorten worden hierna nader toegelicht.
Instandhoudingonderhoud
Het instandhoudingonderhoud is het onderhoud dat gedurende de 15-jarige DCF-periode
nodig is om het contract in dezelfde technische en bouwkundige staat te houden, als
waarin het zich op het moment van waarderen bevindt. Het gaat hierbij niet om investeringen
die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de verhuureenheid. Het instandhoudingonderhoud
leidt ook niet tot een hogere huur.
De bedragen voor het instandhoudingonderhoud zijn ontleend aan gegevens van toegelaten
instellingen en weergegeven in onderstaande tabel. De bedragen zijn per m2, inclusief 21% BTW.
Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type intramuraal zorgvastgoed.
Tabel 47 instandhoudingonderhoud
|
Instandhoudingonderhoud
|
Instandhoudingonderhoud
|
€ 5,– per m2
|
Mutatieonderhoud
Mutatieonderhoud doet zich voor bij opzegging van de huurovereenkomst. Bij het mutatieonderhoud
wordt onderscheid gemaakt tussen technisch onderhoud en kosten voor marketing.
Onder de technische mutatiekosten worden de kosten verstaan die de verhuurder in het
kader van de beëindiging van de huurovereenkomst met de zittende huurder moet maken
om de verhuureenheid tegen het geldende marktwaardeniveau (opnieuw) te kunnen verhuren.
Het gaat daarbij om maatregelen in het kader van instandhoudingsonderhoud.
Onder de mutatiekosten marketing worden de kosten verstaan die de verhuurder in het
kader van de marketing moet maken om de eenheid opnieuw te kunnen verhuren. Het gaat
daarbij om de kosten die de eigen organisatie van de verhuurder zal moeten maken en
daarnaast om de kosten van de makelaar die de verhuurder zal inschakelen.
De technische mutatiekosten en de mutatiekosten marketing worden alleen in rekening
gebracht wanneer er sprake is van opzegging, en niet bij verlenging, van de huurovereenkomst.
Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type intramuraal zorgvastgoed.
Tabel 48 mutatieonderhoud
|
Technisch
|
Marketing
|
Mutatieonderhoud
|
€ 10,– per m2
|
14% van de markt(jaar)huur
|
Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken kunnen worden betrokken bij de waardering
van de verhuureenheden. Het gaat dan vooral om achterstallig onderhoud en onderhoudsgebreken
voor zover dit niet, of niet volledig, is meegenomen bij de hoogte van de WOZ-waarde.
Het gaat hierbij onder meer om funderingsproblemen en asbest dat moet worden verwijderd.
De correctie bij de waardering is aan de orde als de toegelaten instelling de ingreep
om achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in de meerjarenprognose
heeft opgenomen. De contante waarde van de kosten van deze ingreep dienen dan in mindering
te worden gebracht op de waarde van de betreffende verhuureenheid.
Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van de verhuureenheid.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing van de verhuureenheden.
De niet-object gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is ontleend aan gegevens van toegelaten instellingen.
De beheerkosten zijn 2,5% van de contracthuur. De bedragen zijn per jaar, inclusief
21% BTW.
Belastingen en verzekeringen
Onder belastingen vallen de gemeentelijke belastingen en heffingen, zoals de OZB,
de rioolheffing en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze
belastingen en heffingen verschillen per gemeente en waterschap. In dit verband is
een gemiddeld percentage voor de belastingen en verzekeringen per verhuurcontract
genomen. De bedragen voor belastingen en verzekeringen zijn ontleend aan gegevens
van toegelaten instellingen, en weergegeven in onderstaande tabel. Het percentage
heeft betrekking op de WOZ-waarde peildatum 1 januari 2013. De bedragen zijn per jaar,
inclusief 21% BTW.
Tabel 49 belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
0,32% van de WOZ-waarde
|
Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van de verhuureenheid. Het effect van de erfpacht op
de waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft. Er
zijn in Nederland verschillende vormen van erfpacht. In deze paragraaf worden alleen
enkele hoofdlijnen beschreven. Als de consequenties van de erfpacht voor de waardering
te veel afwijken van deze hoofdlijnen, is maatwerk nodig dat op basis van de full
versie mogelijk is.
Als de erfpacht niet is afgekocht en als sprake is van een jaarlijkse canon, zonder
dat bij verkoop aan een belegger of vervolgens bij uitponden aan een particulier een
afkoopsom is verschuldigd, is de betreffende canon een doorlopende kasstroom die onderdeel
vormt van de DCF-berekening. Afhankelijk van de erfpachtovereenkomst, dient deze canon
wel of niet te worden geïndexeerd. Loopt het contract niet voor nog minimaal vijftien
jaar door, dan wordt een inschatting gemaakt van de canon bij ingang van het nieuwe
contract. Door de complexiteit van deze methodiek, is in dat geval maatwerk vereist,
dat via de full versie mogelijk is.
In sommige gevallen zal sprake zijn van een afkoopsom omdat bij verkoop aan een belegger
sprake is van een bestemmingswijziging van sector van toegelaten instellingen naar
beleggersector. Deze afkoopsom dient dan in de DCF-berekening meegenomen te worden.
Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en kosten contant worden gemaakt. De disconteringsvoet wordt opgebouwd uit
de volgende drie onderdelen:
-
1. De risicovrije rentevoet
-
2. De vastgoedsector specifieke opslag
-
3. De opslag voor het markt- en objectrisico
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO Interest Rate Swap (IRS). Doordat gebruik
wordt gemaakt van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente
op de peildatum van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente.
Tabel 50 risicovrije rentevoeten en vastgoed opslag
|
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
1,76%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
4,90%¹
|
¹ Het percentage voor de vastgoedsector specifieke opslag is ontleend aan waarderingsgegevens
van corporaties en komt overeen met de vastgoedsector specifieke opslag van woongelegenheden.
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van twee kenmerken van de verhuureenheden:
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en objectrisico is gebruik
gemaakt van een referentieobject. De keuze voor het referentieobject heeft overigens
geen invloed op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere verhuureenheden.
De schatting van deze opslag is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Onderstaande tabel geeft het referentieobject weer.
Tabel 51 referentieobject
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwperiode
|
< 1960
|
Regio
|
West
|
De opslag voor het markt- en objectrisico, tezamen met de risicovrije rentevoet en
de sectorspecifieke opslag voor vastgoed, resulteert in een disconteringsvoet van
9,19% voor dit referentieobject. Voor dit referentieobject geldt derhalve een opslag
voor het markt- en objectrisico van 2,53%.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke verhuureenheden te komen, wordt gebruik
gemaakt van het referentieobject. De onderstaande tabellen geven daarbij de afzonderlijke
effecten weer van elk van de onderscheiden kenmerken. Door per contract na te gaan
wat de effecten zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen bij de disconteringsvoet
van het referentieobject, ontstaat de disconteringsvoet van de overige contracten.
Tabel 52 effect naar bouwperiode
Bouwperiode
|
Opslag
|
< 1960
|
0,00%
|
1960–1974
|
–0,28%
|
1975–1989
|
–0,09%
|
1990–2004
|
0,17%
|
≥ 2005
|
–0,25%
|
Tabel 53 effect naar regio
Regio
|
Opslag
|
Noord
|
–0,82%
|
Oost
|
–0,51%
|
Zuid
|
–0,49%
|
West
|
0,00%
|
Eindwaarde
De eindwaarde betreft de restwaarde van de contractvormen aan het einde van de DCF-periode.
Veelal wordt de eindwaarde geschat door gebruik te maken van de exit yield. De exit
yield is echter een lastige grootheid om te bepalen. Daarom wordt in de basisversie
de eindwaarde bepaald door alle afzonderlijke kasstromen (huur, onderhoud, etc.) vanaf
het 16e jaar contant te maken met de aanname van een voortdurende looptijd, zoals ook bij
de exit yield het geval is.
Iedere kasstroom ontwikkelt zich met een bepaalde groeivoet ‘g’. Voor huren is deze
groeivoet bijvoorbeeld gelijk aan de prijsinflatie, terwijl de onderhoudskosten jaarlijks
toenemen met de bouwkostenindex. In het algemeen kan worden afgeleid dat de contante
waarde van een oneindige kasstroom ‘K’die zich jaarlijks ontwikkelt met een groeivoet
‘g’(die kleiner is dan de disconteringsvoet ‘d’) gelijk is aan:
Voor het doorexploiteerscenario wordt deze berekening per afzonderlijke kasstroom
uitgevoerd met de volgende aannamen:
-
– K: de kasstroom in jaar 15.
-
– g: de waarde van de index die van toepassing is op de betreffende kasstroom.
-
– d: de disconteringsfactor.
Voorbeeld:
Stel de prijsindex is gelijk aan 2% en de disconteringsfactor gelijk aan 8%, dan is
de contante waarde van een huurkasstroom in jaar 15 van € 10.000 gelijk aan (1 + 2%)
/ (8% – 2%) * € 10.000 = € 170.000.
Overdrachtskosten
De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de notaris- en de registratiekosten
bij de verkoop van het waarderingscomplex in verhuurde staat. De overdrachtskosten
worden weergegeven als een percentage van de berekende waarde van een eenheid.
Tabel 54 overdrachtskosten
|
Overdrachtskosten
|
Belastingen
|
6%
|
Kosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
7%
|
Overige punten
Bij intramuraal zorgvastgoed is alleen sprake van een doorexploiteerscenario.
Full versie
Naast de basisversie van het Waarderingshandboek heeft de corporatie ook de mogelijkheid
om voor verschillende parameters aanpassingen toe te passen. In dat geval wordt voor
deze parameters afgeweken van de basisvariant van het Waarderingshandboek. Woningcorporatie
kiest er in dat geval voor om de toetsende rol van de taxateur een plaats te geven
in het waarderingsproces. Dit levert in principe een hogere kwaliteit op van de waardering,
maar leidt tegelijkertijd ook tot meer kosten. Verschillende typen opdrachten van
de toegelaten instelling aan de taxateur zijn daarbij mogelijk, uiteenlopend van een
taxatie van een enkel complex tot de taxatie van alle complexen.
Vrijheidsgraden
In de full versie is het mogelijk om op basis van een toetsing door de externe taxateur
tot een aanpassing van de op basis van dit handboek modelmatig vastgestelde waarde
van het waarderingscomplex te komen. Een aanpassing van de waarde dient het resultaat
te zijn van een aanpassing van de daaraan ten grondslag liggende normen en parameters.
De parameters en normen die mogen worden aangepast, zijn de markthuur, de leegwaarde(stijging),
de bijzondere uitgangspunten, de disconteringsvoet, de mutatiekans en het onderhoud.
Daarnaast geldt ook dat in bepaalde gevallen erfpacht mag worden aangepast. Het is
mogelijk dat de toegelaten instelling de taxateur opdracht geeft op alle onderdelen
te bezien of aanpassing gerechtvaardigd is, of de opdracht te beperken tot de toetsing
van een of meer van de genoemde vrijheidsgraden.
Markthuur
In de basisversie is de markthuur voor woningen bepaald aan de hand van een modelmatige
schatting. Deze schatting houdt geen rekening met specifieke omstandigheden waardoor
de markthuur anders is dan uit het model voortvloeit. In de full versie heeft de externe
taxateur de mogelijkheid om de modelmatig bepaalde markthuur te vervangen door zijn
inschatting van de markthuur.
Leegwaarde(stijging)
De leegwaarde wordt in de basisversie ontleend aan de WOZ-waarde. Er kunnen verschillende
redenen zijn waarom de op deze wijze bepaalde leegwaarde niet aansluit bij de markt.
Onder meer vloeit een mogelijk verschil voort uit de ficties waarop de WOZ-waardering
is gebaseerd. De externe taxateur heeft de mogelijkheid om de WOZ-waarde te vervangen
door een leegwaarde die beter aansluit bij de markt. De leegwaardestijging is gedifferentieerd
naar provincie en naar de vier grote steden. Het kan zijn dat er redenen zijn om van
deze differentiatie af te wijken, bijvoorbeeld omdat de stijging van de leegwaarde
in de specifieke situatie niet overeenkomt met die van de provincie, respectievelijk
de betreffende stad. De externe taxateur heeft de mogelijkheid om dan af te wijken
van de veronderstelde leegwaardestijging.
Bijzondere uitgangspunten
Bijzondere uitgangspunten kunnen van toepassing zijn waarmee in de basisversie geen
rekening wordt gehouden. Hierbij valt te denken aan beklemmingsafspraken met de gemeente
ten aanzien van huurverhoging en/of verkoop, die ook van kracht zijn voor een potentiële
koper. De toegelaten instelling heeft de mogelijkheid om in die gevallen de externe
taxateur in te schakelen. De taxateur kan dan het effect van de beklemmingen meenemen
bij de taxatie. In de basisvariant is bij woningen overigens wel al rekening gehouden
met de mate waarin in het uitpondscenario de woningen verkocht kunnen worden.
Disconteringsvoet
De hoogte van de disconteringsvoet is modelmatig bepaald. Daarmee wordt niet altijd
recht gedaan aan de risico’s die voor specifieke objecten en/of specifieke locaties
van toepassing zijn. Deze specifieke omstandigheden kunnen een andere disconteringsvoet
rechtvaardigen. De toegelaten instelling heeft de mogelijkheid om dan een externe
taxateur in te schakelen om een marktconforme disconteringsvoet vast te stellen. Als
daartoe reden is, kan in dat geval dan ook een verschil worden gemaakt in de hoogte
van de disconteringsvoet bij uitponden ten opzichte van doorexploiteren.
Mutatiekans
De hoogte van de mutatiekans is gebaseerd op het gemiddelde aantal mutaties in de
afgelopen vijf jaar. Deze mutatiekans hoeft niet te gelden voor de toekomst. Als daar
reden voor is, onder meer omdat de feitelijke mutaties in de betrokken periode afwijkend
beeld laten zien, heeft de toegelaten instelling de mogelijkheid om een externe taxateur
in te schakelen om de mutatiekans aan te passen.
Erfpacht
Zoals in het voorafgaande is aangegeven, zijn er zeer uiteenlopende erfpachtovereenkomsten
tussen toegelaten instellingen en gemeenten. In de basisversie is gewerkt met een
globale benadering. Als deze benadering onvoldoende aansluit bij de feitelijke situatie,
is het mogelijk met tussenkomst van de taxateur tot een betere schatting van het effect
van de erfpacht op de waarde te komen.
Onderhoud
In de basisvariant is voor de verschillende onderhoudscategorieën gewerkt met gemiddelde
bedragen voor het onderhoud, die afhankelijk zijn van een beperkt aantal kenmerken
van de verhuureenheid. In de praktijk kan de noodzaak voor onderhoud meer variëren
dan in de basisvariant is uitgewerkt. Als dat zo is, kunnen de onderhoudsbedragen
met tussenkomst van de externe taxateur worden aangepast.
De inschakeling externe taxateur
De waardering op basis van de full versie met de genoemde vrijheidsgraden vereist
de inschakeling van een externe taxateur. De taxateur handelt daarbij in overeenstemming
met de gangbare beroeps- en gedragsregels. Ten aanzien van de aangegeven vrijheidsgraden
heeft de taxateur de ruimte om op basis van het principe ‘pas toe of leg uit’tot aanpassingen
over te gaan en daarmee tot een betere waardering te komen. De aanpassingen dienen
te worden onderbouwd en in het taxatiedossier te worden vastgelegd. Dit taxatiedossier
is op aanvraag beschikbaar voor de Autoriteit woningcorporaties.