Wet op de jeugdverblijven

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2017.
Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Wet van 10 februari 2016 tot vaststelling van bepalingen op het gebied van jeugdverblijven (Wet op de jeugdverblijven)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen aan jeugdverblijven teneinde voor de aldaar verblijvende minderjarigen hun veiligheid, hun ongestoorde ontwikkeling en het pedagogische klimaat te bevorderen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 In deze wet wordt verstaan onder:

    • college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het jeugdverblijf is gevestigd;

    • houder: degene die een jeugdverblijf in stand houdt;

    • jeugdverblijf: inrichting, niet door een Nederlandse overheid of krachtens een wettelijk voorschrift bekostigd, waar ten minste vier minderjarigen elk gedurende een half jaar meer dan de helft van de tijd buiten familie- of gezinsverband overnachten of naar verwachting zullen overnachten.

  • 2 Deze wet is niet van toepassing op inrichtingen waarvoor een op grond van een andere dan deze wet geregelde vorm van toezicht op de veiligheid, de ontwikkeling en het pedagogisch klimaat van minderjarigen bestaat.

Artikel 2

De houder doet van het in stand houden van een jeugdverblijf onverwijld eenmalig mededeling aan het college.

Artikel 3

  • 1 De houder stelt met het oog op het bevorderen van de veiligheid, het pedagogisch klimaat en het voorkomen van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarigen een kwaliteitskader met kwaliteitsvoorschriften vast in ieder geval betreffende de volgende onderwerpen:

    • a. de missie en de visie ten aanzien van het jeugdverblijf;

    • b. de positie en de betrokkenheid van de verblijvende minderjarigen en hun ouders;

    • c. het klachtenbeleid;

    • d. de verslaglegging ten aanzien van het beleid en de doelstellingen van het jeugdverblijf;

    • e. de veilige en gezonde werk- en leefomgeving, waaronder begrepen:

      • 1°. agressie en discriminatie;

      • 2°. alcohol en drugs;

      • 3°. kindermishandeling;

      • 4°. pesten.

    • f. het personeelsbeleid;

    • g. het pedagogisch beleid en het pedagogisch klimaat, waaronder begrepen:

      • 1°. schorsing en verwijdering;

      • 2°. sociale media;

      • 3°. burgerschap;

      • 4°. straffen.

  • 2 De houder draagt zorg dat binnen het jeugdverblijf voldaan wordt aan de kwaliteitsvoorschriften, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4

  • 1 Aan een jeugdverblijf is een vertrouwenspersoon verbonden, die minderjarigen, hun ouders of hun wettelijke vertegenwoordigers indien gewenst ondersteunt of informeert. De vertrouwenspersoon verricht zijn werkzaamheden in onafhankelijkheid.

  • 2 Als vertrouwenspersoon wordt niet aangewezen de persoon die:

    • a. houder is;

    • b. in enige vorm of op enige wijze werkzaamheden verricht voor de houder, met uitzondering van de werkzaamheden die nodig zijn voor de uitoefening van de functie van vertrouwenspersoon; of

    • c. bloed- of aanverwant tot en met de derde graad, of de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige in dat jeugdverblijf is.

Artikel 5

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de kwaliteitsvoorschriften, bedoeld in artikel 3.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 2 en 4.

Artikel 6

  • 2 Een verklaring als bedoeld in het eerste lid is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde persoon bij het jeugdverblijf betrokken werd.

Artikel 7

  • 1 Het college is belast met het toezicht op de naleving van deze wet.

  • 3 De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, voor zover die woning ten dienste staat van het jeugdverblijf.

Artikel 9

  • 1 Het college kan aan de houder een aanwijzing geven bij constatering dat, ten aanzien van het door de houder in stand gehouden jeugdverblijf, het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt overtreden.

  • 2 De aanwijzing bevat een termijn waarbinnen de houder ten aanzien van het jeugdverblijf aan de aanwijzing dient te voldoen.

  • 3 Het college is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom aan de houder, indien deze ten aanzien van het jeugdverblijf niet of niet afdoende uitvoering geeft aan de aanwijzing.

Artikel 10

  • 1 De burgemeester is bevoegd tot sluiting van het jeugdverblijf bij een gegrond vermoeden van een overtreding of misdrijf dat directe gevolgen heeft voor de veiligheid van de minderjarige dan wel een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de minderjarige in het jeugdverblijf.

  • 2 Het besluit, bedoeld in het eerste lid, bepaalt de sluitingsduur van het jeugdverblijf.

Artikel 12

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zenden binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 13

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

Wassenaar, 10 februari 2016

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M.J. van Rijn

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher

Uitgegeven de drieëntwintigste februari 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur