Loonheffingen, inkomstenbelasting, internationale aspecten van pensioenen en stamrechten

Geraadpleegd op 09-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 19-09-2024.
Geldend van 28-10-2015 t/m heden

Loonheffingen, inkomstenbelasting, internationale aspecten van pensioenen en stamrechten

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 31 januari 2008, nr. CPP2007/98M ( Stcrt. 2008, 27 ). In dit besluit wordt ingegaan op de pensioenopbouw van inkomende werknemers en de pensioenafwikkeling van uitgaande werknemers. Dit besluit bevat de aanwijzing van een aantal regelingen als pensioenregeling.

1. Algemene inleiding

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 31 januari 2008, nr. CPP2007/98M (Stcrt. 2008, 27) en behandelt enige situaties van pensioenopbouw en pensioenafwikkeling met internationale aspecten. De situatie van pensioenopbouw komt in hoofdstuk 2 aan de orde. Het gaat hierbij om inkomende werknemers. De situatie van pensioenafwikkeling komt in hoofdstuk 3 aan de orde. Hierbij gaat het om uitgaande werknemers.

In dit besluit wijs ik enkele regelingen aan als pensioenregeling. Die aanwijzingen vinden plaats in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zie artikel 19d van de Wet op de loonbelasting 1964). Het nieuwe hoofdstuk 4 gaat over de aanwijzing van buitenlandse eigenbeheerlichamen als toegelaten pensioen- en stamrechtverzekeraar (zie artikel 19a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 respectievelijk artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, tekst tot en met 31 december 2013, van de Wet op de loonbelasting 1964).

Het besluit bevat nieuwe standpunten en nieuwe voorwaarden over:

  • de mogelijkheid om naast de buitenlandse regeling deel te nemen in een aanvullende Nederlandse pensioenregeling (paragraaf 2.2).

  • de uitbreiding tot aanwijzing bij tewerkstelling vanuit EER-landen (subparagraaf 2.2.1).

  • de voorzetting van de bestaande deelneming in een buitenlandse pensioenregeling op grond van bilaterale belastingverdragen (subparagraaf 2.2.3).

  • de toepassing van de saldomethode na een waardeoverdracht vanuit het buitenland (paragraaf 2.4).

  • de vervolgoverdracht van pensioenkapitaal na een eerdere waardeoverdracht naar een buitenlandse pensioenuitvoerder (paragraaf 3.3).

  • de (gedeeltelijke) afkoop van een buitenlandse pensioenregeling voor zover het afgekochte deel niet ten laste van het Nederlandse inkomen is opgebouwd (bijlage IV, bijzonderheid i, bijlage V, bijzonderheid f en bijlage VI, bijzonderheid g).

  • het vervallen van de aansprakelijkheid van de pensioenuitvoerder na een waardeoverdracht naar de pensioenregeling van de EU/ECB (bijlage V, bijzonderheid g).

  • het onderbrengen van pensioenen en stamrechten in buitenlands eigen beheer (hoofdstuk 4).

1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen

  • aanvullend pensioen: een pensioen dat is overeengekomen tussen werkgever en werknemer en dat niet valt onder Verordening (EG) nr. 883/2004 en/of Verordening (EEG) nr. 1408/71 of onder een verdrag inzake de sociale zekerheid

  • AWR: Algemene wet inzake rijksbelastingen

  • BGL: In het buitenland gevestigd lichaam

  • BSN: Burgerservicenummer

  • BW: Burgerlijk Wetboek

  • buitenlandse pensioenuitvoerder: een pensioenuitvoerder die in het buitenland is gevestigd of een pensioenuitvoerder van een internationale organisatie

  • conserverende aanslag: een aanslag inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 3.83, eerste of tweede lid, artikel 3.136 of artikel 7.2, achtste lid, van de Wet IB 2001, inclusief de daarop verschuldigde revisierente als bedoeld in artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

  • detachering: tijdelijke uitzending voor werkzaamheden op het grondgebied van een andere lidstaat; de werknemer blijft op grond van de artikelen 12, eerste lid, en 16, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 voor de sociale verzekeringen verzekerd in de lidstaat van uitzending

  • DNB: De Nederlandsche Bank N.V.

  • ECB: Europese Centrale Bank

  • EER: Europese Economische Ruimte (i.c. IJsland, Liechtenstein en Noorwegen)

  • EU: Europese Unie

  • inkomende werknemer: werknemer die vanuit het buitenland in Nederland komt wonen of werken

  • inspecteur: de aangewezen functionaris als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

  • loon: loon in de zin van hoofdstuk II van de Wet LB

  • loonheffingen: loonbelasting, premie volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

  • pensioenuitvoerder: een instelling of organisatie die een pensioenregeling uitvoert in overeenstemming met de fiscale, sociale en arbeidswetgeving van de staat van vestiging of met internationale regelgeving

  • pensioenverzekeraar: een pensioenfonds of een lichaam in de zin van artikel 19a van de Wet LB

  • PW: Pensioenwet

  • UBLB: Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

  • Tewerkstelling: tijdelijke uitzending voor werkzaamheden vanuit een staat naar het grondgebied van een andere staat, daaronder begrepen een detachering die valt onder de artikelen 12, eerste lid, en 16, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004

  • uitgaande werknemer: werknemer die in het buitenland gaat werken of die in Nederland gaat werken voor een internationale organisatie

  • vervolgoverdracht: elke overdracht van pensioenkapitaal (waardeoverdracht) aan een fiscaal niet-aangewezen pensioenuitvoerder die volgt op de (eerste) waardeoverdracht vanuit een Nederlandse pensioenregeling aan een fiscaal niet-aangewezen pensioenuitvoerder

  • waardeoverdracht: overdracht van pensioenkapitaal aan een andere pensioenuitvoerder

  • werkgever:

    • inhoudingsplichtige ingevolge de Wet LB of

    • degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat

  • Wet IB 2001: Wet inkomstenbelasting 2001

  • Wet LB: Wet op de loonbelasting 1964

2. Inkomende werknemers

2.1. Inleiding

Als een werknemer in Nederland komt wonen of werken, is er wat zijn pensioen betreft een aantal situaties mogelijk. Ik behandel drie situaties:

  • a. De werknemer zet bij een tewerkstelling in Nederland de bestaande deelneming in een buitenlandse pensioenregeling voort (paragraaf 2.2).

  • b. Er vindt een overdracht plaats van het buitenlandse pensioenkapitaal aan de pensioenverzekeraar van een Nederlandse pensioenregeling (paragraaf 2.3).

  • c. De (ex-)werknemer gaat in Nederland pensioen genieten uit een naar Nederlandse maatstaven zuivere pensioenregeling, die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland is opgebouwd zonder fiscale faciliëring (paragraaf 2.4).

In de situaties onder a en b kan sprake zijn van een pensioenregeling die in strijd is of komt met de Wet LB. In dat geval zou de regeling niet onder de fiscale faciliteit vallen. Dat vind ik ongewenst vanwege het mogelijk negatieve effect daarvan op de arbeidsmobiliteit. Daarom wijs ik deze regelingen hierna voor zover nodig en onder voorwaarden aan als pensioenregeling. In situatie c kan sprake zijn van een ongewenste economische dubbele heffing.

2.2. Voortzetting buitenlandse pensioenregeling bij inkomende werknemers

Inkomende werknemers die deelnemen aan een buitenlandse pensioenregeling kunnen tijdelijk werknemer worden in de zin van de Wet LB. Meestal is dan sprake van uitzending naar en tewerkstelling in Nederland. Zij willen vaak de buitenlandse pensioenregeling voortzetten in de periode dat ze in Nederland belastingplichtig zijn. Een buitenlandse pensioenregeling zal in het algemeen niet aan de bepalingen van de Wet LB voldoen. De regeling zal dan moeten worden aangewezen. Hierna worden drie situaties beschreven waarin buitenlandse pensioenregelingen worden aangewezen. In subparagraaf 2.2.1 gaat het om pensioenen van werknemers die vanuit de EU of EER in Nederland worden tewerkgesteld. Subparagraaf 2.2.2 betreft pensioenen van werknemers bij tewerkstelling in Nederland vanuit een niet-EU/EER-staat. Beide aanwijzingen gelden alleen voor zover de inkomende werknemer ter zake van de in Nederland uitgeoefende dienstbetrekking geen pensioen opbouwt in een andere pensioenregeling dan de aangewezen regeling. Aanwijzing van een buitenlandse regeling laat de mogelijkheid onverlet om ter zake van het loon een aanvullende Nederlandse pensioenregeling toe te zeggen zolang de aanspraken uit de beide pensioentoezeggingen tezamen binnen de grenzen blijven van hoofdstuk IIB van de Wet LB.

Diverse verdragen bevatten bepalingen die een voor de werknemer gunstiger fiscale behandeling van betaalde pensioenbijdragen toestaan. In subparagraaf 2.2.3 wordt ingegaan op deze gunstigere fiscale behandeling als gevolg van de bilaterale belastingverdragen. Deze gunstigere behandeling bestaat met name uit een langere termijn van voortzetting van de buitenlandse pensioenregeling.

Bovengenoemde aanwijzingen laten onverlet een eventuele collectieve aanwijzing als pensioenregeling van buitenlandse ouderdomsvoorzieningen in andere besluiten.

2.2.1. Aanwijzing en voorwaarden bij tewerkgestelde werknemers vanuit een andere EU-lidstaat of vanuit een EER-land

Deze subparagraaf betreft tijdelijke tewerkstellingen vanuit een andere EU-lidstaat of EER-land. In het kort leidt de fiscale erkenning ertoe dat Nederland fiscale faciliteiten geeft naar de normen van de uitzendstaat. De aanwijzing sluit aan bij de bepalingen van Richtlijn 98/49/EG betreffende de bescherming van rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de EU/EER verplaatsen. Deze aanwijzing komt neer op een fiscale erkenning door Nederland van alle regelingen voor aanvullend pensioen in de EU/EER in geval van een tewerkstelling in Nederland. De fiscale erkenning houdt in dat Nederland vrijstelling van pensioenaanspraken en aftrek van pensioenpremies verleent in dezelfde mate en tot hetzelfde bedrag als hetgeen de fiscale wetgeving in de uitzendstaat voorschrijft. Nederland accepteert hiermee een tijdelijke inbreuk op de fiscale autonomie bij tewerkstellingen en handhaaft hiermee, in overeenstemming met Europese regelgeving, zo veel mogelijk de gelijkheid tussen uitgezonden en niet uitgezonden werknemers uit de uitzendstaat. Hiervoor wijkt tijdelijk en binnen zekere grenzen het gebruikelijke uitgangspunt van gelijkheid van behandeling van alle werknemers op het grondgebied van de werkstaat (territorialiteitsbeginsel). De begrenzing van de fiscale behandeling tot wat in de andere staat fiscaal is toegestaan houdt hiermee rechtstreeks verband.

Deze begrenzing strekt ertoe tegen te gaan dat de werknemer gedurende de detachering in Nederland een hogere aftrek of vrijstelling van pensioenpremies of -aanspraken krijgt dan in de uitzendstaat.

De fiscale erkenning heeft als achtergrond de bevordering van een zo veel mogelijk ongewijzigde opbouw van het aanvullende pensioen van mobiele werknemers alsmede het voorkomen van complicaties in de uitvoering ten gevolge van het stellen van aanvullende voorwaarden en het verminderen van administratieve lasten voor werkgever en werknemer. Deze aanwijzing vindt plaats op grond van artikel 19d, onderdeel c, van de Wet LB.

Voor deze aanwijzing gelden de voorwaarden die zijn opgenomen in bijlage I. Een van de voorwaarden voor de aanwijzing als fiscaal erkende pensioenregeling is dat de regeling wordt uitgevoerd door een pensioenverzekeraar in de zin van artikel 19a, eerste lid, van de Wet LB. Voor de toepassing van deze aanwijzing versta ik met toepassing van artikel 63 van de AWR onder pensioenverzekeraar ook de werkgever die op grond van de wetgeving van de andere staat bevoegd is zelf als pensioenuitvoerder van een collectieve regeling op te treden. Zie voorwaarde d van bijlage I. Deze uitbreiding betreft met name de pensioentoezeggende onderneming die de pensioenverplichting opneemt op de balans. Dit noemt men wel het systeem van boekreserves. Een voorbeeld van de toepassing van het boekreservesysteem is te vinden bij de Duitse Direktzusage-pensioenen. In dat systeem is de werkgever zelf de pensioenuitvoerder.

De aanwijzing betreft werknemers die tijdelijk vanuit een andere EU-lidstaat of EER-land in Nederland worden tewerkgesteld. In de meeste gevallen zal tevens sprake zijn van een detachering. De werknemer blijft dan onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van de uitzendstaat krachtens de artikelen 12, eerste lid, en 16, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004. Deze verordening betreft de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen die zich binnen de EU/EER verplaatsen. Omwille van de eenvoud in de uitvoering geldt de aanwijzing ook voor werknemers die worden tewerkgesteld vanuit een andere EU-lidstaat of EER-land zonder dat sprake is van een formele detachering in de zin van Verordening (EG) nr. 883/2004. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het bij de toepassing van dit besluit moet gaan om reële tewerkstellingen. De Belastingdienst zal misbruik en oneigenlijk gebruik van de aanwijzing van de buitenlandse pensioenregeling bestrijden. Voorbeeld: een werknemer is in Nederland werkzaam bij een in Nederland gevestigde concernmaatschappij. Hij treedt vervolgens in dienst van een in het buitenland gevestigde concernmaatschappij en wordt direct ‘teruggedetacheerd’ naar de Nederlandse concernmaatschappij. Het doel is om de Nederlandse fiscale begrenzingen aan pensioenregelingen te omzeilen met een ruimere pensioenregeling uit een andere lidstaat. Indien partijen de realiteitswaarde van een dergelijke constructie niet aannemelijk kunnen maken, is dit besluit niet van toepassing. De Belastingdienst zal de pensioenaanspraak in dat geval aanmerken als belast loon.

Mandaatverlening van de aanwijsbevoegdheid

Ik mandateer hierbij (met de bevoegdheid van ondermandaat) aan de inspecteur de bevoegdheid om pensioenregelingen vanuit een andere EU-lidstaat of EER-land inkomende werknemers aan te wijzen als pensioenregeling in de zin van de Wet LB. Bij een dergelijke aanwijzing gelden de voorwaarden en bijzonderheden die zijn vermeld in bijlage I van dit besluit.

2.2.2. Aanwijzing en voorwaarden in andere situaties (tewerkstelling in Nederland vanuit een niet EU/EER-staat)

Deze subparagraaf betreft alle gevallen van tijdelijke tewerkstelling in Nederland van werknemers vanuit een staat die geen EU-lidstaat of EER-land is. In het kort leidt de fiscale erkenning ertoe dat Nederland fiscale faciliteiten geeft naar de Nederlandse normen, tenzij die van de uitzendstaat tot een lagere faciliteit leiden. Voor de aanwijzing gelden deels andere voorwaarden.

Mandaatverlening van de aanwijsbevoegdheid

Ik mandateer hierbij (met de bevoegdheid van ondermandaat) aan de inspecteur de bevoegdheid om pensioenregelingen van inkomende werknemers als in deze subparagraaf bedoeld, aan te wijzen als pensioenregeling in de zin van de Wet LB. Bij een dergelijke aanwijzing gelden de voorwaarden en bijzonderheden die zijn vermeld in bijlage II van dit besluit.

2.2.3. Aanwijzing en voorwaarden bij tewerkstelling in Nederland van werknemers uit een bilateraal verdragsland met een pensioenpremiebepaling

In diverse belastingverdragen is een bepaling opgenomen op grond waarvan het bij tijdelijke uitzending naar Nederland mogelijk is om onder voorwaarden premies betaald voor buitenlandse pensioenregelingen fiscaal in Nederland in aftrek te brengen (pensioenpremiebepaling). In het kort leidt de fiscale erkenning ertoe dat Nederland fiscale faciliteiten geeft naar de Nederlandse normen, mits de pensioenregeling in de uitzendstaat fiscaal erkend is. De belangrijkste voorwaarde, opgenomen in deze belastingverdragen, is dat de buitenlandse pensioenregeling vergelijkbaar is met een in Nederland fiscaal erkende pensioenregeling. Het gaat daarbij om een vergelijking op basis van een globale toetsing. Het is bijvoorbeeld geen belemmering als in de pensioenregeling van het verdragsland geen afkoopverbod is opgenomen. De opbouw in de buitenlandse pensioenregeling (via premieaftrek in Nederland volgens Nederlandse grenzen en normen) mag echter niet aanzienlijk groter zijn dan de opbouw van een vergelijkbare werknemer met een Nederlandse pensioenregeling. De bepaling gaat uit van fiscale aftrek van buitenlandse premies volgens de grenzen en de normen van het gastland (gelijke behandeling in het gastland van buitenlandse en binnenlandse premies). Dat betekent dat in zo’n situatie bij tewerkstelling in Nederland de grenzen en normen van premieaftrek in Nederland gevolgd moeten worden. Als de non-discriminatiebepaling van toepassing is, dan wordt de buitenlandse pensioenregeling hetzelfde behandeld als een pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet LB respectievelijk artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet IB. Een termijn van de duur van de fiscale aftrek wordt in de belastingverdragen meestal niet genoemd. Bij het ontbreken van een termijn acht ik een termijn van 10 jaar aanvaardbaar om tijdelijke uitzendingen fiscaal niet te belemmeren. De periode van aanwijzing op grond van subparagraaf 2.2.1 en 2.2.2 komt in mindering op de termijn van 10 jaar.

Mandaatverlening van de aanwijsbevoegdheid

Ik mandateer hierbij (met de bevoegdheid van ondermandaat) aan de inspecteur de bevoegdheid om pensioenregelingen van inkomende werknemers als in deze subparagraaf bedoeld, aan te wijzen als pensioenregeling in de zin van de Wet LB. Bij een dergelijke aanwijzing gelden de voorwaarden en bijzonderheden die zijn vermeld in bijlage III van dit besluit.

2.3. Waardeoverdracht vanuit het buitenland

Inkomende werknemers die in Nederland voor langere tijd een dienstbetrekking aangaan, willen soms het in het buitenland opgebouwde pensioenkapitaal naar Nederland overdragen. Als een dergelijke overdracht civielrechtelijk valt onder artikel 91 van de PW is er geen probleem: artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, van het UBLB laat dan toekenning van de buitenlandse dienstjaren in de Nederlandse regeling toe. Gaat het echter om overdrachten die niet vallen onder artikel 91 van de PW, dan geldt artikel 10a van het UBLB niet voor de buitenlandse diensttijd. Als in een dergelijk geval de Nederlandse werkgever aan de werknemer pensioenaanspraken toekent in de pensioenregeling als tegenprestatie voor het ontvangen kapitaal, komt daardoor de hele Nederlandse pensioenregeling mogelijk in strijd met de voorschriften voor fiscale faciliëring. Dit acht ik ongewenst. Daarom volgt hierna voor deze situatie een aanwijzing als pensioenregeling.

Aanwijzing

Voor zover nodig wijs ik de volgende pensioenregelingen aan als pensioenregeling in de zin van de Wet LB. Het betreft pensioenregelingen van werknemers die pensioenkapitaal vanuit het buitenland laten overdragen aan de pensioenverzekeraar van hun Nederlandse pensioenregeling. Aan deze aanwijzing verbind ik de volgende voorwaarden:

  • a. De buitenlandse pensioenuitvoerder draagt het pensioenkapitaal rechtstreeks over aan de pensioenverzekeraar.

  • b. De Nederlandse werkgever kent niet meer pensioenrechten toe dan hetgeen overeenkomt met het overgedragen kapitaal.

  • c. Na de waardeoverdracht blijft de regeling in alle overige opzichten voldoen aan de van toepassing zijnde bepalingen van de Wet LB.

  • d. De werknemer pleegt in verband met de waardeoverdracht geen enkele aftrek op enig in Nederland belastbaar inkomen van hem of zijn partner.

Toelichting op voorwaarde b

Als men het kapitaal inbrengt in een pensioenregeling die is gebaseerd op een eindloonstelsel kan de werkgever aan de werknemer fictieve dienstjaren toekennen, overeenkomend met het bedrag van het kapitaal. Is sprake van een middelloonstelsel dan kan de werknemer voor het kapitaal een extra pensioenbedrag inkopen. Bij een beschikbare-premiestelsel dient het overgedragen kapitaal als premie voor een toekomstig pensioen.

2.4. Uitkeringen ingevolge aanspraken uit een Nederlandse pensioenregeling waarvoor de werknemer tijdens de opbouw in het buitenland geen fiscale tegemoetkoming heeft genoten

Pensioenuitkeringen uit een Nederlandse pensioenregeling die voldoet aan de regels voor fiscale faciliëring zijn belast volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet LB. Daar staat tegenover dat de verworven aanspraken tijdens de opbouw zijn vrijgesteld en dat de premies aftrekbaar zijn. Het komt voor dat werknemers in het buitenland pensioen (blijven) opbouwen in een Nederlandse pensioenregeling die wel voldoet aan de Nederlandse fiscale regels, maar niet aan de buitenlandse. Deze situatie kan zich voordoen als een werknemer tijdelijk in het buitenland gaat werken onder voortzetting van zijn Nederlandse pensioenregeling bij de pensioenverzekeraar van die regeling. Het gevolg hiervan kan zijn dat de werknemer in het buitenland geen vrijstelling en geen premieaftrek krijgt tijdens de opbouw. Dit kan zich ook voordoen na een waardeoverdracht vanuit het buitenland (zie paragraaf 2.3). De uitkeringen uit die regeling worden evenwel bij een inwoner in Nederland normaal belast volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet LB. Er is in dat geval dus sprake van economische dubbele heffing.

Dit geeft mij aanleiding het volgende goed te keuren.

Goedkeuring

Met toepassing van artikel 63 van de AWR keur ik goed dat in beide beschreven situaties via de zogenoemde saldomethode onder omstandigheden een deel van de pensioenuitkeringen buiten de heffing van loon- en inkomstenbelasting blijft. Hierbij kan ook van belang zijn het wel of niet heffen over een deel van de pensioenuitkering over de periode waarin de pensioengenieter nog niet in Nederland woonde (zie HR 9 juli 2010, nr. 09/03825, ECLI:NL:HR:2010:BN0635). Relevant is het bedrag van de voor en door de werknemer betaalde pensioenbijdragen ter zake van de buitenlandse arbeid. Voorwaarde is dat de werknemer voor deze bijdragen in het buitenland geen fiscale tegemoetkoming heeft ontvangen. Ik verbind aan deze wetstoepassing de voorwaarde dat belanghebbende desgevraagd aannemelijk maakt dat in verband met de verkrijging van de pensioenaanspraken in het buitenland daadwerkelijk belasting is geheven die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting. Onder een daadwerkelijke heffing versta ik ook het achterwege zijn gebleven van premieaftrek bij de werknemer.

Uitwerking en voorbeelden

Een cijfermatige uitwerking met voorbeelden van toepassing bij verschillende pensioenstelsels is te vinden bij de V&A’s voor artikel 10 van de Wet LB op www.belastingdienstpensioensite.nl.

3. Uitgaande werknemers

3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk ga ik in op twee situaties die op pensioengebied kunnen voorkomen als een werknemer in het buitenland gaat werken (uitgaande werknemer):

  • a. De werknemer wenst de deelneming in de Nederlandse pensioenregeling tijdens zijn verblijf in het buitenland voort te zetten (paragraaf 3.2).

  • b. Op verzoek van de werknemer vindt een overdracht van het pensioenkapitaal (waardeoverdracht) plaats van de pensioenverzekeraar in de zin van artikel 19a, eerste lid, van de Wet LB aan een buitenlandse, fiscaal niet-aangewezen pensioenuitvoerder (paragraaf 3.3).

In situatie a kan de vraag ontstaan in welke gevallen Nederland de voortgezette regeling nog fiscaal facilieert. Bij situatie b is van belang dat de wet de mogelijkheid biedt voorwaarden te stellen aan de overdracht. Van deze mogelijkheid maak ik in dit besluit gebruik. Indien de betrokkenen bij een overdracht niet aan die voorwaarden voldoen, kan de overdracht een belaste afkoop vormen.

3.2. Voortzetting Nederlandse pensioenregeling in het buitenland

Ik heb in de besluiten van 16 april 2001, nr. RTB2001/1325M, en 24 juli 2002, nr. CPP2002/1073M, antwoord gegeven op vragen over de mogelijkheden van voortzetting. Deze antwoorden betreffen rechtstreekse wetstoepassing. Beide besluiten zijn vervallen. De standpunten uit de antwoorden zijn terug te vinden bij de V&A’s voor artikel 18g van de Wet LB op www.belastingdienstpensioensite.nl.

3.3. Waardeoverdracht aan een fiscaal niet-aangewezen pensioenuitvoerder

Deze paragraaf behandelt de waardeoverdrachten op verzoek van een werknemer door een pensioenverzekeraar in de zin van artikel 19a, eerste lid, van de Wet LB aan een buitenlandse, fiscaal niet-aangewezen pensioenuitvoerder. Het gaat om een overdracht vanuit een Nederlandse pensioenregeling aan een buitenlandse pensioenuitvoerder of om een vervolgoverdracht aan een buitenlandse pensioenuitvoerder na een eerdere waardeoverdracht van een Nederlandse pensioenregeling aan een fiscaal niet-aangewezen buitenlandse pensioenuitvoerder. Voor beide soorten overdrachten gelden dezelfde voorwaarden. De overnemende pensioenuitvoerder is geen pensioenverzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wet LB.

In bepaalde gevallen kan een dergelijke overdracht zonder loonheffingen plaatsvinden op grond van artikel 19b, zesde lid, van de Wet LB. De bepaling betreft de aanvaarding van een dienstbetrekking buiten Nederland of bij een internationale organisatie in Nederland. Deze paragraaf bevat de uitwerking van de in het artikel bedoelde voorwaarden. Subparagraaf 3.3.1 behandelt de voorwaarden voor de overdrachten in het algemeen van pensioenkapitaal aan buitenlandse, fiscaal niet-aangewezen pensioenuitvoerders. Daarna volgen twee soorten overdrachten waarvoor afwijkende, specifieke regels gelden. Het gaat in de eerste plaats om de overdrachten van pensioenkapitaal aan (de pensioenuitvoerder van) de EU of de ECB (paragraaf 3.3.2). Daarna volgen in subparagraaf 3.3.3 de overdrachten aan (de pensioenuitvoerders van) internationale organisaties, zowel die in Nederland als die in het buitenland. Nieuw bij deze overdrachten is een versoepeling bij (gedeeltelijke) afkoop van een buitenlandse pensioenregeling voor zover het afgekochte deel niet ten laste van het Nederlandse inkomen is opgebouwd. Ter vermindering van de administratieve lasten geldt de voorwaarde van akkoordverklaring met de hoogte van het over te dragen pensioenkapitaal alleen voor overdrachten door een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet LB. Het gaat daarbij om een lichaam dat een pensioenovereenkomst met een directeur-grootaandeelhouder uitvoert. De voorwaarden voor overdracht sluiten aan bij de wet- en regelgeving rond de PW. Daarbij beoog ik een gelijke fiscale behandeling van pensioenverzekeraars die wel en pensioenverzekeraars die niet onder de PW vallen.

3.3.1. Waardeoverdracht in het algemeen

Op grond van artikel 19b, zesde lid, van de Wet LB kan een waardeoverdracht zonder loonheffingen plaatsvinden indien het gaat om een overdracht in het kader van de aanvaarding van een dienstbetrekking buiten Nederland.

Mandaatverlening van de aanwijsbevoegdheid

Ik mandateer hierbij (met de bevoegdheid tot ondermandaat) aan de inspecteur de bevoegdheid ermee in te stemmen dat een waardeoverdracht of vervolgoverdracht aan een buitenlandse pensioenuitvoerder zonder loonheffingen geschiedt. Daarbij gelden de voorwaarden en bijzonderheden van bijlage IV van dit besluit.

3.3.2. Waardeoverdracht aan de (pensioenuitvoerder van) de EU of ECB

Ik ben met de Europese Commissie en de ECB zogenoemde ‘working arrangements’ overeengekomen. Deze arrangements zijn mede tot stand gekomen in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 20 maart 1986, zaak 72/85 (gepubliceerd in Jurisprudentie van het Hof van Justitie, 1986-3, blz. 1219 e.v.). De arrangements regelen de fiscale consequenties van waardeoverdrachten aan (een pensioenuitvoerder van) de Europese Unie of de ECB. Daarbij gelden de voorwaarden en bijzonderheden van bijlage V van dit besluit. Deze voorwaarden en bijzonderheden zijn grotendeels overgenomen uit de arrangements. Indien een pensioenverzekeraar een waardeoverdracht doet aan (een pensioenuitvoerder van) de EU of de ECB dient deze overdracht te voldoen aan de voorwaarden en bijzonderheden uit die bijlage. In dat geval kan de waardeoverdracht zonder loonheffingen geschieden. Instemming van de inspecteur is dan niet noodzakelijk.

3.3.3. Waardeoverdracht aan (de pensioenuitvoerder van) een internationale organisatie

Op grond van artikel 19b, zesde lid, van de Wet LB kan een waardeoverdracht zonder loonheffingen plaatsvinden indien het gaat om een overdracht in het kader van de aanvaarding van een dienstbetrekking bij een internationale organisatie die al dan niet in Nederland is gevestigd.

Mandaatverlening van de aanwijsbevoegdheid

Ik mandateer hierbij aan de inspecteur de bevoegdheid ermee in te stemmen dat een waardeoverdracht of vervolgoverdracht aan (de pensioenuitvoerder van) die internationale organisatie zonder loonheffingen geschiedt. Daarbij gelden de voorwaarden en bijzonderheden van bijlage VI van dit besluit. Voor de goede orde merk ik op dat overdrachten aan (de pensioenuitvoerders van) de EU of de ECB niet onder deze paragraaf vallen maar onder subparagraaf 3.3.2.

4. Pensioen en stamrechten in buitenlands eigen beheer

Directeuren-grootaandeelhouders kunnen hun pensioen onderbrengen in een eigenbeheerlichaam. Ook stamrechten die vallen onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB (tekst tot en met 31 december 2013), kunnen in een dergelijk lichaam worden ondergebracht. Met ingang van 15 september 2009 worden eigenbeheerlichamen die zijn gevestigd in een andere lidstaat van de EU of EER-land onder voorwaarden als pensioen- en of stamrechtverzekeraar van pensioenen en of stamrechten toegelaten (artikel 19a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet LB). Het kan daarbij gaan om een verplaatsing van een in Nederland gevestigd lichaam of om een overdracht van het pensioen- of stamrechtkapitaal naar een eigenbeheerlichaam dat is gevestigd in een van de genoemde landen.

De aanwijzing van een in een andere EU-lidstaat of EER-land gevestigd eigenbeheerlichaam als een toegelaten pensioen- en/of stamrechtverzekeraar in de zin van de Wet LB vindt plaats door de inspecteur. Bij een dergelijke overeenkomst gelden de bepalingen die zijn vermeld in bijlage VII (pensioen) respectievelijk VIII (stamrecht) van dit besluit.

5. Overgangsrecht

Inkomende werknemers als bedoeld in paragraaf 2.2 kunnen een rechtstreeks beroep doen op dit besluit als hun detachering of tewerkstelling begint bij of na de inwerkingtreding van dit besluit. Als hun detachering of tewerkstelling eerder begon, geldt het volgende. Bestaande aanwijzingen blijven als hoofdregel van kracht. Bestaande aanwijzingen zijn aanwijzingen op grond van het besluit van 31 januari 2008, nr. CPP2007/98M.

Werknemers die dat wensen kunnen de inspecteur verzoeken om een bestaande aanwijzing te wijzigen in een nieuwe aanwijzing op grond van dit besluit. De nieuwe aanwijzing geldt met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit tot aan de datum waarop de bestaande aanwijzing zou vervallen, dan wel, in situaties als bedoeld in subparagraaf 2.2.3, tot maximaal 5 jaar langer.

Het is ook mogelijk dat werknemers bij de inwerkingtreding van dit besluit (nog) geen verzoek hebben gedaan om aanwijzing volgens het besluit CPP2007/98M. Ook zij kunnen desgewenst de inspecteur verzoeken om toepassing van dit besluit. In dat geval geldt de aanwijzing met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit tot aan het einde van de termijn van 5 jaar (in de situaties als bedoeld in subparagraaf 2.2.3: 10 jaar) van hun detachering of tewerkstelling. Over de jaren dat het besluit van 31 januari 2008, nr. CPP2007/98M nog van toepassing is, kan een beroep worden gedaan op dat besluit.

Dit besluit zal met de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 9 oktober 2015,

De

Staatssecretaris

van Financiën
namens deze,

J. de Blieck

Lid van het managementteam Belastingdienst

Bijlage I. bij besluit DGB2012/7010M inzake internationale aspecten van pensioenen

EU/EER-tewerkstellingen

Voorwaarden en bijzonderheden bij aanwijzing op grond van paragraaf 2.2.1 van het besluit

Bij de aanwijzing op grond van paragraaf 2.2.1 van het besluit gelden de volgende voorwaarden en bijzonderheden:

Voorwaarden:

  • a. Voortzetting buitenlandse pensioenregeling

    De Nederlandse werkgever en de werknemer zetten de opbouw van aanspraken ingevolge de buitenlandse pensioenregeling van de werknemer voort.

  • b. Fiscale eisen buitenland

    De belastingwetten van de EU-lidstaat of het EER-land komen naar aard en strekking overeen met de Nederlandse loonbelasting of inkomstenbelasting. Die wetten beschouwen de buitenlandse regeling als een pensioenregeling.

  • c. Juridisch karakter regeling

    De voort te zetten regeling betreft een aanvullende pensioenregeling. De regeling valt derhalve niet onder Verordening (EG) nr. 883/2004.

  • d. Uitvoerder regeling

    Het buitenlandse pensioen is verzekerd bij een pensioenverzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wet LB. Het pensioen mag ook verzekerd zijn bij een werkgever in de uitzendstaat die volgens de wetten van die staat een in die staat toegelaten uitvoerder van collectieve pensioenregelingen is. De werkgever moet in dat geval voor de uitvoering van de pensioenregeling onderworpen zijn aan een vorm van overheidstoezicht.

  • e. Andere pensioenregelingen

    De aanwijzing geldt alleen voor zover de werknemer ter zake van de in Nederland uitgeoefende dienstbetrekking geen pensioen opbouwt in een andere pensioenregeling dan de aangewezen regeling. Aanwijzing van een buitenlandse regeling laat de mogelijkheid onverlet om ter zake van het loon een aanvullende Nederlandse pensioenregeling toe te zeggen zolang de aanspraken uit de beide pensioentoezeggingen tezamen binnen de grenzen blijven van hoofdstuk IIB van de Wet LB.

  • f. Eisen indiening verzoek

    Werkgever en werknemer dienen een verzoek om aanwijzing in bij de inspecteur. In het verzoek verklaren werkgever en werknemer dat is voldaan aan de hiervoor onder a tot en met e genoemde voorwaarden. Voorts verstrekken zij bij het verzoek de volgende gegevens:

    • de naam, het adres en het loonbelastingnummer van de werkgever.

    • de voor de werkgever bevoegde inspecteur.

    • naam, adres en sofinummer of BSN van de werknemer.

    • de staat van waaruit de werknemer wordt uitgezonden en waar hij pensioen opbouwt.

    Bijzonderheden:

  • g. Toelichting op begrip voortzetting

    Het begrip ‘voortzetting van de pensioenregeling’ omvat voor de toepassing van dit besluit ook de situatie waarin de volgende drie momenten in de tijd samenvallen:

    • het moment van indiensttreding bij de uitzendende werkgever,

    • het moment van toetreding tot de buitenlandse pensioenregeling en

    • het moment van de tewerkstelling in Nederland.

    Van voortzetting is geen sprake als de pensioenregeling alleen geldt voor werknemers in het buitenland. Zie hierbij Hof ’s-Hertogenbosch 2 april 2010, nr. 09/00084 (ECLI:NL:GHSHE:BM4410).

  • h. Duur aanwijzing

    De aanwijzing geldt voor de periode van tewerkstelling, maar niet langer dan voor maximaal 5 jaar.

  • i. Fiscale faciliëring in Nederland

    De fiscale faciliëring in Nederland zal na de aanwijzing gelijk zijn aan hetgeen wettelijk is toegestaan in de EU-lidstaat of het EER-land waar de werknemer deelneemt in de voort te zetten regeling. Dit houdt in dat Nederland dezelfde vrijstelling van de genoten pensioenaanspraken verleent als de belastingwetten in de detacherende staat toestaan. Onder het begrip vrijstelling valt hier ook de aftrek van het (loon)inkomen van werknemersbijdragen aan de regeling. Het Nederlandse loon en het Nederlandse belastbaar inkomen worden met hetzelfde bedrag verlaagd als in de staat van deelneming zou geschieden als de werknemer in die staat zou werken.

  • j. Aanwijzing door de inspecteur

    De inspecteur wijst de regeling aan zonder inhoudelijke toetsing van de voorwaarden voor aanwijzing, tenzij hij beschikt over aanwijzingen dat niet aan die voorwaarden is voldaan. Zie hierbij ook onderdeel l.

  • k. Gedeeltelijke afkoop na tewerkstelling

    Indien de werknemer na afloop van de tewerkstelling het pensioen afkoopt, zal de ontvanger overgaan tot invordering van eventuele, aan de werknemer opgelegde en nog openstaande conserverende aanslagen. Hij trekt dan het verleende uitstel voor deze aanslagen in. Hiervoor bestaat mijns inziens geen reden in het geval dat de werknemer gebruik maakt van een gebruikelijke, in de pensioenregeling voorziene, mogelijkheid van een gedeeltelijke afkoop van het pensioen. Ik acht het dan ook in overeenstemming met een redelijke wetstoepassing dat de ontvanger in een dergelijk geval het uitstel niet intrekt. Voorwaarde hiervoor is dat het niet afgekochte deel van de waarde van de pensioenaanspraak uitgedrukt in de totale waarde daarvan ten minste gelijk is aan het percentage dat de Nederlandse diensttijd uitmaakt van de totale diensttijd in de regeling. Op deze wijze wordt het afgekochte bedrag bij de afwikkeling van de conserverende aanslagen geacht volledig betrekking te hebben op de buiten Nederland doorgebrachte diensttijd.

    Inhoudelijke toetsing

  • l. Eisen indiening verzoek inhoudelijke toetsing

    In afwijking van de onderdelen f en j kunnen de Nederlandse werkgever en de werknemer desgewenst gezamenlijk bij het verzoek vragen om inhoudelijke toetsing van de voorwaarden voor de aanwijzing. Zij voegen dan bij het verzoek zodanige stukken en gegevens – desgevraagd in de Nederlandse taal – dat daaruit aannemelijk wordt dat zij voldoen of zullen voldoen aan de onderdelen a tot en met e en h tot en met i van deze bijlage. Het verdient aanbeveling om in ieder geval de volgende stukken en gegevens bij het verzoek te voegen:

    • 1. bewijs van de tewerkstelling.

    • 2. een verklaring van de pensioenuitvoerder van de buitenlandse regeling waaruit blijkt dat de regeling voldoet aan voorwaarde b van deze bijlage.

    • 3. een kopie van de buitenlandse regeling.

    • 4. bewijs van de voortzetting van de deelneming in de buitenlandse regeling (zie de onderdelen a en g van deze bijlage).

    • 5. de volgende gegevens:

      • de naam, het adres en het loonbelastingnummer van de werkgever.

      • de voor de werkgever bevoegde inspecteur.

      • naam, adres en sofinummer of BSN van de werknemer.

    • 6. een beschrijving van de buitenlandse wijze van fiscale faciliëring van de regeling.

    • 7. een verklaring waaruit blijkt dat men verzoekt om toepassing van dit onderdeel (l) van deze bijlage.

De inspecteur kan om nadere gegevens vragen voor zover die nodig zijn om de toetsing te kunnen uitvoeren. De inspecteur wijst na de toetsing de pensioenregeling aan of deelt bij afwijzing van het verzoek gemotiveerd de redenen daarvoor mee aan de werkgever.

Bijlage II. bij besluit DGB2012/7010M inzake internationale aspecten van pensioenen

Overige tewerkstellingen

Voorwaarden en bijzonderheden bij aanwijzing op grond van paragraaf 2.2.2 van het besluit

Bij de aanwijzing op grond van paragraaf 2.2.2 van het besluit gelden de volgende voorwaarden en bijzonderheden:

Voorwaarden:

  • a. Voortzetting buitenlandse pensioenregeling

    De Nederlandse werkgever en de werknemer zetten de opbouw van aanspraken ingevolge de buitenlandse pensioenregeling van de werknemer voort.

  • b. Fiscale eisen buitenland

    De belastingwetten van de buitenlandse staat komen naar aard en strekking overeen met de Nederlandse loonbelasting of inkomstenbelasting. Die wetten beschouwen de buitenlandse regeling als een pensioenregeling.

  • c. Juridisch karakter regeling

    De voort te zetten regeling betreft een aanvullende pensioenregeling.

  • d. Uitvoerder regeling

    Het buitenlandse pensioen is verzekerd bij een pensioenverzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wet LB.

  • e. Gebruikelijkheid regeling

    Het gaat om een in het desbetreffende buitenland gebruikelijke, fiscaal gefacilieerde regeling. De regeling bevat een inkomensvoorziening bij ouderdom van de werknemer of een inkomensvoorziening voor nabestaanden bij overlijden van de werknemer of beide.

  • f. Toetsing regeling aan hoofdstuk IIB van de Wet LB

    Het resultaat van de pensioenopbouw in de regeling is vergelijkbaar met het resultaat van een pensioenopbouw overeenkomstig hoofdstuk IIB van de Wet LB en staat daarmee in een redelijke verhouding.

  • g. Grens fiscale faciliëring in Nederland

    De fiscale faciliëring in Nederland gaat niet verder dan gebruikelijk is in het land van herkomst van de werknemer.

  • h. Eisen indiening verzoek

    Werkgever en werknemer dienen een verzoek om aanwijzing in bij de inspecteur. Zij maken in het verzoek aannemelijk dat is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Het verzoek gaat vergezeld van de volgende stukken en gegevens, desgevraagd in de Nederlandse taal:

    • 1. bewijs van de tewerkstelling.

    • 2. een verklaring van de pensioenuitvoerder van de buitenlandse regeling waaruit blijkt dat de regeling voldoet aan voorwaarden b en e van deze bijlage.

    • 3. een kopie van de buitenlandse regeling.

    • 4. bewijs van de voortzetting van de deelneming in de buitenlandse regeling (zie de onderdelen a en j van deze bijlage).

    • 5. de volgende gegevens:

      • de naam, het adres en het loonbelastingnummer van de werkgever.

      • de voor de werkgever bevoegde inspecteur.

      • naam, adres en sofinummer of BSN van de werknemer.

    • 6. een beschrijving van de buitenlandse wijze van fiscale faciliëring van de regeling.

  • i. Andere pensioenregeling

    De aanwijzing geldt alleen voor zover de werknemer ter zake van de in Nederland uitgeoefende dienstbetrekking geen pensioen opbouwt in aan een andere pensioenregeling dan de aangewezen regeling. Aanwijzing van een buitenlandse regeling laat de mogelijkheid onverlet om ter zake van het loon een aanvullende Nederlandse pensioenregeling toe te zeggen zolang de aanspraken uit de beide pensioentoezeggingen tezamen binnen de grenzen blijven van hoofdstuk IIB van de Wet LB.

De inspecteur kan om nadere gegevens vragen voor zover die nodig zijn om de toetsing te kunnen uitvoeren. De inspecteur wijst na de toetsing de pensioenregeling aan of deelt bij afwijzing van het verzoek gemotiveerd de redenen daarvoor mee aan de werkgever.

Bijzonderheden:

  • j. Toelichting op begrip voortzetting

    Het begrip ‘voortzetting van de pensioenregeling’ omvat voor de toepassing van dit besluit ook de situatie waarin de volgende drie momenten in de tijd samenvallen:

    • het moment van indiensttreding bij de uitzendende werkgever,

    • het moment van toetreding tot de buitenlandse pensioenregeling en

    • het moment van de tewerkstelling in Nederland.

    Van voortzetting is geen sprake als de pensioenregeling alleen geldt voor werknemers in het buitenland. Zie hierbij Hof ’s-Hertogenbosch 2 april 2010, nr. 09/00084 (ECLI:NL:GHSHE:BM4410).

  • k. Duur aanwijzing

    De aanwijzing geldt voor de periode van tewerkstelling maar niet langer dan voor maximaal 5 jaar.

  • l. Wijzigingen

    De aanwijzing vervalt zodra de buitenlandse pensioenregeling op meer dan ondergeschikte punten is gewijzigd. Bij een wijziging van de pensioenregeling op meer dan ondergeschikte punten kunnen werkgever en werknemer een nieuw verzoek om aanwijzing indienen. Verder is de aanwijzing van kracht tot het moment waarop een relevante wijziging van de Nederlandse fiscale wet- of regelgeving plaatsvindt. In die situatie vervalt de aanwijzing van rechtswege, eventueel na afloop van een periode van overgangsrecht.

  • m. Afwegingsproces

    Bij overschrijdingen van de normeringen en beperkingen van hoofdstuk IIB van de Wet LB vindt bij de beoordeling van de regeling een afweging plaats tussen deze overschrijdingen aan de ene kant en een mogelijke onderbenutting van de mogelijkheden van hoofdstuk IIB aan de andere kant.

  • n. Gedeeltelijke aanwijzing

    Als de buitenlandse faciliëring verder gaat dan de Nederlandse faciliëring is gedeeltelijke aanwijzing mogelijk. Een buitenlandse beschikbare-premieregeling met te hoge pensioenbijdragen komt voor aanwijzing in aanmerking voor het gedeelte van de werkgevers- en werknemersbijdragen dat niet uitgaat boven de bedragen die worden aangegeven in de ter zake geldende regelgeving. De voorwaarden en bijzonderheden zijn van toepassing voor zover aanwijzing plaatsvindt dan wel heeft plaatsgevonden.

  • o. Afkoop- en spaarmogelijkheid

    De mogelijkheid van afkoop en de aanwezigheid van onderdelen met het karakter van een spaarproduct vormen geen beletsel voor aanwijzing. Ze maken op zich ook geen deel uit van het onder m genoemde afwegingsproces. Wel dient de werknemer desgevraagd aannemelijk te maken dat de afkoopmogelijkheid of de spaarmogelijkheid in het desbetreffende buitenland een gebruikelijk onderdeel van een pensioenregeling is.

  • p. Gedeeltelijke afkoop na tewerkstelling

    Indien de werknemer na afloop van de tewerkstelling het pensioen afkoopt, zal de ontvanger overgaan tot invordering van eventuele, aan de werknemer opgelegde en nog openstaande conserverende aanslagen. Hij trekt dan het verleende uitstel voor deze aanslagen in. Hiervoor bestaat mijns inziens geen reden in het geval dat de werknemer gebruik maakt van een gebruikelijke, in de pensioenregeling voorziene, mogelijkheid van een gedeeltelijke afkoop van het pensioen. Ik acht het dan ook in overeenstemming met een redelijke wetstoepassing dat de ontvanger in een dergelijk geval het uitstel niet intrekt. Voorwaarde hiervoor is dat het niet afgekochte deel van de waarde van de pensioenaanspraak uitgedrukt in de totale waarde daarvan ten minste gelijk is aan het percentage dat de Nederlandse diensttijd uitmaakt van de totale diensttijd in de regeling. Op deze wijze wordt het afgekochte bedrag bij de afwikkeling van de conserverende aanslagen geacht volledig betrekking te hebben op de buiten Nederland doorgebrachte diensttijd.

Bijlage III. bij besluit DGB2012/7010M inzake internationale aspecten van pensioenen

Belastingverdrag met pensioenpremiebepaling

Voorwaarden en bijzonderheden bij paragraaf 2.2.3 van het besluit

Bij de aanwijzing op grond van paragraaf 2.2.3 van het besluit gelden de volgende voorwaarden en bijzonderheden:

Voorwaarden:

  • a. Voortzetting buitenlandse pensioenregeling

    De Nederlandse werkgever en de werknemer zetten de opbouw van aanspraken ingevolge de buitenlandse pensioenregeling van de werknemer voort.

  • b. Fiscale eisen buitenland

    De belastingwetten van de buitenlandse staat beschouwen de buitenlandse regeling als een pensioenregeling.

  • c. Juridisch karakter regeling

    De voort te zetten regeling betreft een aanvullende pensioenregeling of, als volgens het van toepassing zijnde belastingverdrag onder een pensioenregeling ook een pensioenregeling ingevolge de sociale wetgeving wordt verstaan, een pensioenregeling ingevolge de sociale wetgeving van het desbetreffende land.

  • d. Uitvoerder regeling

    Het buitenlandse pensioen is verzekerd bij een pensioenverzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wet LB.

  • e. Gebruikelijkheid regeling

    Het gaat om een in het desbetreffende buitenland gebruikelijke, fiscaal gefacilieerde regeling. De regeling bevat een inkomensvoorziening bij ouderdom van de werknemer of een inkomensvoorziening voor nabestaanden bij overlijden van de werknemer of beide.

  • f. Fiscale faciliëring in Nederland

    De fiscale faciliëring gaat niet verder dan de grenzen die hoofdstuk IIB van de Wet LB stelt.

  • g. Eisen indiening verzoek

    Werkgever en werknemer dienen een verzoek om aanwijzing in bij de inspecteur. Zij maken in het verzoek aannemelijk dat is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Het verzoek gaat vergezeld van de volgende stukken en gegevens, desgevraagd in de Nederlandse taal:

    • 1. een verklaring van de pensioenuitvoerder van de buitenlandse regeling waaruit blijkt dat de regeling voldoet aan voorwaarden b en e van deze bijlage.

    • 2. een kopie van de buitenlandse regeling.

    • 3. bewijs van de voortzetting van de deelneming in de buitenlandse regeling (zie de onderdelen a en i van deze bijlage).

    • 4. de volgende gegevens:

      • de naam, het adres en het loonbelastingnummer van de werkgever.

      • de voor de werkgever bevoegde inspecteur.

      • naam, adres en sofinummer of BSN van de werknemer.

De inspecteur kan om nadere gegevens vragen voor zover die nodig zijn om de toetsing te kunnen uitvoeren. De inspecteur bevestigt na de toetsing dat de pensioenregeling voldoet of deelt bij afwijzing van het verzoek gemotiveerd de redenen daarvoor mee aan de werkgever. De inspecteur kan nadere voorwaarden stellen indien het van toepassing zijnde verdrag daartoe aanleiding geeft.

Bijzonderheden:

  • h. Buitenlands pensioen is zuiver Nederlands pensioen

    De aanwijzing betekent dat het buitenlandse pensioen in Nederland wordt aangemerkt als een pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet LB.

  • i. Toelichting op begrip voortzetting

    Het begrip voortzetting van de pensioenregeling’ omvat voor de toepassing van dit besluit ook de situatie waarin de volgende drie momenten in de tijd samenvallen:

    • het moment van indiensttreding bij de uitzendende werkgever,

    • het moment van toetreding tot de buitenlandse pensioenregeling en

    • het moment van de tewerkstelling in Nederland.

    Van voortzetting is geen sprake als de pensioenregeling alleen geldt voor werknemers in het buitenland. Zie hierbij Hof ’s-Hertogenbosch 2 april 2010, nr. 09/00084 (ECLI:NL:GHSHE:BM4410).

  • j. Duur aanwijzing

    De aanwijzing geldt voor de periode genoemd in het belastingverdrag, maar niet langer dan voor maximaal 10 jaar vanaf de tewerkstelling.

  • k. Wijzigingen

    De aanwijzing vervalt zodra de buitenlandse pensioenregeling niet meer voldoet aan de voorwaarden b, c, d, of e.

  • l. Afwegingsproces

    Bij overschrijdingen van de normeringen en beperkingen van hoofdstuk IIB van de Wet LB vindt bij de beoordeling van de regeling een afweging plaats tussen deze overschrijdingen aan de ene kant en een mogelijke onderbenutting van de mogelijkheden van hoofdstuk IIB aan de andere kant.

  • m. Gedeeltelijke aanwijzing

    Als de buitenlandse faciliëring verder gaat dan de Nederlandse faciliëring is gedeeltelijke aanwijzing mogelijk. Een buitenlandse beschikbare-premieregeling met te hoge pensioenbijdragen komt voor aanwijzing in aanmerking voor het gedeelte van de werkgevers- en werknemersbijdragen dat niet uitgaat boven de bedragen die worden aangegeven in de ter zake geldende regelgeving. De voorwaarden en bijzonderheden zijn van toepassing voor zover aanwijzing plaatsvindt dan wel heeft plaatsgevonden.

  • n. Gedeeltelijke afkoop na tewerkstelling

    Indien de werknemer na afloop van de tewerkstelling het pensioen afkoopt, zal de ontvanger overgaan tot invordering van eventuele, aan de werknemer opgelegde en nog openstaande conserverende aanslagen. Hij trekt dan het verleende uitstel voor deze aanslagen in. Hiervoor bestaat mijns inziens geen reden in het geval dat de werknemer gebruik maakt van een gebruikelijke, in de pensioenregeling voorziene, mogelijkheid van een gedeeltelijke afkoop van het pensioen. Ik acht het dan ook in overeenstemming met een redelijke wetstoepassing dat de ontvanger in een dergelijk geval het uitstel niet intrekt. Voorwaarde hiervoor is dat het niet afgekochte deel van de waarde van de pensioenaanspraak uitgedrukt in de totale waarde daarvan ten minste gelijk is aan het percentage dat de Nederlandse diensttijd uitmaakt van de totale diensttijd in de regeling. Op deze wijze wordt het afgekochte bedrag bij de afwikkeling van de conserverende aanslagen geacht volledig betrekking te hebben op de buiten Nederland doorgebrachte diensttijd.

Bijlage IV. bij besluit DGB2012/7010M inzake internationale aspecten van pensioenen

Waardeoverdracht in het algemeen aan een buitenlandse, fiscaal niet-aangewezen pensioenuitvoerder

Voorwaarden bij de fiscale behandeling van een waardeoverdracht als bedoeld in paragraaf 3.3.1 van het besluit

Bij een in paragraaf 3.3.1 van het besluit bedoelde overdracht gelden de volgende voorwaarden en bijzonderheid:

Voorwaarden:

  • a. Akkoordverklaring inspecteur

    Als artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, van de Wet LB van toepassing is op de pensioenverzekeraar, vindt waardeoverdracht alleen plaats als de bevoegde inspecteur van die verzekeraar akkoord gaat met de hoogte van het over te dragen kapitaal.

  • b. Substantiële dienstbetrekking

    De werknemer maakt aannemelijk dat hij in het desbetreffende land een substantiële dienstbetrekking heeft aanvaard. Een dienstbetrekking is in ieder geval substantieel als deze is aangegaan voor een termijn van ten minste vijf jaar.

  • c. Eisen aan de overnemende en de overdragende pensioenuitvoerder:

    • 1. De overnemende pensioenuitvoerder is een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, anders dan bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, van de Wet LB.

    • 2. Als de overdracht plaatsvindt op grond van artikel 85 van de PW toont de overdragende pensioenverzekeraar ten genoegen van de inspecteur aan dat is voldaan aan de voorwaarden van dat artikel.

    • 3. Als de overdracht plaatsvindt op grond van artikel 87 van de PW legt de overdragende pensioenverzekeraar een verklaring van DNB over waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden van dat artikel.

    • 4. Als de overdragende pensioenverzekeraar niet onder de PW valt, maakt hij dat aannemelijk. In dat geval toont de verzekeraar ten genoegen van de inspecteur aan dat de voorwaarden van artikel 87 van de PW bij de overdracht zijn vervuld.

  • d. Nieuwe pensioenregeling

    De werknemer maakt aannemelijk dat de nieuwe pensioenregeling een in het desbetreffende land gebruikelijke pensioenregeling is. De werknemer legt een exemplaar van de nieuwe pensioenregeling over.

  • e. Rechtstreekse overdracht

    De pensioenverzekeraar draagt het pensioenkapitaal rechtstreeks en in zijn geheel over aan de buitenlandse pensioenuitvoerder ter verwerving van pensioenaanspraken.

  • f. Geen aftrek

    De werknemer pleegt in verband met de waardeoverdracht geen enkele aftrek op enig in Nederland belastbaar inkomen van hem of zijn partner.

  • g. Emigratie

    Als sprake is van (voorgenomen) emigratie geldt het volgende:

    • 1. De werknemer maakt aannemelijk dat het land van immigratie de te zijner tijd uit het overgedragen kapitaal te verrichten uitkeringen zal betrekken in een heffing naar het inkomen in welke vorm dan ook.

    • 2. De werknemer verstrekt gegevens waaruit de nieuwe woonplaats blijkt.

  • h. Overname aansprakelijkheid artikel 44b, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990

    De overnemende pensioenuitvoerder sluit een overeenkomst met de ontvanger. In die overeenkomst aanvaardt de uitvoerder aansprakelijkheid voor de door de gerechtigde werknemer verschuldigde belasting en revisierente ter zake van de belastbare feiten, genoemd in artikel 44b, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. Zie artikel 44b, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 en hoofdstuk VI, artikel 44b, paragraaf 1, zevende lid, van de Leidraad Invordering 1990.

De voorgaande voorwaarde vervalt indien zich één van de volgende situaties voordoet:

  • 1. De overdragende pensioenverzekeraar verklaart schriftelijk tegenover de ontvanger de aansprakelijkheid ingevolge artikel 44b Invorderingswet 1990 na de waardeoverdracht te aanvaarden.

  • 2. De werknemer heeft voldoende zekerheid gesteld.

Bijzonderheid:

  • i. Gedeeltelijke afkoop na waardeoverdracht

    Indien de werknemer na een waardeoverdracht het pensioen afkoopt, zal de ontvanger overgaan tot invordering van eventuele, aan de werknemer opgelegde en nog openstaande conserverende aanslagen. Hij trekt dan het verleende uitstel voor deze aanslagen in. Hiervoor bestaat mijns inziens geen reden in het geval dat de werknemer het buitenlandse deel van de pensioenregeling afkoopt gebruik makend van een gebruikelijke, in de pensioenregeling voorziene, mogelijkheid van (gedeeltelijke) afkoop van het pensioen. Ik acht het dan ook in overeenstemming met een redelijke wetstoepassing dat de ontvanger in een dergelijk geval het uitstel niet intrekt. Het buitenlandse deel van de pensioenregeling is het deel van het pensioenkapitaal dat niet ziet op het vanuit Nederland overgedragen pensioenkapitaal en het daarop behaalde rendement.

Bijlage V. bij besluit DGB2012/7010M inzake internationale aspecten van pensioenen

Waardeoverdracht aan (een pensioenuitvoerder van) de EU of de ECB

Voorwaarden en bijzonderheden bij de fiscale behandeling van waardeoverdrachten als bedoeld in paragraaf 3.3.2 van het besluit

Bij de in paragraaf 3.3.2 van het besluit bedoelde overdrachten gelden de volgende voorwaarden en bijzonderheden:

Voorwaarden:

  • a. Akkoordverklaring inspecteur

    Als artikel 19a, eerste lid, onderdeel d of e, van de Wet LB van toepassing is op de pensioenverzekeraar, vindt waardeoverdracht alleen plaats als de bevoegde inspecteur van die verzekeraar akkoord gaat met de hoogte van het over te dragen kapitaal.

  • b. Werknemer

    De werknemer is deelnemer in een pensioenregeling van de EU of de ECB.

  • c. Vervolgoverdracht aan andere pensioenuitvoerder

    Als de (pensioenuitvoerder van) de EU of de ECB op enig moment na ontvangst van de waardeoverdracht uit de Nederlandse regeling wordt verzocht mee te werken aan een vervolgoverdracht van het ontvangen kapitaal aan een opvolgende pensioenuitvoerder geldt het volgende:

    • 1. De EU of de ECB neemt in de overeenkomst van overdracht een clausule op waarin voorwaarden worden opgenomen voor de opvolgende pensioenuitvoerder.

    • 2. De opvolgende pensioenuitvoerder verklaart door middel van ondertekening van de overeenkomst of de clausule te voldoen aan de voorwaarden. De voorwaarden luiden als volgt:

      • i. Het pensioenkapitaal zal niet in één bedrag worden uitbetaald aan de (gewezen) werknemer/deelnemer.

      • ii. Het pensioenkapitaal wordt uitbetaald in de vorm van maandelijkse pensioenuitkeringen.

      • iii. De ingangsdatum van deze pensioenuitkeringen ligt op zijn vroegst op het tijdstip waarop de (gewezen) werknemer/deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt en op zijn laatst op het tijdstip waarop deze de 67-jarige leeftijd bereikt.

      • iv. De regeling waarin het kapitaal wordt ingebracht voorziet in mogelijkheden voor partner- of wezenpensioen.

      • v. Elke verdere vervolgoverdracht aan een opvolgende pensioenuitvoerder zal slechts geschieden als die pensioenuitvoerder verklaart te zullen voldoen aan de voorwaarden i tot en met v.

  • d. Melding en overlegging verklaring door de EU of de ECB

    Indien van toepassing meldt de EU of de ECB de eerste vervolgoverdracht schriftelijk aan de inspecteur. Bij deze melding overlegt de EU of de ECB aan de inspecteur (een afschrift van) de verklaring van de opvolgende pensioenuitvoerder dat hij niet mee zal werken aan een afkoop van pensioenrechten.

  • e. Verklaring spontane melding door werknemer

    De werknemer verklaart schriftelijk de inspecteur uit eigen beweging schriftelijk te zullen informeren omtrent elke vervolgoverdracht van het kapitaal aan een andere buitenlandse pensioenuitvoerder.

    Bijzonderheden:

  • f. Gedeeltelijke afkoop na waardeoverdracht

    Indien de werknemer na een waardeoverdracht het pensioen afkoopt, zal de ontvanger overgaan tot invordering van eventuele, aan de werknemer opgelegde en nog openstaande conserverende aanslagen. Hij trekt dan het verleende uitstel voor deze aanslagen in. Hiervoor bestaat mijns inziens geen reden in het geval dat de werknemer het buitenlandse deel van de pensioenregeling afkoopt gebruik makend van een gebruikelijke, in de pensioenregeling voorziene, mogelijkheid van (gedeeltelijke) afkoop van het pensioen. Ik acht het dan ook in overeenstemming met een redelijke wetstoepassing dat de ontvanger in een dergelijk geval het uitstel niet intrekt. Het buitenlandse deel van de pensioenregeling is het deel van het pensioenkapitaal dat niet ziet op het vanuit Nederland overgedragen pensioenkapitaal en het daarop behaalde rendement.

  • g. Geen voorafgaande toestemming van Belastingdienst

    Voor een individuele overdracht in overeenstemming met de voorgaande bepalingen is geen voorafgaande toestemming van de Belastingdienst noodzakelijk. De overdracht kan zonder loonheffingen plaatsvinden. Na de overdracht is de Nederlandse verzekeraar niet langer aansprakelijk ter zake van de belastbare feiten, genoemd in artikel 44b, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. Overname van de aansprakelijkheid door de (pensioenuitvoerder van de) EU of de ECB of zekerheidstelling door de werknemer is hiervoor niet nodig. Artikel 44b, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 en hoofdstuk VI, artikel 44b, paragraaf 1, zevende lid, van de Leidraad Invordering 1990 zijn derhalve in deze situatie niet van toepassing.

  • h. Verklaring van inspecteur op verzoek

    Belanghebbenden kunnen desgewenst een verzoek bij de inspecteur indienen om te verklaren dat de individuele overdracht plaatsvindt overeenkomstig de bepalingen van deze bijlage. Bij het verzoek voegen belanghebbenden zodanige stukken en gegevens – desgevraagd in de Nederlandse taal – dat daaruit aannemelijk wordt dat de overdracht aan de bepalingen voldoet. De inspecteur kan om nadere gegevens vragen voor zover die nodig zijn om de toetsing te kunnen uitvoeren. Hij deelt na de toetsing aan de verzoekers mede of de overdracht naar zijn oordeel in overeenstemming is met deze bijlage.

Bijlage VI. bij besluit DGB2012/7010M inzake internationale aspecten van pensioenen

Waardeoverdracht aan (een pensioenuitvoerder van) een internationale organisatie

Voorwaarden bij waardeoverdrachten als bedoeld in de paragrafen 3.3.3 van het besluit

Bij de in de paragrafen 3.3.3 van het besluit bedoelde overdrachten gelden de volgende voorwaarden en bijzonderheid:

Voorwaarden:

  • a. Akkoordverklaring inspecteur

    Als artikel 19a, eerste lid, onderdeel d of e, van de Wet LB van toepassing is op de pensioenverzekeraar, vindt waardeoverdracht alleen plaats als de bevoegde inspecteur van die verzekeraar akkoord gaat met de hoogte van het over te dragen kapitaal.

  • b. Substantiële dienstbetrekking

    De werknemer maakt aannemelijk dat hij een substantiële dienstbetrekking heeft aanvaard bij een internationale organisatie als bedoeld in artikel 86 van de PW. Een dienstbetrekking is in ieder geval substantieel als deze is aangegaan voor een termijn van vijf jaar.

  • c. Eisen aan de overnemende en de overdragende pensioenuitvoerder:

    • 1. De overnemende pensioenuitvoerder is een pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, anders dan bedoeld in artikel 19a van de Wet LB.

    • 2. Als de overdragende pensioenverzekeraar niet onder de PW valt, maakt hij dat aannemelijk. In dat geval toont de verzekeraar ten genoegen van de inspecteur aan dat de voorwaarden van artikel 86 van de PW bij de overdracht zijn vervuld.

  • d. Geen aftrek

    De werknemer pleegt in verband met de waardeoverdracht geen enkele aftrek op enig in Nederland belastbaar inkomen van hem of zijn partner.

  • e. Emigratie

    Als sprake is van (voorgenomen) emigratie verstrekt de werknemer gegevens waaruit de nieuwe woonplaats blijkt.

  • f. Overname aansprakelijkheid artikel 44b, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990

    De overnemende pensioenuitvoerder sluit een overeenkomst met de ontvanger. In die overeenkomst aanvaardt de uitvoerder aansprakelijkheid voor de door de gerechtigde werknemer verschuldigde belasting en revisierente ter zake van de belastbare feiten, genoemd in artikel 44b, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. Zie artikel 44b, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 en hoofdstuk VI, artikel 44b, paragraaf 1, zevende lid, van de Leidraad Invordering 1990. De voorgaande voorwaarde vervalt indien zich één van de volgende situaties voordoet:

    • 1. De overdragende pensioenverzekeraar verklaart schriftelijk tegenover de ontvanger de aansprakelijkheid ingevolge artikel 44b Invorderingswet 1990 na de waardeoverdracht te aanvaarden.

    • 2. De werknemer heeft voldoende zekerheid gesteld.

      Bijzonderheid:

  • g. Gedeeltelijke afkoop na waardeoverdracht

    Indien de werknemer na een waardeoverdracht het pensioen afkoopt, zal de ontvanger overgaan tot invordering van eventuele, aan de werknemer opgelegde en nog openstaande conserverende aanslagen. Hij trekt dan het verleende uitstel voor deze aanslagen in. Hiervoor bestaat mijns inziens geen reden in het geval dat de werknemer het buitenlandse deel van de pensioenregeling afkoopt gebruik makend van een gebruikelijke, in de pensioenregeling voorziene, mogelijkheid van (gedeeltelijke) afkoop van het pensioen. Ik acht het dan ook in overeenstemming met een redelijke wetstoepassing dat de ontvanger in een dergelijk geval het uitstel niet intrekt. Het buitenlandse deel van de pensioenregeling is het deel van het pensioenkapitaal dat niet ziet op het vanuit Nederland overgedragen pensioenkapitaal en het daarop behaalde rendement.

Bijlage VII. bij besluit DGB2012/7010M inzake internationale aspecten van pensioenen

Aanwijzing buitenlands eigenbeheerlichaam van pensioenen

Voorwaarden bij aanwijzing buitenlands eigenbeheerlichaam als toegelaten pensioenverzekeraar als bedoeld in hoofdstuk 4 van het besluit

  • 1. Het BGL verplicht zich tegenover de inspecteur om te voldoen aan alle inlichtingenverplichtingen die in Nederland gevestigde pensioenverzekeraars hebben op grond van de Wet LB, de Wet IB 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de AWR en op grond van de op deze wetten gebaseerde regelingen.

    Het gaat hierbij om de verstrekking van gegevens en inlichtingen over de winstbepaling van het BGL en om de verstrekking van gegevens en inlichtingen over inhoudingsplichtigen en werknemers die een pensioenregeling hebben getroffen die heeft geleid tot belastingfaciliteiten of die op andere wijze relevant is voor de Nederlandse belastingheffing.

    Ingevolge artikel 10ca, tweede lid, van het UBLB verplicht het BGL zich om met betrekking tot de bij haar verzekerde en nog te verzekeren aanspraken ingevolge een pensioenregeling inlichtingen te verstrekken over de winstbepaling van het lichaam en over de uitvoering van de pensioenregelingen. Hieronder zijn begrepen inlichtingen die in Nederland gevestigde verzekeraars niet hoeven te verstrekken omdat zij in plaats daarvan op bepaalde uitkeringen loonheffing inhouden.

    Het BGL dient inlichtingen te verstrekken indien handelingen worden verricht in strijd met de voorwaarden van artikel 19b van de Wet LB, op basis waarvan de aanspraak als loon uit vroegere dienstbetrekking wordt aangemerkt. Om te kunnen beoordelen of met betrekking tot de in het buitenland verzekerde pensioenen oneigenlijke handelingen plaatsvinden, is het BGL verplicht om jaarlijks de waarde van de opgebouwde rechten door te geven aan de inspecteur. Daarnaast verplicht het BGL zich om jaarlijks opgave te doen aan de inspecteur van de waarde-aangroei zoals omschreven in artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001. Voorts verplicht het BGL zich om opgave te doen van de in het kalenderjaar verrichte uitkeringen op de door haar verzekerde pensioenen.

    De inspecteur heeft het recht om nadere invulling te geven aan de informatieverplichtingen die relevant zijn voor de Nederlandse belastingheffing. Deze nadere invulling kan betrekking hebben op het tijdstip en de wijze van aanlevering van de gegevens.

  • 2. Het BGL verplicht zich om te dulden dat de inspecteur in het kader van de in onderdeel 1 beschreven inlichtingenverplichting periodiek een onderzoek instelt of laat instellen naar de juistheid en volledigheid van de aangeleverde gegevens en verplicht zich om hieraan haar medewerking te verlenen. Hierbij zal de voor binnenlandse pensioenverzekeraars geldende regelgeving van overeenkomstige toepassing zijn, waaronder hoofdstuk VIII, afdeling 2 (verplichtingen ten dienste van de belastingheffing) van de AWR. Daarbij gaat het om de relevante gegevens van de in onderdeel 1 beschreven pensioenregelingen en om de gegevens inzake de winstbepaling.

  • 3. Het BGL aanvaardt ten opzichte van de ontvanger aansprakelijkheid voor de belasting die verschuldigd mocht worden op grond van artikel 19b van de Wet LB, ofwel artikel 3.83, eerste of tweede lid, of artikel 3.136, derde, vierde of vijfde lid, of artikel 7.2, achtste lid, van de Wet IB 2001. Daarbij gaat het om de belasting die op grond van (een of meer van) de in deze artikelen genoemde gevallen verschuldigd wordt door de werknemer of gewezen werknemer, dan wel, indien deze is overleden, door de gerechtigde tot de aanspraak. De in dit onderdeel genoemde aanvaarding van aansprakelijkheid is onherroepelijk.

  • 4. Het BGL aanvaardt hoofdelijk aansprakelijk (verbonden) te zijn tot betaling van de in onderdeel 3 bedoelde belasting, naast degene(n) die deze belasting rechtstreeks op grond van artikel 19b van de Wet LB, in samenhang met de artikelen 3.1 en 7.2, van de Wet IB 2001, verschuldigd is/zijn. Het betreft hier hoofdelijkheid gebaseerd op een overeenkomst (de onderhavige overeenkomst), derhalve hoofdelijkheid krachtens rechtshandeling als bedoeld in artikel 6:6 van het BW.

  • 5. Vorenbedoelde aansprakelijkheidsaanvaarding heeft betrekking op het totaal van de gesloten pensioenovereenkomsten die hebben geleid tot belastingheffing op de voet van artikel 19b, van de Wet LB ofwel artikel 3.83, eerste of tweede lid, of artikel 3.136, derde, vierde of vijfde lid, of artikel 7.2, achtste lid, van de Wet IB 2001.

  • 6. Voor de berekening van de belasting waarvoor het BGL hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaardt, zal aansluiting worden gezocht bij hetgeen in artikel 44b, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, is bepaald over de berekening van de wettelijke aansprakelijkheid van binnenlandse verzekeraars ter zake van artikel 19b van de Wet LB.

  • 7. Zodra de ontvanger op de hoogte komt van het onbetaald zijn van bedragen waarvoor het BGL aansprakelijk is, zal de ontvanger aan het BGL schriftelijk mededeling doen van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk is.

  • 8. Het BGL is ermee bekend dat de inspecteur de aanwijzing als toegelaten verzekeraar kan intrekken (zie ook artikel 10ca, derde lid, van het UBLB), indien:

    • het BGL niet meer voldoet aan de verplichtingen tot het verschaffen van inlichtingen of

    • niet op juiste wijze meewerkt aan de uitvoering van deze overeenkomst inzake aanvaarding van aansprakelijkheid of

    • niet meer voldoet aan de in artikel 19a, tweede lid, van de Wet LB gestelde voorwaarden of

    • niet meer is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing of

    • de pensioenverplichting niet meer rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen van het BGL.

  • 9. Het BGL is ermee bekend dat de intrekking van de aanwijzing tot gevolg heeft dat zij vanaf dat moment geen toegelaten verzekeraar meer is in de zin van artikel 19a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet LB. Dat leidt ertoe dat de aanspraken ingevolge een pensioenregeling op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de werknemers of gewezen werknemers, dan wel, indien een werknemer of gewezen werknemer is overleden, van de gerechtigden tot de aanspraken.

  • 10. De bepalingen van deze overeenkomst zijn van overeenkomstige toepassing op aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon, mede in samenhang met artikel 19b, achtste lid, van de Wet LB.

  • 11. Indien op enig moment een wijziging mocht optreden in de in deze overeenkomst genoemde wettelijke bepalingen en/of de daarop gebaseerde regelingen, zullen partijen elkaar hiervan steeds eerst schriftelijk op de hoogte brengen alvorens de desbetreffende wijziging door te voeren in deze overeenkomst. Zo nodig zullen partijen opnieuw met elkaar in overleg treden om tot aanpassing van de overeenkomst te komen, op een wijze die zoveel mogelijk aansluit bij de onderhavige overeenkomst. In geval van toekomstige rechtspraak die van belang is voor de onderhavige overeenkomst zullen partijen elkaar eveneens schriftelijk in kennis stellen daarvan en zo nodig opnieuw met elkaar in overleg treden op dezelfde wijze zoals hierboven omschreven.

  • 12. Mocht deze overeenkomst gedeeltelijk ongeldig of onverbindend blijken te zijn, dan blijven partijen aan het overblijvende gedeelte gebonden. Partijen zullen het ongeldige of onverbindende gedeelte vervangen door bedingen die wel geldig en verbindend zijn en waarvan de gevolgen, gelet op de inhoud en strekking van deze overeenkomst, zoveel mogelijk overeenstemmen met die van het ongeldige of onverbindende gedeelte.

  • 13. In geval van een verzoek van het BGL tot intrekking van de aanwijzing tot toegelaten aanbieder in de zin van artikel 19a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet LB zal de huidige overeenkomst ontbonden worden. De overeenkomst behoudt echter haar belang zolang belastingaanslagen kunnen worden opgelegd of zolang sprake is van nog niet onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen die betrekking hebben op bij het BGL als toegelaten aanbieder verzekerde pensioenen, alsmede zolang ter zake van deze belastingaanslagen betalingsverplichtingen bestaan.

  • 14. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.

  • 15. Alle geschillen voortvloeiend uit of verband houdend met deze overeenkomst, inclusief geschillen over het bestaan en de geldigheid daarvan, zullen worden beslecht door de rechter die bevoegd is kennis te nemen van geschillen met het belastingkantoor waaronder het BGL ressorteert.

Bijlage VIII. bij besluit DGB2012/7010M inzake internationale aspecten van pensioenen

Aanwijzing buitenlands eigenbeheerlichaam van stamrechten

Voorwaarden bij aanwijzing buitenlands eigenbeheerlichaam als toegelaten stamrechtverzekeraar als bedoeld in hoofdstuk 4 van het besluit. De in deze bijlage genoemde wettelijke bepalingen hebben betrekking op de tot en met 31 december 2013 geldende tekst.

  • 1. Het BGL verplicht zich tegenover de inspecteur om te voldoen aan alle inlichtingenverplichtingen die in Nederland gevestigde verzekeraars van aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon (stamrechten) hebben op grond van de Wet LB, de Wet IB 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de AWR en op grond van de op deze wetten gebaseerde regelingen.

    Het gaat hierbij om de verstrekking van gegevens en inlichtingen over de winstbepaling van het BGL en om de verstrekking van gegevens en inlichtingen over aanspraken op periodieke uitkeringen die hebben geleid tot belastingfaciliteiten of die op andere wijze relevant zijn voor de Nederlandse belastingheffing.

    Ingevolge artikel 10ca, tweede lid, van het UBLB, verplicht het BGL zich om met betrekking tot de bij haar verzekerde en nog te verzekeren aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon inlichtingen te verstrekken over de winstbepaling van het lichaam en over de uitvoering van de stamrechtovereenkomsten. Hieronder zijn begrepen inlichtingen die in Nederland gevestigde verzekeraars niet hoeven te verstrekken omdat zij in plaats daarvan op deze uitkeringen loonheffing inhouden.

    Het BGL dient inlichtingen te verstrekken indien handelingen worden verricht in strijd met de voorwaarden van artikel 19b van de Wet LB, op basis waarvan ingevolge het achtste lid van artikel 19b de aanspraak als loon uit vroegere dienstbetrekking wordt aangemerkt.

    Om te kunnen beoordelen of met betrekking tot de in het buitenland verzekerde aanspraken op periodieke uitkeringen oneigenlijke handelingen plaatsvinden, is het BGL verplicht om jaarlijks de waarde van de opgebouwde rechten door te geven aan de inspecteur. Voorts verplicht het BGL zich om opgave te doen van de in het kalenderjaar verrichte uitkeringen op de door haar verzekerde aanspraken.

    De inspecteur heeft het recht om nadere invulling te geven aan de informatieverplichtingen die relevant zijn voor de Nederlandse belastingheffing. Deze nadere invulling kan betrekking hebben op het tijdstip en de wijze van aanlevering van de gegevens.

  • 2. Het BGL verplicht zich om te dulden dat de inspecteur in het kader van de in onderdeel 1 beschreven inlichtingenverplichting periodiek een onderzoek instelt of laat instellen naar de juistheid en volledigheid van de aangeleverde gegevens en verplicht zich om hieraan haar medewerking te verlenen. Hierbij zal de voor binnenlandse verzekeraars geldende regelgeving van overeenkomstige toepassing zijn, waaronder hoofdstuk VIII, afdeling 2 (verplichtingen ten dienste van de belastingheffing) van de AWR. Daarbij gaat het om de relevante gegevens van de in onderdeel 1 beschreven stamrechten en om de gegevens inzake de winstbepaling.

  • 3. Het BGL aanvaardt ten opzichte van de ontvanger aansprakelijkheid voor de belasting die verschuldigd mocht worden op grond van artikel 19b van de Wet LB, in samenhang met de artikelen 3.1 en 7.2, van de Wet IB 2001. Daarbij gaat het om de belasting die op grond van (een of meer van) de in artikel 19b genoemde gevallen verschuldigd wordt door de werknemer of gewezen werknemer, dan wel, indien deze is overleden, door de gerechtigde tot de aanspraak. De in dit onderdeel genoemde aanvaarding van aansprakelijkheid is onherroepelijk.

  • 4. Het BGL aanvaardt hoofdelijk aansprakelijk (verbonden) te zijn tot betaling van de in onderdeel 3 bedoelde belasting, naast degene(n) die deze belasting rechtstreeks op grond van artikel 19b van de Wet LB, in samenhang met de artikelen 3.1 en 7.2, van de Wet IB 2001, verschuldigd is/zijn. Het betreft hier hoofdelijkheid gebaseerd op een overeenkomst (de onderhavige overeenkomst), derhalve hoofdelijkheid krachtens rechtshandeling als bedoeld in artikel 6:6 van het BW.

  • 5. Vorenbedoelde aansprakelijkheidsaanvaarding heeft betrekking op het totaal van de gesloten stamrechtovereenkomsten die hebben geleid tot belastingheffing op de voet van artikel 19b, van de Wet LB.

  • 6. Voor de berekening van de belasting waarvoor het BGL hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaardt, zal aansluiting worden gezocht bij hetgeen in artikel 44b, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, is bepaald over de berekening van de wettelijke aansprakelijkheid van binnenlandse verzekeraars ter zake van artikel 19b van de Wet LB.

  • 7. Zodra de ontvanger op de hoogte komt van het onbetaald zijn van bedragen waarvoor het BGL aansprakelijk is, zal de ontvanger aan het BGL schriftelijk mededeling doen van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk is.

  • 8. Het BGL is ermee bekend dat de inspecteur de aanwijzing als toegelaten verzekeraar kan intrekken (zie ook artikel 10ca, derde lid, van het UBLB), indien het BGL:

    • niet meer voldoet aan de verplichtingen tot het verschaffen van inlichtingen of;

    • niet op de juiste wijze meewerkt aan de uitvoering van deze overeenkomst inzake aanvaarding van aansprakelijkheid of

    • niet meer is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing of

    • de stamrechtverplichting niet meer rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen van het BGL.

  • 9. Het BGL is ermee bekend dat de intrekking van de aanwijzing tot gevolg heeft dat zij vanaf dat moment geen toegelaten verzekeraar meer is in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, in samenhang met artikel 19a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet LB. Dat leidt ertoe dat de aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van loon of gederfd loon op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de werknemers of gewezen werknemers, dan wel, indien een werknemer of gewezen werknemer is overleden, van de gerechtigden tot de aanspraken.

  • 10. Indien op enig moment een wijziging mocht optreden in de in deze overeenkomst genoemde wettelijke bepalingen en/of de daarop gebaseerde regelingen, zullen partijen elkaar hiervan steeds eerst schriftelijk op de hoogte brengen alvorens de desbetreffende wijziging door te voeren in deze overeenkomst. Zo nodig zullen partijen opnieuw met elkaar in overleg treden om tot aanpassing van de overeenkomst te komen, op een wijze die zoveel mogelijk aansluit bij de onderhavige overeenkomst. In geval van toekomstige rechtspraak die van belang is voor de onderhavige overeenkomst zullen partijen elkaar eveneens schriftelijk in kennis stellen daarvan en zo nodig opnieuw met elkaar in overleg treden op dezelfde wijze zoals hierboven omschreven.

  • 11. Mocht deze overeenkomst gedeeltelijk ongeldig of onverbindend blijken te zijn, dan blijven partijen aan het overblijvende gedeelte gebonden. Partijen zullen het ongeldige of onverbindende gedeelte vervangen door bedingen die wel geldig en verbindend zijn en waarvan de gevolgen, gelet op de inhoud en strekking van deze overeenkomst, zoveel mogelijk overeenstemmen met die van het ongeldige of onverbindende gedeelte.

  • 12. In geval van een verzoek van het BGL tot intrekking van de aanwijzing tot toegelaten aanbieder in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, in samenhang met artikel 19a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet LB, zal de huidige overeenkomst ontbonden worden. De overeenkomst behoudt echter haar belang zolang belastingaanslagen kunnen worden opgelegd of zolang sprake is van nog niet onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen die betrekking hebben op bij het BGL als toegelaten aanbieder verzekerde aanspraken op periodieke uitkeringen, alsmede zolang ter zake van deze belastingaanslagen betalingsverplichtingen bestaan.

  • 13. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.

  • 14. Alle geschillen voortvloeiend uit of verband houdend met deze overeenkomst, inclusief geschillen over het bestaan en de geldigheid daarvan, zullen worden beslecht door de rechter die bevoegd is kennis te nemen van geschillen met het belastingkantoor waaronder het BGL ressorteert.