Besluit risico's zware ongevallen 2015

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2017.
Geldend van 08-07-2015 t/m heden

Besluit van 25 juni 2015, houdende vaststelling van het Besluit risico's zware ongevallen 2015 en herziening van enkele andere besluiten in verband met de implementatie van Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (Besluit risico’s zware ongevallen 2015)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 17 februari 2015, nr. IenM/BSK-2015/16340, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Veiligheid en Justitie;

Gelet op Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PbEU 2012, L 197) en op de artikelen 8.40, 8.41, 8.42, 19.3, eerste lid, en 21.8 van de Wet milieubeheer, de artikelen 2.8 en 2.22, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, 16, eerste, zevende, achtste en tiende lid, 27, vijfde lid, 28a, eerste en zevende lid, 33, tweede en derde lid, en 34, vierde, vijfde, zesde, zevende en negende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 31, vierde lid, 48, zesde lid, 49, eerste lid, en 61, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 mei 2015, nr. W14.15.0034/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 23 juni 2015, nr. IenM/BSK-2015/114865, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Veiligheid en Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Begripsbepaling en werkingssfeer

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • aanwezigheid van gevaarlijke stoffen: werkelijke of verwachte aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de inrichting of van gevaarlijke stoffen waarvan redelijkerwijs kan worden voorzien dat deze kunnen ontstaan bij verlies van controle over de processen, met inbegrip van opslagactiviteiten, in installaties binnen de inrichting, in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de drempelwaarden, genoemd in deel 1 of deel 2 van bijlage I bij de richtlijn;

    • andere inrichting:

      • a. inrichting waarop op 31 mei 2015 het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 niet van toepassing was en waarop dit besluit op of na de dag van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing is; of

      • b. lagedrempelinrichting die op of na de dag van inwerkingtreding van dit besluit een hogedrempelinrichting wordt of omgekeerd,

      om redenen anders dan door wijzigingen van installaties of activiteiten die leiden tot een wijziging van de lijst van de gevaarlijke stoffen;

    • bestaande inrichting: inrichting waarop op 31 mei 2015 het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing was en waarop dit besluit op de dag van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing is, zonder dat een wijziging van de indeling als lagedrempelinrichting of hogedrempelinrichting heeft plaatsgevonden;

    • bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • delfstoffen: stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Mijnbouwwet;

    • exploitant: degene die de inrichting drijft;

    • gevaarlijke stof: onder deel 1 van bijlage I bij de richtlijn vallende of in deel 2 van bijlage I bij de richtlijn opgenomen stof of mengsel;

    • hogedrempelinrichting: inrichting waar gevaarlijke stoffen in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de hoeveelheden, genoemd in de kolom 3 van deel 1 of kolom 3 van deel 2 van bijlage I bij de richtlijn, aanwezig zijn of mogen zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel, bedoeld in aantekening 4 bij bijlage I bij de richtlijn;

    • inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zijnde een lagedrempelinrichting of een hogedrempelinrichting;

    • installatie: technische eenheid binnen een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, gebruikt, verwerkt of opgeslagen;

    • intern noodplan: plan als bedoeld in artikel 11, eerste lid;

    • lagedrempelinrichting: inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of mogen zijn in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de hoeveelheden, genoemd in kolom 2 van deel 1 of kolom 2 van deel 2 van bijlage I bij de richtlijn, die evenwel niet gelijk zijn aan of niet groter zijn dan de hoeveelheden, genoemd in kolom 3 van deel 1 of in kolom 3 van deel 2 van bijlage I bij de richtlijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de sommatieregel, bedoeld in aantekening 4 bij bijlage I bij de richtlijn;

    • lijst van de gevaarlijke stoffen: lijst als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel f;

    • nieuwe inrichting:

      • a. inrichting die in bedrijf wordt gesteld of wordt gebouwd op of na de dag van inwerkingtreding van dit besluit;

      • b. inrichting waarop op 31 mei 2015 het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 niet van toepassing was en waarop dit besluit op of na de dag van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing is door wijzigingen van installaties of activiteiten die leiden tot een wijziging van de lijst van de gevaarlijke stoffen; of

      • c. lagedrempelinrichting die op of na de dag van inwerkingtreding van dit besluit een hogedrempelinrichting wordt of omgekeerd, door wijzigingen van installaties of activiteiten die leiden tot een wijziging van de lijst van de gevaarlijke stoffen;

    • omgevingsvergunning: omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

    • opslag: aanwezigheid van een hoeveelheid gevaarlijke stoffen voor opslag, veilige bewaring of voorraadbewaring;

    • preventiebeleid voor zware ongevallen: preventiebeleid als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid;

    • rampbestrijdingsplan: plan als bedoeld in artikel 6.1.1. van het Besluit veiligheidsregio's;

    • richtlijn: Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PbEU 2012, L 197);

    • toezichthouder: door het bevoegd gezag daartoe aangewezen personen, de toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenwet, of de op basis van artikel 61, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s aangewezen personen;

    • veiligheidsbeheerssysteem: beheerssysteem als bedoeld in artikel 7, zesde lid;

    • veiligheidsrapport: rapport als bedoeld in artikel 10, eerste tot en met derde lid;

    • zwaar ongeval: gebeurtenis als gevolg van ongecontroleerde ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor onmiddellijk of na verloop van tijd ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu binnen of buiten de inrichting ontstaat en waarbij één of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn.

  • 2 Een wijziging van bijlagen I tot en met IV bij de richtlijn gaat voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 2

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op:

    • a. militaire inrichtingen, installaties of opslagplaatsen;

    • b. vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor, over binnenwateren, over zee of door de lucht en rechtstreeks aan dit vervoer gerelateerde tijdelijke opslag, tenzij de activiteiten onderdeel zijn van een inrichting;

    • c. vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen als bedoeld in artikel 12.11, eerste lid, onderdeel d, van de Wet milieubeheer, tenzij de buisleidingen onderdeel zijn van een inrichting;

    • d. exploitatie, zijnde de exploratie, winning en verwerking, van delfstoffen in mijnen, groeven of met behulp van boorgaten;

    • e. offshore exploratie en exploitatie van delfstoffen;

    • f. offshore ondergrondse gasopslag, waaronder in ieder geval specifieke opslaglocaties en locaties waar eveneens aan exploratie en exploitatie van delfstoffen wordt gedaan;

    • g. stortplaatsen voor afval, waaronder ondergrondse opslag van afval.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdelen d en g, is dit besluit van toepassing op:

    • a. onshore ondergrondse gasopslag in natuurlijke aardlagen, waterhoudende grondlagen, zoutholtes en niet meer gebruikte mijnen; en

    • b. chemische en thermische verwerkingsactiviteiten en opslag die samenhangt met die activiteiten, waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, alsook operationele voorzieningen voor het zich ontdoen van residuen, waaronder residuvijvers of residubekkens, die gevaarlijke stoffen bevatten.

Artikel 3

  • 1 Het bij of krachtens dit besluit bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de werkgever, niet zijnde de exploitant, voor zover het betreft de bescherming van de veiligheid en gezondheid van zijn in de inrichting werkzame werknemers.

  • 2 Het bij of krachtens dit besluit bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de in de inrichting werkzame zelfstandige en werkgever die de arbeid zelf verricht voor zover het betreft hun eigen veiligheid en gezondheid.

  • 3 De exploitant, de werkgever, bedoeld in eerste lid, en de zelfstandige en werkgever, bedoeld in tweede lid, geven onverminderd hun eigen verantwoordelijkheid gezamenlijk en in overleg uitvoering aan het bepaalde bij of krachtens dit besluit met betrekking tot de bescherming van de veiligheid en gezondheid van:

    • a. de in de inrichting werkzame werknemers;

    • b. de zelfstandige, bedoeld in tweede lid; en

    • c. de werkgever, bedoeld in tweede lid.

Artikel 4

  • 1 Het bevoegd gezag draagt zorg voor de coördinatie in de uitoefening van bevoegdheden verleend bij of krachtens dit besluit.

  • 2 De instanties die zijn belast met de uitvoering of handhaving van het bepaalde bij of krachtens dit besluit verstrekken elkaar onverwijld de gegevens waarover zij beschikken, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor een goede vervulling van hun taken.

  • 3 Elke uitoefening van bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, wordt onderling afgestemd met de instanties, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 De exploitant kan ter voldoening aan het bepaalde bij of krachtens dit besluit gegevens die zijn verzameld ter voldoening aan andere wettelijke voorschriften indienen, voor zover die gegevens voldoen aan het bepaalde bij of krachtens dit besluit.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.

Paragraaf 2. Algemene bepalingen

Artikel 5

  • 1 De exploitant treft alle maatregelen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken.

  • 2 De exploitant kan te allen tijde aantonen aan de aangewezen toezichthouders dat hij alle noodzakelijke maatregelen heeft getroffen.

  • 3 Het is verboden de inrichting of een gedeelte daarvan in werking te hebben wanneer de bij of krachtens dit besluit te nemen maatregelen niet zijn getroffen of deze duidelijk onvoldoende zijn uitgevoerd.

Artikel 6

  • 1 De exploitant zendt het bevoegd gezag een kennisgeving met daarin:

    • a. de naam of handelsnaam van de exploitant;

    • b. het volledige adres van de inrichting;

    • c. de zetel van de exploitant en het adres ervan, indien dat afwijkt van onderdeel b;

    • d. de naam en functie van de met de feitelijke leiding van de inrichting belaste persoon, indien die persoon niet de exploitant is;

    • e. de gegevens die nodig zijn om de gevaarlijke stoffen en de categorie van stoffen te identificeren die in de inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn;

    • f. een lijst met de hoeveelheden, aard en fysische vormen van de gevaarlijke stoffen die aanwezig kunnen zijn in de inrichting;

    • g. de activiteiten die in de inrichting worden uitgeoefend;

    • h. informatie over de onmiddellijke omgeving van de inrichting en de factoren die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken.

  • 3 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, of de actualisering ervan wordt door de exploitant aan het bevoegd gezag gezonden:

    • a. voor nieuwe inrichtingen, bij de aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • b. voor bestaande inrichtingen en andere inrichtingen, binnen één jaar, gerekend vanaf de datum waarop dit besluit van toepassing is geworden op de inrichting.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien:

    • a. de exploitant reeds voor de dag van inwerkingtreding van dit besluit een kennisgeving heeft verzonden of de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, reeds heeft ingediend bij het bevoegd gezag bij de aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • b. de daarin vervatte gegevens voldoen aan het eerste en tweede lid; en

    • c. die gegevens ongewijzigd zijn.

  • 5 De exploitant stelt het bevoegd gezag in kennis van:

    • a. een significante verhoging of verlaging van de hoeveelheid gevaarlijke stof die is opgenomen in de lijst van de gevaarlijke stoffen;

    • b. een significante wijziging van:

      • 1°. de aard of de fysische vorm van een gevaarlijke stof die is opgenomen in de lijst van de gevaarlijke stoffen;

      • 2°. de processen waarbij een gevaarlijke stof die is opgenomen in de lijst van de gevaarlijke stoffen wordt gebruikt;

    • c. wijzigingen van een inrichting of een installatie die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de gevaren van zware ongevallen;

    • d. de definitieve sluiting van de inrichting of de ontmanteling ervan; of

    • e. wijzigingen van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d.

  • 6 De exploitant stelt het bevoegd gezag in kennis van de wijzigingen, bedoeld in het vijfde lid, bij de aanvraag om een omgevingsvergunning of ruim voordat de wijziging plaatsvindt.

  • 7 De exploitant zorgt er voor dat de lijst met de gevaarlijke stoffen door een ieder kan worden geraadpleegd.

  • 8 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en vijfde tot en met zevende lid.

Artikel 7

  • 1 De exploitant stelt een schriftelijk document op waarin het preventiebeleid inzake de beheersing van risico’s op zware ongevallen wordt omschreven. Het preventiebeleid bevat:

    • a. de algemene doelen van het handelen van de exploitant;

    • b. de beginselen voor het handelen van de exploitant;

    • c. de rol en de verantwoordelijkheid van het management; en

    • d. de verbintenis om de beheersing van gevaren van zware ongevallen continu te verbeteren en hoge beschermingsniveaus te waarborgen.

  • 2 Het preventiebeleid voor zware ongevallen staat borg voor een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid en het milieu, en is evenredig aan de gevaren van zware ongevallen.

  • 3 Het preventiebeleid voor zware ongevallen wordt opgesteld:

    • a. voor nieuwe inrichtingen, bij de aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • b. voor bestaande inrichtingen en andere inrichtingen, binnen één jaar, gerekend vanaf de datum waarop dit besluit van toepassing is geworden op de inrichting.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien:

    • a. de exploitant reeds voor de dag van inwerkingtreding van dit besluit een preventiebeleid voor zware ongevallen heeft opgesteld;

    • b. de daarin vervatte gegevens voldoen aan het eerste en tweede lid; en

    • c. die gegevens ongewijzigd zijn.

  • 5 Onverminderd artikel 9, beziet de exploitant het preventiebeleid voor zware ongevallen ten minste om de vijf jaar opnieuw. Indien nodig, werkt de exploitant het preventiebeleid bij.

  • 6 De exploitant draagt zorg voor de correcte uitvoering van het preventiebeleid voor zware ongevallen. Het preventiebeleid voor zware ongevallen wordt uitgevoerd met een veiligheidsbeheerssysteem dat voldoet aan de elementen, genoemd in bijlage III bij de richtlijn, en met passende middelen en structuren die evenredig zijn aan de gevaren van zware ongevallen en de complexiteit van de organisatie of de activiteiten van de inrichting.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste, tweede, vijfde en zesde lid.

Artikel 8

  • 1 Op grond van alle beschikbare gegevens wijst het bevoegd gezag inrichtingen of groepen inrichtingen aan waarvoor het risico op een zwaar ongeval of de gevolgen daarvan, ten gevolge van de geografische ligging van die inrichtingen ten opzichte van elkaar en de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in die inrichtingen, groter kunnen zijn dan op grond van de in die afzonderlijke inrichtingen aanwezige hoeveelheden kan worden verwacht.

  • 2 Wanneer het bevoegd gezag beschikt over gegevens als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel h, die niet zijn verstrekt door de exploitant, worden deze gegevens ter beschikking gesteld van die exploitant, voor zover dit nodig is voor de toepassing van dit artikel.

  • 3 De exploitanten van de inrichtingen, bedoeld in het eerste lid, wisselen gegevens die noodzakelijk zijn om rekening te houden met de aard en de omvang van het risico van een zwaar ongeval uit, ten behoeve van het preventiebeleid voor zware ongevallen, het veiligheidsbeheerssysteem, en indien van toepassing, het veiligheidsrapport en het intern noodplan.

  • 4 De exploitanten van de inrichtingen, bedoeld in het eerste lid, werken samen met het oog op de voorlichting van het publiek en de nabijgelegen bedrijven die buiten het toepassingsbereik van dit besluit vallen en met het oog op het verstrekken van informatie ten behoeve van het opstellen van het rampbestrijdingsplan door het bestuur van de veiligheidsregio, bedoeld in artikel 6.1.1. van het Besluit veiligheidsregio’s.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 9

  • 1 In geval van wijziging van een installatie, inrichting, opslagplaats of proces of van de aard, de fysische vorm of de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die belangrijke gevolgen kan hebben voor de gevaren van zware ongevallen, of die ertoe kan leiden dat een lagedrempelinrichting een hogedrempelinrichting wordt of omgekeerd, en waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 2.4 van het Besluit omgevingsrecht, werkt de exploitant, indien nodig, de kennisgeving, het preventiebeleid voor zware ongevallen, het veiligheidsbeheerssysteem en het veiligheidsrapport bij, indien dat niet reeds ter voldoening aan voorschriften bij of krachtens dit besluit is gedaan.

  • 2 De exploitant licht het bevoegd gezag in over de bijzonderheden van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, voordat de wijziging plaatsvindt.

Paragraaf 3. Hogedrempelinrichtingen

Artikel 10

  • 1 De exploitant van een hogedrempelinrichting stelt een veiligheidsrapport op en zorgt ervoor dat in de inrichting een veiligheidsrapport aanwezig is dat de actuele stand van zaken met betrekking tot de veiligheid van de betrokken inrichting weergeeft.

  • 2 Het veiligheidsrapport bevat ten minste de gegevens en beschrijvingen, bedoeld in bijlage II bij de richtlijn, op zodanige wijze dat wordt aangetoond dat:

    • a. een preventiebeleid voor zware ongevallen en een veiligheidsbeheerssysteem zijn ingevoerd;

    • b. de gevaren van zware ongevallen en ongevalscenario’s zijn geïdentificeerd en de nodige maatregelen zijn getroffen om die zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken;

    • c. het ontwerp, de constructie, de exploitatie en het onderhoud van alle met de werking van de inrichting samenhangende installaties, opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur die in verband staan met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de inrichting, voldoende veilig en betrouwbaar zijn; en

    • d. een intern noodplan is ingevoerd.

  • 3 Het veiligheidsrapport bevat tevens de namen van de organisaties die betrokken zijn geweest bij het opstellen van dat rapport en toont aan dat de gegevens die nodig zijn om een rampbestrijdingsplan op te stellen beschikbaar zijn.

  • 4 Het veiligheidsrapport wordt door de exploitant opgesteld en aan het bevoegd gezag gezonden:

    • a. voor nieuwe inrichtingen, bij de aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • b. voor bestaande inrichtingen, voor 1 juni 2016;

    • c. voor andere inrichtingen, binnen twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop dit besluit van toepassing is geworden op de inrichting.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing indien:

    • a. de exploitant reeds voor de dag van inwerkingtreding van dit besluit een veiligheidsrapport heeft verzonden;

    • b. de daarin vervatte gegevens voldoen aan het tweede tot en met vierde lid; en

    • c. die gegevens ongewijzigd zijn.

  • 6 Indien ingevolge het eerste tot en met derde lid slechts delen van het veiligheidsrapport wijziging behoeven, verstrekt de exploitant die gewijzigde delen in een begrijpelijke vorm, met inachtneming van het vierde lid.

  • 7 Onverminderd artikel 9, beziet de exploitant het veiligheidsrapport ten minste iedere vijf jaar opnieuw. Indien nodig, werkt de exploitant het veiligheidsrapport bij.

  • 8 Onverminderd het zevende lid, beziet de exploitant het veiligheidsrapport ook opnieuw en werkt het indien nodig bij na een zwaar ongeval in zijn inrichting en op enig ander tijdstip op initiatief van de exploitant of op verzoek van het bevoegd gezag, indien nieuwe feiten zulks rechtvaardigen of om rekening te houden met nieuwe technische kennis aangaande veiligheid.

  • 9 Het veiligheidsrapport dat overeenkomstig het zevende of achtste lid is bijgewerkt of bijgewerkte delen daarvan worden door de exploitant onverwijld aan het bevoegd gezag toegezonden.

  • 10 Het bevoegd gezag beoordeelt het veiligheidsrapport en stelt de exploitant binnen redelijke termijn in kennis van zijn conclusies naar aanleiding van het veiligheidsrapport.

  • 11 Het veiligheidsrapport en wijzigingen daarvan, voor zover het betreft de onderdelen 1, 2, sub b en d, 3, 4, en 5 van bijlage II bij de richtlijn, voor zover die onderdelen verband houden met de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de in de inrichting werkzame werknemers, worden voorafgaand aan de toezending aan het bevoegd gezag, bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, opgesteld met raadpleging van belanghebbende werknemers.

  • 13 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid en het zesde tot en met tiende lid.

Artikel 11

  • 1 De exploitant van een hogedrempelinrichting stelt een intern noodplan op voor bij een zwaar ongeval binnen de inrichting ten uitvoer te leggen maatregelen, gericht op het indammen, beheersen en zo veel mogelijk beperken van zware ongevallen en de gevolgen ervan voor de in de inrichting werkzame personen, genoemd in artikel 3, eerste of tweede lid, het milieu en de zaken, genoemd in artikel 10, tweede lid, onderdeel c, en voor de externe communicatie ter zake wanneer zich een zwaar ongeval voordoet. Het intern noodplan bevat ten minste de gegevens en beschrijvingen, opgenomen in bijlage IV bij de richtlijn.

  • 2 De exploitant beziet het intern noodplan ten minste iedere drie jaar. Indien nodig werkt de exploitant het intern noodplan bij. Daarbij houdt de exploitant rekening met in de inrichting toegepaste werk- en productiemethoden en de bij de externe hulpverleningsorganisaties, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de Arbeidsomstandighedenwet, aangebrachte veranderingen van technische of organisatorische aard en veranderingen in het veiligheidsinzicht die voor de risico's van een zwaar ongeval belangrijke gevolgen kunnen hebben.

  • 3 Het intern noodplan en de wijziging daarvan worden, bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, opgesteld met raadpleging van belanghebbende werknemers. Over het intern noodplan en de wijziging daarvan worden tevens geraadpleegd de werknemers van andere werkgevers die op basis van een langlopende overeenkomst tot aanneming van werk mede in de inrichting werkzaam zijn.

  • 5 Het intern noodplan wordt opgesteld:

    • a. voor nieuwe inrichtingen, binnen een redelijke termijn vóór de inbedrijfstelling, of vóór wijzigingen die leiden tot een aanpassing van de lijst van de gevaarlijke stoffen;

    • b. voor bestaande hogedrempelinrichtingen, voor 1 juni 2016;

    • c. voor andere inrichtingen, binnen twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop dit besluit van toepassing is geworden op de inrichting.

  • 6 Het vijfde lid, onder b, is niet van toepassing indien:

    • a. de exploitant reeds voor de dag van inwerkingtreding van dit besluit een intern noodplan heeft opgesteld;

    • b. de daarin vervatte gegevens voldoen aan het tweede lid; en

    • c. die gegevens ongewijzigd zijn.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie, kunnen nadere regels worden gesteld ter uitwerking van het eerste lid.

Artikel 12

  • 1 De exploitant van een hogedrempelinrichting houdt een actuele lijst van de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen bij en zorgt dat deze lijst ten allen tijde in de inrichting aanwezig is. Deze lijst bevat:

    • a. een beschrijving van de gevaarlijke stoffen die in de inrichting aanwezig zijn;

    • b. de aard en de fysische vorm van deze stoffen onder de in de inrichting geldende omstandigheden en bij een voorzienbaar ongeval; en

    • c. de hoeveelheden waarin deze stoffen in de inrichting voorkomen.

  • 2 De exploitant zorgt er voor dat hulpverleningsdiensten van de overheid voor elke installatie direct toegang hebben tot de lijst, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie, kunnen nadere regels worden gesteld ter uitwerking van het eerste en tweede lid.

Paragraaf 4. Toezicht

Artikel 13

  • 1 De toezichthouders zorgen gezamenlijk voor het opstellen en het beheren van een inspectiesysteem.

  • 2 Inspecties worden afgestemd op het soort inrichting en zijn niet afhankelijk van de ontvangst van het veiligheidsrapport of van andere ingediende rapporten.

  • 3 Inspecties zijn zodanig opgezet dat een planmatig en systematisch, technisch, organisatorisch en bedrijfskundig onderzoek van de in de inrichting gebruikte systemen kan worden uitgevoerd om na te gaan of:

    • a. de exploitant kan aantonen dat de passende maatregelen zijn getroffen teneinde zware ongevallen te voorkomen;

    • b. de exploitant kan aantonen dat in passende middelen is voorzien teneinde de gevolgen van zware ongevallen binnen en buiten de inrichting te beperken; en

    • c. de gegevens en informatie vervat in het veiligheidsrapport of in een ander ingediend rapport, de situatie in de inrichting adequaat weergeven.

  • 4 De toezichthouders stellen gezamenlijk een inspectieplan op voor alle inrichtingen.

  • 5 Het inspectieplan bevat ten minste:

    • a. een algemene beoordeling van de relevante veiligheidskwesties;

    • b. het geografische gebied dat het inspectieplan bestrijkt;

    • c. een lijst van de inrichtingen die onder het plan vallen;

    • d. een lijst van de inrichtingen, aangewezen overeenkomstig artikel 8, eerste lid;

    • e. een lijst van de inrichtingen waar specifieke externe risico's of gevarenbronnen het risico voor of de gevolgen van een zwaar ongeval kunnen vergroten;

    • f. procedures voor routinematige inspecties, waaronder de programma's voor dergelijke inspecties, bedoeld in het zevende lid;

    • g. procedures voor niet-routinematige inspecties als bedoeld in het twaalfde lid; en

    • h. bepalingen inzake de samenwerking tussen de verschillende inspectiediensten.

  • 6 De toezichthouders bezien het inspectieplan regelmatig. Indien nodig, werken de toezichthouders het inspectieplan bij.

  • 7 De toezichthouders stellen gezamenlijk op basis van de inspectieplannen regelmatig programma’s voor routinematige en niet-routinematige inspecties voor alle inrichtingen op.

  • 8 De programma’s, bedoeld in het zevende lid, vermelden in ieder geval de frequentie van de inspecties ter plaatse voor de verschillende soorten inrichtingen. De periode tussen twee opeenvolgende inspecties ter plaatse bedraagt ten hoogste:

    • a. één jaar voor hogedrempelinrichtingen;

    • b. drie jaar voor lagedrempelinrichtingen.

  • 9 Het achtste lid, tweede volzin, is niet van toepassing indien de toezichthouders een inspectieprogramma hebben opgesteld op grond van een systematische evaluatie van de gevaren van zware ongevallen bij de betrokken inrichtingen.

  • 10 De systematische evaluatie van de gevaren van de betrokken inrichtingen wordt in ieder geval gebaseerd op:

    • a. de mogelijke effecten van de betrokken inrichtingen op de menselijke gezondheid en het milieu;

    • b. gegevens betreffende de naleving van het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

  • 11 Onverminderd het tiende lid wordt, indien relevant, rekening gehouden met bevindingen van inspecties die zijn uitgevoerd krachtens andere wettelijke voorschriften.

  • 12 Niet-routinematige inspecties worden uitgevoerd om ernstige klachten, ernstige ongevallen en bijna-ongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving zo spoedig mogelijk te onderzoeken.

  • 13 De toezichthouders delen de exploitant binnen vier maanden na iedere inspectie de conclusies van de inspectie mede.

  • 14 De toezichthouders zien erop toe dat de exploitant binnen een redelijke termijn na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het dertiende lid, de noodzakelijke acties neemt.

  • 15 Als bij een inspectie een belangrijke overtreding van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt geconstateerd, wordt binnen zes maanden een aanvullende inspectie verricht.

  • 16 De inspecties worden zoveel mogelijk gecoördineerd en, voor zover mogelijk, gecombineerd verricht met inspecties krachtens andere wettelijke voorschriften.

  • 17 Het bevoegd gezag verschaft aan een ieder in ieder geval:

    • a. de datum van de laatste routinematige inspectie ter plaatse bij een inrichting of een verwijzing naar de plaats waar die informatie elektronisch kan worden geraadpleegd; en

    • b. inlichtingen over de wijze waarop er op verzoek meer gedetailleerde gegevens over de inspectie en het inspectieplan kunnen worden verkregen.

  • 18 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het derde, zesde tot en met achtste, tiende tot en met twaalfde en het veertiende tot en met zeventiende lid.

Artikel 14

Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie, worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die de exploitant na een zwaar ongeval verstrekt aan de toezichthouder en met betrekking tot het door hem uit te oefenen toezicht.

Paragraaf 5. Openbaarheid van milieu-informatie

Artikel 15

  • 2 Indien de toezichthouder ten aanzien van het inspectierapport, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het bevoegd gezag ten aanzien van het veiligheidsrapport toepassing geeft aan de bevoegdheid, bedoeld in artikel 19.3, eerste lid, eerste volzin, van de Wet milieubeheer, wordt een aangepast rapport beschikbaar gesteld, die ten minste algemene informatie over risico’s van zware ongevallen, de mogelijke gevolgen op de menselijke gezondheid en het milieu bij een zwaar ongeval en in voorkomende gevallen de bevindingen bevat.

  • 3 Indien ingevolge het eerste en tweede lid een aangepast veiligheidsrapport is overgelegd waaruit de beschrijving van bepaalde stoffen is weggelaten, blijft vermelding van die stoffen op de lijst van de gevaarlijke stoffen eveneens achterwege.

Paragraaf 6. Sanctionering

Artikel 17

  • 2 Als overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt het handelen of nalaten door de werkgever, zijnde exploitant, de werkgever, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of de in de inrichting werkzame zelfstandige of werkgever die de arbeid zelf verricht, in strijd met het bij of krachtens artikel 3, tweede lid, of de in het eerste lid genoemde artikelen bepaalde, met uitzondering van artikel 5, derde lid.

  • 3 Als ernstige overtreding in de zin van artikel 34, zesde en negende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet wordt aangemerkt een overtreding waardoor de werkgever, zijnde exploitant, de werkgever, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of de in de inrichting werkzame zelfstandige of werkgever die de arbeid zelf verricht, weet of redelijkerwijs moet weten, dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers dan wel van de in de inrichting werkzame zelfstandige of werkgever die de arbeid verricht, ontstaat of te verwachten is.

  • 4 Als soortgelijke verplichtingen en verboden als bedoeld in artikel 34, vijfde en zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet worden aangewezen verplichtingen en verboden die voortvloeien uit het bij of krachtens een ander lid of onderdeel van de in het eerste lid genoemde artikelen en artikelleden bepaalde, mits het boetenormbedrag voor de bestuurlijke boete op overtreding van deze verplichting of dat verbod op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 34, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, hoger is dan 12.500 euro.

  • 6 Ten behoeve van de naleving van het bij of krachtens de in het eerste lid genoemde artikelen bepaalde kan een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

Artikel 18

  • 1 Na een herhaling van een overtreding of een soortgelijke overtreding kan een waarschuwing als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, worden gegeven en indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel, kan de werkgever, zijnde exploitant, of de werkgever, bedoeld in artikel 3, eerste lid, een bevel worden opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode van ten hoogste drie maanden worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 2 Indien de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden, dan wel de gevolgen van een stillegging van de werkzaamheden daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van een waarschuwing en een bevel als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Van een soortgelijke overtreding als bedoeld in het eerste en tweede lid, is sprake als het een overtreding van het bij of krachtens een ander lid of onderdeel van de in artikel 17, eerste lid, genoemd artikelen bepaalde betreft, mits het boetenormbedrag voor de bestuurlijke boete op deze overtreding op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 34, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, hoger dan 50.000 euro is.

Paragraaf 7. Overige bepalingen

Paragraaf 8. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 27

  • 1 Op de voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit door een toezichthouder geconstateerde en aan de overtreder meegedeelde strafbare feiten en overtredingen als bedoeld in artikel 25 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, blijven van toepassing de regelen geldend ten tijde van de constatering van het strafbare feit, onderscheidenlijk de overtreding.

  • 2 Op de voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit ter zake van een strafbaar feit of overtreding als bedoeld in artikel 25 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, door een toezichthouder opgelegde bestuurlijke boete waartegen nog bezwaar openstaat, en door een rechter in beroep of hoger beroep opgelegde straf waartegen nog hoger beroep of cassatie openstaat, blijven van toepassing de regelen geldend ten tijde van het opleggen van de bestuurlijke boete, onderscheidenlijk de straf.

  • 3 Op de voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit aanhangige bezwaarschriften, beroepen, hoger beroepen en cassatie betreffende een strafbaar feit of overtreding als bedoeld in artikel 25 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, door een toezichthouder opgelegde bestuurlijke boete en door een rechter opgelegde straf blijven van toepassing de regelen geldend ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift onderscheidenlijk het instellen van het beroep, het hoger beroep, onderscheidenlijk de cassatie.

Artikel 28

  • 1 Op een voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit in verband met de niet-nakoming van een bij of krachtens het Besluit risico's zware ongevallen 1999 gestelde verplichting uitgevaardigde beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang of dwangsom, onderscheidenlijk opgelegde eis tot naleving als bedoeld in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet, blijven daarop van toepassing de regelen geldend ten tijde van uitvaardiging van de beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang of dwangsom, onderscheidenlijk het opleggen van de eis tot naleving.

  • 2 Op de voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit in verband met de niet-nakoming van een bij of krachtens het Besluit risico's zware ongevallen 1999 gestelde verplichting uitgevaardigde beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang of dwangsom, onderscheidenlijk opgelegde eis tot naleving als bedoeld in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet, waartegen nog bezwaar, beroep of hoger beroep openstaat, blijven van toepassing de bij of krachtens het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 gestelde voorschriften, zoals die luidden voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3 Op de voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit aanhangige bezwaarschriften, beroepen en hoger beroepen tegen een in verband met de niet-nakoming van een bij of krachtens het Besluit risico's zware ongevallen 1999 gestelde verplichting uitgevaardigde beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang of dwangsom, onderscheidenlijk opgelegde eis tot naleving als bedoeld in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet, blijven van toepassing de regelen geldend ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift onderscheidenlijk het instellen van het beroep, onderscheidenlijk het hoger beroep.

Artikel 31

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 25 juni 2015

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

W.J. Mansveld

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

Uitgegeven de zevende juli 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur