Regeling Europese EZ-subsidies

Geraadpleegd op 25-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-07-2016 en zichtdatum 05-07-2016.
Geldend van 01-07-2016 t/m 26-08-2016

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 juni 2015, nr. WJZ / 15083650, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken (Regeling Europese EZ-subsidies)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op:

  • verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L354);

  • verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014,L 149);

  • verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L181);

  • verordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L227);

  • verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking (PbEU 2013, L347);

  • artikel 4:89, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

  • de artikelen 15, 19 en 27 van de Landbouwwet;

  • artikel 6 van de Uitvoeringswet EFRO;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • bevoegde autoriteit: de minister of managementautoriteit;

  • bruto jaarloon: bruto jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • groep: groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek;

  • laatste betaling: laatste betaling door de bevoegde autoriteit aan de begunstigde van het bedrag of een deel van het bedrag, genoemd in de beschikking tot subsidievaststelling;

  • managementautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • minister: Minister van Economische Zaken;

  • mkb: midden- en kleinbedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel 28, van verordening 1303/2013;

  • netto-inkomsten: netto-inkomsten als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van verordening 1303/2013;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • penvoerder: de door de deelnemers aan het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie;

  • samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;

  • subsidieontvanger: begunstigde als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van verordening 1303/2013;

  • verordening 1301/2013: verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU 2013, L347);

  • verordening 1303/2013: verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening 1305/2013: verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening 508/2014: verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L149).

Artikel 1.2. Cumulatie

Onverminderd artikel 65, elfde lid, van verordening 1303/2013, wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is.

Artikel 1.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit, komen als subsidiabele kosten in aanmerking:

    • a. loonkosten en overheadkosten voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid;

    • b. bijdragen in natura als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van verordening 1303/2013;

    • c. afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van verordening 1303/2013;

    • d. andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het verstrekken van subsidie in het kader van Europese territoriale samenwerking als bedoeld in paragraaf 5.4.

Artikel 1.4. Berekening loonkosten en eigen arbeid

  • 1 Loonkosten worden berekend door het aantal aan het project of de investering bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:

    • a. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;

    • b. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een volledige werkweek wordt gedeeld;

    • c. een door de minister goedgekeurde integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, of

    • d. een door de Europese Commissie goedgekeurde methodiek voor soortgelijke projecten en subsidieontvangers als bedoeld in artikel 67, vijfde lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013.

  • 2 De kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid als bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel e, van verordening 1303/2013 ten behoeve van het project of de investering worden, indien een berekening overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 39.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt in geval van subsidies op grond van verordening 508/2014, een vast uurtarief van € 36 berekend.

  • 4 Indien subsidie wordt verleend in de vorm, bedoeld in artikel 67, eerste lid, onder c, van verordening 1303/2013, is dit artikel niet van toepassing.

Artikel 1.5. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 69, derde lid, van verordening 1303/2013, komen in geval van artikel 1.3, onderdeel d, de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. administratieve en financiële sancties en boetes;

  • b. winstopslagen binnen een groep of samenwerkingsverband;

  • c. fooien en geschenken;

  • d. representatiekosten en -vergoedingen;

  • e. kosten van personeelsactiviteiten;

  • f. kosten van overboekingen en annuleringen;

  • g. gratificaties en bonussen;

  • h. kosten van outplacementtraject.

Artikel 1.6. Wettelijke rente bij terugvordering

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 6 van de Kaderwet EZ-subsidies of in geval van terugvordering op grond van verordening 1303/2013, verordening 1301/2013, verordening 1305/2013, verordening 508/2014 of verordening 809/2014, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:120, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, die wordt berekend over de periode vanaf de datum van het verstrijken van de termijn waarbinnen betaling door de subsidieontvanger moet plaatsvinden en de datum van terugbetaling door de subsidieontvanger.

Artikel 1.7. Methode verrekenen van netto-inkomsten

In geval een project of investering netto-inkomsten als bedoeld in artikel 61 van verordening 1303/2013 genereert, brengt de bevoegde autoriteit de netto-inkomsten bij de beschikking tot subsidieverlening in mindering op de subsidiabele kosten overeenkomstig de methode, bedoeld in artikel 61, derde lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013, tenzij de bevoegde autoriteit voor de desbetreffende sector of subsector heeft gekozen voor een vast netto-inkomstenpercentage als bedoeld in artikel 61, derde lid, onderdeel a, van verordening 1303/2013.

Artikel 1.8. Vaststelling beleidsregels

De bevoegde autoriteit stelt beleidsregels vast voor de toepassing van financiële correcties, als bedoeld in artikel 143, tweede lid, van verordening 1303/2013.

Artikel 1.9. Vaststelling procedure

Als procedure, bedoeld in artikel 140, vijfde lid, van verordening 1303/2013 wordt vastgesteld de procedure van de bijlage bij deze regeling.

Hoofdstuk 2. Regels omtrent subsidieverstrekking door de minister

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

De minister kan op aanvraag voor activiteiten op de gebieden, genoemd in artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies, en voor activiteiten als bedoeld in verordening 508/2014 subsidie verstrekken.

Artikel 2.3. Openstelling

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Artikel 2.4. Wijze van verdelen

De minister verdeelt het subsidieplafond:

  • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;

  • b. op volgorde van rangschikking van de aanvragen;

  • c. evenredig over de ingediende aanvragen, of

  • d. door loting.

Artikel 2.5. Verdeling op volgorde van binnenkomst

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag of het tijdstip waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum of tijdstip van binnenkomst.

  • 3 Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 2.6. Verdeling op volgorde van rangschikking

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen, komt de aanvraag die naar het oordeel van de minister de grootste bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor zover het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 2.7. Verdeling van subsidieplafond per categorie

Indien per categorie van aanvragers of activiteiten een subsidieplafond is vastgesteld, vindt de verdeling, bedoeld in artikel 2.4, plaats per categorie.

Artikel 2.8. Adviescommissie

  • 1 De minister kan een adviescommissie instellen.

  • 2 Een adviescommissie heeft tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie.

  • 3 De adviezen van een adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

  • 4 Een adviescommissie bestaat uit een voorzitter en een aantal leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft. De voorzitter en de leden zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken of andere ministeries die voor de subsidie verantwoordelijk zijn of mede verantwoordelijk zijn.

  • 5 De voorzitter en de leden worden door de minister benoemd en ontslagen.

  • 6 Bij de instelling van een adviescommissie worden de periode waarvoor de voorzitter en de leden worden benoemd en het aantal leden vastgesteld.

  • 7 Een adviescommissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 8 Een lid van een adviescommissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 9 De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van een adviescommissie bij te wonen.

  • 10 In het secretariaat van een adviescommissie wordt door de minister voorzien.

  • 11 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van een adviescommissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van een adviescommissie bewaard in het archief van dat ministerie.

  • 12 Een adviescommissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 2.9. Indienen van de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Bij een aanvraag tot subsidieverlening wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt of zal worden gefinancierd.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening bevat in ieder geval gegevens over:

    • a. de subsidieaanvrager, waaronder naam van de natuurlijke persoon, rechtspersoon of publieke instelling, adres en rekeningnummer;

    • b. voor zover van toepassing gegevens over de netto-inkomsten als bedoeld in artikel 61 van verordening 1303/2013.

  • 4 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project gaat vergezeld van een projectplan, waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a. een beschrijving van het project, waaronder:

      • 1°. de doelstellingen;

      • 2°. een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering daarvan te maken kosten blijken;

      • 3°. de activiteiten en wijze van uitvoering daarvan;

      • 4°. voor zover van toepassing een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende partijen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers, alsmede een bewijsstuk waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband te handelen;

    • b. informatie waaruit blijkt in hoeverre het project bijdraagt aan de doeleinden waarvoor subsidie wordt verstrekt;

    • c. een sluitende begroting voor het project, die een meerjarenbegroting is met liquiditeitsplanning per jaar voor zover het project langer dan een jaar duurt, met een toelichting daarop;

    • d. criteria voor het toetsen van de resultaten van het project;

    • e. de verwachte realisatietermijn, met een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen indien de termijn langer dan een jaar is.

  • 5 Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder een aanvraag in.

Artikel 2.10. Niet-subsidiabele kosten samenwerkingsverband

Onverminderd artikel 1.5, komen in geval van een samenwerkingsverband, kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer aan het samenwerkingsverband niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.11. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover:

    • a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

    • b. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij deze regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

    • c. de activiteiten voor het indienen van de subsidieaanvraag zijn voltooid;

    • d. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie.

Artikel 2.12. Beslissing op de aanvraag

  • 1 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven binnen 22 weken na afloop van de periode van het aanvragen van de subsidie.

  • 2 Indien het subsidieplafond op een andere wijze wordt verdeeld, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven binnen 13 weken na afloop van het aanvragen van de subsidie.

Artikel 2.13. Beslissing samenwerkingsverband

Indien de subsidie wordt verleend aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.

Artikel 2.14. Bevoorschotting

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat er voorschotten worden verstrekt, bedraagt het voorschot ten hoogste 90% van de te verlenen subsidie.

  • 2 Een voorschot wordt op aanvraag verstrekt met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 2.15. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of de penvoerder doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem respectievelijk op een van de deelnemers van het samenwerkingsverband van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem respectievelijk aan een van de deelnemers van het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van hem respectievelijk van een van de deelnemers van het samenwerkingsverband.

  • 2 De subsidieontvanger of penvoerder doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat:

    • a. de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 2.16. Uitvoering projectplan

  • 1 Aan de beschikking tot subsidieverlening is, in geval deze betrekking heeft op een projectplan, de verplichting verbonden om de activiteiten overeenkomstig dit plan uit te voeren.

  • 2 De subsidieontvanger meldt aan de minister indien de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalen in het projectplan of, indien er geen mijlpalenplanning is, in het desbetreffende kalenderjaar meer dan 25% afwijken van de begroting.

  • 3 De minister kan voor het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, de doelstelling van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 2.17. Administratieve verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of penvoerder voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • c. in geval loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • d. indien een tarief als bedoeld in artikel 1,4, eerste lid, wordt gehanteerd, de berekening en samenstelling van het tarief;

    • e. de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte en betaalde kosten.

  • 2 De administratie wordt ten minste zeven jaar na de datum van de laatste betaling bewaard.

Artikel 2.18. Tussenrapportage projecten

  • 1 Indien de periode van uitvoering van een project dat voor subsidie in aanmerking komt meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages waarin de voortgang van het project wordt beschreven, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van het project.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, kan de penvoerder hun rapportages indienen.

Artikel 2.19. Instandhouding investering

  • 1 Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van verordening 1303/2013, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien de investering gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling een belangrijke wijziging ondergaat die:

    • a. het gevolg is van de beëindiging of verplaatsing van productiecapaciteit als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel a, van verordening 1303/2013;

    • b. het gevolg is van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel behaalt, als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013, of

    • c. een substantiële verandering is als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1303/2013 of de bij deze regeling opgelegde uitvoeringsvoorwaarden raakt.

  • 2 Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering als bedoeld in artikel 71, tweede lid, van verordening 1303/2013, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien de investering binnen tien jaar na de laatste betaling wordt verplaatst naar een locatie buiten de Europese Unie.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op het mkb.

Artikel 2.20. Indienen aanvraag subsidievaststelling

  • 1 De subsidieontvanger dient zijn aanvraag tot subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd.

  • 4 De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de subsidieontvanger, waaronder naam, adres en het door de minister toegekende referentienummer;

    • b. gegevens over de hoogte van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten;

    • c. voor zover van toepassing gegevens over netto-inkomsten als bedoeld in artikel 61 van verordening 1303/2013.

  • 5 Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor de uitvoering van een project gaat vergezeld van een eindverslag. Het eindverslag bevat ten minste:

    • a. een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b. een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en

    • d. de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, indien in deze regeling is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

Artikel 2.21. Indienen aanvraag subsidievaststelling samenwerkingsverband

Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder hun aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 2.22. Beschikking subsidievaststelling

  • 1 De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidievaststelling aan de penvoerder

Hoofdstuk 3. Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

Titel 3.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • marktdeelnemer: marktdeelnemer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013;

  • producentenorganisatie voor visserijproducten: producentenorganisatie voor visserijproducten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 1379/2013;

  • verordening 1379/2013: Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • verordening 1380/2013: verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • verordening 763/2014: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 763/2014 van de Commissie van 11 juli 2014 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij met betrekking tot de technische kenmerken van voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen en instructies over de vormgeving van het embleem van de Unie;

  • visser: natuurlijk persoon die zich bezighoudt met visserijactiviteiten en zijn hoofdberoep uitoefent aan boord van een vissersvaartuig dat in bedrijf is;

  • visserijactiviteit: visserijactiviteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 28, van verordening 1380/2013;

  • visserijonderneming: onderneming die zich bezighoudt met visserijactiviteiten;

  • vissersvaartuig: vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 4, van verordening 1380/2013;

  • vlootregister: register als bedoeld in artikel 24 van verordening 1380/2013;

  • wetenschappelijke of technische organisatie:

    • a. onder a en b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

    • b. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a,

      • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • d. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct of indirect:

      • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

      • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is, of

      • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

    • e. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met d.

Artikel 3.1.2. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.5, komen de kosten van de activiteiten bedoeld in artikel 11 van verordening 508/2014 niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 3.1.3. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11, beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a. de subsidieaanvrager niet ontvankelijk is voor steun ingevolge artikel 10 van verordening 508/2014;

  • b. de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet subsidiabel zijn ingevolge artikel 11 van verordening 508/2014;

  • c. de subsidieaanvrager niet voldoet aan de verplichting tot het verstrekken van informatie, bedoeld in artikel 111 van verordening 508/2014.

Artikel 3.1.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. het nummer waaronder de subsidieaanvrager geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel of in het geval de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon is, het burgerservicenummer;

  • b. gegevens waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager beschikt over voldoende financiële capaciteit als bedoeld in artikel 125, derde lid, onderdeel d, van verordening 1303/2013 om het project of de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd uit te kunnen voeren;

  • c. een verklaring dat de subsidieaanvrager, indien hij een marktdeelnemer is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013, voldoet aan artikel 10, eerste en derde lid, van verordening 508/2014;

  • d. gegevens ten behoeve van monitoring of evaluatie als bedoeld in artikel 111 van verordening 508/2014;

  • e. voor zover ten tijde van de aanvraag tot subsidieverlening bekend is dat de aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, kopieën van opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing;

  • f. voor zover ten tijde van de aanvraag tot subsidieverlening bekend is dat een aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.6, vierde lid, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid;

  • g. een beschrijving van de communicatieactiviteiten, bedoeld in Bijlage V, paragraaf 3.1, tweede lid, onderdeel e, van verordening 508/2014 die de subsidieontvanger of het samenwerkingsverband wil gaan ondernemen.

Artikel 3.1.5. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd artikel 2.20, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:

  • a. gegevens ten behoeve van monitoring of evaluatie als bedoeld in artikel 111 van verordening 508/2014;

  • b. voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 3.1.4, onderdeel e, kopieën van opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing;

  • c. voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 3.1.4, onderdeel f, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid;

  • d. gegevens die aantonen dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 3.1.4, onderdeel g, zijn uitgevoerd.

Artikel 3.1.6. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger blijft gedurende ten minste vijf jaar na de datum van de laatste betaling voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, eerste lid, van verordening 508/2014.

  • 2 Indien de subsidieontvanger subsidie aanwendt voor het verlenen van een opdracht waarbij de totale kosten bij één opdrachtnemer hoger zullen zijn dan € 25.000, vraagt hij voorafgaand aan de opdrachtverlening drie offertes op bij van elkaar onafhankelijke aanbieders. De subsidieontvanger gunt de opdracht aan de aanbieder met de economisch meest voordelige offerte.

  • 3 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het tweede lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Het tweede lid is niet van toepassing als de subsidieontvanger die subsidie wil aanwenden voor het verlenen van een opdracht een aanbestedende dienst is als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012 en de opdracht die hij wil verlenen op grond van de Aanbestedingswet 2012 moet worden aanbesteed.

  • 7 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat bij alle op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen duidelijk wordt gemaakt dat voor de desbetreffende concrete actie steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij is verleend, overeenkomstig de vereisten uit verordening 763/2014.

Artikel 3.1.7

Indien subsidie wordt verstrekt aan een eigenaar van een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 25 van verordening 508/2014, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien het vissersvaartuig binnen vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling naar buiten de Europese Unie wordt overgedragen.

Artikel 3.1.8. Adviescommissie

  • 1 Er is een adviescommissie EFMZV die tot taak heeft de minister te adviseren over de afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel d, en de rangschikking van aanvragen tot subsidieverlening, indien de verdeling van een subsidieplafond overeenkomstig artikel 2.4, onderdeel b, wordt bepaald.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste zeven en ten hoogste tien leden.

  • 3 De voorzitter en de leden worden voor een periode van drie jaar benoemd.

Titel 3.2. Jonge vissers

Artikel 3.2.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

Artikel 3.2.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een jonge visser voor een eerste aanschaf van een vissersvaartuig, of een deel daarvan, met een lengte over alles van minder dan 24 meter, dat:

    • a. is uitgerust voor zeevisserij, kustvisserij of binnenvisserij;

    • b. vijf tot dertig jaar oud is;

    • c. behoort tot een vlootsegment waarvoor in het in artikel 22, tweede lid, van verordening 1380/2013 bedoelde verslag over de vangstcapaciteit een evenwicht met de voor dat segment beschikbare vangstmogelijkheden wordt aangetoond, en

    • d. voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 2.19, in het visserijregister ingeschreven staat.

  • 2 In geval van aanschaf van een vissersvaartuig dat is uitgerust voor de binnenvisserij met uitzondering van het IJsselmeer:

  • 3 In geval van aanschaf van een vissersvaartuig dat is uitgerust voor de binnenvisserij en dat wordt gebruikt om te vissen op het IJsselmeer:

Artikel 3.2.3. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4 bevat een aanvraag tot subsidieverlening:

  • a. gegevens over het vissersvaartuig bedoeld in artikel 3.2.2, waaronder de leeftijd van het vissersvaartuig, de lengte van het vissersvaartuig, in geval van zee- en kustvisserij het vlootsegment waartoe het vissersvaartuig behoort, de prijs van het vissersvaartuig, een uniek kenmerk van het vissersvaartuig en in geval van inschrijving in het kadaster, het visserijregister of het vlootregister het nummer hiervan;

  • b. in afwijking van artikel 3.1.4, onderdeel e, een taxatierapport van een onafhankelijke en deskundige taxateur van de marktwaarde van het vissersvaartuig en een offerte van het desbetreffende vissersvaartuig, of een offerte van het desbetreffende vaartuig en twee offertes van vergelijkbare vissersvaartuigen. Het taxatierapport of de offertes zijn ten hoogste drie maanden oud en geven ten minste inzicht in de waarde van het vissersvaartuig en de inventaris;

  • c. bewijs van werkervaring of beroepsopleiding als bedoeld in artikel 31, derde lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.2.4. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.2.5. Subsidiabele kosten

  • 1 Slechts de door de jonge visser gemaakte aanschafkosten van het vissersvaartuig als bedoeld in artikel 3.2.2, komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van het vissersvaartuig uitmaakt, is deel van het vissersvaartuig en mag worden meegerekend bij de aanschafkosten.

Artikel 3.2.6. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5 en 3.1.2, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. netten;

  • b. vangstrechten zoals contingenten of vergunningen;

  • c. financieringskosten;

  • d. huurkoop;

  • e. kosten van het taxatierapport of de offertes als bedoeld in artikel 3.2.3;

  • f. operationele kosten als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.2.7. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 25 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 75.000 per jonge visser.

Artikel 3.2.8. Realisatietermijn

  • 1 De aanschaf van het vissersvaartuig vindt plaats na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, en binnen 6 maanden na de datum van subsidieverlening.

  • 2 De betaling en levering van het vissersvaartuig vindt plaats na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, en voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 2.20.

Artikel 3.2.9. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover:

  • a. de subsidieaanvrager niet voldoet aan de vereisten van artikel 31, derde lid, van verordening 508/2014;

  • b. de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 3.2.5 minder dan € 10.000 bedragen;

  • c. de subsidieaanvrager voorafgaand aan de subsidieaanvraag al volledig of gedeeltelijk eigenaar van een vissersvaartuig is of is geweest.

Artikel 3.2.10. Indienen aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Onverminderd artikel 2.20 en 3.1.5, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

    • a. in geval van een vissersvaartuig dat is uitgerust voor de zeevisserij of kustvisserij: gegevens waaruit blijkt dat het vissersvaartuig is ingeschreven in het visserijregister;

    • b. een afschrift van het eigendomsbewijs of het betalingsbewijs.

Titel 3.3. Aanlandplichtinnovatieprojecten

Artikel 3.3.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • aanlandplicht: aanlandingsplicht als bedoeld in artikel 15 van verordening 1380/2013;

  • aanlandplichtinnovatieproject: project dat

    • a. tot doel heeft nieuwe technische of organisatorische kennis te ontwikkelen of te ontwikkelen en in te voeren;

    • b. past binnen een van de doelen, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van verordening 508/2014, en

    • c. in het kader van de aanlandplicht gericht is op:

      • 1°. verbeteren van de selectiviteit (aanlandplichtinnovatieproject selectiviteit), of

      • 2°. het aantonen van en vergroten van de overlevingskans van vissoorten (aanlandplichtinnovatieproject overlevingskans);

  • algemeen nut beogende instelling: een instelling als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • visserijorganisatie: een organisatie waarvan uit de doelstelling in de statuten blijkt dat zij het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt.

Artikel 3.3.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een aanlandplichtinnovatieproject aan:

  • a. een visserijorganisatie;

  • b. deelnemers in een samenwerkingsverband van visserijorganisaties, of

  • c. deelnemers in een samenwerkingsverband van één of meer visserijorganisaties en één of meer algemeen nut beogende instellingen, gericht op de bescherming van de biologische rijkdommen van de zee.

Artikel 3.3.3. Betrokkenheid van een technische of wetenschappelijke organisatie

Een aanlandplichtinnovatieproject wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie, die de resultaten van het project en het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in artikel 3.3.11, derde lid, valideert.

Artikel 3.3.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. gegevens waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid, bedoeld in artikel 3.3.3, van een technische of wetenschappelijke organisatie bij het aanlandplichtinnovatieproject geborgd zal worden;

  • b. het nummer waaronder een vissersvaartuig dat wordt ingezet in het kader van een aanlandplichtinnovatieproject geregistreerd staat in het vlootregister, of indien dit niet mogelijk is, het maximum aantal vissersvaartuigen van de nationale vloot dat zal worden ingezet voor het project en het maximum brutotonnage van deze vissersvaartuigen;

  • c. een raming van de te verwachten netto-inkomsten, bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014;

  • d. een kopie van de op het moment van de subsidieaanvraag geldende statuten, waaruit de doelstelling van de subsidieaanvrager blijkt;

  • e. een verklaring van een wetenschappelijke of technische organisatie waaruit blijkt dat deze bereid is om de in artikel 3.3.3 omschreven rol te vervullen, overeenkomstig de gegevens, bedoeld in onderdeel a.

Artikel 3.3.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt de subsidieplafonds voor aanlandplichtinnovatieprojecten selectiviteit of aanlandplichtinnovatieprojecten overlevingskans op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.3.6. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt een aanvraag voor een aanlandplichtinnovatieproject selectiviteit, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

    • a. een meer innovatief karakter heeft (10%);

    • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (5%);

    • c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door ondernemingen (5%);

    • d. minder negatieve effecten heeft op de natuur (5%);

    • e. meer bijdraagt aan de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid voor vissers of visserijondernemingen van de aanlandplicht (35%);

    • f. meer bijdraagt aan het vergroten van de selectiviteit van vismethoden (40%).

  • 2 De minister rangschikt een aanvraag voor een aanlandplichtinnovatieproject overlevingskans, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

    • a. een meer innovatief karakter heeft (10%);

    • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (5%);

    • c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door ondernemingen (5%);

    • d. minder negatieve effecten heeft op de natuur (5%);

    • e. meer bijdraagt aan de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid voor vissers of visserijondernemingen van de aanlandplicht (35%);

    • f. meer bijdraagt aan het aantonen of verbeteren van de overlevingskans van vissoorten (40%).

Artikel 3.3.7. Beschikkingen onder opschortende voorwaarde

  • 1 Indien bij de rangschikking van de aanlandinnovatieprojecten blijkt dat één van de in artikel 39, vierde lid, van verordening 508/2014 vastgestelde maxima wordt overschreden, komen de aanlandplichtinnovatieprojecten die het hoogste zijn gerangschikt op grond van artikel 3.3.6, eerste of tweede lid, als eerste in aanmerking voor subsidie totdat dit maximum is bereikt, en wordt subsidie aan de overige aanlandinnovatieprojecten die op basis van de rangschikking en de hoogte van het subsidieplafond in aanmerking zouden komen voor subsidie, verleend onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie.

  • 2 De overige gerangschikte aanlandplichtinnovatieprojecten worden afgewezen, maar komen alsnog voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. er budget beschikbaar komt doordat een of meerdere hoger gerangschikte aanlandinnovatieprojecten niet worden goedgekeurd door de Europese Commissie, en

    • b. deze worden goedgekeurd door de Europese Commissie.

  • 3 De minister stelt de subsidieaanvrager zo spoedig mogelijk nadat het oordeel van de Europese Commissie bekend is op de hoogte van dit oordeel en eventuele gevolgen voor de eerder afgegeven beschikking.

Artikel 3.3.8. Niet subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5 en 3.1.2, komen operationele kosten als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 508/2014 niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.3.9. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 75 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 Indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.3.2, onderdeel c, bedraagt de subsidie 85 procent van de subsidiabele kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 600 000 per aanlandplichtinnovatieproject.

Artikel 3.3.10. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde aanlandplichtinnovatieprojecten wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, maar uiterlijk binnen 12 maanden na de subsidieverlening.

  • 2 De op grond van deze titel gesubsidieerde aanlandplichtinnovatieprojecten worden voltooid binnen 36 maanden na subsidieverlening.

  • 3 Indien er sprake is van een subsidieverlening onder opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 3.3.7, eerste lid, beginnen de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, te lopen vanaf de datum waarop de minister de subsidieaanvrager op de hoogte heeft gesteld van het oordeel, bedoeld in artikel 3.3.7, derde lid, indien het aanlandinnovatieproject is goedgekeurd door de Europese Commissie.

Artikel 3.3.11. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband zet niet meer vissersvaartuigen in en overschrijdt niet de bruttotonnage, zoals aangegeven bij de aanvraag op grond van artikel 3.3.4, onderdeel b.

  • 2 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband zorgt dat de onderzoeksopzet die aan het aanlandplichtinnovatieproject ten grondslag ligt, voldoet aan de algemeen aanvaarde wetenschappelijke standaarden en dat de resultaten voldoende wetenschappelijk worden onderbouwd.

  • 3 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband stelt een wetenschappelijk of technisch rapport op of laat deze opstellen door de technische of wetenschappelijke organisatie, waarin de onderzoeksopzet, de resultaten van het aanlandplichtinnovatieproject en de bijdrage van de technische of wetenschappelijke organisatie aan het project wordt beschreven.

  • 4 De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband, dan wel een van de deelnemers aan een samenwerkingsverband, stelt het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in het derde lid, gelijktijdig met het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, gedurende een periode van drie jaar, beschikbaar op zijn website.

Artikel 3.3.12. Afwijzingsgrond

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, minder dan € 500 000 bedragen.

Artikel 3.3.13. Intellectuele eigendomsrechten

Op de resultaten van een aanlandplichtinnovatieproject worden geen intellectuele eigendomsrechten gevestigd.

Artikel 3.3.14. Voorschot

  • 1 Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2 Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dit geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het aanlandplichtinnovatieproject.

  • 4 Een aanvraag om een voorschot gaat vergezeld van gegevens over de gegenereerde netto-inkomsten, bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.3.15. Verrekening van netto-inkomsten

  • 1 Bij de subsidieverlening worden de geraamde netto-inkomsten, bedoeld in artikel 3.3.4, onderdeel c, van de subsidiabele kosten afgetrokken.

  • 2 Indien bij de verstrekking van een voorschot als bedoeld in artikel 3.3.14, eerste lid, of bij de subsidievaststelling blijkt dat de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2013, eerder met de subsidiabele kosten verrekende netto-inkomsten te boven gaan, worden deze van de subsidiabele kosten afgetrokken.

Artikel 3.3.16. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. een wetenschappelijk of technisch rapport als bedoeld in artikel 3.3.11, derde lid;

  • b. een verklaring van de technische of wetenschappelijke organisatie dat de onderzoeksopzet aan wetenschappelijke standaarden voldoet die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en dat de resultaten voldoende wetenschappelijk zijn onderbouwd;

  • c. gegevens over de gegenereerde netto-inkomsten, bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014;

  • d. het nummer waaronder een vissersvaartuig dat is ingezet in het kader van een aanlandplichtinnovatieproject geregistreerd staat in het vlootregister;

  • e. het adres van de website, bedoeld in artikel 3.3.11, vierde lid, waarop het wetenschappelijk of technisch rapport beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 3.3.17. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 september 2020, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.4. Rendementsverbeteringsprojecten

Artikel 3.4.1. Begripsbepaling

In deze titel wordt verstaan onder een rendementsverbeteringsproject, een project dat:

  • a. tot doel heeft kennis te ontwikkelen of te ontwikkelen en in te voeren, gericht op het verbeteren van rendementen in de visserij, door middel van:

    • 1°. kostenbesparing;

    • 2°. waardevermeerdering, of

    • 3°. het beter op elkaar aansluiten van vraag en aanbod, en

  • b. past binnen een van de doelen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.4.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een rendementsverbeteringsproject aan:

  • a. een producentenorganisatie voor visserijproducten;

  • b. deelnemers in een samenwerkingsverband van visserijondernemingen of producentenorganisaties voor visserijproducten;

  • c. deelnemers in een samenwerkingsverband van één of meer visserijondernemingen en één of meer producentenorganisaties voor visserijproducten, of

  • d. deelnemers in een samenwerkingsverband van minstens één visserijonderneming of producentenorganisatie voor visserijproducten en één of meer marktdeelnemers uit de visserijsector, die niet als visserijonderneming kunnen worden beschouwd.

Artikel 3.4.3. Betrokkenheid van een technische of wetenschappelijke organisatie

Een rendementsverbeteringsproject wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie, die de resultaten van het project valideert.

Artikel 3.4.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. gegevens waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid, bedoeld in artikel 3.4.3, van een technische of wetenschappelijke organisatie bij het rendementsverbeteringsproject geborgd zal worden;

  • b. een verklaring van een wetenschappelijke of technische organisatie waaruit blijkt dat deze bereid is om de in artikel 3.4.3 omschreven rol te vervullen, overeenkomstig de gegevens, bedoeld in onderdeel a.

Artikel 3.4.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor rendementsverbeteringsprojecten op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.4.6. Rangschikkingscriteria

De minister rangschikt een aanvraag voor een rendementsverbeteringsproject, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

  • a. meer bijdraagt aan kostenbesparing, waardevermeerdering of het op elkaar aansluiten van vraag en aanbod (25%);

  • b. een meer innovatief karakter heeft (25%);

  • c. meer economisch of technisch perspectief heeft voor toepassing op praktijkschaal (20%);

  • d. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen (15%);

  • e. een meer ecologisch duurzaam karakter heeft (10%);

  • f. een breder aantal betrokkenen kent (5%).

Artikel 3.4.7. Niet subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5 en 3.1.2, komen operationele kosten als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 508/2014 niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 3.4.8. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 30 procent van de subsidiabele kosten voor ondernemingen die geen mkb zijn.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 375.000 per rendementsverbeteringsproject.

Artikel 3.4.9. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde rendementsverbeteringsprojecten wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, maar uiterlijk binnen 12 maanden na de subsidieverlening.

  • 2 De op grond van deze titel gesubsidieerde rendementsverbeteringsprojecten worden voltooid binnen 36 maanden na subsidieverlening.

Artikel 3.4.10. Toepassing artikel 3.1.7

Artikel 3.1.7 is van toepassing op eigenaars van vissersvaartuigen die subsidie ontvangen op grond van deze titel.

Artikel 3.4.11. Afwijzingsgrond

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, minder dan € 500 000 bedragen.

Artikel 3.4.12. Voorschot

  • 1 Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2 Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dit geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het rendementsverbeteringsproject.

Artikel 3.4.13. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval een verklaring van de technische of wetenschappelijke organisatie dat zij de rol, bedoeld in artikel 3.4.4, onderdeel b, daadwerkelijk heeft vervuld en dat zij de resultaten van het project heeft gevalideerd overeenkomstig artikel 3.4.3.

Artikel 3.4.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.5. Aquacultuurinnovatieprojecten

Artikel 3.5.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • aquacultuur: aquacultuur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 25, van verordening 1380/2013;

  • aquacultuurinnovatieproject: project dat:

    • a. tot doel heeft de innovatie in de aquacultuur te stimuleren,

    • b. past binnen een van de doelen, bedoeld in artikel 47, eerste lid, van verordening 508/2014, en

    • c. indien het betrekking heeft op de kweek van microalgen, hiernaast verband houdt met de kweek van schelpdieren;

  • aquacultuuronderneming: onderneming die een aquacultuurbedrijf is als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van verordening 508/2014;

  • aquacultuurproducten: aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 34, van verordening 1380/2013.

Artikel 3.5.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een aquacultuurinnovatieproject aan:

  • a. een aquacultuuronderneming, of

  • b. deelnemers in een samenwerkingsverband van aquacultuurondernemingen.

Artikel 3.5.3. Betrokkenheid van een technische of wetenschappelijke organisatie

Een aquacultuurinnovatieproject wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie, die de resultaten van het project valideert.

Artikel 3.5.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. gegevens waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid, bedoeld in artikel 3.5.3, van een technische of wetenschappelijke organisatie bij het aquacultuurinnovatieproject geborgd zal worden;

  • b. een verklaring van een wetenschappelijke of technische organisatie waaruit blijkt dat deze bereid is om de in artikel 3.5.3 omschreven rol te vervullen, overeenkomstig de gegevens, bedoeld in onderdeel a.

  • c. een onafhankelijke marktanalyse waarin duidelijk wordt aangetoond dat er goede en duurzame marktvooruitzichten zijn voor het product waarop het aquacultuurinnovatieproject gericht is, overeenkomstig artikel 46, tweede lid, van verordening 508/2014;

  • d. een verklaring van de subsidieaanvrager dat het aquacultuurinnovatieproject geen verband houdt met de kweek van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013;

  • e. indien de aquacultuuronderneming zich minder dan twee jaar bezighoudt met de kweek of teelt van aquacultuurproducten, een bedrijfsplan en, indien zijn subsidiabele kosten hoger zijn dan € 50.000, een haalbaarheidsstudie met inbegrip van een milieubeoordeling over zijn aandeel in het aquacultuurinnovatieproject, overeenkomstig artikel 46, tweede lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.5.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor aquacultuurinnovatieprojecten op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.5.6. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt een aanvraag voor een aquacultuurinnovatieproject, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

    • a. een grotere verbetering bewerkstelligt van het economische rendement van de activiteiten van de subsidieaanvrager (20%);

    • b. een grotere invloed heeft op de ontwikkeling van duurzame aquacultuur (35%);

    • c. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (35%);

    • d. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen (10%).

Artikel 3.5.7. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 30 procent van de subsidiabele kosten voor aquacultuurondernemingen die geen mkb zijn.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000 per aquacultuurinnovatieproject.

Artikel 3.5.8. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde aquacultuurinnovatieprojecten wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, maar uiterlijk binnen 12 maanden na de subsidieverlening.

  • 2 De op grond van deze titel gesubsidieerde aquacultuurinnovatieprojecten worden uitgevoerd binnen 36 maanden na subsidieverlening.

  • 3 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichtingen in het eerste en tweede lid, indien de subsidieontvanger:

    • a. binnen 6 maanden na subsidieverlening de noodzakelijke vergunningen en ontheffingen, bedoeld in artikel 3.5.9, eerste lid, heeft aangevraagd, en

    • b. binnen 12 maanden na subsidieverlening niet de onder a bedoelde vergunningen en ontheffingen bezit, terwijl dit hem niet is toe te rekenen.

Artikel 3.5.9. Milieueffecten

  • 1 De subsidieontvanger die een aquacultuurinnovatieproject wil uitvoeren draagt er, voordat hij start met de uitvoering van het project, zorg voor dat hij alle noodzakelijke vergunningen en ontheffingen bezit op milieugebied.

  • 2 De subsidieontvanger toont aan dat hij alle noodzakelijke vergunningen en ontheffingen als bedoeld in het eerste lid bezit bij de tussenrapportage, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, of, wanneer dit eerder is, bij de aanvraag om een voorschot als bedoeld in artikel 3.5.11.

Artikel 3.5.10. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, voor zover:

  • a. de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, minder dan € 700.000 bedragen;

  • b. door de marktanalyse, bedoeld in artikel 3.5.4, onderdeel c, niet duidelijk kan worden aangetoond dat er goede en duurzame marktvooruitzichten zijn voor het product waarop het aquacultuurinnovatieproject gericht is;

  • c. door, indien van toepassing, het bedrijfsplan en de haalbaarheidsstudie met inbegrip van de milieubeoordeling, bedoeld in artikel 3.5.4, onderdeel e, niet duidelijk kan worden aangetoond dat het aquacultuurinnovatieproject haalbaar is;

  • d. het aquacultuurinnovatieproject verband houdt met de kweek van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013, overeenkomstig artikel 46, vierde lid, van verordening 508/2014;

  • e. het aquacultuurinnovatieproject gericht is op de kweek van siervissen;

  • f. het aquacultuurinnovatieproject gericht is op dieren die niet mogen worden gehouden op grond van de Wet dieren;

  • g. het aquacultuurinnovatieproject gericht is op aquacultuurproducten die op grond van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004, L 226) niet op de markt gebracht mogen worden.

Artikel 3.5.11. Voorschot

  • 1 Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2 Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dit geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het aquacultuurinnovatieproject.

Artikel 3.5.12. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. een verklaring van de technische of wetenschappelijke organisatie dat zij de rol, bedoeld in artikel 3.5.4, onderdeel b, daadwerkelijk heeft vervuld en dat zij de resultaten van het project heeft gevalideerd overeenkomstig artikel 3.5.3, en

  • b. als de situatie, zoals beschreven in artikel 3.5.9, tweede lid, zich niet heeft voorgedaan, informatie die aantoont dat de subsidieontvanger alle noodzakelijke vergunningen en ontheffingen bezit als bedoeld in artikel 3.5.9, eerste lid.

Artikel 3.5.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 april 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Hoofdstuk 4. Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

Titel 4.1. Brede weersverzekering

Paragraaf 4.1.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • betaalorgaan: betaalorgaan als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening 1306/2013;

  • landbouwer: actieve landbouwer als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van verordening 1305/2013;

  • open teelten: open teelten van de sectoren akkerbouw, vollegrondsgroententeelt, bollenteelt, sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij;

  • premie: premie, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • schade-expert: deskundige die de gedragscode van expertiseorganisaties van het Verbond van Verzekeraars of een daarmee gelijk te stellen gedragscode in acht neemt;

  • verzekeraar: verzekeraar, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • verzekering: verzekering als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • verordening 1306/2013: verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347);

  • verordening 809/2014: verordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU L 227/69);

  • verzekeringspolis: bewijs van verzekering tussen landbouwer en verzekeraar.

Paragraaf 4.1.2. Voorschriften inzake de landbouwer

Artikel 4.1.2. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt subsidie aan een landbouwer in de vorm van een financiële bijdrage voor de premie ten behoeve van een verzekering tegen de financiële gevolgen van ongunstige weersomstandigheden, die overeenkomstig artikel 4.1.11 is goedgekeurd.

  • 3 De landbouwer legt vóór 1 november van het jaar waarin hij de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, indient de in artikel 4.1.8 genoemde gegevens over. De bewijsstukken worden schriftelijk overgelegd voor zover deze niet elektronisch overgelegd kunnen worden.

  • 4 De aanvrager is van de verplichting, bedoeld in het derde lid, vrijgesteld voor zover de bewijsstukken vóór het verstrijken van de in dat lid genoemde termijn door de verzekeraar worden verstrekt.

Artikel 4.1.3. Absolute afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 1.2, wordt geen subsidie verstrekt voor zover de landbouwer van overheidswege een andere bijdrage ontvangt voor de premie, bedoeld in artikel 4.1.2, eerste lid.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt indien de landbouwer zijn teelt niet tegen alle ongunstige weersomstandigheden, genoemd in artikel 4.1.13, heeft verzekerd.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt ten behoeve van de premie die wordt betaald voor de verzekering van de open teelt op landbouwgrond die is gelegen buiten Nederland.

Artikel 4.1.4. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 65% van de verzekeringspremie, exclusief belastingen.

  • 2 De subsidie betreft enkel de oppervlakte van de verzekerde percelen die via de verzamelaanvraag als zodanig zijn opgegeven.

Artikel 4.1.5. Verdeling subsidieplafond

Indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt het percentage, bedoeld in artikel 4.1.4, eerste lid, evenredig verlaagd.

Artikel 4.1.6. Aanvullende afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

    • a. de aanvrager niet voldoet aan artikel 4.1.2, derde lid;

    • b. de aanvrager ofwel in het geval hij een volmacht heeft verleend als bedoeld in artikel 4.1.9, het deel van de verzekeringspremie dat overeenkomt met de gehele verzekeringspremie verminderd met de aangevraagde subsidie op grond van deze regeling, ofwel indien de aanvrager geen volmacht heeft verleend als bedoeld in artikel 4.1.9, de volledige verzekeringspremie, niet vóór 1 november van het jaar van de aanvraag heeft betaald, of

    • c. geen toestemming als bedoeld in artikel 4.1.8, eerste lid, onder d en e, is gegeven.

  • 2 Indien de verstrekte subsidie lager is dan de aangevraagde subsidie als gevolg van een bij besluit van de minister vastgestelde verlaging van de subsidie, dient de landbouwer de met dit verschil overeenkomende premie vóór 1 juli volgend op het jaar van de aanvraag aan de verzekeraar te voldoen.

Artikel 4.1.7. Beslistermijn aanvraag

De minister beslist op een aanvraag om subsidieverlening uiterlijk 15 mei van het jaar volgend op het jaar van de aanvraag.

Artikel 4.1.8. Verplichtingen aanvrager

De aanvrager verstrekt de volgende gegevens aan de minister:

  • a. het polisnummer van de verzekering;

  • b. een kopie van de verzekeringspolis;

  • c. een bewijs van betaling van het deel van de verzekeringspremie, bedoeld in artikel 4.1.6, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid;

  • d. toestemming aan de minister om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

  • e. toestemming aan de minister om perceelsgegevens uit te wisselen met de verzekeraar ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

  • f. een verklaring dat hij zich bewust is van alle voorwaarden voor verkrijging van deze subsidie;

  • g. de naam van de verzekeraar met wie de verzekering is afgesloten, en

  • h. een verklaring dat hij zich niet meer dan één keer verzekert voor dezelfde schade.

Artikel 4.1.9. Betaling subsidie

  • 2 Bij gebreke van een volmacht als bedoeld in het eerste lid vindt betaling plaats door bijschrijving op een door de aanvrager opgegeven bankrekening.

Paragraaf 4.1.2. Voorschriften inzake de verzekeraar

Artikel 4.1.10. Aanvraag verzekeraar

  • 1 Een verzekeraar dient vóór 1 februari een aanvraag in bij de minister voor goedkeuring van de voorwaarden van een verzekering.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

    • a. een onderbouwing van de premie;

    • b. een verklaring van de verzekeraar dat hij zijn administratie die betrekking heeft op de verzekeringsvoorwaarden, ten minste vier kalenderjaren na afloop van de verzekering ter beschikking houdt van de minister;

    • c. het standaardmodel van de verzekeringspolis, en

    • d. documenten waarin de verzekeraar ten genoegen van de minister aantoont dat de verzekeringsvoorwaarden voldoen aan het bepaalde in deze regeling.

  • 3 De minister beslist binnen een termijn van 22 weken op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.1.11. Voorwaarden goedkeuring verzekering

  • 1 De minister verleent uitsluitend goedkeuring aan de verzekeringsvoorwaarden indien:

    • a. het financieel verlies van de landbouwer wordt gedekt:

      • 1°. voor zover dat meer is dan 30% van de gemiddelde jaarproductie in de laatste drie jaar of van de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaar waarbij de hoogste en laagste productie van deze vijf jaar niet wordt meegerekend,

      • 2°. dat het gevolg is van een lagere opbrengst in kwantiteit of kwaliteit,

      • 3°. dat optreedt op een aaneengesloten stuk grond waarop één enkel gewas wordt geteeld, en

      • 4°. dat redelijkerwijs is toe te rekenen aan ongunstige weersomstandigheden als bedoeld in artikel 4.1.13;

    • b. alle open teelten verzekerd kunnen worden;

    • c. geen eisen worden gesteld aan de aard of hoeveelheid van de toekomstige productie door de verzekerde;

    • d. de voorwaarde wordt gesteld dat de schade wordt vastgesteld door een schade-expert;

    • e. de verzekeraar niet tot uitkering overgaat voor zover de landbouwer van overheidswege een tegemoetkoming in de schade ontvangt die ertoe leidt dat hij meer compensatie ontvangt dan hij schade heeft geleden;

    • f. slechts één keer tot uitkering wordt gekomen voor dezelfde gebeurtenis bij dezelfde teelt;

    • g. de verzekering wordt aangegaan voor een periode van twaalf maanden;

    • h. de verzekering geen dekking biedt voor:

      • 1°. genomen preventiemaatregelen, en

      • 2°. bereddingsmaatregelen die genomen zijn op grond van de verzekeringspolis of artikel 7:957 BW, maar waarbij geen verlies als bedoeld in onderdeel a is opgetreden;

    • i. de verzekeraar toestemming wordt verleend door de verzekerde om diens persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

    • j. de verzekeraar verklaart dat hij niet meer dan een keer dezelfde schade van de landbouwer verzekert;

    • k. de verzekeraar verklaart dat hij alle ontvangen subsidiebedragen aanwendt om de premienota van de betreffende landbouwer overeenkomstig de voorwaarden van deze regeling te voldoen, en

    • l. de verzekeraar verklaart dat de minister in kennis wordt gesteld van eventuele aanpassingen in de administratie van de verzekeraar, voor zover deze aanpassingen negatieve gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid van de daarin verwerkte gegevens.

  • 2 De minister verleent de goedkeuring voor een periode van een jaar, en kan aan de goedkeuring nadere voorschriften verbinden.

Artikel 4.1.12. Verlenging goedkeuring

  • 1 De goedkeuring, bedoeld in artikel 4.1.11, eerste lid, kan op verzoek van de verzekeraar steeds voor een periode van een jaar worden verlengd.

  • 2 De minister stemt in met het verzoek tot verlenging van de goedkeuring indien de verzekeringsvoorwaarden ongewijzigd blijven dan wel sprake is van niet-essentiële wijzigingen.

  • 3 De verzekeraar dient vóór 1 december een verzoek tot verlenging van de goedkeuring in bij de minister en meldt daarbij de eventuele wijzigingen van de verzekeringsvoorwaarden.

  • 4 De minister beslist binnen 6 weken op het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.1.13. Ongunstige weersomstandigheden

  • 1 Onder ongunstige weersomstandigheden worden in elk geval begrepen:

    • a. weersomstandigheden die volgens een schade-expert of het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, en

    • b. elk van de volgende weersomstandigheden:

      • 1°. regenval;

      • 2°. droogte;

      • 3°. (nacht)vorst;

      • 4°. sneeuw;

      • 5°. ijzel;

      • 6°. storm;

      • 7°. hagel, of

      • 8°. brand door blikseminslag.

  • 2 De weersomstandigheden, bedoeld in het eerste lid, worden geacht vooraf te zijn erkend door de minister als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van verordening 1305/2013. De minister kan in aanvulling daarop, na overleg met de brancheorganisatie van verzekeraars, ook andere ongunstige weersomstandigheden erkennen.

Artikel 4.1.14. Bijzondere voorwaarden

  • 1 In afwijking van artikel 4.1.11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, mag een verzekering ook tot uitkering komen bij een financieel verlies van 30% of minder, mits de verzekeraar ten genoegen van de minister onderscheidt welk deel van de premie betrekking heeft op vergoeding van het financieel verlies van de landbouwer van 30% of minder. In dat geval heeft de steun slechts betrekking op het gedeelte van de premie dat ziet op verzekeringsvoorwaarden die in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze regeling.

  • 2 Het onderscheid, bedoeld in het eerste lid, moet helder zijn omschreven in de verzekeringsvoorwaarden.

  • 3 In afwijking van artikel 4.1.11, eerste lid, onderdeel g, mag een verzekering voor langer dan twaalf maanden worden aangegaan, mits de premie jaarlijks wordt betaald en de jaarlijkse premie betrekking heeft op de productie van een periode van twaalf maanden.

  • 4 De minister publiceert een lijst van de goedgekeurde verzekeringen op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 4.1.15. Rekenmodel

  • 2 Het rekenmodel wordt tezamen met de verzekeringsvoorwaarden goedgekeurd door de minister.

  • 3 De minister keurt het rekenmodel uitsluitend goed indien de verzekeraar aantoont dat de uitkomsten van het rekenmodel vergelijkbaar zijn met een schadebeoordeling door een schade-expert. Het rekenmodel bevat daartoe tenminste de noodzakelijke gegevens om de schade vast te kunnen stellen aan de hand van bedrijfsspecifieke gegevens van het landbouwbedrijf zoals het gewas en de grondsoort op perceelsniveau en de feitelijke weersomstandigheid die de schade veroorzaakt.

  • 4 De verzekeraar onderzoekt elk gebruik van het rekenmodel met behulp van een steekproef. De resultaten worden ter beschikking gehouden van de minister.

Paragraaf 4.1.3. Controles en sancties

Artikel 4.1.16. Onregelmatigheden

De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.1.17. Administratieve controles en controles ter plaatse

De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.1.18. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

  • 1 De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 3 De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Hoofdstuk 5. Europees Fonds voor regionale ontwikkeling

§ 5.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • auditautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • certificeringsautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • financieringsinstrument: financieringsinstrument als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van verordening 1303/2013;

  • programmasubsidie: subsidie die wordt verstrekt aan een autoriteit van een grensoverschrijdend programma ten behoeve van het financieren van projecten die binnen dat grensoverschrijdende programma vallen;

  • verordening 1299/2013: verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (PbEU 2013, L347).

§ 5.2. Regels omtrent subsidieverstrekking door de managementautoriteit

Artikel 5.2.1. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De managementautoriteit verstrekt subsidie voor activiteiten passend binnen het programma waarvoor de managementautoriteit is aangewezen.

  • 2 Een subsidie als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt in de vorm van een bijdrage aan een financieringsinstrument.

Artikel 5.2.2. Subsidieplafond en subsidiebedrag

  • 1 De managementautoriteit stelt een subsidieplafond of twee of meer deelplafonds ter uitvoering van deze regeling vast, alsmede de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag onder het desbetreffende plafond.

  • 2 De managementautoriteit kan een beschikbaar subsidiebedrag bestemmen voor een of meer financieringsinstrumenten.

  • 3 De managementautoriteit maakt de criteria, bedoeld in artikel 125, derde lid, van verordening 1303/2013, die worden gehanteerd binnen de wijze van verdeling, bedoeld in het eerste lid, bekend.

Artikel 5.2.3. Indiening subsidieaanvraag

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de managementautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 5.2.4. Beslissing op de aanvraag

  • 1 De managementautoriteit geeft binnen 26 weken een beschikking op een aanvraag tot subsidieverlening.

  • 2 In het geval van de verdeling van een beschikbaar subsidiebedrag, als bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel b, begint de termijn, bedoeld in het eerste lid, op de eerste dag na afloop van de aanvraagperiode.

Artikel 5.2.5. Afwijzingsgronden

  • 1 De managementautoriteit beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de totale subsidiabele kosten van het project minder bedragen dan € 200.000;

    • b. het project niet voldoet aan deze regeling, de EFRO-verordeningen, of de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 5.2.2, eerste lid;

    • c. het project niet voldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen binnen het programma of het gedeelte van het programma waarvoor het deelplafond beschikbaar is gesteld;

    • d. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening in het geval van verdeling zoals bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel b;

    • e. de managementautoriteit door toewijzing niet zou voldoen aan een van de verplichtingen gesteld in artikel 125 van verordening 1303/2013, of

    • f. de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het verdrag met de interne markt verenigbaar worden geacht (PbEU L 2014, 187).

  • 2 De managementautoriteit kan geheel of gedeeltelijk afwijzend beslissen op een aanvraag indien blijkt dat de beoogde financiering door de overige financiers geheel of gedeeltelijk niet zal worden verleend.

  • 3 De managementautoriteit kan in afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, bij de wijze van verdeling, bedoeld in artikel 5.2.2, eerste lid, bepalen dat het eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing is op subsidies voor het mkb.

Artikel 5.2.6. Verdeling subsidiebedrag

Behoudens de bijdrage aan een financieringsinstrument, bedoeld in artikel 5.2.2, tweede lid, verdeelt de managementautoriteit een beschikbaar subsidiebedrag

  • a. op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 5.2.7 of

  • b. op basis van rangschikking naar geschiktheid, overeenkomstig artikel 5.2.8.

Artikel 5.2.7. Volgorde van ontvangst

  • 1 Volgens de volgorde van ontvangst, bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel a, komt de eerst ontvangen aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst.

  • 3 Indien de managementautoriteit op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt zij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 5.2.8. Rangschikking naar geschiktheid

  • 1 Volgens de rangschikking naar geschiktheid, bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel b, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor zover het subsidieplafond dreigt te worden overschreden, stelt de managementautoriteit de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 5.2.9. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip.

  • 2 De in artikel 71, eerste lid, van verordening 1303/2013 bedoelde termijn van vijf jaar wordt in geval van het behoud van investeringen of van door het mkb gecreëerde werkgelegenheid, verkort tot drie jaar.

Artikel 5.2.10. Wijziging project

Een wijziging van een project waarvoor subsidie wordt verstrekt, betreffende

  • a. de subsidieontvanger,

  • b. de uit te voeren activiteiten of de te realiseren doelstellingen,

  • c. de financiering van het project, of

  • d. de planning of looptijd,

behoeft de goedkeuring van de managementautoriteit.

Artikel 5.2.11. Meldingsplicht subsidieontvanger

De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan de managementautoriteit zodra aannemelijk is dat

  • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

  • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 5.2.12. Administratie

De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten en de aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen en gespecificeerd, met dien verstande dat ter zake van de kosten bedoeld in artikel 1.4, eerste en tweede lid, een door middel van een inzichtelijke tijdschrijving controleerbare urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.

Artikel 5.2.13. Verplichtingen

  • 1 De managementautoriteit kan verplichtingen verbinden aan de subsidie.

  • 2 De managementautoriteit verbindt zodanig verplichtingen aan de subsidie dat de subsidieontvanger aan de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit de medewerking verleent die zij voor hun taakvervulling nodig hebben.

Artikel 5.2.14. Aanvraag om subsidievaststelling

Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de managementautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 5.2.15. Beslissing op de aanvraag om subsidievaststelling

De managementautoriteit geeft binnen 26 weken een beschikking op een aanvraag tot subsidievaststelling.

§ 5.3. Regels omtrent subsidieverstrekking ten laste van de Rijkscofinanciering

Artikel 5.3.1. Subsidieaanvraag

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan degene die een project tot stand brengt dat past in een programma en dat bijdraagt aan de realisatie van het Rijksbeleid op het gebied van innovatie of koolstofarme economie.

Artikel 5.3.2. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 5.3.1 is voor de gehele programmaperiode:

    • a. voor het programma dat de provincies Groningen, Friesland en Drenthe beslaat: € 18.573.000;

    • b. voor het programma dat de provincies Overijssel en Gelderland beslaat: € 17.991.000;

    • c. voor het programma dat de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland beslaat: € 20.384.000;

    • d. voor het programma dat de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland, Utrecht en Flevoland beslaat: € 34.052.000.

  • 2 Het voor de cofinanciering beschikbare bedrag wordt in jaarlijkse tranches beschikbaar gesteld.

Artikel 5.3.3. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien het project onvoldoende bijdraagt aan de realisatie van het in artikel 5.3.1 bedoelde Rijksbeleid of de subsidieaanvrager niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van paragraaf 5.2.

§ 4. Regels omtrent subsidieverstrekking in het kader van Europese territoriale samenwerking

Artikel 5.4.1. Subsidieaanvraag

De minister verstrekt op aanvraag een programmasubsidie.

Artikel 5.4.2. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 5.4.1 is voor de gehele programmaperiode:

    • a. voor het programma dat de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Flevoland, Gelderland en de COROP-gebieden Noordoost-Noord-Brabant, Zuidoost-Noord Brabant, Noord-Limburg, Midden-Limburg alsmede de in aanmerking komende Duitse gebieden beslaat: € 22.300.000;

    • b. voor het programma dat de provincies Zeeland, Noord-Brabant, Limburg alsmede de in aanmerking komende Vlaamse gebieden beslaat: € 14.900.000;

    • c. voor het programma dat de provincie Zeeland en de COROP-gebieden Kop van Noord-Holland, Alkmaar en omgeving, IJmond, Agglomeratie Haarlem, Agglomeratie ’s-Gravenhage, Delft en Westland, Agglomeratie Leiden en Bollenstreek, Groot-Rijnmond, Zuidoost-Zuid-Holland, West-Noord-Brabant alsmede de in aanmerking komende Engelse, Belgische en Franse gebieden beslaat: € 8.200.000, en

    • d. voor het programma dat de COROP-gebieden Midden-Limburg, Zuid-Limburg, Zuidoost-Noord Brabant alsmede de in aanmerking komende Belgische en Duitse gebieden beslaat: € 3.600.000.

  • 2 De minister verleent eenmaal per jaar een voorschot.

  • 3 Rentebaten over een voorschot worden op dezelfde wijze besteed als de programmasubsidie.

Artikel 5.4.3. Instemming minister

  • 1 De ontvanger van een programmasubsidie financiert geen projecten ten laste van de programmasubsidie zonder voorafgaande schriftelijke instemming van de minister.

  • 2 De minister onthoudt de instemming, bedoeld in het eerste lid, indien:

  • 3 In aanvulling op het tweede lid onthoudt de minister de instemming indien het project niet in voldoende mate bijdraagt aan tenminste vier van de volgende aspecten:

    • a. de ontwikkeling van nieuwe kennis of innovatie dan wel de toepassing van kennis in nieuwe projecten, diensten, organisatievormen, processen, markten of combinaties hiervan;

    • b. verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt of arbeidsmobiliteit;

    • c. bijdragen aan het realiseren van een koolstofarme economie;

    • d. efficiënt omgaan met grondstoffen;

    • e. economische structuurversterking binnen economische sectoren of in het programmagebied;

    • f. de deelname van of een brede en intensieve samenwerking met een relevant consortium;

    • g. aannemelijkheid van marktperspectief of kansen op een vervolg;

    • h. de realisatie van Rijksbeleid op het gebied van innovatie, koolstofarme economie, efficiënt omgaan met grondstoffen of verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt;

    • i. een kruising tussen prioritaire sectoren of een kruising tussen een prioritaire sector en één van de volgende sector overstijgende thema’s:

      • 1°. nanotechnologie;

      • 2°. ICT;

      • 3°. circulaire economie, of

      • 4°. Slimme industrie.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op projecten in de prioriteit Technische Bijstand.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen en slotbepalingen

Artikel 6.2. Overgangsrecht

  • 2 Het recht zoals dat luidde voor 1 januari 2016 blijft van toepassing op:

Artikel 6.4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2015, met uitzondering van artikel 6.3, eerste lid, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 6.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Europese EZ-subsidies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 juni 2015

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma

Bijlage behorende bij artikel 1.9 Regeling Europese EZ-subsidies

Procedure als bedoeld in artikel 140, vijfde lid, van verordening 1303/2013

Verordening 1303/2013 maakt het mogelijk kopieën of volledig digitale documenten te accepteren als bewijsstuk. In deze bijlage worden de in artikel 140, vijfde lid, van verordening 1303/2013 bedoelde procedures vastgesteld voor documenten die in het kader van de uitvoering van deze regeling en verantwoording op grond van verordening 1303/2013 kan worden gebruikt.

1. Typen documenten

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

2. Procedure voor het gebruik van de documenten, bedoeld onder 1, onderdelen a, b en c

De in 1 onder a, b en c bedoelde bewijsstukken zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • alle gegevens worden overgezet;

  • alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • de geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • de subsidieontvanger borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

3. Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in een elektronische versie bestaan, bedoeld in 1, onderdeel d

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen, moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • de functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieontvanger via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.