Warenwetbesluit liften 2016

[Regeling treedt (deels) in werking per 24-02-2016.]
Geraadpleegd op 25-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-02-2002 en zichtdatum 18-12-2024.
Geldend van 23-06-2016 t/m heden

Besluit van 17 februari 2016, houdende vaststelling van het Warenwetbesluit liften 2016 en wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit, het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten en het Warenwetbesluit machines (Warenwetbesluit liften 2016)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 december 2015, nr. 2015-0000309166;

Gelet op richtlijn nr. 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften (herschikking) (PbEU 2014, L 96), alsmede op de artikelen 4, eerste lid, 5, tweede lid, 7, 7a, derde lid, 11, 12, 13, 14 en 32b van de Warenwet, artikel 49 van de Mijnbouwwet, de artikelen 2 en 120 van de Woningwet en artikel 16, eerste, tweede en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 januari 2016, nr. W12.15.0456/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 februari 2016, nr. 2016-0000017872;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. richtlijn: richtlijn nr. 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften (herschikking) (PbEU 2014, L 96);

    • b. accreditatie: hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

    • c. CE-markering: hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

    • d. conformiteitsbeoordeling: hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

    • e. distributeur: hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

    • f. EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie: conformiteitsbeoordelingsinstantie, genoemd in artikel 2 van de richtlijn;

    • g. fabrikant: hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

    • h. geharmoniseerde norm: hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

    • i. gemachtigde: hetgeen artikel 2 van richtlijn daaronder verstaat;

    • j. importeur: hetgeen artikel 2 van richtlijn daaronder verstaat;

    • k. in de handel brengen: hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

    • l. installateur: hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

    • m. NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie: NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie, genoemd in artikel 26;

    • n. liften: hetgeen de artikelen 1, eerste lid, en 2 van de richtlijn daaronder verstaan;

    • o. marktdeelnemer: hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

    • p. nationale accreditatie-instantie: nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 2 van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie;

    • q. op de markt aanbieden: hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

    • r. schema: het stelsel van regels, procedures en beheersaspecten voor het uitvoeren van (onderdelen van) de conformiteitsbeoordeling voor specifieke objecten waarvoor dezelfde specifieke eisen van toepassing zijn;

    • s. veiligheidscomponenten voor liften: hetgeen artikel 1, eerste lid, van de richtlijn daaronder verstaat; en

    • t. wet: Warenwet.

  • 2 Dit besluit is niet van toepassing op liften en veiligheidscomponenten voor liften als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de richtlijn.

  • 3 Dit besluit is mede van toepassing op liften die voorhanden zijn of worden gebruikt in de particuliere huishouding.

Artikel 2. Algemene verplichtingen

  • 1 Het is verboden liften in de handel te brengen, in bedrijf te stellen of te gebruiken en veiligheidscomponenten voor liften op de markt aan te bieden, in bedrijf te stellen of te gebruiken die niet voldoen aan de bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften.

  • 2 Het is verboden liften in de handel te brengen en veiligheidscomponenten voor liften op de markt aan te bieden anders dan met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften met betrekking tot het bezigen van vermeldingen of aanduidingen.

  • 3 Het is verboden liften in de handel te brengen, in bedrijf te stellen of te gebruiken en veiligheidscomponenten voor liften op de markt aan te bieden, in bedrijf te stellen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven conformiteitbeoordelingsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4 Het is verboden liften en veiligheidscomponenten voor liften te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

Hoofdstuk 2. EU-conformiteitsverklaring en CE-markering

Artikel 3. Verplichtingen installateur

  • 1 Installateurs voldoen bij het ontwerpen, vervaardigen, in de handel brengen, installeren en beproeven van liften aan de volgende bepalingen van de richtlijn:

    • a. artikel 6, tweede lid;

    • b. artikel 7;

    • c. artikel 13;

    • d. artikel 16;

    • e. artikel 17;

    • f. artikel 18;

    • g. artikel 19, eerste tot en met vijfde lid;

    • h. artikel 38, eerste en derde lid;

    • i. artikel 40, eerste en tweede lid;

    • j. artikel 41, eerste lid; en

    • k. bijlage I.

  • 2 Instructies en informatie aangaande de veiligheid, alsmede eventuele etikettering als bedoeld in artikel 7, zevende lid, van de richtlijn, zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.

  • 3 De EU-conformiteitsverklaring, bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, en 17, eerste lid, van de richtlijn, is in ieder geval gesteld in de Nederlandse of Engelse taal.

Artikel 4. Verplichtingen fabrikant

  • 1 Fabrikanten voldoen bij het ontwerpen, vervaardigen en het in de handel brengen van veiligheidscomponenten voor liften aan de volgende bepalingen van de richtlijn:

    • a. artikel 8;

    • b. artikel 13;

    • c. artikel 15;

    • d. artikel 17;

    • e. artikel 18;

    • f. artikel 19, eerste tot en met vijfde lid;

    • g. artikel 38, eerste lid en derde lid,

    • h. artikel 40, eerste en tweede lid;

    • i. artikel 41, eerste lid; en

    • h. bijlage I.

  • 2 Instructies en informatie aangaande de veiligheid, alsmede eventuele etikettering als bedoeld in artikel 8, zevende lid, van de richtlijn, zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.

  • 3 De EU-conformiteitsverklaring, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, en 17, eerste lid, van de richtlijn, is in ieder geval gesteld in de Nederlandse of Engelse taal.

Artikel 5. Gemachtigde van de fabrikant of installateur

  • 1 De fabrikant of installateur die een gemachtigde aanstelt, voldoet en zorgt dat wordt voldaan aan artikel 9 van de richtlijn.

  • 2 De gemachtigde, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de artikelen 9, tweede lid, en 13 van de richtlijn.

Artikel 6. Verplichtingen importeur

  • 1 Importeurs voldoen bij het in de handel brengen van veiligheidscomponenten voor liften aan de volgende bepalingen van de richtlijn:

    • a. artikel 10;

    • b. artikel 12;

    • c. artikel 13;

    • d. artikel 38, eerste en derde lid;

    • e. artikel 40, eerste en tweede lid;

    • f. artikel 41, eerste lid; en

    • g. bijlage I.

  • 2 Instructies en informatie aangaande de veiligheid, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de richtlijn, zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.

Artikel 7. Verplichtingen distributeur

  • 1 Distributeurs voldoen bij het op de markt aanbieden van veiligheidscomponenten voor liften aan de volgende bepalingen van de richtlijn:

    • a. artikel 11;

    • b. artikel 12;

    • c. artikel 13;

    • d. artikel 38, eerste en derde lid;

    • e. artikel 40, eerste en tweede lid; en

    • f. artikel 41, eerste lid.

  • 2 Instructies en informatie aangaande de veiligheid, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de richtlijn, zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.

Artikel 8. EU-conformiteit

  • 1 Liften voldoen aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen als vermeld in bijlage I van de richtlijn.

  • 2 Liften die door installateurs in de handel worden gebracht en veiligheidscomponenten voor liften die door fabrikanten of importeurs in de handel worden gebracht of door distributeurs op de markt worden aangeboden, die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden vermoed te voldoen aan de eisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken, zoals beschreven in artikel 14 en bijlage I van de richtlijn.

Artikel 9. CE-markering

  • 1 Liften en veiligheidscomponenten voor liften die in de handel worden gebracht, zijn overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van de richtlijn, voorzien van de CE-markering.

  • 2 Liften en veiligheidscomponenten voor liften die niet zijn voorzien van de CE-markering of anderszins niet aan dit besluit voldoen, mogen op beurzen en exposities en bij demonstraties worden tentoongesteld met inachtneming van artikel 3, tweede lid, van de richtlijn.

Artikel 10. Procedure EU-conformiteitsbeoordeling

  • 1 De beoordeling van de conformiteit van liften en veiligheidscomponenten voor liften, de afgifte van verklaringen en de verlening van goedkeuringen ter zake vinden plaats met inachtneming van de artikelen 15 en 16 van de richtlijn.

  • 2 Fabrikanten vragen de beoordeling van de conformiteit van veiligheidscomponenten voor liften, bedoeld in artikel 15 van de richtlijn, aan bij de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, bedoeld in artikel 12.

  • 3 Installateurs vragen de beoordeling van de conformiteit van een lift, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de richtlijn aan bij de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, bedoeld in artikel 12.

  • 4 De bescheiden en briefwisseling betreffende de in de artikelen 15 en 16 van de richtlijn bedoelde conformiteitbeoordelingsprocedures zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal of in een door de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, bedoeld in artikel 12, aanvaarde andere taal.

Artikel 11. Intrekking verklaringen en goedkeuringen

De EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie trekt een door haar afgegeven verklaring van EU-typeonderzoek of EU-ontwerponderzoek of een verleende goedkeuring van een kwaliteitssysteem als bedoeld in bijlage IV tot en met XII bij de richtlijn, in als de essentiële veiligheidseisen of voorgeschreven gebruiksomstandigheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn, zodanig zijn gewijzigd dat het type, ontwerp of kwaliteitssysteem niet meer voldoet aan de gewijzigde eisen op het tijdstip waarop deze volgens de richtlijn van toepassing zijn.

Artikel 12. Aanwijzingsprocedure

  • 1 Bij een verzoek aan Onze Minister als bedoeld in artikel 7a van de wet, voldoet de aanvrager aan artikel 27, eerste en tweede lid, van de richtlijn.

  • 2 Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan of zorgt dat wordt voldaan aan de volgende bepalingen van de richtlijn:

    • a. artikel 24, tweede tot en met elfde lid;

    • b. artikel 32; en

    • c. artikel 34.

  • 3 Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie die taken uitbesteedt of door ondergeschikte instanties laat uitvoeren voldoet aan artikel 26 van de richtlijn.

  • 4 Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de criteria, genoemd in het eerste, tweede en derde lid. Zij toont dit aan door middel van een accreditatie tegen de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen of delen daarvan, mits die normen de eisen, bedoeld in de eerste zin, dekken en de referentienummers van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

  • 5 Indien de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie geen bewijs van accreditatie kan overleggen, verschaft zij Onze Minister alle bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 13. Weigering, schorsing, wijziging of intrekking aanwijzing

  • 2 Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van door de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan deze instantie bekend was of kon zijn;

    • b. indien de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 12, eerste tot en met vijfde lid; of

    • c. indien de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 14. Aanmeldende autoriteit

  • 1 Bij de uitoefening van zijn taken als aanmeldende autoriteit voldoet Onze Minister aan de artikelen 22 en 28 van de richtlijn.

  • 2 Onze Minister verricht de taken, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de richtlijn.

Artikel 15. Periodieke controle

  • 1 Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 12, eerste tot en met vijfde lid; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos gegevens en inlichtingen verstrekken door de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie aan Onze Minister of de nationale accreditatie-instantie dan wel door Onze Minister of de nationale accreditatie-instantie aan de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

  • 3 Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie die haar taken waarvoor zij is aangewezen, beëindigt, of waarvan de aanwijzing door Onze Minister wordt ingetrokken, is verplicht tijdig voorafgaand aan de beëindiging van de werkzaamheden respectievelijk de datum, waarop de aanwijzing eindigt, haar dossiers over te dragen aan een andere EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie waarmee de marktdeelnemer een overeenkomst is aangegaan. Indien er geen andere EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie is, draagt de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie de dossiers over aan Onze Minister.

Artikel 16. Informatie-uitwisseling installateur – aannemer

Degene die verantwoordelijk is voor de verwezenlijking van het gebouw of het bouwwerk en degene die de lift in of aan het gebouw of bij het bouwwerk installeert, verstrekken elkaar de nodige gegevens voor de goede werking en het veilige gebruik van de lift en treffen passende maatregelen teneinde de goede werking en het veilige gebruik van de lift te waarborgen.

Artikel 17. Wijziging richtlijn

Een wijziging van de richtlijn gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 3. Verplichtingen gebruiksfase

Artikel 18. Keuring gebruiksfase

  • 1 Liften worden ten hoogste twaalf maanden na de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste achttien maanden door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie gekeurd. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie kan verlangen dat een lift, in geval van door haar geconstateerde ernstige gebreken, na een kortere termijn dan de termijnen, bedoeld in de eerste zin, wordt onderzocht op de staat van veiligheid.

  • 2 Liften als bedoeld in het eerste lid, die worden gebruikt tijdens de bouwfase van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, onder b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, worden vóór de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste drie maanden door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie gekeurd. Het eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Liften worden vóór de ingebruikneming na elke reparatie of wijziging door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie gekeurd.

  • 4 Bij de keuring vóór de eerste ingebruikneming, bedoeld in het tweede lid, wordt gecontroleerd of de documenten van de conformiteitsprocedures, bedoeld in artikel 10, aanwezig en juist zijn. Bij de keuring voor de ingebruikneming na reparatie of wijziging, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst of ten minste is voldaan aan de voor de desbetreffende lift geldende vervaardigingvoorschriften, bedoeld in artikel 16 van de richtlijn.

  • 5 Bij de keuringen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt getoetst of nog ten minste is voldaan aan de voor de desbetreffende lift geldende vervaardigingsvoorschriften van artikel 16 van de richtlijn en, wat betreft de liften, bedoeld in het eerste lid, aan artikel 7.21, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  • 6 Als blijk van goedkeuring brengt de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie op een duidelijk zichtbare plaats op de lift een kenmerk aan, waarop tevens de herkeuringstermijn, genoemd in het eerste en tweede lid, wordt aangegeven.

  • 7 Degene die een lift voorhanden heeft verstrekt Onze Minister of, indien Onze Minister een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft aangewezen, deze instantie, desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het vierde en vijfde lid.

Artikel 19. Certificaat van goedkeuring

Onze Minister of, indien Onze Minister een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft aangewezen, deze instantie, geeft op verzoek een certificaat van goedkeuring af wanneer hij respectievelijk zij heeft vastgesteld dat is voldaan aan de bij of krachtens artikel 18, vierde en vijfde lid, gestelde keuringseisen.

Artikel 20. Weigering, schorsing, wijziging of intrekking certificaat van goedkeuring

  • 1 De afgifte van een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 19, wordt geweigerd indien de verzoeker niet heeft voldaan aan het bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.

  • 2 Een certificaat van goedkeuring kan worden geschorst, ten nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister of, indien Onze Minister een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft aangewezen, deze instantie, bij het afgeven van het certificaat redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en hij respectievelijk zij het certificaat op grond daarvan niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de certificaathouder verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of kon zijn;

    • c. indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of

    • d. indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden, voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.

Artikel 21. Liftenboek

  • 1 Een lift gaat vergezeld van de instructies en een liftboek als bedoeld in punt 6.2 van bijlage I van de richtlijn. Deze zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.

  • 2 Een veiligheidscomponent voor liften gaat vergezeld van de instructies, bedoeld in punt 6.1 van bijlage I, van de richtlijn. Deze zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.

  • 3 Het certificaat van goedkeuring, bedoeld in artikel 19, en het liftboek, bedoeld in het eerste lid, of een afschrift daarvan worden desgevraagd getoond aan de functionaris, bedoeld in artikel 25 van de wet.

Artikel 22. Staat van onderhoud lift

  • 1 Degene die een lift voorhanden heeft, die in gebruik of voor gebruik gereed is, of die een lift aflevert, zorgt ervoor dat die lift en de daarop aangebrachte veiligheidscomponenten voor liften in goede staat van onderhoud verkeren.

  • 2 Degene die een lift voorhanden heeft en gebruikt zorgt ervoor dat die lift en de daarop aangebrachte veiligheidscomponenten voor liften overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voor zover de lift hetzij is afgekeurd hetzij onklaar is gemaakt hetzij anderszins kennelijk niet meer voor gebruik is bestemd.

Artikel 23. Gebruik lift

Degene die een lift bedient, bestuurt of belaadt, zorg ervoor dat:

  • a. de toelaatbare belasting en het aantal toe te laten mensen, aangegeven op opschriften in de kooi, niet worden overschreden;

  • b. bij vervoer van goederen de belasting zo gelijkmatig mogelijk over het vloeroppervlak van de kooi wordt verdeeld; en

  • c. ingeval van liften zonder kooiafsluiting, wagens voor het vervoer van goederen, alsmede de beweegbare onderdelen van die wagens, in de kooi zijn vastgezet.

Artikel 24. Veiligheid lift

  • 1 Degene die een lift voorhanden heeft, zorgt ervoor dat:

    • a. in liftschachten geen leidingen of installaties aanwezig zijn die niet voor de werking of veiligheid van de lift zijn vereist;

    • b. machinekamers, schijvenruimten en schachtputten niet worden gebruikt als bergruimte van voorwerpen, welke niet tot de lift behoren;

    • c. machinekamers, schijvenruimten en luiken, bestemd voor inspectie en onderhoud, zijn afgesloten met slot en sleutel;

    • d. de onder c bedoelde sleutels zijn voorzien van aanduidingen en op een uitsluitend voor bevoegden toegankelijke plaats worden bewaard; en

    • e. nabij de tornmiddelen een aanwijzing is opgehangen, waarin is aangegeven, op welke wijze de machine kan worden getornd.

  • 2 Degene die een lift zonder kooiafsluiting voorhanden heeft, welke bestemd is voor het vervoer van goederen onder begeleiding van een persoon, zorgt ervoor dat die lift slechts wordt bediend door mensen die met die bediening vertrouwd zijn.

Artikel 25. Buiten werking stellen lift

  • 1 Een lift die niet geschikt is voor gebruik, is op zodanige wijze buiten gebruik gesteld, dat deze niet door een liftgebruiker weer in gebruik te stellen is. Alle nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen om de bescherming van personen te waarborgen.

  • 2 Degene die een lift voorhanden heeft, die is voorzien van een merk van afkeuring, zorgt ervoor dat de schachtdeuren van de lift niet zonder bijzondere hulpmiddelen kunnen worden geopend en op of nabij elke schachtdeur van de lift duidelijk en opvallend een opschrift, waaruit blijkt dat de lift is afgekeurd, is aangebracht.

Artikel 26. Criteria voor aanwijzing als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie

  • 1 Als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie kunnen worden aangewezen de instellingen die voldoen aan de volgende eisen:

    • a. artikel 24, tweede, derde, vierde, vijfde, zevende, achtste en negende lid, van de richtlijn;

    • b. zij zijn in staat alle conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten waarvoor zij aangewezen zijn, ongeacht of deze taken door henzelf of namens hen en onder hun verantwoordelijkheid worden verricht;

    • c. hun medewerkers zijn gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan zij kennisnemen bij de uitoefening van hun wettelijke taken, behalve ten opzichte van de bevoegde autoriteiten;

    • d. zij beschikken over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op het verrichten van de conformiteitsbeoordelingstaken waarvoor zij aangewezen willen worden, naar behoren worden vastgelegd; en

    • e. zij hebben een schemabeheerder voor het ontwikkelen, onderhouden en publiekelijk en kosteloos toegankelijk maken van een schema, dat onverkort door hen wordt gebruikt. De schemabeheerder houdt naar behoren rekening met de belangen van alle partijen die belang hebben bij het schema, zonder dat één van de belangen de overhand heeft.

  • 2 Indien er meerdere NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties zijn aangewezen:

    • a. nemen zij deel aan het door hen gezamenlijk te organiseren overleg ten einde te komen tot het geharmoniseerd verrichten van de conformiteitsbeoordelingstaken waarvoor zij zijn aangewezen;

    • b. wijzen zij een schemabeheerder aan voor het opstellen, onderhouden en publiekelijk en kosteloos toegankelijk maken van een gezamenlijk schema, dat onverkort door hen wordt gebruikt;

    • c. hanteren zij de in het overleg genomen administratieve beslissingen en opgestelde documenten als algemene richtsnoeren; en

    • d. zorgen zij ervoor dat hun medewerkers die de conformiteitsbeoordelingstaken verrichten, op de hoogte zijn van de activiteiten, administratieve beslissingen en opgestelde documenten van het overleg.

  • 3 NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties brengen Onze Minister op de hoogte van:

    • a. elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van goedkeuringen;

    • b. omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanwijzing;

    • c. informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van Onze Minister ontvangen; en

    • d. op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanwijzing verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten waaronder uitbesteding.

  • 4 NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties verstrekken de andere uit hoofde van dit besluit aangewezen NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor liften verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en, op verzoek, over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 27. Uitbesteden taken

  • 1 Indien NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties conformiteitsbeoordelingstaken uitbesteden of door een dochteronderneming laten uitvoeren, waarborgen zij dat de onderaannemer of dochteronderneming aan de eisen, bedoeld in artikel 26, eerste, tweede en derde lid, voldoet en brengen zij Onze Minister hiervan op de hoogte.

  • 2 NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de conformiteitsbeoordelingstaken die worden verricht door een onderaannemer of dochteronderneming.

  • 3 NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties zorgen ervoor dat de activiteiten van een onderaannemer of dochteronderneming geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid van de door henzelf te verrichten conformiteitsbeoordelingstaken.

  • 4 Conformiteitsbeoordelingstaken mogen uitsluitend met instemming van de klant worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden verricht.

  • 5 NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties houden alle relevante documenten betreffende de beoordeling van de kwalificaties van een onderaannemer of dochteronderneming en betreffende de door een onderaannemer of dochteronderneming uit hoofde van dit besluit verrichte conformiteitsbeoordelingstaken ter beschikking van Onze Minister.

Artikel 28. Aanwijzingsprocedure

  • 1 De instelling, bedoeld in artikel 26, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.

  • 2 Een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie toont aan dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in de artikelen 26, eerste, tweede, derde en vierde lid, en 27 door middel van een accreditatie tegen de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen of delen daarvan, mits die normen de eerdergenoemde eisen dekken en de referentienummers van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

  • 3 Indien de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie geen bewijs van accreditatie kan overleggen, verschaft zij Onze Minister alle bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in het tweede lid.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag en de afhandeling van de aanvraag.

Artikel 29. Weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing

  • 2 Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van door de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;

    • b. indien de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 26, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en 27; of

    • c. indien de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie haar wettelijke verplichtingen niet naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet naar behoren uitvoert.

Artikel 30. Periodieke controle

  • 1 Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de instelling:

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos gegevens en inlichtingen verstrekken door de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie aan Onze Minister of de nationale accreditatie-instantie dan wel door Onze Minister of de nationale accreditatie-instantie aan de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

  • 3 Een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie die haar taken waarvoor zij is aangewezen, beëindigt, of waarvan de aanwijzing door Onze Minister wordt ingetrokken, is verplicht tijdig voorafgaand aan de beëindiging van de werkzaamheden respectievelijk de datum, waarop de aanwijzing eindigt, haar dossiers over te dragen aan een andere NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie waarmee de marktdeelnemer een overeenkomst is aangegaan. Indien er geen andere NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie is, draagt de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie de dossiers over aan Onze Minister.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 34. Overgangsbepaling liften en veiligheidscomponenten algemeen

  • 1 Liften en veiligheidscomponenten die voldoen aan het Warenwetbesluit liften, zoals dat onmiddellijk vóór 20 april 2016 luidde, en vóór dat tijdstip in de handel zijn gebracht, mogen ook na dat tijdstip op de markt worden aangeboden of in bedrijf worden gesteld.

  • 2 Een certificaat van goedkeuring afgegeven op grond van de wet, en geldend op dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, genoemd in artikel 42, tweede lid, van dit besluit, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1, 11, 18 en 20.

Artikel 35. Overgangsbepaling liften die vóór 16 augustus 1991 in bedrijf zijn gesteld

  • 1 De eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn, en de artikelen 9 en 10 zijn niet van toepassing ten aanzien van liften die vóór 16 augustus 1991 in bedrijf zijn gesteld en die:

    • a. geheel voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van N 1081, uitgegeven in december 1950;

    • b. voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van N 1081, uitgegeven in december 1950, met uitzondering van de artikelen 5, derde lid, 8, tweede lid, 12, vijfde lid, 13, tweede lid, eerste zin, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, tweede en derde lid, 19, eerste lid, 20, derde lid, 21, laatste zin, 22, tweede lid, 26, derde lid, tweede zin, en vierde lid, 27, derde lid, 28, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder e, 32, 34, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder a en b, 41, derde lid, onder b2, en vierde lid, 42, tweede lid, 43, eerste lid, 48, derde lid, en 49, tweede en vierde lid, vanaf de tweede zin, mits zij voldoen aan de met de hiervoor genoemde bepalingen van N 1081 overeenkomende bepalingen van NEN 1081, uitgegeven in december 1971, zoals gewijzigd in februari 1989, met dien verstande dat, indien de kooiafsluitingen van een lift mechanisch worden aangedreven, de blokkeerinrichting in de kooi achterwege mag blijven;

    • c. geheel voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van NEN 1081, uitgegeven in december 1971, zoals gewijzigd in februari 1989; of

    • d. geheel voldoen aan de hoofdstukken 0 tot en met 16 van NEN-EN 81-1, eerste druk, uitgegeven in juni 1979.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdelen a, b en c, voldoen de daar bedoelde liften die in bedrijf zijn gesteld op of na 24 januari 1978 ten aanzien van kooitoegangen en de vloeroppervlakte van de kooi aan hetgeen daaromtrent is bepaald in NEN-EN 81-1, eerste druk, uitgegeven in juni 1979, met dien verstande dat voor liften met hydraulische aandrijving in punt 8.2.1 van die norm, in noot c, onder tabel 1.1 in plaats van «0,16 m2», geldt: 0,50 m2. Het in de vorige zin bepaalde geldt niet ten aanzien van liften voor de levering waarvan opdracht is gegeven vóór 24 oktober 1978 en die voor eerste keuring zijn gereed gekomen vóór 24 juli 1979.

Artikel 36. Overgangsbepaling liften tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1997 in bedrijf gesteld

De eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn, en de artikelen 9 en 10 zijn niet van toepassing op liften die tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1997 in bedrijf zijn gesteld, indien voor de levering daarvan opdracht is gegeven vóór 16 augustus 1991, mits zij voldoen aan artikel 35, eerste lid, onder c, en tevens aan het tweede lid van dat artikel, dan wel in het geval van een lift met elektrische aandrijving aan artikel 35, eerste lid, onder d.

Artikel 37. Overgangsbepaling liften tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1999 in bedrijf gesteld

De eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn, en de artikelen 9 en 10 zijn niet van toepassing op liften die tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1999 in bedrijf zijn gesteld en die geheel voldoen aan hetgeen ten aanzien van de vervaardiging is bepaald in de hoofdstukken 0 tot en met 16 en bijlage Z van NEN-EN 81-1, tweede druk, uitgegeven in september 1986, zoals gewijzigd in december 1989, in onderscheidenlijk NEN-EN 81-2, eerste druk, uitgegeven in mei 1989, met dien verstande dat in plaats van punt 13.1.1.4 van die normen het volgende geldt:

«De elektrische installatie van liften dient te voldoen aan de eisen vermeld in de geharmoniseerde documenten van het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) welke zijn goedgekeurd door de nationale comités voor de elektrotechniek van de landen van de Europese Economische Gemeenschap».

Artikel 38. Overgangsbepaling liften voor 1 juli 1999 in de handel gebracht en in bedrijf gesteld

  • 1 De eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn, en de artikelen 9 en 10 van dit besluit zijn niet van toepassing op liften die zijn vervaardigd in overeenstemming met de vervaardigingsvoorschriften, bedoeld in artikel 37, en die voor 1 juli 1999 in de handel zijn gebracht en in bedrijf zijn gesteld, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming zijn gebracht met de eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn.

  • 2 Met betrekking tot de liften, bedoeld in het eerste lid, waarop de eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn, en de artikelen 9 en 10 niet worden toegepast en waarop krachtens een of meer andere wettelijke regelingen de CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die liften gevoegde documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.

Artikel 39. Overgangsbepaling veiligheidscomponenten voor 1 juli 1999 in de handel gebracht en in bedrijf gesteld

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op veiligheidscomponenten die zijn voorzien van het EEG-merkteken en vergezeld gaan van het certificaat van overeenstemming, bedoeld in artikel 6 van de Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 juni 1987 ter uitvoering van de EEG-richtlijnen 84/528/EEG en 84/529/EEG (hef- en verladingsapparatuur; liften met elektrische aandrijving) (Stcrt. 1987, 124) en voor 1 juli 1999 in de handel zijn gebracht en in bedrijf zijn gesteld, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming zijn gebracht met de eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn.

  • 2 Met betrekking tot de veiligheidscomponenten, bedoeld in het eerste lid, waarop dit besluit niet wordt toegepast en waarop krachtens een andere wettelijke regeling CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die veiligheidscomponenten gevoegde documenten, handleidingen en gebruiksaanwijzingen de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.

Artikel 40. Overgangsbepaling aangewezen instellingen

De aanwijzing als aangewezen instelling op verzoek als bedoeld in artikel 23 van het Warenwetbesluit liften, afgegeven op grond van de wet en geldend op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, genoemd in artikel 42, eerste lid, van dit besluit, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 28, 29 en 30.

Artikel 42. Inwerkingtreding

  • 1 De artikelen 1, 12, 13, 14, 15, 26, 27, 28, 29, 30 en 40 van dit besluit treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 43. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Warenwetbesluit liften 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 17 februari 2016

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher

Uitgegeven de drieëntwintigste februari 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur